Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden (herzien), Genève, 30-11-1979

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 12-06-2008 t/m heden

Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden (herzien)

Authentiek : NL

Verdrag betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (herzien)

De Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag van 13 februari 1961 betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (herzien), de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk België, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat,

Besloten hebbende dit Verdrag te vervangen door een nieuw Verdrag en tot dit doel hun gevolmachtigden benoemd hebbende, wier volmachten in goede en behoorlijke vorm zijn bevonden,

Hebben de volgende bepalingen aangenomen:

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a) wordt onder „Verdragsluitende Partij” verstaan elke Staat, welke overeenkomstig artikel 90, tweede lid of artikel 93, tweede lid, een akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding heeft neergelegd;

  • b) worden de termen „grondgebied van een Verdragsluitende Partij” en „onderdaan van een Verdragsluitende Partij” omschreven in Bijlage I; door elke Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig het eerste lid van artikel 97, kennisgeving gedaan van iedere wijziging welke in Bijlage I dient te worden aangebracht;

  • c) worden ten aanzien van elke Lid-Staat onder „wetgeving” verstaan de wetten, regelingen en statutaire bepalingen welke van kracht zijn op de datum van ondertekening van dit Verdrag of welke later van kracht zullen worden voor het gehele grondgebied van iedere Verdragsluitende Partij of voor enig deel daarvan en welke betrekking hebben op de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde takken en regelingen van sociale zekerheid;

  • d) wordt onder „Verdrag inzake sociale zekerheid” verstaan elke bilaterale of multilaterale overeenkomst welke op het gebied van de sociale zekerheid voor alle in artikel 3, eerste en tweede lid bedoelde takken en regelingen, of een deel daarvan, uitsluitend verbindend is of zal zijn voor twee of meer Verdragsluitende Partijen, alsmede elke zodanige multilaterale overeenkomst welke verbindend is of zal zijn voor ten minste twee Verdragsluitende Partijen en één of meer andere Staten, alsmede akkoorden van elke aard, welke in het kader van bovenbedoelde overeenkomsten zijn of worden gesloten;

  • e) wordt onder „bevoegde autoriteit” verstaan de Minister of Ministers, dan wel de daarmede overeenkomstige autoriteit, onder wie op het gehele grondgebied van elke Verdragsluitende Partij of op een deel daarvan, de regelingen inzake sociale zekerheid, die op rijnvarenden van toepassing zijn, ressorteren;

  • f) wordt onder „orgaan” verstaan het lichaam of de autoriteit, welke belast is met de uitvoering van de gehele wetgeving van elke Verdragsluitende Partij of een deel daarvan;

  • g) wordt onder „bevoegd orgaan” verstaan:

    • i) indien het een regeling van sociale verzekering betreft, hetzij het orgaan waarbij de belanghebbende op het tijdstip, waarop hij om prestaties verzoekt, is aangesloten, hetzij het orgaan dat hem prestaties verschuldigd is of zou zijn, indien hij woonde op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij, waarop dit orgaan gevestigd is, hetzij het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Verdragsluitende Partij aangewezen orgaan;

    • ii) indien het een andere regeling dan een regeling van sociale verzekering betreft of een regeling betreffende kinderbijslagen, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Verdragsluitende Partij aangewezen orgaan;

    • iii) indien het een regeling betreft inzake de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de in artikel 3, eerste lid bedoelde prestaties, de werkgever of de in zijn rechten gesubrogeerde verzekeraar, dan wel bij ontstentenis van dezen, het lichaam of de autoriteit welke door de bevoegde autoriteit van de betrokken Verdragsluitende Partij is aangewezen;

  • h) wordt onder „bevoegde Staat” verstaan de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan het bevoegde orgaan is gevestigd;

  • i) wordt onder „woonplaats” verstaan de normale verblijfplaats;

  • j) wordt onder „verblijfplaats” verstaan de tijdelijke verblijfplaats;

  • k) wordt onder „orgaan van de woonplaats” verstaan het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene woont, bevoegd is de betreffende prestaties te verlenen, volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij welke door dat orgaan wordt toegepast of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Verdragsluitende Partij aangewezen orgaan;

  • l) wordt onder „orgaan van de verblijfplaats” verstaan het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene verblijft, bevoegd is de betreffende prestaties te verlenen volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, welke door dit orgaan wordt toegepast of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Verdragsluitende Partij aangewezen orgaan;

  • m) wordt onder „rijnvarende” verstaan een werknemer of een zelfstandige, alsmede elke persoon die krachtens de van toepassing zijnde wetgeving met hen wordt gelijkgesteld, die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip, dat met winstoogmerk in de rijnvaart wordt gebruikt en is voorzien van het certificaat, bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaart-akte, ondertekend te Mannheim, op 17 oktober 1868, met inachtneming van de wijzigingen, welke daarin zijn aangebracht of nog zullen worden aangebracht, alsmede van de daarop betrekking hebbende uitvoeringsvoorschriften;

  • n) wordt onder „hulpkracht” verstaan een rijnvarende die in overstemming met de rijnvaartvoorschriften tijdelijk in dienst is genomen om de bemanning aan te vullen of te versterken, of om de manoeuvres de havens uit te voeren;

  • o) worden onder „gezinsleden” verstaan de personen die als zodanig worden aangemerkt of erkend of als huisgenoten worden aangeduid in de wetgeving welke door het met het verlenen van prestaties belaste orgaan wordt toegepast of in de gevallen bedoeld in artikel 16, eerste lid, sub a) en c) en artikel 21, zesde lid, in de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan deze personen wonen; indien deze wetgevingen echter uitsluitend personen die bij de betrokkene inwonen als gezinsleden of huisgenoten beschouwen, wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan, wanneer de betreffende personen in hoofdzaak op kosten van de betrokkene worden onderhouden; indien het krachtens deze wetgevingen niet mogelijk is de gezinsleden vast te stellen, verwijst het orgaan van de verblijfplaats of het orgaan van de woonplaats naar de wetgeving, welke door het bevoegde orgaan wordt toegepast;

  • p) worden onder „nagelaten betrekkingen” verstaan de personen die als zodanig worden aangemerkt of erkend in de wetgeving krachtens welke de prestaties worden toegekend; indien deze wetgeving echter uitsluitend personen die bij de overledene inwoonden als nagelaten betrekkingen beschouwt, wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan, wanneer de betreffende personen in hoofdzaak op kosten van de overledene werden onderhouden;

  • q) worden onder „tijdvakken van verzekering” verstaan tijdvakken van premie- of bijdragebetaling, van dienstbetrekking, van beroepsarbeid of van wonen, welke als tijdvakken van verzekering worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, eventueel met inbegrip van tijdvakken, welke niet in het beroep van rijnvarende zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij als gelijkwaardig aan tijdvakken van verzekering door deze wetgeving zijn erkend;

  • r) worden onder „tijdvakken van dienstbetrekking” en „tijdvakken van beroepsarbeid” verstaan tijdvakken, welke als zodanig worden even of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, zover zij als gelijkwaardig aan tijdvakken van dienstbetrekking of van beroepsarbeid door deze wetgeving zijn erkend;

  • s) worden onder „tijdvakken van wonen” verstaan tijdvakken, welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld;

  • t) onder „prestaties” verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen, pensioenen of renten, die voor de desbetreffende verzekerde gebeurtenis voorzien zijn, met inbegrip van:

    • i) indien het verstrekkingen betreft, de prestaties met het oog op preventie, revalidatie en beroepsherscholing;

    • ii) indien het uitkeringen betreft, pensioenen of renten, alle bedragen ten laste van de openbare middelen en alle verhogingen, uitkeringen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of bijkomende uitkeringen, tenzij dit Verdrag anders bepaalt, alsmede prestaties, bedoeld om de verdiencapaciteit te handhaven of te verbeteren, als afkoopsom uitgekeerde bedragen welke in de plaats kunnen treden van pensioenen of renten, en eventuele terugstorting van premies of bijdragen;

  • u)

    • i) worden onder „gezinsbijslagen” verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen, met inbegrip van kinderbijslagen, ter bestrijding van de gezinslasten, met uitzondering van de verhogingen of aanvullingen van pensioenen of renten ten behoeve van gezinsleden van de rechthebbende op deze pensioenen of renten;

    • ii) worden onder „kinderbijslagen” verstaan de periodieke uitkeringen, welke op grond van het aantal en de leeftijd van de kinderen worden toegekend;

  • v) wordt onder „uitkering bij overlijden” verstaan elk bedrag ineens dat in geval van overlijden wordt uitgekeerd, met uitzondering van de in sub t)ii) van dit artikel bedoelde bedragen welke als afkoopsom worden uitgekeerd;

  • w) is de term „van contributieve aard” van toepassing op uitkeringen waarvan de toekenning afhankelijk is of van een rechtstreekse geldelijke bijdrage van de beschermde personen of hun werkgever of van het verrichten van beroepsarbeid gedurende een zeker tijdvak alsmede op wetgevingen of regelingen welke dergelijke uitkeringen verlenen; uitkeringen, waarvan de toekenning niet afhankelijk is van een rechtstreekse geldelijke bijdrage van de beschermde personen of hun werkgever, noch van het verrichten van beroepsarbeid gedurende een zeker tijdvak, worden „van niet-contributieve aard” genoemd, evenals de wetgevingen of regelingen welke uitsluitend dergelijke uitkeringen verlenen;

  • x) worden onder „prestaties, verleend krachtens overgangsregelingen”, verstaan hetzij prestaties welke worden verleend aan personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de van toepassing zijnde wetgeving, een bepaalde leeftijd hebben overschreden, hetzij prestaties welke bij wijze van overgangsmaatregel worden verleend met het oog op gebeurtenissen, welke zich hebben voorgedaan of tijdvakken, welke zijn vervuld buiten de huidige grenzen van het grondgebied van een Verdragsluitende Partij;

  • y) wordt onder „Administratief Centrum” verstaan het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de rijnvarenden bedoeld in artikel 71.

Artikel 2

  • 1 Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 9, tweede lid en artikel 54, is dit Verdrag op het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen van toepassing op alle personen, die als rijnvarenden onderworpen zijn of geweest zijn aan de wetgeving van een of meer Verdragsluitende Partijen, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.

  • 2 Dit Verdrag is niet van toepassing op personen, die hun beroepsarbeid uitoefenen aan boord van:

    • a) een zeeschip, dat als zodanig wordt aangemerkt door de wetgeving van het land onder welke vlag het vaart;

    • b) een schip, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een rivier- of zeehaven.

Artikel 3

  • 1 Dit Verdrag is van toepassing op alle wetgevingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

    • a) prestaties bij ziekte en moederschap;

    • b) prestaties bij invaliditeit;

    • c) uitkeringen bij ouderdom;

    • d) uitkeringen aan nagelaten betrekkingen;

    • e) prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

    • f) uitkeringen bij overlijden;

    • g) werkloosheidsuitkeringen;

    • h) gezinsbijslagen.

  • 2 Dit Verdrag is van toepassing op de algemene en bijzondere regelingen van sociale zekerheid, van contributieve of niet-contributieve aard, alsmede op de regelingen inzake de verplichtingen van de werkgever betreffende in het vorige lid bedoelde prestaties. In tussen Verdragsluitende Partijen te sluiten bilaterale of multilaterale akkoorden zullen, voor zover mogelijk, de voorwaarden worden vastgesteld, waaronder dit Verdrag van toepassing zal zijn op regelingen, welke bij collectieve overeenkomsten ingesteld zijn en door een beslissing van de overheid verplicht gesteld zijn.

  • 3 Dit Verdrag is noch op de sociale en medische bijstand, noch op de regelingen betreffende prestaties aan slachtoffers van oorlogshandelingen of de gevolgen daarvan, van toepassing.

Artikel 4

  • 1 In Bijlage II worden voor elke Verdragsluitende Partij de wetgevingen en regelingen, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, vermeld.

  • 2 Door iedere Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke wijziging welke ten gevolge van de invoering van een nieuwe wetgeving in Bijlage II dient te worden aangebracht. Deze kennisgeving moet binnen drie maanden na bekendmaking van bedoelde wetgeving worden gedaan of, indien deze wetgeving bekend is gemaakt vóór de datum van bekrachtiging of aanvaarding van dit Verdrag, op de dag van bekrachtiging of aanvaarding.

Artikel 5

  • 1 Dit Verdrag laat onverlet de verplichtingen welke voortvloeien uit enig verdrag dat door de Internationale Arbeidsconferentie is aanvaard.

  • 2 Dit Verdrag treedt, voor wat betreft de personen op wie het van toepassing is, in de plaats van elk verdrag inzake sociale zekerheid dat verbindend is:

    • a) hetzij uitsluitend voor twee of meer Verdragsluitende Partijen;

    • b) hetzij voor ten minste twee Verdragsluitende Partijen en één of meer andere Staten, voor zover het gevallen betreft welke zonder tussenkomst van enig orgaan van één dezer Staten geregeld kunnen worden.

  • 3 Ongeacht het bepaalde in het vorige lid, kunnen twee of meer Verdragsluitende Partijen in onderling overleg de bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid welke verbindend voor hen zijn, van kracht doen blijven, wat betreft de personen op wie dit Verdrag van toepassing is, door ze te vermelden in Bijlage III, voor zover het bepalingen betreft, welke ten minste even gunstig zijn voor de betrokkene als die van dit Verdrag. Dit Verdrag is echter wel van toepassing in alle gevallen welke geregeld dienen te worden door het orgaan van een andere Verdragsluitende Partij dan die, waarvoor de bepalingen, als bedoeld in de vorige zin, verbindend zijn.

  • 4 Twee of meer Verdragsluitende Partijen waarvoor in Bijlage III vermelde bepalingen verbindend zijn, kunnen in onderlinge overeenstemming in deze Bijlage wijzigingen aanbrengen door hiervan overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving te doen.

Artikel 6

  • 1 Twee of meer Verdragsluitende Partijen kunnen onderling aanvullende overeenkomsten sluiten welke op de beginselen van dit Verdrag berusten.

  • 2 Door iedere Verdragsluitende Partij wordt overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke overeenkomst welke op grond van het vorige lid wordt gesloten, evenals van elke latere wijziging of opzegging van een dergelijke overeenkomst. Deze kennisgeving moet worden gedaan binnen drie maanden na het in werking treden van bedoelde overeenkomst of van wijziging daarvan, of na het van kracht worden van de opzegging.

Artikel 7

  • 1 Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, hebben personen, die zich aan boord van een schip, als bedoeld in artikel 1, sub m), bevinden of die op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij wonen en op wie het Verdrag van toepassing is, de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van iedere Verdragsluitende Partij onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van laatstbedoelde Partij.

  • 2 Het genot van bijzondere uitkeringen van niet-contributieve aard, welke zijn toegekend aan personen, die niet voor de gebruikelijke uitkeringen in aanmerking kunnen komen, kan echter afhankelijk gesteld worden van de voorwaarde, dat de betrokkene of, indien het uitkeringen aan nagelaten betrekkingen betreft, de overledene op het grondgebied van de betrokken Verdragsluitende Partij heeft gewoond gedurende een tijdvak dat al naar gelang de omstandigheden, kan worden vastgesteld op ten hoogste:

    • a) vijf opeenvolgende jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag om uitkering, indien het uitkeringen bij invaliditeit betreft, of onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden indien het uitkeringen aan nagelaten betrekkingen betreft;

    • b) tien jaren, gelegen tussen de zestienjarige leeftijd en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, waarbij als eis mag worden gesteld dat daarvan vijf opeenvolgende jaren onmiddellijk aan de aanvraag om uitkering voorafgaan, indien het uitkeringen bij ouderdom betreft.

  • 3 In Bijlage IV worden de in de wetgeving van iedere Verdragsluitende Partij voorziene uitkeringen, waarop het vorige lid van toepassing is, vermeld.

  • 4 Door iedere Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke wijziging welke in Bijlage IV dient te worden aangebracht. Indien deze wijziging het gevolg is van het tot stand komen van een nieuwe wetgeving, moet deze kennisgeving binnen drie maanden na bekendmaking van bedoelde wetgeving worden gedaan of, indien deze wetgeving vóór de datum van bekrachtiging of aanvaarding van dit Verdrag bekend is gemaakt, op de dag van bekrachtiging of aanvaarding.

  • 5 Het eerste lid van dit artikel doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wetgeving van enige Verdragsluitende Partij met betrekking tot het deelnemen van betrokkenen aan de werkzaamheden van bestuursorganen of rechtsprekende instanties van de sociale zekerheid.

Artikel 8

  • 1 De bepalingen van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij welke de toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stellen van het wonen op het grondgebied van deze Partij, gelden niet voor personen op wie dit Verdrag van toepassing is en die wonen op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, mits zij laatstelijk krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij als rijnvarende verzekerd zijn geweest.

  • 2 Indien de rijnvarende verzoekt om toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, welke de toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, worden, voor zover nodig, de tijdvakken van verzekering welke hij krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij heeft vervuld, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij vervuld waren.

Artikel 9

  • 1 Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, mogen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van de wetgeving van één of meer Verdragsluitende Partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit, dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij woont dan die, op het grondgebied waarvan het orgaan is gevestigd dat deze uitkeringen verschuldigd is.

  • 2 Het vorige lid doet noch afbreuk aan de bepalingen van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, noch aan die van enig verdrag inzake sociale zekerheid, dat een Verdragsluitende Partij met een andere Staat verbindt, welke voorzien in het verlenen van in dat lid bedoelde uitkeringen aan rechthebbenden die buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen van dit Verdrag wonen.

  • 3 Het eerste lid van dit artikel is echter niet van toepassing op de volgende uitkeringen, voor zover zij in Bijlage V zijn vermeld:

    • a) bijzondere uitkeringen van niet-contributieve aard, welke zijn toegekend aan personen die tengevolge van hun gezondheidstoestand niet in staat zijn in hun levensonderhoud te voorzien;

    • b) bijzondere uitkeringen van niet-contributieve aard, welke zijn toegekend aan personen die niet voor de normale uitkeringen in aanmerking komen;

    • c) uitkeringen welke krachtens overgangsregelingen zijn toegekend;

    • d) bijzondere uitkeringen welke bij wijze van ondersteuning of wegens behoeftige toestand zijn toegekend.

  • 4 Door iedere Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke wijziging welke in Bijlage V dient te worden aangebracht. Indien deze wijziging het gevolg is van het tot stand komen van een nieuwe wetgeving, moet deze kennisgeving binnen drie maanden na bekendmaking van bedoelde wetgeving worden gedaan of, indien deze wetgeving vóór de datum van bekrachtiging of aanvaarding van dit Verdrag bekend is gemaakt, op de dag van bekrachtiging of aanvaarding.

  • 5 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de terugbetaling van premies of bijdragen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene niet meer verplicht verzekerd is, wordt deze voorwaarde geacht niet te zijn vervuld zolang hij verplicht verzekerd is ingevolge de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 10

De in de wetgeving van een Verdragsluitende Partij opgenomen bepalingen inzake aanpassing van de uitkeringen aan het loon- of prijsniveau zijn eveneens van toepassing op de uitkeringen welke op grond van bedoelde wetgeving overeenkomstig dit Verdrag verschuldigd zijn.

TITEL II. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE TOE TE PASSEN WETGEVING

Artikel 11

  • 1 Op de rijnvarende is slechts de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij van toepassing.

  • 2 Op de rijnvarende is van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming, waartoe het in artikel 1, sub m) bedoelde schip, aan boord waarvan deze rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht, behoort. Indien deze onderneming echter geen zetel heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, is op de rijnvarende van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich het filiaal of de vaste vertegenwoordiging van die onderneming bevindt.

  • 3 Op de rijnvarende, die zijn schip zelf exploiteert is van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, op het grondgebied waarvan zijn onderneming haar zetel heeft. Indien zijn onderneming geen zetel heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij is op deze rijnvarende, alsmede op iedere andere rijnvarende, die zijn beroepsarbeid aan boord van dit schip verricht, van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, op het grondgebied waarvan zich de plaats van inschrijving of de thuishaven van dit schip bevindt.

  • 4 Op de hulpkracht is van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, op het grondgebied waarvan hij woont.

Artikel 12

  • 1 Artikel 11 is niet van toepassing op de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering, behalve indien er krachtens de wetgeving van de betrokken Verdragsluitende Partij voor een van de takken van sociale zekerheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, slechts een regeling inzake vrijwillige verzekering bestaat.

  • 2 Ingeval de toepassing van de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen zou kunnen leiden tot verplichte verzekering en tot het recht tot gelijktijdige toetreding tot één of meer regelingen van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, is op de betrokkene uitsluitend de verplichte verzekering van toepassing. De bepalingen van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, welke ter zake van invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) gelijktijdige aansluiting bij de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering krachtens deze wetgeving en de verplichte verzekering krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij toestaan, blijven echter onverlet.

  • 3 Ingeval toepassing van de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen zou kunnen leiden tot het recht tot toetreding tot twee of meer regelingen van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, kan de betrokkene slechts worden toegelaten tot de regeling van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij woont of waarvan hij onderdaan is.

Artikel 13

  • 1 De bevoegde autoriteiten van twee of meer Verdragsluitende Partijen kunnen in onderlinge overeenstemming, ten behoeve van de betrokken rijnvarenden, uitzonderingen op de artikelen 11 en 12 vaststellen.

  • 2 Voor zover nodig is de toepassing van het vorige lid afhankelijk van een verzoek van de betrokken rijnvarenden en eventueel van hun werkgevers. Bovendien neemt de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij waarvan de wetgeving van toepassing zou moeten zijn, een beslissing, waarin wordt vastgesteld dat op bedoelde rijnvarenden niet langer deze wetgeving maar wel de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij van toepassing is.

Artikel 14

Indien krachtens deze titel op een rijnvarende van toepassing is de wetgeving van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij geen beroepsarbeid verricht of niet woont, is deze wetgeving op hem van toepassing alsof hij op het grondgebied van deze Partij wel beroepsarbeid verrichtte of wel woonde.

TITEL III. BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE VERSCHILLENDE SOORTEN PRESTATIES

Hoofdstuk 1. Ziekte en moederschap

Artikel 15

  • 1 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, voor zover nodig, met het oog op de samenstelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van verstrekkingen aan gezinsleden afhankelijk stelt van de voorwaarde, dat zij persoonlijk verzekerd zijn, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, met het oog op de toepassing van het vorige lid op gezinsleden van een rijnvarende, rekening met de tijdvakken van verzekering welke door deze rijnvarende krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld en gedurende welke zij gezinsleden van bedoelde rijnvarende waren.

Artikel 16

  • 1 De rijnvarende die aan de door de wetgeving van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 15, en

    • a) wiens toestand het nodig maakt dat onmiddellijk verstrekkingen worden verleend gedurende een verblijf op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat, of

    • b) die, nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dit orgaan toestemming heeft ontvangen om zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat over te brengen, of

    • c) die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat te begeven, teneinde aldaar een voor zijn toestand passende behandeling te ondergaan, heeft recht op:

      • (i) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij bij dit orgaan was aangesloten, doch gedurende ten hoogste het tijdvak dat eventueel in de wetgeving van de bevoegde Staat is vastgesteld;

      • (ii) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij zich op het grondgebied van de bevoegde Staat bevond. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen evenwel de uitkering eveneens door bemiddeling van laatstbedoeld orgaan voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend.

  • 2

    • a) De sub b) van het vorige lid bedoelde toestemming mag slechts worden geweigerd indien verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van een geneeskundige behandeling;

    • b) De sub c) van het vorige lid bedoelde toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop de betrokkene woont, niet aan hem kan worden gegeven.

  • 3 De vorige leden van dit artikel zijn, voor wat betreft het recht op verstrekkingen, van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van een rijnvarende.

Artikel 17

  • 1 De rijnvarende die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat woont en aan de in de wetgeving van laatstbedoelde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 15, op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waar hij woont, recht op:

    • a) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij bij dit orgaan was aangesloten;

    • b) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonde. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen evenwel de uitkeringen eveneens door bemiddeling van laatstbedoeld orgaan voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend.

  • 2 Het vorige lid is, wat het recht op verstrekkingen betreft, van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van een rijnvarende die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat wonen, voor zover zij krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, op het grondgebied waarvan zij wonen, geen recht op verstrekkingen hebben.

  • 3 Indien een in de vorige leden van dit artikel bedoelde rijnvarende of zijn gezinsleden op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijven, hebben zij recht op verstrekkingen volgens de wetgeving van deze Staat, alsof zij op het grondgebied ervan woonden, zelfs indien zij voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds vóór de aanvang van hun verblijf verstrekkingen hebben genoten.

  • 4 Indien een in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde rijnvarende of zijn gezinsleden hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de bevoegde Staat, hebben zij recht op verstrekkingen volgens de wetgeving van deze Staat, zelfs indien zij voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds vóór de overbrenging van hun woonplaats verstrekkingen hebben genoten.

Artikel 18

  • 1 Artikel 16, eerste en tweede lid of artikel 17, eerste lid is, naar gelang het geval, van toepassing op de werkloos geworden rijnvarende, die eventueel met inachtneming van artikel 15 voldoet aan de voorwaarden voor het recht op prestaties bij ziekte of moederschap van de wetgeving van de Staat ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen.

  • 2 Artikel 16, derde lid of artikel 17, tweede lid is, naar gelang het geval, van toepassing op de gezinsleden van de in het vorige lid bedoelde rijnvarende.

  • 3 Artikel 17, derde en vierde lid, is van toepassing op de in de vorige leden van dit artikel bedoelde rijnvarende en zijn gezinsleden.

Artikel 19

  • 1 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voor de berekening van de uitkeringen gemiddelde verdiensten als grondslag worden genomen, stelt het bevoegde orgaan van deze Partij deze gemiddelde verdiensten uitsluitend vast op basis van de verdiensten gedurende de krachtens bedoelde wetgeving vervulde tijdvakken.

  • 2 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het bedrag van de uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij eveneens rekening met de gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, alsof zij op het grondgebied van een bedoelde Partij woonden.

Artikel 20

  • 1 De aanvrager van een pensioen of rente op wie dit Verdrag van toepassing is en die, eventueel met inachtneming van artikel 15, voldoet aan de voorwaarden voor het recht op verstrekkingen van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, of die recht op verstrekkingen zou hebben indien hij op het grondgebied van deze Partij woonde, heeft evenals zijn gezinsleden overeenkomstig artikel 16 of artikel 17, naar gelang het geval, recht op deze verstrekkingen, wanneer de betrokkenen op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij verblijven of wonen.

  • 2 De krachtens het vorige lid verleende verstrekkingen komen voor rekening van het orgaan dat de premies of bijdragen heeft ontvangen; ingeval de aanvrager van een pensioen of rente voor het recht op verstrekkingen geen premies of bijdragen hoeft te betalen, betaalt het orgaan voor rekening waarvan deze verstrekkingen krachtens artikel 21 na vaststelling van het pensioen of de rente komen, de kosten der verleende verstrekkingen terug aan het orgaan van de verblijf- of woonplaats.

  • 3 De vorige leden van dit artikel zijn niet van toepassing op de aanvrager van een pensioen of rente noch op zijn gezinsleden, die op grond van de wetgeving van de Verdragsluitende Partij die op hen van toepassing blijft wegens het verrichten van beroepsarbeid of van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij wonen, recht op verstrekkingen hebben.

  • 4 De aanvrager van een pensioen of rente wiens recht op verstrekkingen voortvloeit uit de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, waarin is bepaald dat de betrokkene zelf de premies of bijdragen voor de ziekteverzekering moet betalen gedurende de behandeling van zijn aanvraag om pensioen of rente, heeft, voor zichzelf en voor zijn gezinsleden, na afloop van de tweede maand waarover hij de verschuldigde premies of bijdragen niet heeft betaald, niet langer recht op verstrekkingen.

Artikel 21

  • 1 Wanneer de rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen op wie dit Verdrag van toepassing is, eventueel met inachtneming van artikel 15 recht heeft op verstrekkingen op grond van de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij woont, worden aan deze rechthebbende en zijn gezinsleden door het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan verstrekkingen verleend, alsof hij uitsluitend recht had op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van laatstbedoelde Partij.

  • 2 Wanneer de rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen op wie dit Verdrag van toepassing is, geen recht heeft op verstrekkingen op grond van de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij woont, heeft hij, evenals zijn gezinsleden, niettemin recht op verstrekkingen, voor zover hij, eventueel met inachtneming van artikel 15 en van Bijlage VIII, recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij of van één der eerstbedoelde Partijen, of daarop recht zou hebben indien hij op het grondgebied van één van deze Partijen zou wonen. De verstrekkingen worden door het orgaan van de woonplaats verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkene krachtens deze wetgeving recht op verstrekkingen had; deze verstrekkingen komen echter voor rekening van het overeenkomstig de in het volgende lid vermelde regels vast te stellen orgaan.

  • 3 In de in het vorige lid bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vast te stellen orgaan:

    • a) indien de rechthebbende krachtens de wetgeving van één Verdragsluitende Partij recht op verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Partij;

    • b) indien de rechthebbende krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen recht heeft op verstrekkingen, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van de Verdragsluitende Partij krachtens de wetgeving waarvan de rechthebbende het langste tijdvak van verzekering heeft vervuld; ingeval toepassing van deze regel ertoe zou leiden dat de verstrekkingen voor rekening van meer dan één orgaan komen, komen deze voor rekening van het orgaan van de Verdragsluitende Partij aan de wetgeving waarvan de rechthebbende laatstelijk onderworpen is geweest.

  • 4 Wanneer de gezinsleden van de rechthebbende op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen, op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen dan deze rechthebbenden hebben zij recht op verstrekkingen alsof de rechthebbende op hetzelfde grondgebied als zij woonde, voor zover hij krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij recht op bedoelde verstrekkingen heeft. Deze verstrekkingen worden door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof zij krachtens deze wetgeving recht op verstrekkingen hadden; deze verstrekkingen komen echter voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende.

  • 5 Indien de in het vorige lid bedoelde gezinsleden hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop de rechthebbende woont, hebben zij recht op verstrekkingen volgens de wetgeving van deze Partij, zelfs indien zij vóór de overbrenging van hun woonplaats reeds verstrekkingen genoten hebben voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap.

  • 6 De rechthebbende op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen, die recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één van deze Partijen, heeft evenals zijn gezinsleden, recht op verstrekkingen:

    • a) gedurende een verblijf op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan zij wonen, wanneer hun gezondheidstoestand het nodig maakt dat onmiddellijk verstrekkingen worden verleend, of

    • b) wanneer zij van het orgaan van de woonplaats toestemming hebben ontvangen om zich naar het grondgebied te begeven van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan zij wonen, ten einde aldaar een voor hun gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan; bedoelde toestemming mag niet worden geweigerd wanneer deze behandeling op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop de betrokkene woont niet aan hem kan worden gegeven.

  • 7 In de in het vorige lid bedoelde gevallen worden de verstrekkingen, verleend door het orgaan van de verblijfplaats volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkene krachtens deze wetgeving recht op verstrekkingen had; deze verstrekkingen komen echter voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende.

  • 8 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij bepaalt dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden voor het recht op verstrekkingen, is het orgaan van deze Partij dat een pensioen of rente verschuldigd is, gemachtigd deze bijdragen of premies in te houden, wanneer krachtens dit artikel de verstrekkingen voor rekening van een orgaan van bedoelde Partij komen.

  • 9 De vorige leden van dit artikel, met uitzondering van het zesde en zevende lid, zijn niet van toepassing op de pensioen- of rentetrekker noch op zijn gezinsleden die krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, welke op hen van toepassing blijft wegens het verrichten van beroepsarbeid of van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij wonen, recht op verstrekkingen hebben.

Artikel 22

  • 1 Indien de door het orgaan van de verblijf- of woonplaats toegepaste wetgeving meer dan een verzekeringsregeling voor ziekte of moederschap kent, worden in de gevallen, bedoeld in artikel 16, eerste en derde lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste en tweede lid, artikel 20, eerste lid en artikel 21, tweede, vierde en zesde lid, de voor het verlenen van verstrekkingen van toepassing zijnde bepalingen van de regeling die voor de in loondienst zijnde rijnvarenden geldt, gevolgd.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van prestaties afhankelijk stelt van een voorwaarde met betrekking tot de oorsprong van de aandoening, mag deze voorwaarde niet gesteld worden aan de personen op wie dit Verdrag van toepassing is, ongeacht de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij wonen.

  • 3 Indien het recht van een rijnvarende of een pensioen- of rentetrekker op een prothese, op hulpmiddelen van grote omvang of op andere belangrijke verstrekkingen ten behoeve van hemzelf of van een van zijn gezinsleden door het orgaan van een Verdragsluitende Partij is erkend vóór zijn aansluiting bij het orgaan van een andere Verdragsluitende Partij, krijgt hij deze verstrekkingen voor rekening van eerstbedoeld orgaan, zelfs indien zij eerst worden toegekend wanneer betrokkene reeds bij het tweede orgaan is aangesloten.

  • 4 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verlenen van verstrekkingen aan de gezinsleden van een rijnvarende, aan een werkloze, aan een aanvrager van en een rechthebbende op een pensioen of rente, alsmede aan hun gezinsleden, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat zij persoonlijk verzekerd zijn, zijn de artikelen 16, 17, 18, 20 en 21 slechts op hen van toepassing, indien zij persoonlijk aangesloten zijn bij een orgaan van deze Partij, dat verstrekkingen verleent.

Artikel 23

  • 1 Het bevoegde orgaan moet de kosten van de krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van de verblijf- of woonplaats voor zijn rekening verleende verstrekkingen volledig vergoeden.

  • 2 Met het oog op de in het vorige lid bedoelde vergoedingen mogen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die, welke zijn voorzien in de wetgeving die het orgaan dat de vordering heeft toepast voor het verlenen van verstrekkingen aan onderdanen van de Verdragsluitende Partij, op het grondgebied waarvan dit orgaan gevestigd is.

  • 3 De in het eerste lid van dit artikel bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 96, eerste lid bedoelde Administratieve Schikking, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

  • 4 Twee of meer Verdragsluitende Partijen of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere wijzen van vergoeding overeenkomen of in onderlinge overeenstemming afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen.

  • 5 De Verdragsluitende Partijen stellen binnen drie maanden het Administratief Centrum in kennis van elke overeenkomst welke tussen hen op grond van het vorige lid is gesloten.

Hoofdstuk 2. Invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen)

Afdeling 1. : Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 24

  • 1 Wanneer een persoon achtereenvolgens of af wisselend als rijnvarende aan de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen onderworpen is geweest, hebben hij of zijn nagelaten betrekkingen recht op uitkeringen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, zelfs ingeval de betrokkenen, zonder dat deze bepalingen worden toegepast, aanspraak zouden kunnen maken op uitkeringen krachtens de wetgeving van één of meer Verdragsluitende Partijen.

  • 2 Dit hoofdstuk is echter slechts onder de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a) wat betreft de uitkeringen bij invaliditeit of overlijden, dienen de rijnvarenden bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, gevolgd door invaliditeit of op het tijdstip van overlijden, onderworpen te zijn aan de wetgeving van een Verdragsluitende Partij; als dit niet het geval is, dienen de betrokken personen, voor het recht op uitkeringen bij invaliditeit of overlijden krachtens de wetgeving van elke Verdragsluitende Partij volgens welke het recht op deze uitkeringen afhankelijk wordt gesteld van het vervullen van een tijdvak van verzekering, gedurende een totale periode van tenminste 5 jaar als rijnvarenden tijdvakken van verzekering te hebben vervuld krachtens de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen;

    • b) wat betreft de uitkeringen bij ouderdom moeten de betrokkenen gedurende een totale periode van ten minste 5 jaar als rijnvarenden tijdvakken van verzekering hebben vervuld krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen.

  • 3 De in sub b) van het vorige lid bedoelde verzekeringsduur is niet vereist ingeval de invaliditeitsuitkering overeenkomstig artikel 31 wordt omgezet in ouderdomsuitkering.

Afdeling 2. : Invaliditeit

Artikel 25

  • 1 Wanneer een persoon achtereenvolgens of afwisselend als rijnvarende aan de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen onderworpen is geweest en uitsluitend tijdvakken van verzekering heeft vervuld krachtens de wetgevingen volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, heeft deze persoon recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 27.

  • 2 Bijlage VI vermeld voor elke betrokken Verdragsluitende Partij de in het vorige lid bedoelde wetgevingen.

  • 3 Door iedere Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke wijziging welke ten gevolge van de invoering van een nieuwe wetgeving in Bijlage VI dient te worden aangebracht. Deze kennisgeving moet binnen drie maanden na bekendmaking van bedoelde wetgeving worden gedaan, of, indien deze wetgeving bekend is gemaakt vóór de datum van bekrachtiging of aanvaarding van dit Verdrag, op de dag van deze bekrachtiging of aanvaarding.

Artikel 26

  • 1 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van bepaalde uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering in een aan een bijzondere regeling onderworpen beroep, of eventueel in een bepaald beroep of in een bepaalde dienstbetrekking zijn vervuld, wordt voor de toekenning van deze uitkeringen slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wetgevingen van andere Verdragsluitende Partijen zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstige regeling, of bij afwezigheid daarvan, in hetzelfde beroep of eventueel in dezelfde dienstbetrekking zijn vervuld. Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op bedoelde uitkeringen gestelde voorwaarden, wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van uitkeringen volgens de regeling die op rijnvarenden van toepassing is.

  • 3 Indien volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het tijdvak waarover een pensioen of rente wordt verleend in aanmerking mag worden genomen voor het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen, houdt het bevoegde orgaan van deze partij daartoe rekening met het tijdvak waarover krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij een pensioen of rente werd verleend.

  • 4 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van uitkeringen voor scholingen beroepsonderwijs en beroepsherscholing aan gezinsleden van een rijnvarende, aan een werkloze, aan een aanvrager van of een rechthebbende op pensioen of rente, alsmede aan hun gezinsleden, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat zij persoonlijk verzekerd zijn, ontvangen deze personen deze uitkeringen slechts indien zij persoonlijk bij een orgaan van deze partij, dat overeenkomstige uitkeringen toekent, zijn aangesloten. In dat geval zijn artikel 16, eerste lid, sub a), b) of c) ii) en artikel 17, eerste lid, sub b) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

  • 1 Het orgaan van de Verdragsluitende Partij waarvan de wetgeving van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan, stelt overeenkomstig deze wetgeving vast, of de betrokkene voldoet aan de gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen, eventueel met inachtneming van artikel 26, eerste, tweede en derde lid.

  • 2 De betrokkene die aan deze voorwaarden voldoet, ontvangt de uitkeringen uitsluitend van bedoeld orgaan, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.

  • 3 De betrokkene die niet aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde voorwaarden voldoet, wordt in het genot gesteld van de uitkeringen waarop hij krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij nog recht heeft, eventueel met inachtneming van artikel 26, eerste, tweede en derde lid.

  • 4 Indien de wetgeving die op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan, van toepassing is, niet voorziet in de toekenning van invaliditeitsuitkeringen, wordt de betrokkene in het genot gesteld van de uitkeringen waarop hij krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij nog recht heeft, eventueel met inachtneming van artikel 26, eerste, tweede en derde lid.

  • 5 Indien de wetgeving krachtens welke, overeenkomstig het tweede, derde of vierde lid van dit artikel, de uitkeringen verschuldigd zijn, bepaalt dat de hoogte van de uitkeringen varieert al naar gelang het aantal gezinsleden, houdt het bevoegde orgaan eveneens rekening met gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Artikel 28

  • 1 Wanneer een persoon achtereenvolgens of afwisselend als rijnvarende onderworpen is geweest aan de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen, waarvan er ten minste één niet tot het in artikel 25, eerste lid bedoelde type behoort, heeft deze persoon recht op uitkeringen overeenkomstig de bepalingen van Afdeling 3 van dit hoofdstuk, welke van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 2 De betrokkene die door arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit wordt getroffen, terwijl op hem een in Bijlage VI vermelde wetgeving van toepassing is, heeft echter recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 27, onder de beide volgende voorwaarden:

    • - hij moet voldoen aan de door deze wetgeving of andere wetgeving van hetzelfde type gestelde voorwaarden, eventueel met inachtneming van artikel 26, eerste, tweede en derde lid, zonder dat echter een beroep moet worden gedaan op tijdvakken van verzekering welke krachtens een niet in Bijlage VI vermelde wetgeving zijn vervuld;

    • - hij mag niet voldoen aan de voorwaarden welke door een niet in Bijlage VI vermelde wetgeving voor het recht op uitkeringen zijn gesteld.

  • 3

    • a) Om het recht op uitkeringen krachtens een in Bijlage VI vermelde wetgeving van een Verdragsluitende Partij, die de toekenning van invaliditeitsuitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene gedurende een bepaald tijdvak ziekengeld heeft ontvangen of arbeidsongeschikt is geweest, vast te stellen, wordt, wanneer de rijnvarende, die aan deze wetgeving onderworpen is geweest, door arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit wordt getroffen, terwijl hij aan de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij onderworpen is, onverminderd het bepaalde in artikel 25, eerste lid, rekening gehouden met:

      • i) elk tijdvak waarover hij voor deze arbeidsongeschiktheid ziekengeld, of in plaats daarvan, zijn loon heeft genoten;

      • ii) elk tijdvak waarover hij invaliditeitsuitkeringen heeft ontvangen voor de invaliditeit die op bedoelde arbeidsongeschiktheid volgde, krachtens de wetgeving van de tweede Partij, alsof het een tijdvak betrof waarover hem ziekengeld was verleend krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij of tijdens hetwelk hij arbeidsongeschikt was geweest in de zin van deze wetgeving;

    • b) Het recht op invaliditeitsuitkeringen gaat, ten aanzien van de wetgeving van de eerste Verdragsluitende Partij, in te rekenen van het tijdstip waarop de uitkeringstermijn van het ziekengeld of het tijdvak van aanvankelijke arbeidsongeschiktheid, voorgeschreven door deze wetgeving is beëindigd, doch niet eerder dan op het tijdstip waarop het recht op invaliditeitsuitkeringen wordt geopend of het recht op ziekengeld ophoudt, krachtens de wetgeving van de tweede Verdragsluitende Partij.

Artikel 29

  • 1 Ingeval de invaliditeit, die aanleiding heeft gegeven tot uitkeringen op grond van de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij, toeneemt, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a) indien de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, niet aan de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij onderworpen is geweest, is het bevoegde orgaan van eerstbedoelde Partij verplicht uitkeringen toe te kennen, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit;

    • b) indien de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, aan de wetgeving van één of meer andere Verdragsluitende Partijen onderworpen is geweest, worden hem uitkeringen toegekend overeenkomstig artikel 25, eerste lid of artikel 28, eerste of tweede lid, naar gelang het geval, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit;

    • c) in het sub b) bedoelde geval wordt het tijdstip waarop de toeneming van de invaliditeit is vastgesteld, beschouwd als het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich heeft voorgedaan;

    • d) indien de betrokkene, in het sub b) van dit lid bedoelde geval, geen recht op uitkeringen van het orgaan van een andere Verdragsluitende Partij heeft, is het bevoegde orgaan van de eerstbedoelde Partij verplicht uitkeringen toe te kennen volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit en eventueel met het bepaalde in artikel 26, eerste, tweede en derde lid.

  • 2 Ingeval de invaliditeit, die aanleiding heeft gegeven tot uitkeringen op grond van de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen, toeneemt, worden de uitkeringen toegekend overeenkomstig artikel 28, eerste lid, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit. Het bepaalde sub c) van het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

  • 1 Indien de betaling van uitkeringen na schorsing moet worden hervat, geschiedt dit door het orgaan of door de organen welke de uitkeringen verschuldigd was of waren op het tijdstip waarop zij werden geschorst, onverminderd het bepaalde in artikel 31.

  • 2 Indien na intrekking van de uitkeringen de toestand van de betrokkene hernieuwde toekenning van uitkeringen rechtvaardigt, worden deze overeenkomstig artikel 25, eerste lid of artikel 28, eerste of tweede lid, naargelang het geval, toegekend.

Artikel 31

  • 1 De invaliditeitsuitkeringen worden eventueel in ouderdomsuitkeringen omgezet op de voorwaarden gesteld door de wetgeving of de wetgevingen krachtens welke zij zijn toegekend, en overeenkomstig het bepaalde in Afdeling 3 van dit hoofdstuk.

  • 2 Wanneer degene die in het genot is van invaliditeitsuitkeringen, verkregen krachtens de wetgeving van één of meer Verdragsluitende Partijen, aanspraak kan maken op ouderdomsuitkeringen, blijft, in het in artikel 36 bedoelde geval, elk orgaan dat invaliditeitsuitkeringen, die nog niet in ouderdomsuitkeringen kunnen worden omgezet, verschuldigd is, aan deze rechthebbende ook verder de invaliditeitsuitkeringen verlenen waarop hij krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving recht heeft, en wel tot het tijdstip waarop het vorige lid door dit orgaan wordt toegepast.

  • 3 Indien echter in het, in het vorige lid, bedoelde geval de invaliditeitsuitkeringen overeenkomstig artikel 27 zijn toegekend, kan het orgaan dat deze uitkeringen verschuldigd blijft, artikel 36, eerste lid, sub a), toepassen, alsof degene die bedoelde uitkeringen geniet, voldeed aan de door de wetgeving van de betrokken Verdragsluitende Partij gestelde voorwaarden voor het recht op ouderdomsuitkeringen; daarbij wordt het in artikel 33, tweede lid bedoelde theoretische bedrag vervangen door het bedrag van de door genoemd orgaan verschuldigde invaliditeitsuitkeringen.

Afdeling 3. : Ouderdom en overlijden (pensioenen)

Artikel 32

  • 1 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van bepaalde uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering in een aan een bijzondere regeling onderworpen beroep, of eventueel in een bepaald beroep of in een bepaalde dienstbetrekking zijn vervuld, wordt voor de toekenning van deze uitkeringen slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wetgevingen van andere Verdragsluitende Partijen zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstige regeling, of bij afwezigheid daarvan, in hetzelfde beroep of eventueel in dezelfde dienstbetrekking zijn vervuld. Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op bedoelde uitkeringen gestelde voorwaarden, wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van uitkeringen volgens de regeling die op rijnvarenden van toepassing is.

  • 3 Indien in de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van uitkeringen afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene, of indien er sprake is van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de overledene, op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich heeft voorgedaan aan deze wetgeving onderworpen was, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de betrokkene, respectievelijk de overledene, op dat tijdstip aan de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij onderworpen was, of, als dit niet het geval is, indien de betrokkene of de nagelaten betrekking ingevolge de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij recht op overeenkomstige uitkeringen kan doen gelden. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 35, eerste lid bedoelde geval.

  • 4 Indien volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het tijdvak waarover een pensioen of rente wordt verleend, in aanmerking mag worden genomen voor het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij daartoe rekening met het tijdvak waarover krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij een pensioen of rente werd verleend.

Artikel 33

  • 1 Het orgaan van iedere Verdragsluitende Partij waarvan de wetgeving op de rijnvarende van toepassing is geweest, stelt overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving vast of de betrokkene aan de gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 28, derde lid en artikel 32.

  • 2 Ingeval de betrokkene aan deze voorwaarden voldoet, berekent bedoeld orgaan het theoretische bedrag van de uitkeringen waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering, welke zijn vervuld krachtens de wetgevingen van de betrokken Verdragsluitende Partijen en in aanmerking zijn genomen overeenkomstig artikel 32, uitsluitend zouden zijn vervuld krachtens de door dit orgaan toegepaste wetgeving. Indien er echter sprake is van uitkeringen waarvan het bedrag onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken, wordt dit bedrag als het in dit lid bedoelde theoretische bedrag beschouwd.

  • 3 Op basis van het overeenkomstig het vorige lid berekende theoretische bedrag stelt bedoeld orgaan vervolgens het werkelijke bedrag van de uitkeringen, welke het aan de betrokkene verschuldigd is, vast naar verhouding van de duur van de tijdvakken van verzekering, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door dit orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van verzekering, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgeving van alle betrokken Verdragsluitende Partijen zijn vervuld.

  • 4 Indien de totale duur van de tijdvakken van verzekering welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgeving van alle betrokken Verdragsluitende Partijen zijn vervuld, langer is dan de maximumduur, welke de wetgeving van één der Partijen voor het recht op volledige uitkering vereist, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij voor de toepassing van het tweede en derde lid van dit artikel rekening met deze maximumduur in plaats van met de totale duur van de genoemde tijdvakken, zonder dat deze wijze van berekening tot gevolg mag hebben dat dit orgaan een uitkering verschuldigd is welke hoger is dan de uitkering volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.

  • 5 Ingeval volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het bedrag van de uitkeringen of van bepaalde bestanddelen van uitkeringen evenredig is aan de duur van de vervulde tijdvakken van verzekering, mag het bevoegde orgaan van deze Partij deze uitkeringen of bestanddelen van uitkeringen rechtstreeks berekenen en daarbij alleen rekening houden met de tijdvakken welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, zonder dat het tweede en derde lid van dit artikel worden toegepast.

Artikel 34

  • 1 De berekening van het in artikel 33, tweede lid, bedoelde theoretische bedrag vindt als volgt plaats:

    • a) indien volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van gemiddelde verdiensten, van een gemiddelde premie of bijdrage, van een gemiddelde verhoging of van de verhouding welke gedurende de tijdvakken van verzekering tussen de bruto-verdiensten van de betrokkene en de gemiddelde bruto-verdiensten en alle verzekerden met uitzondering van de leerlingen heeft bestaan, worden deze gemiddelden of verhoudingsgetallen door het bevoegde orgaan van deze Partij uitsluitend vastgesteld op grond van de krachtens de wetgeving van bedoelde Partij vervulde tijdvakken van verzekering of van de door de betrokkene gedurende deze tijdvakken genoten brutoverdiensten;

    • b) indien volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen of eventuele verhogingen, worden de door het bevoegde orgaan van die Partij in aanmerking te nemen verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen, ten aanzien van de krachtens de wetgeving van andere Verdragsluitende Partijen vervulde tijdvakken van verzekering vastgesteld op grond van het gemiddelde van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen welke betrekking hebben op krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij vervulde tijdvakken van verzekering;

    • c) indien volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van forfaitaire verdiensten of een vast bedrag, zijn de door het bevoegde orgaan van die Partij in aanmerking te nemen verdiensten of is het door dit orgaan in aanmerking te nemen bedrag, ten aanzien van de krachtens de wetgevingen van andere Verdragsluitende Partijen vervulde tijdvakken van verzekering, gelijk aan de forfaitaire verdiensten of het vaste bedrag of eventueel aan het gemiddelde van de forfaitaire verdiensten of van de vaste bedragen welke betrekking hebben op de krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij vervulde tijdvakken van verzekering;

    • d) indien volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij bij de berekening van de uitkeringen voor bepaalde tijdvakken wordt uitgegaan van het bedrag van de verdiensten en voor andere tijdvakken van forfaitaire verdiensten of van een vast bedrag, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij ten aanzien van de krachtens de wetgevingen van andere Verdragsluitende Partijen vervulde tijdvakken van verzekering rekening met de overeenkomstig dit lid sub b), onderscheidenlijk sub c) vastgestelde verdiensten of bedragen; indien bij de berekening van de uitkeringen voor alle krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij vervulde tijdvakken wordt uitgegaan van forfaitaire verdiensten of een vast bedrag, zijn de door het bevoegde orgaan van deze Partij in aanmerking te nemen verdiensten, ten aanzien van de krachtens de wetgevingen van andere Verdragsluitende Partijen vervulde tijdvakken van verzekering, gelijk aan de fictieve verdiensten welke met deze forfaitaire verdiensten of dit vaste bedrag overeenkomen.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voorschriften bevat inzake de aanpassing van de voor de berekening der uitkeringen in aanmerking genomen bestanddelen aan het loon- of prijsniveau, zijn deze voorschriften van toepassing op de bestanddelen waarmede het bevoegde orgaan van deze Partij, ten aanzien van de krachtens de wetgevingen van andere Verdragsluitende Partijen vervulde tijdvakken van verzekering, overeenkomstig het vorige lid rekening heeft gehouden.

  • 3 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het bedrag van de uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij eveneens rekening met de gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, alsof zij op het grondgebied van eerstbedoelde Partij woonden.

Artikel 35

  • 1 Indien de totale duur van de tijdvakken van verzekering, welke krachtens één enkele wetgeving van een Verdragsluitende Partij in aanmerking moet worden genomen, minder dan een jaar bedraagt en indien, uitsluitend rekening houdende met deze tijdvakken, geen enkel recht op uitkeringen krachtens die wetgeving bestaat, is het orgaan van die Partij, ongeacht het bepaalde in artikel 33 niet verplicht op grond van bedoelde tijdvakken uitkeringen toe te kennen.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 33, met uitzondering van het derde en vijfde lid, wordt met de in het vorige lid bedoelde tijdvakken wel rekening gehouden door het orgaan van elk der andere betrokken Verdragsluitende Partijen.

  • 3 Ingeval toepassing van het eerste lid van dit artikel echter tot gevolg zou hebben dat alle betrokken organen van de Verdragsluitende Partijen van hun verplichting tot het toekennen van uitkeringen worden ontheven, ontvangt de betrokkene de uitkeringen uitsluitend op grond van de wetgeving van de laatste Verdragsluitende Partij aan de voorwaarden waarvan hij, met inachtneming van artikel 32 voldoet, alsof alle in het eerste lid van dit artikel bedoelde tijdvakken krachtens de wetgeving van deze Partij waren vervuld.

Artikel 36

  • 1 Indien de betrokkene, met inachtneming van artikel 32, op een bepaald tijdstip niet ten volle voldoet aan de voorwaarden welke door de wetgevingen van alle betrokken Verdragsluitende Partijen worden gesteld, doch uitsluitend voldoet aan de voorwaarden van één of meer van deze wetgevingen, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a) het bedrag van de verschuldigde uitkeringen wordt door elk van de bevoegde organen, welke een wetgeving toepassen aan de voorwaarden waarvan is voldaan, berekend overeenkomstig artikel 33, tweede en derde lid, onderscheidenlijk, vijfde lid;

    • b) indien evenwel:

      • i) de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van ten minste twee wetgevingen zonder dat een beroep behoeft te worden gedaan op de tijdvakken van verzekering welke vervuld zijn krachtens de wetgevingen aan de voorwaarden waarvan niet is voldaan, wordt voor de toepassing van artikel 33, tweede en derde lid, met deze tijdvakken geen rekening gehouden;

      • ii) de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van één enkele wetgeving, zonder dat een beroep behoeft te worden gedaan op het bepaalde in artikel 32, wordt het bedrag van de verschuldigde uitkering uitsluitend berekend overeenkomstig de wetgeving aan de voorwaarden waarvan is voldaan en uitsluitend rekeninghoudend met de krachtens deze wetgeving vervulde tijdvakken.

  • 2 In het in het voorgaande lid bedoelde geval worden de krachtens één of meer van de betrokken wetgevingen toegekende uitkeringen ambtshalve opnieuw berekend overeenkomstig artikel 33, naarmate aan de door één of meer van de andere betrokken wetgevingen gestelde voorwaarden wordt voldaan, eventueel met inachtneming van artikel 32.

  • 3 De krachtens de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen toegekende uitkeringen worden overeenkomstig het eerste lid van dit artikel hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de betrokkenen opnieuw berekend, wanneer niet meer aan de door één of meer van deze wetgevingen gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 37

  • 1 Indien het bedrag van de uitkeringen waarop de betrokkene zonder toepassing van de artikelen 32 tot en met 36 krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij aanspraak zou kunnen maken, hoger is dan het totale bedrag van de overeenkomstig deze artikelen verschuldigde uitkeringen, is het bevoegde orgaan van deze Partij verplicht hem een aanvulling te verlenen, welke gelijk is aan het verschil tussen die beide bedragen. Deze aanvulling komt geheel voor rekening van dit orgaan.

  • 2 Ingeval door toepassing van het vorige lid aan de betrokkene aanvullingen zouden moeten worden toegekend door de organen van twee of meer Verdragsluitende Partijen, heeft hij uitsluitend recht op de hoogste aanvulling.

  • 3 De in de vorige leden van dit artikel bedoelde aanvulling wordt voor eens en altijd vastgesteld, behoudens het geval dat er, met toepassing van het bepaalde in dit hoofdstuk, een herberekening van de uitkeringen moet plaatsvinden. Deze aanvulling wordt voor de toepassing van artikel 38, eerste lid, beschouwd als een onderdeel van de uitkeringen welke zijn verleend door het orgaan dat de uitkering verschuldigd is.

Artikel 38

  • 1 Indien de krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij verschuldigde uitkeringen, door stijging van de kosten van levensonderhoud, schommelingen van het peil der verdiensten of andere oorzaken van aanpassing, met een bepaald percentage of bedrag worden gewijzigd, moeten de met toepassing van dit Verdrag krachtens deze wetgeving verschuldigde uitkeringen rechtstreeks met hetzelfde percentage of bedrag worden gewijzigd, zonder dat er een herberekening overeenkomstig de artikelen 32 en met 37 behoeft plaats te vinden.

  • 2 Indien echter de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van de uitkeringen wijzigingen ondergaan, vindt wel een herberekening plaats overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 37.

Artikel 39

Ingeval de uitkeringen aan de overlevende echtgeno(o)t(e) worden omgezet in ouderdomsuitkeringen, is artikel 31, eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Arbeidsongevallen en beroepsziekten

Artikel 40

  • 1 De rijnvarende die door een arbeidsongeval of een beroepsziekte is getroffen en

    • a) op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat verblijft, of

    • b) nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dit orgaan toestemming heeft ontvangen om zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat over te brengen, of

    • c) van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat te begeven teneinde aldaar een voor zijn toestand passende behandeling te ondergaan, heeft recht op:

      • (i) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij bij dit orgaan was aangesloten, doch gedurende ten hoogste het tijdvak dat eventueel in de wetgeving van de bevoegde Staat is vastgesteld;

      • (ii) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij zich op het grondgebied van de bevoegde Staat bevond. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- en verblijfplaats kunnen evenwel de uitkeringen eveneens door bemiddeling van laatstbedoeld orgaan voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend.

  • 2

    • a) De sub b) van het vorige lid bedoelde toestemming mag slechts worden geweigerd indien verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van een geneeskundige behandeling;

    • b) De sub c) van het vorige lid bedoelde toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop de betrokkene woont, niet aan hem kan worden gegeven.

Artikel 41

  • 1 De rijnvarende die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat woont en door een arbeidsongeval of een beroepsziekte wordt getroffen, heeft op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop hij woont, recht op:

    • a) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij bij dit orgaan was aangesloten;

    • b) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonde. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen evenwel de uitkeringen eveneens door bemiddeling van laatstbedoeld orgaan voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend.

  • 2 Indien de in het vorige lid bedoelde rijnvarende, op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijft, heeft hij recht op verstrekkingen volgens de wetgeving van deze Staat, alsof hij op grondgebied ervan woonde, zelfs indien hij vóór de aanvang van zijn verblijf reeds verstrekkingen heeft genoten.

  • 3 Indien de in het eerste lid van dit artikel bedoelde rijnvarende zijn woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat overbrengt, heeft hij recht op verstrekkingen volgens de wetgeving van deze Staat, zelfs indien hij vóór de overbrenging van zijn woonplaats reeds verstrekkingen heeft genoten.

Artikel 42

Op de werkloos geworden rijnvarende die door een ongeval wordt getroffen dat volgens de wetgeving van de bevoegde Staat, ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen, aangemerkt kan worden als een arbeidsongeval, is artikel 40, onderscheidenlijk artikel 41 van toepassing.

Artikel 43

Het ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat heeft plaatsgevonden, wordt geacht op het grondgebied van de bevoegde Staat te hebben plaatsgevonden.

Artikel 44

  • 1 Wanneer de rijnvarende die door een beroepsziekte getroffen is, onder de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen werkzaamheden heeft verricht, waardoor deze ziekte kan zijn ontstaan, worden de uitkeringen waarop deze getroffene of zijn nagelaten betrekkingen aanspraak kunnen maken, uitsluitend toegekend op grond van de wetgeving van de laatste van deze Partijen aan de voorwaarden waarvan zij voldoen, eventueel met inachtneming van het tweede, derde en vierde lid van dit artikel.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het recht op uitkeringen wegens beroepsziekte afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de desbetreffende ziekte het eerst op het grondgebied van die Partij medisch is vastgesteld, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld wanneer deze ziekte het eerst op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij is vastgesteld.

  • 3 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het recht op uitkeringen wegens beroepsziekte uitdrukkelijk of stilzwijgend afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de desbetreffende ziekte is vastgesteld binnen een bepaalde termijn na beëindiging van de laatste werkzaamheden waardoor een dergelijke ziekte kon ontstaan, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij, wanneer het nagaat op welk tijdstip die laatste werkzaamheden werden verricht, voor zover nodig rekening met gelijksoortige werkzaamheden welke onder de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn verricht, alsof zij onder de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren verricht.

  • 4 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het recht op uitkeringen wegens beroepsziekte uitdrukkelijk of stilzwijgend afhankelijk stelt van de voorwaarde dat gedurende een bepaalde tijd werkzaamheden waardoor de desbetreffende ziekte kon ontstaan, werden verricht, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij, voor zover nodig met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken waarin dergelijke werkzaamheden onder de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij werden verricht.

Artikel 45

Wanneer de rijnvarende die door een beroepsziekte getroffen is uitkeringen genoten heeft of geniet voor rekening van het orgaan van een Verdragsluitende Partij en hij, ingeval deze ziekte verergert, aanspraak maakt op uitkeringen bij het orgaan van een andere Verdragsluitende Partij, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • a) indien de getroffene, sedert de toekenning van deze uitkeringen onder de wetgeving van de tweede Partij geen werkzaamheden heeft uitgeoefend welke de desbetreffende beroepsziekte kunnen veroorzaken of verergeren, moet het bevoegde orgaan van de eerste Partij de uitkeringen voor zijn rekening nemen, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de verergering, zelfs indien de getroffene niet meer aan deze wetgeving onderworpen is of niet op het grondgebied van deze Partij woont;

  • b) indien de getroffene sedert de toekenning van deze uitkeringen onder de wetgeving van de tweede Partij wel zodanige werkzaamheden heeft uitgeoefend, moet het bevoegde orgaan van de eerste Partij, de uitkeringen voor zijn rekening nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, waarbij het geen rekening houdt met de verergering; het bevoegde orgaan van de tweede Partij kent de betrokkene een aanvulling toe, ter hoogte van het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen welke na de verergering verschuldigd zijn en het bedrag van de uitkeringen welke vóór de verergering overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving verschuldigd zouden zijn geweest, indien de desbetreffende beroepsziekte zich onder de wetgeving van deze Partij had voorgedaan;

  • c) indien de sub b) bedoelde getroffene geen recht heeft op uitkeringen krachtens de wetgeving van de tweede Partij, moet het bevoegde orgaan van de eerste Partij de uitkeringen toekennen volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, waarbij het rekening houdt met de verergering, zelfs indien de getroffene niet meer onderworpen is aan deze wetgeving of niet op het grondgebied van deze Partij woont.

Artikel 46

  • 1 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voor de berekening van de uitkeringen gemiddelde verdiensten als grondslag worden genomen, stelt het bevoegde orgaan van deze Partij deze gemiddelde verdiensten uitsluitend vast op basis van de verdiensten welke gedurende de krachtens bedoelde wetgeving vervulde tijdvakken zijn vastgesteld.

  • 2 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het bedrag van de uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij eveneens rekening met de gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, alsof zij op het grondgebied van eerstbedoelde Partij woonden.

Artikel 47

  • 1 Indien de wetgeving van de bevoegde Staat voorziet in het dragen van de kosten van vervoer van de getroffene naar zijn woning of naar het ziekenhuis, worden de kosten van vervoer van de getroffene naar een overeenkomstige plaats op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, waarop de getroffene woont, door het bevoegde orgaan gedragen volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, mits het orgaan toestemming tot dit vervoer heeft verleend waarbij het naar behoren rekening houdt met de daarvoor geldende redenen.

  • 2 Indien de wetgeving van de bevoegde Staat voorziet in het dragen van de kosten van vervoer van het stoffelijk overschot van de getroffene naar de begraafplaats, worden de kosten van vervoer van het stoffelijk overschot naar de begraafplaats op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij waarop de getroffene woonde, door het bevoegde orgaan gedragen, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.

Artikel 48

  • 1 Indien op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop de getroffene zich bevindt, geen verzekering tegen arbeidsongevallen of beroepsziekten bestaat, of indien een dergelijke verzekering wel bestaat doch niet voorziet in een orgaan dat verantwoordelijk is voor het verlenen van verstrekkingen, worden de verstrekkingen verleend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats dat voor het verlenen van verstrekkingen ingeval van ziekte verantwoordelijk is, ingevolge de regeling die voor de in loondienst zijnde rijnvarenden geldt.

  • 2 Indien de wetgeving van de bevoegde Staat een regeling kent betreffende de verplichtingen van de werkgever inzake het verlenen van schadeloosstelling bij arbeidsongevallen, worden de verstrekkingen welke in de in artikel 40, eerste lid en artikel 41, eerste lid bedoelde gevallen worden verleend, geacht op verzoek van het bevoegde orgaan te zijn verleend.

  • 3 Indien de door het orgaan van de woon- of verblijfplaats toegepaste wetgeving meer dan één regeling voor het verlenen van schadeloosstellingen kent, worden in de in artikel 40, eerste lid en artikel 41, eerste lid, bedoelde gevallen de voor het verlenen van verstrekkingen van toepassing zijnde bepalingen van de regeling die voor de in loondienst zijnde rijnvarenden geldt, gevolgd.

  • 4 Indien de wetgeving van de bevoegde Staat het kosteloos verlenen van verstrekkingen afhankelijk stelt van gebruikmaking van de door de werkgever opgerichte medische dienst, worden de verstrekkingen welke in de in artikel 40, eerste lid en artikel 41, eerste lid bedoelde gevallen worden verleend, geacht door een zodanige medische dienst te zijn verleend.

  • 5 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voor het openen van het recht op uitkeringen of bij de vaststelling van de mate van ongeschiktheid uitdrukkelijk of stilzwijgend rekening wordt gehouden met vroeger voorgekomen arbeidsongevallen of beroepsziekten, houdt het bevoegde orgaan van deze Partij daartoe eveneens rekening met vroeger volgens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij erkende arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsof zij onder de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving waren voorgekomen.

Artikel 49

  • 1 Het bevoegde orgaan moet de kosten van de krachtens artikel 40, eerste lid, artikel 41, eerste lid en artikelen 42 door het orgaan van de woon- en verblijfplaats voor zijn rekening verleende verstrekkingen volledig vergoeden.

  • 2 Met het oog op de in het vorige lid bedoelde vergoedingen mogen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die, welke zijn voorzien in de wetgeving welke het orgaan dat de vordering heeft, toepast voor het verlenen van verstrekkingen aan de onderdanen van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan dit orgaan zich bevindt.

  • 3 De in het eerste lid van dit artikel bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 96, eerste lid bedoelde Administratieve Schikking, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

  • 4 Twee of meer Verdragsluitende Partijen of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere wijzen van vergoeding overeenkomen of in onderlinge overeenstemming afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen.

  • 5 De Verdragsluitende Partijen stellen binnen drie maanden het Administratieve Centrum in kennis van elke overeenkomst welke op grond van het vorige lid is gesloten.

Hoofdstuk 4. Overlijden (uitkeringen)

Artikel 50

Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen bij overlijden afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, voor zover nodig, met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld.

Artikel 51

  • 1 Wanneer een rijnvarende, een werkloze, een aanvrager van of een rechthebbende op pensioen of rente of een gezinslid van deze personen, op wie dit Verdrag van toepassing is, overleden is op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat, wordt het overlijden geacht te hebben plaatsgevonden op het grondgebied van deze Staat.

  • 2 Het bevoegde orgaan moet de uitkeringen bij overlijden welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wetgeving verschuldigd zijn, toekennen, zelfs indien de rechthebbende zich op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat bevindt.

  • 3 De vorige leden van dit artikel zijn eveneens van toepassing wanneer het overlijden het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

Artikel 52

  • 1 Bij overlijden van een rechthebbende op pensioen of rente, hem verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij of op pensioenen of renten, hem verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen, zijn de uitkeringen bij overlijden welke in dit geval zijn voorzien in de wetgeving van de Verdragsluitende Partij voor rekening waarvan de aan deze rechthebbende verleende verstrekkingen bij ziekte op grond van artikel 21 kwamen, verschuldigd door het bevoegde orgaan van deze Partij, zelfs indien bedoelde rechthebbende op het tijdstip van zijn overlijden, niet op het grondgebied van bedoelde Partij woonde.

  • 2 Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van een pensioen- of rentetrekker.

Artikel 53

Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de toekenning van uitkeringen bij overlijden aan gezinsleden afhankelijk stelt van de voorwaarde dat zij persoonlijk verzekerd zijn geweest, zijn, wat betreft de gezinsleden van een rijnvarende die aan deze wetgeving onderworpen is, van een werkloze, een aanvrager van of rechthebbende op een pensioen die krachtens deze wetgeving recht hebben op verstrekkingen bij ziekte, de artikelen 51 en 52 slechts van toepassing indien deze gezinsleden persoonlijk aangesloten waren, hetzij bij hetzelfde orgaan van bedoelde Partij als deze rijnvarende, werkloze, aanvrager van of rechthebbende op pensioen of rente, hetzij bij een ander orgaan van bedoelde Partij dat overeenkomstige verstrekkingen toekent.

Hoofdstuk 5. Werkloosheid

Artikel 54

Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op in loondienst zijnde rijnvarenden.

Artikel 55

  • 1 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, voor zover nodig, met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van verzekering of van dienstbetrekking welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld; de tijdvakken van dienstbetrekking worden echter alleen samengeteld op voorwaarde dat zij volgens de wetgeving van eerstbedoelde Partij als tijdvakken van verzekering zouden zijn beschouwd, indien zij krachtens deze wetgeving waren vervuld.

  • 2 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen, het behoud of het herstel van uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van dienstbetrekking, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, voor zover nodig, met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van verzekering of van dienstbetrekking welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld; de tijdvakken van dienstbetrekking worden echter alleen samengeteld op voorwaarde dat zij volgens de wetgeving van eerstbedoelde Partij voor hetzelfde doel in aanmerking zouden zijn genomen, indien zij krachtens deze wetgeving waren vervuld.

  • 3 Toepassing van de vorige leden van dit artikel wordt afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat op de werkloos geworden rijnvarende laatstelijk de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd, van toepassing is geweest, behalve in het in artikel 57 bedoelde geval.

Artikel 56

De werkloos geworden rijnvarende die gedurende zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat woonde en ter beschikking blijft van zijn werkgever of van de diensten voor arbeidsbemiddeling van deze Staat, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 55, eerste of tweede lid, recht op uitkeringen volgens de wetgeving van deze Staat, alsof hij op het grondgebied van deze Staat woonde. Deze uitkeringen worden door het bevoegde orgaan verleend.

Artikel 57

De volledig werkloos geworden rijnvarende die gedurende zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat woonde en zich ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling van die Partij, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 55, eerste of tweede lid, recht op uitkeringen volgens de wetgeving van die Partij, alsof tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden deze wetgeving op hem van toepassing was geweest. Deze uitkeringen worden door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.

Artikel 58

Indien in de wetgeving van een Verdragsluitende Partij een maximale duur voor het verlenen van uitkeringen is vastgesteld, kan het orgaan dat deze wetgeving toepast, eventueel rekening houden met het tijdvak waarover door het orgaan van een andere Verdragsluitende Partij reeds uitkeringen werden verleend, nadat het recht op uitkeringen laatstelijk werd vastgesteld.

Artikel 59

  • 1 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van het bedrag van het vroegere loon, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast uitsluitend rekening met het door de betrokkene verdiende loon voor de laatste werkzaamheden welke hij onmiddellijk voor de aanvang van de werkloosheid onder de wetgeving van deze Partij heeft verricht, of, indien de betrokkene laatstelijk niet gedurende ten minste vier weken werkzaamheden onder deze wetgeving heeft verricht, met het loon dat ter plaatse waar hij zich op het grondgebied van die Partij bevindt met gelijkwaardige of soortgelijke werkzaamheden als die, welke hij het laatst onder de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij heeft verricht, gewoonlijk wordt verdiend.

  • 2 Indien ingevolge de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het bedrag van de uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast eveneens rekening met de gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, alsof zij op het grondgebied van eerstbedoelde Partij woonden. Er wordt echter geen rekening gehouden met die gezinsleden die reeds krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij, bij de berekening van de aan een rechthebbende van hetzelfde gezin verschuldigde werkloosheidsuitkeringen, in aanmerking zijn genomen.

  • 3 Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij bepaalt dat de uitkeringsduur afhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken stelt het orgaan dat deze wetgeving toepast, de uitkeringsduur eventueel vast met inachtneming van artikel 55, eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 6. Gezinsbijslagen

Artikel 60

Indien de wetgeving van een Verdragsluitende Partij het verkrijgen van het recht op bijslagen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van dienstbetrekking of van beroepsarbeid, houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast, daartoe, voor zover nodig, met het oog op de samentelling van tijdvakken, rekening met de tijdvakken van dienstbetrekking of van beroepsarbeid, welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, alsof het tijdvakken betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij waren vervuld.

Artikel 61

  • 1 Bijlage VII vermeldt voor iedere Verdragsluitende Partij welke van de afdelingen 1 of 2 van dit hoofdstuk zij wenst toe te passen.

  • 2 Het bevoegde orgaan van de Verdragsluitende Partij aan de wetgeving waarvan de rijnvarende is onderworpen, past de afdelingen 1, 3 en 4 van dit hoofdstuk toe, indien deze Verdragsluitende Partij is vermeld op Bijlage VII (1); het past de afdelingen 2, 3 en 4 van dit hoofdstuk toe indien deze Verdragsluitende Partij is vermeld op Bijlage VII (2).

  • 3 Door iedere Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke wijziging welke in Bijlage VII moet worden aangebracht.

Afdeling 1

Artikel 62

  • 1 De rijnvarende op wie de wetgeving van een Verdragsluitende Partij van toepassing is, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 60,

    • a) voor zijn gezinsleden die zich met hem aan boord van een in artikel 1, sub m) bedoeld schip bevinden, recht op de gezinsbijslagen volgens de wetgeving van deze Partij, alsof zij op het grondgebied van deze Partij woonden;

    • b) voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, recht op de gezinsbijslagen volgens de wetgeving van laatstbedoelde Partij, alsof deze rijnvarende aan deze wetgeving onderworpen was.

  • 2

    • a) In het sub a) van het vorige lid bedoelde geval, worden de bijslagen verleend door het bevoegde orgaan van de Verdragsluitende Partij aan de wetgeving waarvan de rijnvarende onderworpen is;

    • b) In het sub b) van het vorige lid bedoelde geval worden de bijslagen verleend door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving. Zij komen, onverminderd het bepaalde in artikel 70, voor rekening van het bevoegde orgaan.

    Indien echter ingevolge deze wetgeving, de bijslagen aan de rijnvarende moeten worden verleend, kunnen deze niettemin worden verleend aan de natuurlijke of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden ter plaatse waar zij wonen in feite komen of eventueel rechtstreeks aan deze gezinsleden.

Artikel 63

  • 1 De werkloos geworden rijnvarende die krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij werkloosheidsuitkeringen geniet, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 60, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, recht op de gezinsbijslagen volgens de wetgeving van laatstbedoelde Partij, alsof deze wetgeving op deze rijnvarende van toepassing was.

  • 2 In het in het vorige lid bedoelde geval worden de bijslagen verleend door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving. Zij komen, onverminderd het bepaalde in artikel 70, voor rekening van het bevoegde orgaan. Indien echter ingevolge deze wetgeving, de bijslagen aan de rijnvarende moeten worden verleend, kunnen deze niettemin worden verleend aan de natuurlijke of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden ter plaatse waar zij wonen in feite komen of eventueel rechtstreeks aan deze gezinsleden.

Afdeling 2

Artikel 64

  • 1 De rijnvarende op wie de wetgeving van een Verdragsluitende Partij van toepassing is, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 60, voor zijn gezinsleden die zich met hem aan boord van een in artikel 1, sub m) bedoeld schip bevinden of die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, recht op de kinderbijslagen ingevolge de wetgeving van eerstbedoelde Partij, alsof zij op het grondgebied van deze Partij woonden.

  • 2 In de in het vorige lid bedoelde gevallen, worden de kinderbijslagen verleend volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij die op de rijnvarende van toepassing is. Indien deze bijslagen niet voor het onderhoud van de kinderen worden besteed, kunnen zij, met volledige kwijting, door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats dan wel van het orgaan of de instelling welke daartoe door de bevoegde autoriteit van het land waar zij wonen, aangewezen is, worden uitbetaald aan de natuurlijke of de rechtspersoon te wiens laste deze kinderen in feite komen.

Artikel 65

  • 1 De werkloos geworden rijnvarende die krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij werkloosheidsuitkeringen geniet, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 60, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, recht op de kinderbijslagen volgens de wetgeving van eerstbedoelde Partij, alsof zij op het grondgebied van deze Partij woonden.

  • 2 In het in het vorige lid bedoelde geval worden de kinderbijslagen verleend ingevolge de wetgeving van de Verdragsluitende Partij krachtens welke de rijn varende werkloosheidsuitkeringen geniet. Indien deze bijslagen niet voor het onderhoud van de kinderen worden besteed, kunnen zij, met volledige kwijting, door tussenkomst van het Orgaan van hun woonplaats dan wel van het orgaan of de instelling welke daartoe door de bevoegde autoriteit van het land, waar zij wonen, aangewezen is, worden uitbetaald aan de natuurlijke of de rechtspersoon te wiens laste deze kinderen in feite komen.

Afdeling 3

Artikel 66

  • 1 De rechthebbenden op pensioen of rente op wie dit Verdrag van toepassing is, hebben recht op gezins- of kinderbijslagen volgens de in de volgende leden van dit artikel opgenomen regelingen, op voorwaarde dat zij krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij of tenminste krachtens een van de wetgevingen van de Verdragsluitende Partijen op grond waarvan een pensioen of rente verschuldigd is, aanspraak kunnen maken op deze bijslagen.

  • 2 De rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van deze Partij wonen, recht op de gezinsbijslagen ingevolge deze wetgeving en voor zijn kinderen die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, recht op de kinderbijslagen ingevolge bedoelde wetgeving, ongeacht de woonplaats van deze rechthebbende.

  • 3

    • a) De rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen, heeft recht op de gezinsbijslagen ingevolge de wetgeving van die Partij op het grondgebied waarvan hij woont voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van dezelfde Partij wonen, en recht op de kinderbijslagen ingevolge bedoelde wetgeving voor zijn kinderen die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonen, alsof op hem uitsluitend deze wetgeving van toepassing was geweest.

    • b) Indien krachtens de wetgeving van de sub a) bepaalde Verdragsluitende Partij geen recht bestaat of indien de rechthebbende op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij woont, krachtens de wetgeving waarvan geen pensioen of rente verschuldigd is, heeft deze rechthebbende voor zijn kinderen die op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij wonen, recht op de kinderbijslagen ingevolge de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, welke het langst op hem van toepassing is geweest alsof uitsluitend deze wetgeving op hem van toepassing is geweest.

    • c) Indien krachtens de wetgevingen van de sub b) bepaalde Verdragsluitende Partij geen recht bestaat, wordt het recht getoetst aan de in de wetgeving van de overige Verdragsluitende Partijen welke op de rechthebbende van toepassing zijn geweest, gestelde voorwaarden en wel in afdalende volgorde naar de duur van de door hem onder de wetgeving van deze Partij vervulde tijdvakken.

    • d) Indien, met toepassing van de sub b) en c) van dit lid opgenomen regeling, recht bestaat krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen, heeft de rechthebbende recht op de kinderbijslagen ingevolge de wetgeving van die Partij welke laatstelijk op hem van toepassing is geweest.

Artikel 67

  • 1 De wezen van een overleden rijnvarende hebben recht op gezins- of kinderbijslagen volgens de in de volgende leden van dit artikel opgenomen regels, op voorwaarde, dat krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij of krachtens ten minste één van de wetgevingen van de Verdragsluitende Partijen, welke op deze rijnvarende van toepassing zijn geweest, recht op deze bijslagen bestaat, eventueel rekening houdende met het bepaalde in artikel 60.

  • 2 Een wees van een overleden rijnvarende, op wie de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij van toepassing is geweest, heeft recht op de gezinsbijslagen ingevolge deze wetgeving, indien hij op het grondgebied van deze Partij woont of, indien dit niet het geval is, op de kinderbijslagen ingevolge bedoelde wetgeving.

  • 3

    • a) De wees van een overleden rijnvarende, op wie de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen van toepassing zijn geweest, heeft recht op de gezinsbijslagen ingevolge de wetgeving van die Partij op het grondgebied waarvan hij woont, alsof op deze rijnvarende uitsluitend deze wetgeving van toepassing was geweest;

    • b) indien krachtens de wetgeving van de sub a) bepaalde Verdragsluitende Partij geen recht bestaat of indien de wees op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij woont, waarvan de wetgeving niet op de overleden rijnvarende van toepassing is geweest, heeft deze wees recht op de kinderbijslagen ingevolge de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, welke het langst op de rijnvarende van toepassing is geweest, alsof uitsluitend deze wetgeving op hem van toepassing is geweest;

    • c) indien krachtens de wetgeving van de sub b) bepaalde Verdragsluitende Partij geen recht bestaat, wordt het recht getoetst aan de in de wetgevingen van de overige Verdragsluitende Partijen, welke op de overleden rijnvarende van toepassing zijn geweest, gestelde voorwaarden en wel in afdalende volgorde naar de duur van de door hem onder de wetgevingen van deze Partijen vervulde tijdvakken;

    • d) indien met toepassing van de sub b) en c) van dit lid opgenomen regeling recht bestaat krachtens de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen, heeft de wees recht op de kinderbijslagen ingevolge de wetgeving van die Partij, welke laatstelijk op de overleden rijnvarende van toepassing is geweest.

Artikel 68

De wezen van een rechthebbende op een pensioen of rente op wie dit Verdrag voor zijn overlijden van toepassing was, hebben recht op de gezins- of kinderbijslagen ingevolge de wetgeving van de Verdragsluitende Partij, krachtens welke deze rechthebbende met toepassing van het bepaalde in artikel 66 bij zijn leven gezins- of kinderbijslagen ontving, op voorwaarde dat op deze bijslagen krachtens deze wetgeving recht bestaat. Deze wezen hebben recht op de gezinsbijslagen ingevolge bedoelde wetgeving, indien zij op het grondgebied van deze Partij wonen of, indien dit niet het geval is, op de kinderbijslagen ingevolge bedoelde wetgeving.

Artikel 69

In de in de artikelen 66 tot en met 68 bedoelde gevallen worden de gezins- of kinderbijslagen volgens de wetgeving van de in deze artikelen bepaalde Verdragsluitende Partij verleend door en voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Partij, zelfs indien de natuurlijke of de rechtspersoon aan wie deze bijslagen moeten worden verleend, op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij woont of gevestigd is. In het geval dat bedoelde bijslagen niet voor het onderhoud van de gezinsleden worden besteed, kunnen zij met volledige kwijting door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats dan wel van het orgaan of de instelling welke daartoe door de bevoegde autoriteit van het land waar zij wonen, aangewezen is, worden verleend aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste deze gezinsleden in feite komen.

Afdeling 4

Artikel 70

  • 1 Het bevoegde orgaan moet het bedrag van de ingevolge het bepaal de in dit hoofdstuk voor zijn rekening verleende bijslagen vergoeden, voorzover het bijslagen betreft welke volgens in de in artikel 96, eerste lid bedoelde Administratieve Schikking zijn erkend als overeenkomende met die waarin de door dit orgaan toegepaste wetgeving voorziet.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 96, eerste lid, bedoelde Administratieve Schikking, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

  • 3 Twee of meer Verdragsluitende Partijen of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere wijzen van vergoeding overeenkomen of in onderlinge overeenstemming van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

  • 4 De Verdragsluitende Partijen stellen binnen drie maanden het Administratief Centrum in kennis van elke overeenkomst welke op grond van het vorige lid is gesloten.

TITEL IV. ADMINISTRATIEF CENTRUM VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN DE RIJNVARENDEN

Artikel 71

  • 1 Het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de rijnvarenden is, voor elk der Verdragsluitende Partijen, samengesteld uit twee regeringsvertegenwoordigers, een vertegenwoordiger van de werkgevers en een vertegenwoordiger van de werknemers in de rijnvaart.

    Het stelt zijn eigen reglement vast. Het voorzitterschap van het Administratief Centrum wordt door een regeringsvertegenwoordiger bekleed.

  • 2 De niet-regeringsvertegenwoordigers worden door de regeringen aangewezen in overleg met de meest representatieve organisaties van de werkgevers en van de werknemers in de rijnvaart.

  • 3 Het Administratief Centrum geniet in het kader van daartoe tussen de Centrale Commissie voorde Rijnvaart en het Internationaal Arbeidsbureau gesloten overeenkomsten, technische bijstand van het Internationaal Arbeidsbureau.

  • 4 De zetel van het Administratief Centrum is gevestigd bij de zetel van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.

