Wetboek van Strafrecht

Geraadpleegd op 04-10-2023.
Geldend van 01-01-2023 t/m 30-06-2023

Wet van 3 maart 1881

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuw Wetboek van Strafrecht vast te stellen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Wetboek van Strafrecht.

Eerste Boek. Algemene bepalingen

Titel I. Omvang van de werking van de strafwet

Artikel 1

  • 1 Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

  • 2 Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

Artikel 2

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 3

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 4

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:

Artikel 5

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

  • 2 Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Artikel 6

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht.

  • 2 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden de feiten omschreven met betrekking tot welke de bij de maatregel aangewezen verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot de vestiging van rechtsmacht verplichten.

Artikel 7

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

  • 3 Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid, onder b tot en met e, gelijkgesteld de vreemdeling die na het plegen van het feit Nederlander wordt alsmede, voor de toepassing van het eerste en tweede lid, de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Artikel 8

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlandse ambtenaar die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek.

Artikel 8a

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de schipper en opvarenden van een Nederlands vaartuig die zich buiten Nederland, ook buiten boord, schuldig maken aan een van de strafbare feiten omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.

Artikel 8b

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder tegen wie de strafvervolging door Nederland van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland volgt.

  • 2 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder tegen wie de strafvervolging door het Nederlands openbaar ministerie is overgenomen op grond van een daartoe strekkend verzoek van het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3 De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op een ieder wiens uitlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf ontoelaatbaar is verklaard, afgewezen of geweigerd.

  • 4 De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op een ieder tegen wie de strafvervolging door Nederland is overgenomen op verzoek van een krachtens verdrag of besluit van een door een volkenrechtelijke organisatie ingesteld internationaal gerecht.

Artikel 8c

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld, indien deze vreemdeling zich in Nederland bevindt en:

  • a. uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd op een grond die niet tevens inhoudt dat naar Nederlands recht geen vervolging kan plaatshebben, of

  • b. uitlevering ter zake van dit misdrijf wegens het ontbreken van een verdragsrelatie niet mogelijk is, voor zover op het feit door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

Titel II. Straffen

Artikel 9

  • 1 De straffen zijn:

    • a. hoofdstraffen:

      • 1°. gevangenisstraf;

      • 2°. hechtenis;

      • 3°. taakstraf;

      • 4°. geldboete;

    • b. bijkomende straffen:

      • 1°. ontzetting van bepaalde rechten;

      • 2°. verbeurdverklaring;

      • 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens in bij de wet bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.

  • 3 In het geval gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of een taakstraf wordt opgelegd, kan tevens een geldboete worden opgelegd.

  • 4 In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.

  • 5 Een bijkomende straf kan, in de gevallen waarin de wet haar oplegging toelaat, zowel afzonderlijk als te zamen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd.

Artikel 9a

Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Artikel 10

  • 1 De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.

  • 2 De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste achttien jaren.

  • 3 Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van achttien jaren wordt overschreden.

  • 4 Zij kan in geen geval de tijd van dertig jaren te boven gaan.

Artikel 14a

  • 1 In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot taakstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2 Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden tenuitvoergelegd.

  • 3 De rechter kan voorts bepalen dat opgelegde bijkomende straffen geheel of gedeeltelijk niet zullen worden tenuitvoergelegd.

Artikel 14b

  • 1 De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.

  • 2 De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

  • 3 De proeftijd kan eveneens ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt. Onder het benadelen van de gezondheid of het welzijn van een dier wordt voor de toepassing van dit artikel mede begrepen het misdrijf, bedoeld in de artikelen 254 en 254a.

Artikel 14c

  • 1 Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 2 Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:

    • 1°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

    • 2°. geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

    • 3°. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom, ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en de opgelegde boete;

    • 4°. storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan worden opgelegd;

    • 5°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

    • 6°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;

    • 7°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

    • 8°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

    • 9°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

    • 10°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;

    • 11°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;

    • 12°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;

    • 13°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;

    • 14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.

  • 3 Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

    • a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

    • b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.

  • 4 Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.

  • 5 Bij het stellen van één van de bijzondere voorwaarden genoemd in het tweede lid, onder 3° en 4°, vinden de artikelen 23, eerste en tweede lid, en 24 overeenkomstige toepassing.

  • 6 De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.

  • 7 Gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst kan de rechter in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in hun werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in het zesde lid, geven, wijzigen of opheffen.

Artikel 14e

De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Artikel 18

  • 1 De duur van de hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

  • 2 Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van een jaar wordt overschreden.

