-
a. de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in
de bijstand begrepen persoon;
-
b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen;
-
c. de jonggehandicaptenkorting;
-
d. tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
-
e. eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de Wet bevordering eigenwoningbezit;
-
f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op
grond van artikel 19 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting
en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke
bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
-
g. vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting
1964, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend;
-
h. inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen
uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening
van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan
van die kinderen;
-
i. rente ontvangen over op grond van artikel 34, tweede lid, onderdelen b en c, niet in aanmerking genomen vermogen en spaargelden;
-
j. een een- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.340,00 per kalenderjaar, voor zover
dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;
-
k. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een
bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag;
-
l. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële
en immateriële schade;
-
m. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële
schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening
verantwoord zijn;
-
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 196,00
per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die
de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende
ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat
dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
-
o. de ten behoeve van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij een uitvoerder als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van die wet, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde opgebouwde voorziening;
-
p. een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 29a van de Algemene nabestaandenwet;
-
q. een uitkering als bedoeld in artikel 118a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet of een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2:52 of 3:10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
-
r. inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten,
met een maximum van € 122,31 per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal
30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, ingeval:
-
1°. hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,
-
2°. de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken,
en
-
3°. dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;
-
s. een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 14 november
2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere
wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige
(33 086), nadat dat voorstel tot wet is verheven voorzover deze niet een vergoeding
is als bedoeld in onderdeel f;
-
t. tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
of artikel 24 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, zoals dat op 31 december 2013 luidde;
-
u. hetgeen een mantelzorger op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als blijk van waardering ontvangt;
-
v. een uitkering tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die de belanghebbende jonger dan 21 jaar van zijn ouder of ouders ontvangt, voor
zover deze uitkering op grond van artikel 12 reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand;
-
w. een koopkrachttegemoetkoming als bedoeld in artikel 36a;
-
x. het vrijgelaten deel van de toeslag, uitkering, kinderbijslag of ouderdomspensioen
op grond van de artikelen 14h, vijfde lid, van de Toeslagenwet, 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, 54a, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 24a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29h,vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 3:44, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 97, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45h, vijfde lid, van de Ziektewet, 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 45a, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17j, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, en 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen;
-
y. een inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet;
-
z. inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is tot 15 procent van
deze inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 124,05 per maand, voor zover hij
algemene bijstand ontvangt, tenzij onderdeel n of r van toepassing is.