  • 5 Het secretariaat van het Administratief Centrum wordt gevoerd door het algemeen secretariaat van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.

    De secretaris, belast met het secretariaat van het Administratief Centrum, wordt aangewezen bij een overeenkomst tussen het Administratief Centrum en de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.

Artikel 72

  • 1 Het Administratief Centrum heeft tot taak:

    • a) alle vraagstukken betreffende de interpretatie en de toepassing van dit Verdrag, de in artikel 96, eerste lid, bedoelde Administratieve Schikking en elke overeenkomst of regeling welke in het kader van deze instrumenten tot stand komt, te behandelen, onverminderd het recht of de plicht der betrokken autoriteiten, organen en personen om gebruik te maken van de rechtsmiddelen en zich te wenden tot de rechterlijke instanties, als voorzien in de wetgevingen van de Verdragsluitende Partijen en in dit Verdrag;

    • b) het bijstaan van de personen, die belang hebben bij de toepassing van dit Verdrag, met name van de rijnvarenden en hun gezinsleden, om, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten en organen van de betrokken Verdragsluitende Partijen, individuele gevallen tot een praktische oplossing te brengen;

    • c) alle overige werkzaamheden te verrichten welke tot haar bevoegdheid behoren krachtens dit Verdrag, de in artikel 96, eerste lid, bedoelde Administratieve Schikking en elke overeenkomst of regeling welke in het kader van deze instrumenten tot stand komt;

    • d) aan de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen voorstellen te doen voor een herziening van dit Verdrag en van de in artikel 96, eerste lid, bedoelde Administratieve Schikking.

  • 2

    • a) De in het vorige lid, sub a) bedoelde vraagstukken betreffende de interpretatie kunnen slechts met algemene stemmen worden geregeld;

    • b) De in het vorige lid, sub a) bedoelde vraagstukken betreffende de toepassing worden met meerderheid van stemmen geregeld, echter met instemming van alle betrokken Verdragsluitende Partijen.

TITEL V. DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 73

  • 1 Met uitzondering van het recht op uitkeringen bij invaliditeit of ouderdom, uitkeringen aan nagelaten betrekkingen of die wegens beroepsziekte, welke door de organen van twee of meer Verdragsluitende Partijen overeenkomstig artikel 33 of artikel 45, sub b), worden vastgesteld, kan krachtens dit Verdrag geen recht worden verkregen of gehandhaafd op meer dan één uitkering van dezelfde aard welke betrekking heeft op eenzelfde tijdvak van verplichte verzekering.

  • 2 De bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voorziet ingeval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen of met andere inkomsten, of wegens het verrichten van beroepsarbeid, zijn op de rechthebbende van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij zijn verkregen of om inkomsten, welke zijn verworven of werkzaamheden welke zijn verricht op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij. Voor de toepassing van deze regel wordt echter geen rekening gehouden met gelijksoortige uitkeringen bij invaliditeit of ouderdom, uitkeringen aan nagelaten betrekkingen of die wegens beroepsziekte, welke overeenkomstig artikel 33 of artikel 45, sub b) door de organen van twee of meer Verdragsluitende Partijen worden vastgesteld.

Artikel 74

Wanneer de rechthebbende op een krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij verschuldigde uitkering eveneens recht heeft op uitkeringen krachtens de wetgeving van één of meer andere Verdragsluitende Partijen, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

  • a) ingeval de toepassing van artikel 73, tweede lid tot gevolg zou hebben dat deze uitkeringen gelijktijdig worden verminderd, geschorst of ingetrokken, mag geen van deze uitkeringen verminderd, geschorst of ingetrokken worden voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag waarop de vermindering, de schorsing of de intrekking krachtens de wetgeving op grond waarvan deze uitkering verschuldigd is, betrekking heeft, te delen door het aantal de rechthebbende toekomende uitkeringen welke verminderd, geschorst of ingetrokken moeten worden;

  • b) indien het echter uitkeringen bij invaliditeit of ouderdom of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen betreft, welke overeenkomstig artikel 33 door het orgaan van een Verdragsluitende Partij zijn vastgesteld, houdt dit orgaan rekening met uitkeringen, inkomsten of beloningen welke vermindering, schorsing of intrekking van de door dit orgaan verschuldigde uitkering tot gevolg kunnen hebben; dit geldt niet voor de berekening van het in artikel 33, tweede lid bedoelde theoretische bedrag, doch uitsluitend voorde vermindering, schorsing of intrekking van het in artikel 33, derde of vijfde lid bedoelde bedrag. Van het bedrag van deze uitkeringen, inkomsten of beloningen wordt echter slechts een gedeelte in aanmerking genomen, dat overeenkomstig artikel 33, derde lid, vastgesteld wordt naar verhouding van de duur van de vervulde tijdvakken.

Artikel 75

Indien een rijnvarende of een lid van zijn gezin aanspraak kan maken op prestaties bij moederschap krachtens de wetgevingen van twee of meer Verdragsluitende Partijen, worden deze prestaties uitsluitend toegekend krachtens de wetgeving van die van deze Partijen op het grondgebied waarvan de bevalling heeft plaatsgevonden of, indien de bevalling niet op het grondgebied van één van deze Partijen heeft plaatsgevonden, uitsluitend krachtens de wetgeving waaraan deze rijnvarende laatstelijk onderworpen is geweest.

Artikel 76

  • 1 Bij overlijden op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij wordt alleen het krachtens de wetgeving van deze Partij verkregen recht op de uitkering bij overlijden gehandhaafd, met uitsluiting van de krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij verkregen rechten.

  • 2 Bij overlijden op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, terwijl het recht op een uitkering bij overlijden uitsluitend krachtens de wetgeving van twee of meer andere Verdragsluitende Partijen is verkregen, wordt alleen het recht gehandhaafd dat werd verkregen krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij waaraan de rijnvarende laatstelijk onderworpen is geweest, met uitsluiting van de krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij verkregen rechten.

  • 3 Bij overlijden buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen, terwijl het recht op een uitkering bij overlijden krachtens de wetgeving van twee of meer Verdragsluitende Partijen is verkregen, wordt alleen het recht gehandhaafd dat werd verkregen krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij waaraan de rijnvarende laatstelijk onderworpen is geweest, met uitsluiting van de krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij verkregen rechten.

Artikel 77

  • 1 Het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd krachtens de artikelen 62, 63, 64, 65, 66, 67 of 68, wordt geschorst indien, krachtens de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de gezinsleden of de wezen wonen, op grond van door een andere persoon dan de rijnvarende verrichte beroepsarbeid, voor hetzelfde tijdvak en voor dezelfde gezinsleden, eveneens gezinsbijslagen verschuldigd zijn. In dat geval worden zij beschouwd als gezinsleden van degene die bedoelde beroepsarbeid verricht.

  • 2 Het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij, waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslagen geen voorwaarde inzake beroepsarbeid wordt gesteld, wordt geschorst wanneer, voor hetzelfde tijdvak en voor dezelfde gezinsleden:

    • a) met toepassing van de artikelen 62, 63, 64 of 65 gezinsbijslagen verschuldigd zijn krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij. Indien echter een andere persoon dan de in deze artikelen bedoelde rijnvarende beroepsarbeid verricht op het grondgebied van eerstbedoelde Partij, wordt het recht op gezinsbijslagen welke met toepassing van deze artikelen verschuldigd zijn, geschorst wanneer de gezinsleden van deze rijnvarende eveneens gezinsleden van deze andere persoon zijn en worden alleen de gezinsbijslagen toegekend ingevolge de wetgeving van eerstbedoelde Partij; deze bijslagen komen voor rekening van deze Partij;

    • b) met toepassing van de artikelen 66, 67 of 68 gezinsbijslagen verschuldigd zijn krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij. Indien en voorzover het bedrag van de kinderbijslagen, verschuldigd krachtens de artikelen 66, 67 en 68 lager is dan het bedrag van de kinderbijslagen verschuldigd krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Partij, houdt de rechthebbende aanspraak op het verschil tussen deze bedragen; dit verschil komt voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Partij.

Artikel 78

  • 1 De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen verstrekken elkaar alle inlichtingen met betrekking tot:

    • a) de voor de toepassing van dit Verdrag getroffen maatregelen;

    • b) de wijzigingen in hun wetgeving welke van invloed kunnen zijn op de toepassing van dit Verdrag.

  • 2 Bij de toepassing van dit Verdrag zijn de autoriteiten en organen van de Verdragsluitende Partijen elkaar behulpzaam alsof het de toepassing van hun eigen wetgeving betrof.

    De wederzijdse administratieve hulp van deze autoriteiten en organen is in beginsel kosteloos. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen evenwel overeenkomen bepaalde kosten te vergoeden.

  • 3 Voor de toepassing van dit Verdrag kunnen de autoriteiten en organen van de Verdragsluitende Partijen zich rechtstreeks met elkaar en met de betrokkenen of hun gemachtigden in verbinding stellen.

  • 4 De autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van een Verdragsluitende Partij mogen verzoekschriften of andere documenten welke hun toegezonden worden, niet afwijzen op grond van het feit dat zij in een officiële taal van een andere Verdragsluitende Partij zijn opgesteld.

Artikel 79

  • 1 De vrijstelling of verlaging van rechten, zegelrechten, griffie- of registratierechten waarin bij de wetgeving van een Verdragsluitende Partij is voorzien voor bescheiden of documenten welke ter uitvoering van de wetgeving van deze Partij dienen te worden overgelegd, geldt eveneens voor overeenkomstige bescheiden of documenten welke ter uitvoering van de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij of van dit Verdrag dienen te worden overgelegd.

  • 2 Alle akten, documenten of overige bescheiden van officiële aard welke voor de toepassing van dit Verdrag moeten worden overgelegd, zijn vrijgesteld van legalisatie en van alle andere soortgelijke formaliteiten.

Artikel 80

  • 1 Indien de aanvrager op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat woont, kan hij zijn aanvraag rechtsgeldig indienen bij het orgaan van zijn woonplaats, dat deze overdraagt aan het bevoegde orgaan of de bevoegde organen, genoemd in de aanvraag.

  • 2 Aanvragen, verklaringen of beroepschriften welke volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij binnen een bepaalde termijn moeten worden ingediend bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van deze Partij, zijn ontvankelijk indien zij binnen dezelfde termijn bij een overeenkomstige autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere Verdragsluitende Partij worden ingediend. In dat geval zal de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie waarop aldus een beroep wordt gedaan, deze aanvragen, verklaringen of beroepschriften onverwijld doen toekomen aan de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie van eerstbedoelde Partij, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken Verdragsluitende Partijen. De datum waarop die aanvragen, verklaringen of beroepschriften bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van de andere Partij zijn ingediend, wordt beschouwd als de datum waarop deze zijn ingediend bij de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie welke bevoegd is hiervan kennis te nemen.

Artikel 81

Het bij de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voorziene geneeskundige onderzoek kan op verzoek van het orgaan dat deze wetgeving toepast, door het orgaan van de woon- of verblijfplaats op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij worden verricht op de wijze als bepaald in de in artikel 96, eerste lid bedoelde Administratieve Schikking. In dat geval wordt het onderzoek geacht te zijn verricht op het grondgebied van eerstbedoelde Partij.

Artikel 82

Wanneer een orgaan van een Verdragsluitende Partij aan een rechthebbende op uitkeringen een hoger bedrag heeft uitbetaald dan waarop hij recht heeft, kan dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van iedere andere Verdragsluitende Partij dat uitkeringen aan deze rechthebbende verschuldigd is, verzoeken het teveel betaalde bedrag in te houden op de bedragen welke het aan bedoelde rechthebbende betaalt. Laatstbedoeld orgaan houdt het bedrag in op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekening is toegestaan bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof het door dit orgaan zelf teveel betaalde bedragen betrof en maakt het aldus ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de vordering heeft.

Artikel 83

  • 1 Wanneer een orgaan van een Verdragsluitende Partij krachtens dit Verdrag uitkeringen verschuldigd is aan een rechthebbende die zich op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij bevindt, wordt het verschuldigde bedrag uitgedrukt in de munteenheid van eerstbedoelde Partij. Bedoeld orgaan voldoet het verschuldigde rechtens in de munteenheid van de tweede Partij.

  • 2 Wanneer een orgaan van een Verdragsluitende Partij krachtens dit Verdrag bedragen verschuldigd is, dienende tot vergoeding van prestaties, verleend door een orgaan van een andere Verdragsluitende Partij, wordt het verschuldigde bedrag uitgedrukt in de munteenheid van de tweede Partij. Eerstgenoemd orgaan voldoet het verschuldigde rechtens in bedoelde munteenheid, tenzij de betrokken Verdragsluitende Partijen een andere wijze van betaling zijn overeengekomen.

  • 3 Het uit de toepassing van dit Verdrag voortvloeiende overmaken van bedragen geschiedt volgens de overeenkomsten welke op het tijdstip van de overmaking terzake tussen de betrokken Verdragsluitende Partijen van kracht zijn. Bij ontstentenis daarvan worden de voor het overmaken noodzakelijke maatregelen in onderling overleg tussen bedoelde Partijen getroffen.

Artikel 84

  • 1 Bij de vaststelling van het bedrag van de aan een orgaan van een Verdragsluitende Partij verschuldigde premies of bijdragen wordt in voorkomend geval rekening gehouden met op het grondgebied van iedere andere Verdragsluitende Partij verworven inkomsten.

  • 2 Premies of bijdragen welke aan een orgaan van een Verdragsluitende Partij verschuldigd zijn, kunnen op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij worden geïnd volgens de administratieve procedure en met de waarborgen en voorrechten welke van toepassing zijn op de inning van premies of bijdragen welke aan een overeenkomstig orgaan van laatstbedoelde Partij verschuldigd zijn of, indien een zodanige procedure niet bestaat, met de waarborgen en voorrechten welke van toepassing zijn op de inning van gelden welke voor de financiering van de sociale zekerheid van bedoelde Partij bestemd zijn.

  • 3 De wijze van toepassing van de vorige leden van dit artikel wordt, voor zover nodig, geregeld bij de in artikel 96, eerste lid bedoelde Administratieve Schikking of door middel van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen. Deze wijze van toepassing kan eveneens betrekking hebben op de gerechtelijke invorderingsprocedure.