  • 3 Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

Artikel 21

De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

Artikel 22b

  • 1 Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:

    • a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;

    • b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.

  • 2 Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:

    • aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en

    • de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 6:3:3 van het Wetboek van Strafvordering de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.

  • 3 Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.

Artikel 22c

  • 1 Een taakstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Het vonnis dan wel de strafbeschikking vermeldt het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis dan wel de strafbeschikking kan de aard van de te verrichten werkzaamheden vermelden.

  • 2 De taakstraf duurt ten hoogste tweehonderdenveertig uren.

Artikel 22d

  • 1 In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.

  • 2 De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3 De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.

Artikel 23

  • 1 Hij die tot een geldboete is veroordeeld, betaalt het vastgestelde bedrag binnen de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid te stellen termijn aan de staat.

  • 2 Het bedrag van de geldboete is ten minste € 3.

  • 3 De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.

  • 4 Er zijn zes categorieën:

    de eerste categorie, € 335 [Red: Per 1 januari 2022: € 450.] ;

    de tweede categorie, € 3 350 [Red: Per 1 januari 2022: € 4.500.] ;

    de derde categorie, € 6 700 [Red: Per 1 januari 2022: € 9.000.] ;

    de vierde categorie, € 16 750 [Red: Per 1 januari 2022: € 22.500.] ;

    de vijfde categorie, € 67 000 [Red: Per 1 januari 2022: € 90.000.] ;

    de zesde categorie, € 670 000 [Red: Per 1 januari 2022: € 900.000.] .

  • 5 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie.

  • 6 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie, indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete.

  • 7 Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie. Indien voor het feit een geldboete van de zesde categorie kan worden opgelegd en die boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking.

  • 8 Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing bij veroordeling van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap, rederij of doelvermogen.

  • 9 De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.

Artikel 24

Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.

Artikel 24a

  • 1 Indien een of meer geldboeten worden opgelegd tot een bedrag van ten minste € 225, kan in de uitspraak dan wel de strafbeschikking worden bepaald dat degene aan wie de geldboete is opgelegd het bedrag in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op ten minste € 45 bepaald.

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid worden in de uitspraak of strafbeschikking tevens termijnen vastgesteld voor de betaling van het tweede en - zo de geldboete in meer gedeelten mag worden voldaan - de volgende gedeelten.

  • 3 Deze termijnen worden op ten minste één en ten hoogste drie maanden gesteld. Zij mogen in het geval van een uitspraak tezamen een tijdvak van twee jaar niet overschrijden; in het geval van een strafbeschikking mogen zij een tijdvak van een jaar niet overschrijden.

Artikel 24c

  • 1 Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3 De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle € 25 van de geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd.

Artikel 27

  • 1 Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf beveelt de rechter, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in gijzeling ingevolge artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in een psychiatrisch ziekenhuis of een instelling voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden. Het vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd reeds met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.

  • 2 Bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd geldt de eerste dag van de verzekering als een volle dag en blijft de dag waarop zij is geëindigd buiten beschouwing.

  • 3 De rechter kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van geldboete. Indien hij dit bevel geeft, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.

  • 4 De voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing in gevallen waarin, bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan dat waarvoor de verzekering , de voorlopige hechtenis of de gijzeling ingevolge artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering is bevolen.

Artikel 28

  • 1 De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

    • 1°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;

    • 2°. het dienen bij de gewapende macht;

    • 3°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen;

    • 4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;

    • 5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

  • 2 Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun leven, hetzij voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.

  • 3 Ontzetting van het recht bedoeld in het eerste lid, onder 3°, kan alleen worden uitgesproken bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten minste een jaar.

  • 4 De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving door de veroordeelde van de ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen.

Artikel 29

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Artikel 31

  • 1 Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter de duur als volgt:

    • 1°. bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

    • 2°. bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd de duur van de hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

    • 3°. bij veroordeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

    • 4°. bij afzonderlijke oplegging, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

  • 2 De ontzetting van het recht vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 3°, gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe onherroepelijk is geworden. De ontzetting van een van de andere in artikel 28, eerste lid, vermelde rechten gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 33

  • 1 Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.

Artikel 33a

  • 1 Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:

    • a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;

    • b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;

    • c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

    • d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

    • e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;

    • f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.

  • 2 Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:

    • a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of

    • b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.

  • 3 Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, danwel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

  • 4 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 33b

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel 33c

  • 1 Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.

  • 2 De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.

  • 3 De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.

Artikel 34

  • 1 Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk