-
2 Bij de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register kan het berechtende
college aan de beroepsbeoefenaar, indien gedragingen van de beroepsbeoefenaar een
gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen, beperkingen opleggen met
betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
-
4 In gevallen waarin de berechting plaatsvindt met toepassing van artikel 47, vierde lid, kan, in plaats van de in het eerste lid van het onderhavige artikel, onder f, bedoelde maatregel, als maatregel worden opgelegd een ontzegging van het recht wederom
in het register te worden ingeschreven.
-
6 De maatregel van doorhaling, bedoeld in het eerste lid, onder f, wordt vanwege Onze
Minister ten uitvoer gelegd. Indien de maatregel van doorhaling van de inschrijving
niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de inschrijving reeds om andere redenen is
doorgehaald, geldt de datum van de om andere reden uitgevoerde doorhaling als datum
waarop de maatregel is uitgevoerd. Onze Minister doet hiervan mededeling aan de betrokkene.
-
7 De maatregelen, genoemd in het eerste lid, onder d en f, kunnen voorwaardelijk worden
opgelegd en worden alsdan niet ten uitvoer gelegd dan nadat het college dat de maatregel
heeft opgelegd, zulks heeft gelast op grond dat de betrokkene binnen een bij die oplegging
te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaar een gestelde voorwaarde niet is nagekomen.
-
8 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder c, d of f, kan niet ten uitvoer worden gelegd zolang de beslissing waarbij hij is opgelegd,
niet onherroepelijk is geworden. Een maatregel als in dat lid, onder e, g, tweede
of in het vierde lid bedoeld, wordt eerst bij het onherroepelijk worden van de desbetreffende
beslissing van kracht, tenzij het college, indien het belang van de bescherming van
de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij zijn beslissing heeft bepaald dat
hij onmiddellijk van kracht wordt. Bij toepassing van het zevende lid gaat de in dat
lid bedoelde proeftijd eerst bij het onherroepelijk worden van de desbetreffende beslissing
in.
-
9 Bij een beslissing tot het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving
kan het college tevens, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg
zulks vordert, bij wijze van voorlopige voorziening een maatregel als bedoeld in het
eerste lid, onder d of e, opleggen. Deze maatregelen kunnen bij wijze van de voorlopige
voorziening gezamenlijk worden opgelegd. De voorlopige voorziening wordt terstond
van kracht en wordt vanwege Onze Minister onverwijld ten uitvoer gelegd. De voorlopige
voorziening blijft van kracht totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving
onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
-
10 Een tot het eerste lid, onder d, strekkende maatregel of voorlopige voorziening wordt
ten uitvoer gelegd door het plaatsen van een aantekening van de maatregel in het register
overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.
-
11 Indien het belang van de individuele gezondheidszorg dat vordert kan het tuchtcollege
bij het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, besluiten
tot openbaarmaking van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij
berust, op de door hem te bepalen wijze.
-
2 Het regionale tuchtcollege beslist op verzoek van de inspecteur over de tenuitvoerlegging
van de maatregel, indien de beroepsbeoefenaar aan wie de voorwaardelijke maatregel
is opgelegd, de aan de maatregel verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd.
-
4 De artikelen 54, 55, tweede lid, 61, 63, 63a, 65, zesde lid, 65d, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 65e, 67, 67b, 70 en 71 zijn van overeenkomstige toepassing.
-
6 Op de procedure in beroep zijn de artikelen 56, tweede lid, 61, 63, 63a, 65d, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 65e, 67, 67b, 70 en 71 van overeenkomstige toepassing.
-
7 Bij de toepassing van de in het vierde en zesde van overeenkomstige toepassing verklaarde
artikelen, dient waar in die artikelen onderscheidenlijk wordt gesproken over «klager,
beklaagde of klacht» te worden gelezen inspecteur, beroepsbeoefenaar en verzoek. Bij
de toepassing van artikel 65d, eerste lid, dient waar gesproken wordt van «zijn klacht», gelezen te worden: het beroep.
-
1 Degene aan wie een boete als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder c, is opgelegd, wordt door Onze Minister bij gedagtekende brief uitgenodigd de verschuldigde
geldboete binnen de gestelde termijn dan wel met inachtneming van de gestelde termijnen
te betalen.
-
1 De beslissing tot het opleggen van een geldboete levert een executoriale titel op,
die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd. De secretaris van het tuchtcollege verstrekt een afschrift
van de beslissing aan de partij die tot de tenuitvoerlegging van de beslissing kan
overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.
-
1 In gevallen waarin een der in artikel 48, eerste lid, onder e, f en g, tweede en vierde lid, omschreven maatregelen is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen,
bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid
wordt hersteld dan wel dat de aan de betrokkene opgelegde beperkingen worden opgeheven,
dat hij, tenzij een buiten de opgelegde maatregel staande weigeringsgrond aanwezig
blijkt, wederom in het register zal kunnen worden ingeschreven onderscheidenlijk dat
de voorwaarden die de betrokkene bij die maatregel werden gesteld, komen te vervallen.
-
2 In een besluit krachtens het eerste lid kunnen, al dan niet met een beperking tot
een in dat besluit te bepalen proeftijd, voorwaarden worden gesteld, door de betrokkene,
in het register ingeschreven staande, in acht te nemen. Indien blijkt dat de betrokkene
zich schuldig heeft gemaakt aan niet-naleving van een gestelde voorwaarde, kan, onder
intrekking van dat besluit, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de opgelegde
maatregel opnieuw van kracht wordt. In een besluit krachtens het eerste lid, dat aan
betrokkene het recht verleent wederom in het register te worden ingeschreven, kan
ook worden bepaald dat dit recht eerst zal ingaan zodra de betrokkene aan vooraf te
vervullen bijzondere voorwaarden, in dat besluit omschreven, zal hebben voldaan.
-
3 De voordracht tot een besluit krachtens het eerste of tweede lid, tweede volzin,
wordt gedaan door Onze Minister. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint Onze
Minister het advies in bij het tuchtcollege dat de maatregel heeft opgelegd.
-
4 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt de bevoegdheid van een verpleegkundige
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, wederom in het register vermeld.
Niemand kan andermaal ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk worden berecht ter
zake van enig in artikel 47, eerste lid, bedoeld handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden
tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen.
Herziening van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing waarbij
een in artikel 48, eerste, tweede of vierde lid, omschreven maatregel werd opgelegd, is mogelijk, wanneer naderhand omstandigheden
zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een afwijkende beslissing zouden hebben
geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden. Bij algemene maatregel van bestuur
worden hieromtrent nadere regels gesteld. De herziening zal niet kunnen leiden tot
een wijziging in hetgeen voorheen was beslist, ten nadele van de betrokkene.
-
4 Indien de beklaagde in een zaak tevens lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot
is van het regionale tuchtcollege waar het klaagschrift is ingediend, kan de voorzitter
in het belang van een onafhankelijke behandeling, de zaak ter behandeling verwijzen
naar een ander regionaal tuchtcollege. De zaak wordt in het behandelend regionale
tuchtcollege behandeld door leden die daartoe door de voorzitter zijn aangewezen.
Bij die aanwijzing draagt de voorzitter er zorg voor dat een onafhankelijke behandeling
is gewaarborgd.
-
5 Indien een klaagschrift is ingediend bij een onbevoegd regionaal tuchtcollege, verwijst
de voorzitter van dat tuchtcollege de zaak onverwijld door naar een bevoegd regionaal
tuchtcollege. De klager wordt gelijktijdig over de verwijzing geïnformeerd. De voorzitter
kan een zaak tevens verwijzen naar een ander tuchtcollege wanneer tegen een klager
bij meerdere regionale tuchtcolleges zaken aanhangig zijn gemaakt.
Bij verwijzing geldt als de datum van indiening van het klaagschrift de datum van
de indiening bij het verwijzende college.
-
1 Een regionaal tuchtcollege heeft rechtsgeleerde leden van wie één tevens voorzitter
is, alsmede, voor elk van de in artikel 47, tweede lid, of krachtens artikel 36a, eerste lid, aangegeven categorieën van aan tuchtrechtspraak onderworpen personen, leden-beroepsgenoten.
Van het college maken mede deel uit plaatsvervangende rechtsgeleerde leden, benevens
voor elk van de in de eerste volzin bedoelde categorieën, plaatsvervangende leden-beroepsgenoten.
-
2 Aan de behandeling van een zaak wordt deelgenomen door de voorzitter, een ander rechtsgeleerd
lid en drie leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie waartoe de beklaagde behoort,
een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging. In afwijking van het bepaalde
in de eerste volzin kan de voorzitter bepalen dat aan de behandeling van een zaak
die hem daartoe geschikt voorkomt, wordt deelgenomen door de voorzitter en door twee
leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie waartoe de beklaagde behoort, een
en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging. Indien de zaak naar het oordeel
van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling overeenkomstig het bepaalde
in de tweede volzin, wordt de behandeling voortgezet met toepassing van de eerste
volzin.
-
3 De voorzitter en zijn plaatsvervanger of zijn plaatsvervangers worden bij koninklijk
besluit op voordracht van Onze Minister voor de tijd van zes jaar benoemd en zijn
herbenoembaar. Op hun verzoek wordt hun bij koninklijk besluit tussentijds ontslag
verleend. Hun wordt in ieder geval ontslag verleend met het bereiken van de zeventigjarige
leeftijd. Artikel 46h, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is te hunnen aanzien van overeenkomstige toepassing.
-
4 De overige leden en plaatsvervangende leden worden bij besluit van Onze Minister voor
de tijd van zes jaar benoemd en zijn herbenoembaar. Op hun verzoek wordt hun door
Onze Minister tussentijds ontslag verleend. Hun wordt in ieder geval ontslag verleend
met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. Artikel 5, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde personen, voor zover zij rechtsgeleerden
zijn, van overeenkomstige toepassing. De leden-beroepsgenoten en de plaatsvervangende
leden-beroepsgenoten worden benoemd uit personen die ingeschreven staan in het desbetreffende
register. Voor de besluiten, als bedoeld in de eerste, tweede en derde zin, wordt
geen mandaat verleend.
-
5 De leden van de tuchtcolleges blijven na het verstrijken van hun benoemingstermijn
of na hun ontslag vanwege het bereiken van de zeventigjarige leeftijd, bevoegd om
deel te nemen aan de verdere behandeling van en de beslissing over klachten, aan de
behandeling waarvan zij voor het verstrijken van hun benoemingstermijn of hun ontslag
reeds hebben deelgenomen.
-
6 Het college heeft één of meer secretarissen, allen rechtsgeleerden. Zij worden bij
besluit van Onze Minister aangewezen. De aanwijzing eindigt met ingang van de datum
dat de uitoefening van de functie van secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van
de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar. Degenen die als secretaris zijn aangewezen
bij een regionaal tuchtcollege zijn tevens aangewezen als secretaris bij de andere
regionale tuchtcolleges.
-
7 De leden van een regionaal tuchtcollege zijn tevens plaatsvervangend lid van de overige
regionale tuchtcolleges. Indien een voorzitter of plaatsvervangend voorzitter op grond
van de eerste volzin plaatsvervangend rechtsgeleerd lid is bij de andere regionale
tuchtcolleges, is hij bij die andere regionale tuchtcolleges tevens plaatsvervangend
voorzitter.
Een benoeming van een plaatsvervangend lid van een regionaal tuchtcollege vervalt
wanneer dat plaatsvervangend lid als:
-
a. plaatsvervangend rechtsgeleerd lid is benoemd en wordt benoemd tot rechtsgeleerd lid
bij een regionaal tuchtcollege;
-
b. plaatsvervangend lid-beroepsgenoot is benoemd en voor hetzelfde beroep wordt benoemd
als lid-beroepsgenoot bij een regionaal tuchtcollege.
-
1 Het centrale tuchtcollege heeft rechtsgeleerde leden van wie één tevens voorzitter
is, alsmede, voor elk van de in artikel 47, tweede lid, of krachtens artikel 36a, eerste lid, aangegeven categorieën van aan tuchtrechtspraak onderworpen personen, leden-beroepsgenoten.
Van het college maken mede deel uit plaatsvervangende rechtsgeleerde leden, benevens
voor elk van de in de eerste volzin bedoelde categorieën, plaatsvervangende leden-beroepsgenoten.
-
2 Aan de behandeling van een zaak wordt deelgenomen door de voorzitter, door twee andere
rechtsgeleerde leden en door twee leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie
waartoe de beklaagde behoort, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging.
-
3 Ten aanzien van de benoeming en het ontslag van de voorzitter en zijn plaatsvervanger
of zijn plaatsvervangers en van de overige leden en plaatsvervangende leden is artikel 55, derde, vierde lid en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
-
5 De artikelen 55, zesde lid, eerste en tweede volzin, en 55ter, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het reglement van orde
als bedoeld in artikel 55ter, eerste lid, voor het centrale tuchtcollege gezamenlijk
wordt vastgesteld door de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters van dat college.
-
3 Ingeval is geklaagd over een arts ter zake van verrichtingen op het gebied van de
uitoefening der artsenijbereidkunst, wordt in het tuchtcollege ten minste één der
plaatsen, bij artikel 55, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 56, tweede lid, toegewezen aan leden-beroepsgenoten, vervuld door een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend
lid-beroepsgenoot, die op grond van artikel 61, tiende of elfde lid, van de Geneesmiddelenwet mede bevoegd is geneesmiddelen ter hand te stellen.
Artikel 58
[Vervallen per 03-11-1995]
-
2 Een nog niet onherroepelijk geworden beslissing tot oplegging te zijnen aanzien van
een van de in artikel 48, eerste lid, onder e, f of g of tweede lid, bedoelde maatregelen heeft, indien zij is gegeven met toepassing van het aan het
slot van de tweede volzin van het achtste of het in het negende lid van dat artikel
bepaalde, voor een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van een
regionaal tuchtcollege of van het centrale tuchtcollege tot gevolg dat hij in zijn
functie bij dat college van rechtswege is geschorst.
-
3 Een nog niet onherroepelijk geworden beslissing tot oplegging te zijnen aanzien van
een van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde maatregelen heeft, indien zij is gegeven met toepassing van het aan het
slot van het derde lid of het in het vijfde lid van dat artikel bepaalde, voor een
lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van een regionaal tuchtcollege
of van het centrale tuchtcollege tot gevolg dat hij in zijn functie bij dat college
van rechtswege is geschorst.
Het in de artikelen 46c, onderdelen b en c, 46ca, eerste lid, onderdeel d, 46d, tweede lid, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden en de plaatsvervangende
leden van de regionale tuchtcolleges en van het centrale tuchtcollege, met dien verstande
dat de in het vijfde lid van artikel 46p bedoelde mededeling te hunnen aanzien eveneens wordt gedaan aan Onze Minister.
De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van deze leden en
plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:
-
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur»
wordt verstaan: de voorzitter van het regionaal tuchtcollege onderscheidenlijk centrale
tuchtcollege; en
-
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een
onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
De leden, plaatsvervangende leden en secretarissen van de tuchtcolleges is het verboden
zich over een zaak die bij hun college aanhangig is of naar zij weten of vermoeden
zal worden, in te laten in enig onderhoud met belanghebbenden of van dezen enige bijzondere
inlichting of schriftuur dienaangaande aan te nemen.
-
1 De leden en de plaatsvervangende leden van de tuchtcolleges ontvangen een vacatiegeld,
alsmede vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten, een en
ander overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
-
2 In de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan bij koninklijk besluit, in afwijking
van het eerste lid, aan de voorzitter, een ander lid of plaatsvervangend lid dat met
toepassing van artikel 66, eerste lid, tweede volzin, vooronderzoek verricht, of de secretaris van een tuchtcollege een salaris worden
toegekend op een bij dat besluit te bepalen voet. In dat geval geniet de betrokkene
bovendien een tijdelijke toelage voor kinderen, een vakantieuitkering, een ziektekostenvergoeding,
een vergoeding van reis- en verblijfkosten, een vergoeding van verplaatsingskosten,
alsmede een spaarpremie, overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de
burgerlijke rijksambtenaren bij de ministeries zijn of zullen worden vastgesteld.
-
1 De leden, plaatsvervangende leden en de secretarissen van een tuchtcollege leggen
voorafgaand aan de aanvang van hun werkzaamheden voor het college de eed of belofte
af, volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij deze wet.
De in artikel 62a, eerste lid, bedoelde personen zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij
bij de uitvoering van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke
karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk
voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling
voortvloeit.
Een lid van een tuchtcollege, dat voor de behandeling van een zaak zitting heeft in
dat college, kan zich verschonen en kan worden gewraakt, indien er te zijnen aanzien
feiten of omstandigheden bestaan, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade
zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 524 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van artikel 55 wordt aan de behandeling van een verzoek tot wraking of verschoning slechts deelgenomen
door drie rechtsgeleerde leden, van wie één tevens voorzitter is.
-
2 Het centrale tuchtcollege kan zich de stukken, betrekking hebbende op een bij een
regionaal tuchtcollege aanhangige zaak, doen overleggen en een termijn stellen, waarbinnen
het regionale tuchtcollege het vooronderzoek dan wel het onderzoek op de terechtzitting
moet sluiten.
§ 4. Procedure in eerste aanleg
-
3 De vooronderzoeker kan, indien de zaak hem daartoe geschikt voorkomt, bij het horen
van de klager en de beklaagde, een minnelijke oplossing beproeven.
-
3 De secretaris wijst de indiener van het klaagschrift op de verschuldigdheid van het
griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de
dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daarbij
aangegeven bankrekeningnummer. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven,
verklaart de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan
worden geoordeeld dat de klager ten aanzien van de betaling in verzuim is geweest.
De klager en de beklaagde kunnen zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde
en zich laten bijstaan door een raadsman. De gemachtigde, niet zijnde een advocaat,
legt desgevraagd ten bewijze van de machtiging een schriftelijke volmacht over. De
voorzitter van het regionale tuchtcollege kan slechts weigeren een persoon, niet zijnde
een advocaat, als gemachtigde of als raadsman toe te laten, indien er duidelijke aanwijzingen
zijn dat door de toelating van die persoon een behoorlijke uitoefening van de tuchtrechtspraak
zal worden belemmerd. De weigering wordt door de voorzitter schriftelijk gemotiveerd.
Onze Minister kan ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd aanwijzen aan
wie dezelfde bevoegdheden toekomen als waarover de inspecteur, bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel d, beschikt voor het voeren van een procedure bij een tuchtcollege in eerste aanleg
als bedoeld in deze paragraaf of in beroep als bedoeld in paragraaf 5 van dit hoofdstuk.
-
1 Na verzending van het afschrift, bedoeld in artikel 65b, eerste lid, gelast de voorzitter van het regionale tuchtcollege een vooronderzoek. De voorzitter
draagt het vooronderzoek op aan een of meer leden, plaatsvervangende leden of de secretaris
van het regionale tuchtcollege.
-
2 Het vooronderzoek kan zich mede uitstrekken tot andere dan in het klaagschrift vermelde
feiten en omstandigheden. De vooronderzoeker stelt de klager en de beklaagde in de
gelegenheid door hem te worden gehoord. Hij kan de betrokken inspecteur, alsmede getuigen
en deskundigen horen; ten aanzien van de getuigen en deskundigen is artikel 68 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oproeping, het verzoek
tot dagvaarding en het doen afleggen van de eed of belofte geschieden door de vooronderzoeker.
-
3 Bij de vervulling van de hem op grond van het eerste en het tweede lid toekomende
taak is de vooronderzoeker bevoegd, vergezeld van de door hem aangewezen personen,
elke plaats te betreden teneinde een onderzoek te verrichten waarvan het uitvoeren
ter betrokken plaatse door hem noodzakelijk wordt geoordeeld. Ingeval tijdens zodanig
onderzoek de orde wordt verstoord of hem tegenstand wordt geboden, kan de vooronderzoeker
de hulp van de sterke arm inroepen. De voorzitter van het regionale tuchtcollege is
bevoegd een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden te geven.
-
4 De vooronderzoeker kan de klager, de beklaagde en anderen verzoeken om binnen een
door hem te bepalen termijn inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken
in te zenden. Indien de klager of de beklaagde niet voldoet aan het verzoek, kan het
regionale tuchtcollege daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
-
6 De vooronderzoeker, die tevens lid of plaatsvervangend lid is van het regionale tuchtcollege
en die een vooronderzoek in een zaak heeft verricht, neemt, op straffe van nietigheid,
geen deel aan de behandeling van die zaak op de terechtzitting.
-
3 Indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van derden, bepaalt de voorzitter van het tuchtcollege dat het kennisnemen van bepaalde
processtukken of gedeelten ervan niet wordt toegestaan aan de klager persoonlijk,
maar uitsluitend aan een gemachtigde, die arts of advocaat is, dan wel van de voorzitter
bijzondere toestemming heeft verkregen.
-
1 Tenzij reeds is bepaald dat de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, kan door
de voorzitter dan wel door het regionale tuchtcollege in raadkamer een eindbeslissing
worden gegeven, inhoudende dat:
-
a. het college kennelijk onbevoegd is;
-
b. de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;
-
c. de klacht kennelijk ongegrond is; of
-
d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
-
3 Verschijnt een getuige of een deskundige op de oproeping niet, dan doet de officier
van justitie op verzoek van het college hem dagvaarden, desverzocht met bevel tot
medebrenging. Artikel 6:1:5 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
-
4 De voorzitter van het college doet de getuigen de eed of belofte afleggen dat zij
de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. De getuigen en deskundigen
zijn verplicht op de gestelde vragen te antwoorden, onderscheidenlijk de van hen gevorderde
diensten te verlenen. De deskundigen zijn gehouden hun taak onpartijdig en naar beste
weten te verrichten.
-
6 De getuigen en deskundigen, opgeroepen door het tuchtcollege, ontvangen, desverkiezende
op vertoon van hun oproeping of dagvaarding, uit ’s Rijks kas schadeloosstelling,
door de voorzitter van het college te begroten overeenkomstig het bij of krachtens
de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde. De voorzitter begroot op overeenkomstige wijze de schadeloosstelling voor
getuigen en deskundigen, opgeroepen of uitgenodigd ingevolge het tweede lid, welke
ten laste komt van degene door wie zij zijn opgeroepen of uitgenodigd. Deurwaarders
ontvangen voor de werkzaamheden verricht ingevolge het tweede lid, van hun opdrachtgever
een vergoeding overeenkomstig de bepalingen van het tarief van justitiekosten en salarissen
in burgerlijke zaken.
-
1 Indien naar aanleiding van het vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting
van een klacht als bedoeld in artikel 47 een vermoeden is gerezen dat een beklaagde mogelijk ongeschikt is om zijn beroep
uit te oefenen als bedoeld in artikel 79, stelt de voorzitter de inspecteur daarvan op de hoogte. De voorzitter zendt de stukken
waarop het vermoeden van de mogelijke ongeschiktheid van de beroepsbeoefenaar is gebaseerd
aan de inspecteur.
-
4 Een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste, tweede en vierde lid, wordt niet opgelegd indien dit door het regionale tuchtcollege raadzaam wordt geacht
in verband met de geringe ernst van het handelen of nalaten, de omstandigheden waaronder
het handelen of nalaten heeft plaatsgevonden, dan wel omstandigheden die zich nadien
hebben voorgedaan.
-
5 Indien het regionale tuchtcollege de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart
en een maatregel oplegt als bedoeld in het derde lid, kan het in zijn beslissing opnemen
dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van
de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de beklaagde aan wie de maatregel
wordt opgelegd aan de klager worden vergoed. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over welke kosten vergoed kunnen worden,
wat de hoogte van de te vergoeden kosten is en over de tenuitvoerlegging van de beslissing
van het regionale tuchtcollege.
-
3 Bij de openbare uitspraak van een beslissing worden de naam, de voornamen, de hoedanigheid
en de woonplaats van de bij de zaak betrokken patiënt, van de klager en van de getuigen
weggelaten.
Het regionale tuchtcollege kan om redenen, aan het algemeen belang ontleend, bepalen
dat zijn eindbeslissing geheel of gedeeltelijk in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan door hem aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen
ter bekendmaking zal worden aangeboden, een en ander met weglating van de namen, voornamen
en woonplaatsen van de in de beslissing genoemde personen alsmede van de daarin voorkomende
andere gegevens die omtrent deze personen een aanwijzing bevatten.
-
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het in het eerste en het tweede
lid bepaalde nadere regels worden gesteld. Daarbij kunnen de in het eerste lid gestelde
verplichtingen, voor zover zulks uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling toelaatbaar
is, worden beperkt.
De secretarissen van de tuchtcolleges kunnen aan degene die daarom verzoekt, tegen
betaling der kosten, afschriften van onherroepelijke beslissingen van de tuchtcolleges
verstrekken. Zodanige afschriften worden niet dan na machtiging van de voorzitter
van het college dat de desbetreffende beslissing heeft gegeven, verstrekt. Een verzoek
daartoe wordt alleen toegestaan ingeval de verzoeker heeft aangetoond dat hij daarbij
belang heeft. In de afschriften worden de in de desbetreffende beslissingen vermelde
namen, voornamen en woonplaatsen van de klagers, de beklaagden, de getuigen en de
deskundigen weggelaten.
De tuchtcolleges brengen jaarlijks vóór 1 april verslag uit omtrent hun werkzaamheden
in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag wordt, tegen betaling der kosten, algemeen
verkrijgbaar gesteld.