-
a. de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba,
Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is
geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;
-
b. de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende
een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft
en sedert zijn geboorte staatloos is;
-
c. de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander is erkend en die niet op grond
van de artikelen 3 of 4 Nederlander is of is geworden, indien hij onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring
gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie jaren verzorging en opvoeding
heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend;
-
d. de minderjarige vreemdeling die krachtens Nederlandse rechterlijke beslissing of bij
zijn geboorte van rechtwege onder het gezamenlijk gezag is komen te staan van een
niet-Nederlandse vader of moeder en een ander die Nederlander is, indien hij na het
instellen van dat gezag gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren
verzorging en opvoeding heeft genoten van deze Nederlander, en hij zijn hoofdverblijf
niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Op de minderjarige die ten tijde
van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt,
is het vierde lid van dit artikel niet van toepassing;
-
e. de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar
toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao,
Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
-
f. de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van
Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland,
Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij
het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d of e;
-
g. de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander
en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf
heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
-
h. de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende
een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft
in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
-
i. de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder die ten tijde van
zijn geboorte Nederlander was, terwijl de vader ten tijde van die geboorte niet-Nederlander
was;
-
j. het vóór 1 januari 1985 in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten
of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij rechterlijke uitspraak
geadopteerde niet-Nederlandse kind van een vrouw die op de dag dat de uitspraak kracht
van gewijsde heeft gekregen Nederlander was, indien het kind op de dag van de uitspraak
in eerste aanleg minderjarig was;
-
k. de vreemdeling die is geboren als kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde
personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is
overleden;
-
l. de vreemdeling die voor de leeftijd van zeven jaar is erkend door één van de in de
onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel
voor die verkrijging is overleden;
-
m. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het
Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, tijdens
zijn minderjarigheid is erkend, terwijl hij aangetoond heeft dat die persoon de biologische
vader is;
-
n. de vreemdeling die door een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap kind is
van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap
heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van
de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;
-
o. het in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde kind
van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap
heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van
de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;
-
p. de vreemdeling die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, indien met
dat verlies het Unieburgerschap verloren ging en op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar
was dat dit tot onevenredige gevolgen uit het oogpunt van het Unierecht zou leiden.
De herkrijging geschiedt met terugwerkende kracht tot en met het moment waarop het
Nederlanderschap verloren ging. Het tweede lid is niet van toepassing.