Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van
21 november 2008, 2008-0000560740, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op artikel 2, vierde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en op artikel 89, eerste lid, van de Grondwet;
De Raad van State gehoord (advies van 10 december 2008, nr. W04.08.0508/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 13 januari 2009, nr. 2008-000626938;
Hebben goedgevonden en verstaan:
De vergoeding per vergadering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bedraagt ten hoogste 3% van het maximum van salarisschaal 18 zoals overeengekomen
in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten voor
de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn, met
dien verstande dat aan de voorzitter van een adviescollege of van een commissie een
vergoeding per vergadering kan worden toegekend van maximaal 130% van de hoogte van
de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van het desbetreffende adviescollege
of de desbetreffende commissie wordt toegekend.
Voor de toepassing van artikel 2 wordt als een vergadering beschouwd:
-
a. een vergadering van een adviescollege of een commissie;
-
b. een vergadering van een uit een adviescollege of een commissie samengestelde commissie
onderscheidenlijk subcommissie;
-
c. een vergadering van een gemengde commissie als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges;
-
d. twee of meer vergaderingen die op dezelfde dag vallen.
-
1 Een besluit tot vaststelling van een vaste vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bepaalt de toepasselijke arbeidsduurfactor en de toepasselijke salarisschaal overeenkomstig
de salarisschalen zoals deze zijn overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve
arbeidsovereenkomst die is gesloten voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst
met de Staat werkzaam zijn.
-
1 Indien in een kalenderjaar de som van de aan dat kalenderjaar toe te rekenen vergoedingen
op grond van dit besluit en de beloning in de zin van artikel 1.1, onderdeel f, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke
en semipublieke sector uit hoofde van het vervullen van een of meer functies bij instellingen of organisaties
als bedoeld in de artikelen 1.2 tot en met 1.5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke
en semipublieke sector meer bedraagt dan twaalf maal het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, wordt de hoogste aan dat kalenderjaar toe te rekenen vergoeding verminderd met dat
meerdere.
-
3 Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover een vergoeding wordt afgedragen
op grond van artikel 43, vijfde lid of artikel 65, vijfde lid, van de Provinciewet, artikel 44, vierde lid of artikel 66, vierde lid, van de Gemeentewet of artikel 44, vierde lid of artikel 49, vierde lid, van de Waterschapswet.
Artikel 6 van dit besluit is niet van toepassing op leden van een adviescollege of een commissie
die zijn benoemd voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.