Artikel 85

  • 1 Indien prestaties worden genoten krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij naar aanleiding van schade welke op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij is veroorzaakt of ontstaan, worden de rechten welke het orgaan, dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van een derde die verplicht is de schade te vergoeden, als volgt geregeld:

    • a) wanneer het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, krachtens de wetgeving welke op dit orgaan van toepassing is, in de rechten treedt welke de rechthebbende ten opzichte van die derde heeft, erkent iedere Verdragsluitende Partij een dergelijke subrogatie;

    • b) wanneer het orgaan dat de prestaties verschuldigd is een onmiddellijk recht ten opzichte van die derde heeft, erkent iedere Verdragsluitende Partij dit recht.

  • 2 Bij overeenkomsten tussen de betrokken Verdragsluitende Partijen worden regelen gesteld inzake de aansprakelijkheid van de werkgever of zijn gemachtigden bij arbeidsongevallen of ongevallen op weg van of naar het werk welke op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat hebben plaatsgevonden.

Artikel 86

  • 1 Elk geschil dat tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen ontstaat, met betrekking tot de interpretatie of toepassing van dit Verdrag, van de in artikel 96, eerste lid bedoelde Administratieve Schikking en van elke overeenkomst of regeling welke in het kader van deze instrumenten tot stand komt, wordt voorgelegd aan het Administratief Centrum, dat een aanbeveling richt tot de bij het geschil betrokken Partijen.

  • 2 Indien de bij het geschil betrokken Partijen aan de aanbeveling van het Administratief Centrum geen gevolg wensen te geven, wordt het geschil aan een permanent scheidsrechterlijk orgaan voorgelegd; dit orgaan stelt zijn eigen procedure vast.

  • 3 In het permanente scheidsrechterlijk orgaan heeft een door elk der Verdragsluitende Partijen aangewezen lid zitting. Een door elk der Verdragsluitende Partijen aangewezen plaatsvervangend lid is belast met de taak van het lid, wanneer dit afwezig is.

  • 4 De uitspraak van het permanente scheidsrechterlijk orgaan, die in overeenstemming moet zijn met de beginselen van dit Verdrag, is bindend en definitief.

Artikel 87

  • 1 In Bijlage VIII worden de bijzonderheden inzake de toepassing van de wetgeving van iedere betrokken Verdragsluitende Partij vermeld.

  • 2 Door iedere betrokken Verdragsluitende Partij wordt, overeenkomstig artikel 97, eerste lid, kennisgeving gedaan van elke wijziging welke in Bijlage VIII dient te worden aangebracht. Indien deze wijziging het gevolg is van het tot stand komen van een nieuwe wetgeving, moet deze kennisgeving binnen drie maanden na de bekendmaking van bedoelde wetgeving worden gedaan of, indien deze wetgeving vóór de datum van bekrachtiging of aanvaarding van dit Verdrag is bekendgemaakt, op de dag van de bekrachtiging of aanvaarding.

Artikel 88

  • 1 De bijlagen, bedoeld in artikel 1, sub b), artikel 4, eerste lid, artikel 5, derde lid, artikel 7, derde lid, artikel 9, derde lid, artikel 25, tweede lid, artikel 61, eerste lid en artikel 87, eerste lid, alsmede de wijzigingen welke in deze bijlagen worden aangebracht, vormen een wezenlijk bestanddeel van dit Verdrag.

  • 2 Elke wijziging van de in het vorige lid bedoelde bijlagen wordt geacht te zijn goedgekeurd indien binnen drie maanden nadat de in artikel 97, tweede lid, sub d) bedoelde kennisgeving heeft plaatsgevonden, geen enkele Verdragsluitende Partij of ondertekenende Staat verzet heeft aangetekend bij de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau.

  • 3 Ingeval een dergelijk verzet wordt aangetekend, wordt de zaak aan het Administratief Centrum voorgelegd, dat een aanbeveling richt tot de betrokken Partijen. Indien de betrokken Partijen aan de aanbeveling van het Administratief Centrum geen gevolg wensen te geven, wordt het geschil volgens de in artikel 86, tweede tot en met vierde lid bedoelde procedure geregeld.

TITEL VI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 89

  • 1 Aan dit Verdrag kan geen enkel recht worden ontleend voor een tijdvak dat aan zijn inwerkingtreding voorafgaat.

  • 2 Voor de vaststelling van de aan dit Verdrag te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering, alsmede eventueel met elk tijdvak van dienstbetrekking, van beroepsarbeid of van wonen, dat vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij is vervuld.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van dit artikel ontstaat krachtens dit Verdrag een recht, zelfs wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis welke vóór zijn inwerkingtreding heeft plaatsgevonden.

  • 4 Elke uitkering welke in verband met de nationaliteit van de betrokkene dan wel met diens woonplaats op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die waarop het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, gevestigd is, niet is vastgesteld dan wel is geschorst, wordt op verzoek van de betrokkene vastgesteld of hervat met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, mits de vroeger vastgestelde rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.

  • 5 De rechten van de betrokkenen wier pensioen of rente vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag werd vastgesteld, worden op hun verzoek, met inachtneming van dit Verdrag, herzien. Herziening van deze rechten kan eveneens ambtshalve plaatsvinden. In geen enkel geval mogen door een dergelijke herziening de vroegere rechten van de betrokkenen worden verminderd.

  • 6 Indien het in het vierde of vijfde lid van dit artikel bedoelde verzoek binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag wordt ingediend, worden de aan dit Verdrag te ontlenen rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Verdragsluitende Partij met betrekking tot verval of verjaring van rechten op de betrokkenen worden toegepast.

  • 7 Indien het in het vierde of vijfde lid van dit artikel bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt ingediend, wordt voor het verkrijgen van de niet vervallen of verjaarde rechten alleen rekening gehouden met de datum waarop het verzoek is ingediend, tenzij gunstiger bepalingen van de wetgeving van de betrokken Verdragsluitende Partij van toepassing zijn.

  • 8 Ingeval van ambtshalve herziening overeenkomstig het vijfde lid van dit artikel, worden de aan dit Verdrag te ontlenen rechten met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag verkregen.

  • 9 De toepassing van hoofdstuk 6 van Titel III mag niet het gevolg hebben dat de rechten van de betrokkenen op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag verminderd worden. Indien en voor zover het bedrag van de kinderbijslagen verschuldigd krachtens dat hoofdstuk op bedoelde datum lager is dan het bedrag van de kinderbijslagen verschuldigd krachtens het Verdrag van 13 februari 1961, betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (herzien), houden de rechthebbenden aanspraak op het verschil tussen deze bedragen; dit verschil komt voor rekening van het orgaan dat krachtens laatstgenoemd Verdrag bevoegd is; het wordt betaald zolang dit orgaan krachtens het onderhavige Verdrag bevoegd blijft.

Artikel 90

  • 1 De ondertekening van dit Verdrag staat open voor de Staten, die in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart zijn vertegenwoordigd, alsmede voor Luxemburg.

  • 2 Dit Verdrag moet worden bekrachtigd of aanvaard. Elke akte van bekrachtiging of aanvaarding zal worden nedergelegd bij de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau.

Artikel 91

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op die, waarin de laatste akte van bekrachtiging of van aanvaarding van de Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag van 13 februari 1961 betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (herzien), is nedergelegd.

  • 2 Het treedt, ten opzichte van iedere andere ondertekenende Staat, die dit Verdrag later bekrachtigt of aanvaardt, in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op die, waarin diens akte van bekrachtiging of aanvaarding is nedergelegd.

Artikel 92

Met ingang van de inwerkingtreding van dit Verdrag houden de bepalingen van het Verdrag van 13 februari 1961 betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (herzien) op van kracht te zijn.

Artikel 93

  • 1 Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan een andere Staat dan die bedoeld in artikel 90, eerste lid, tot dit Verdrag toetreden, onder voorbehoud van algemene instemming van de Verdragsluitende Partijen. Toetreding tot het Verdrag verleent dezelfde rechten en schept dezelfde verplichtingen als bekrachtiging of aanvaarding. Een protocol van toetreding bevat de bepalingen, die hiervoor eventueel noodzakelijk zijn.

  • 2 Elke akte van toetreding moet bij de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau worden nedergelegd.

  • 3 Dit Verdrag treedt, ten opzichte van iedere Staat, die toetreedt, in werking op de eerste dag van de derde maand volgend op die, waarin de akte van toetreding is nedergelegd.

Artikel 94

Dit Verdrag wordt gesloten voor de duur van een jaar. Deze wordt daarna van jaar tot jaar stilzwijgend verlengd, behoudens het recht van elke Verdragsluitende Partij het Verdrag op te zeggen door kennisgeving aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau. De opzegging wordt van kracht een jaar na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 95

  • 1 Elk krachtens dit Verdrag verkregen recht blijft na opzegging gehandhaafd.

  • 2 De in opbouw zijnde rechten met betrekking tot tijdvakken welke zijn vervuld voor de datum waarop de opzegging van kracht is geworden, worden door de opzegging niet teniet gedaan; de verdere handhaving van deze rechten wordt bij overeenkomst geregeld of, indien een zodanige overeenkomst niet tot stand komt, vastgesteld aan de hand van de door het betrokken orgaan toegepaste wetgeving.

Artikel 96

  • 1 De wijze van toepassing van dit Verdrag wordt bij een Administratieve Schikking vastgesteld.

  • 2 De Verdragsluitende Partijen of, indien de grondwettelijke bepalingen van deze Partijen dit toestaan, hun bevoegde autoriteiten, treffen alle andere, voor de toepassing van dit Verdrag noodzakelijke schikkingen.

Artikel 97

  • 1 De kennisgevingen, als bedoeld in artikel 1, sub b), artikel 4, tweede lid, artikel 5, vierde lid, artikel 6, tweede lid, artikel 7, vierde lid, artikel 9, vierde lid, artikel 25, derde lid, artikel 61, derde lid en artikel 87, tweede lid worden aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gezonden.

  • 2 Door de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau wordt aan de Verdragsluitende Partijen, alsmede aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart kennisgeving gedaan van:

    • a) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding;

    • b) elke datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig de artikelen 91 en 93;

    • c) elke kennisgeving van opzegging, ontvangen met toepassing van artikel 94, en de datum waarop de opzegging van kracht wordt;

    • d) elke kennisgeving, ontvangen met toepassing van het eerste lid van dit artikel.

Artikel 98

  • 1 De Duitse, Franse en Nederlandse teksten van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek. Zij worden nedergelegd in de archieven van het Internationaal Arbeidsbureau.

  • 2 Zodra dit Verdrag in werking getreden is, worden voor gelijkluidend gewaarmerkte afschriften overeenkomstig artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties door de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau ter registratie gezonden aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

  • 3 De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zendt eveneens gewaarmerkte afschriften aan alle in de Centrale Commissie voorde Rijnvaart vertegenwoordigde Staten, aan Luxemburg en aan genoemde Commissie.

  • 4 Een officiële vertaling in het Engels zal door het Internationaal Arbeidsbureau worden opgesteld en aan de betrokken Staten worden gezonden.

  • 5 Overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties deelt de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ter registratie mede elke bekrachtiging, aanvaarding, toetreding en opzegging, waarvan hij kennisgeving heeft ontvangen.

GEDAAN te Genève, 30 november 1979, in drie exemplaren in de Duitse, de Franse en de Nederlandse taal.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondergetekend.

Bijlage I. OMSCHRIJVING VAN DE GRONDGEBIEDEN EN VAN DE ONDERDANEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN

(Artikel 1, sub b)

Bondsrepubliek Duitsland

  • Grondgebied: de werkingssfeer van de Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland.

  • Onderdanen: Duitsers in de zin van de Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland.

België

  • Grondgebied: het grondgebied van België

  • Onderdanen: personen van Belgische nationaliteit.

Frankrijk

  • Grondgebied: het vasteland van Frankrijk

  • Onderdanen: personen van Franse nationaliteit.

Luxemburg

  • Grondgebied: het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg

  • Onderdanen: personen van Luxemburgse nationaliteit.

Nederland

  • Grondgebied: het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa

  • Onderdanen: personen van Nederlandse nationaliteit.

Zwitserland

  • Grondgebied: het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat

  • Onderdanen: personen van Zwitsere nationaliteit.

Bijlage II. WETGEVINGEN EN REGELINGEN WAAROP DIT VERDRAG VAN TOEPASSING IS

(Artikel 4, eerste lid)

Bondsrepubliek Duitsland

De wetgevingen betreffende:

  • a) de ziekteverzekering (ziekte, moederschap en overlijden);

  • b) de bescherming van werkende moeders, voor zover het uitkeringen en verstrekkingen betreft welke gedurende de zwangerschap en na de bevalling door het orgaan van de ziekteverzekering verschuldigd zijn;

  • c) de pensioenverzekering voor arbeiders en ambachtslieden;

  • d) de pensioenverzekering voor bedienden;

  • e) de pensioenverzekering voor mijnwerkers en, voor het Saarland, de aanvullende pensioenverzekering in de ijzer- en staalindustrie, alsmede de regeling van hulpverlening aan bejaarde landbouwers;

  • f) de ongevallenverzekering;

  • g) de werkloosheidsverzekering en de bijstand aan werklozen;

  • h) de kinderbijslagen.

België

De wetgevingen betreffende:

  • a) de ziekte- en invaliditeitsverzekering (ziekte, moederschap, invaliditeit en overlijden):

    • i) regelingen voor werknemers (arbeiders, bedienden, mijnwerkers en overheidspersoneel);

    • ii) regeling voor zeelieden ter koopvaardij; regeling voor zelfstandigen;

  • b) de rust- en overlevingspensioenen:

    • i) regeling voor werknemers (arbeiders, bedienden, mijnwerkers en zeelieden ter koopvaardij);

    • ii) regeling voor zelfstandigen;

  • c) de schadeloosstelling ter zake van arbeidsongevallen:

    • i) regeling voor werknemers in het algemeen;

    • ii) regeling voor zeelieden;

  • d) de schadeloosstelling ter zake van beroepsziekten;

  • e) de regeling van steun aan onvrijwillig werklozen;

  • f) de kinderbijslagen voor werknemers en de kinderbijslagen voor zelfstandigen.

Frankrijk

De wetgevingen betreffende:

  • a) de organisatie van de sociale zekerheid;

  • b) de algemene bepalingen tot vaststelling van de regeling van sociale verzekering van toepassing op verzekerden die geen beroep in de landbouw uitoefenen;

  • c) het voorkómen van en de schadeloosstelling bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

  • d) de gezinsbijslagen;

  • e) de ziekte- en moederschapsverzekering voor zelfstandigen die geen beroep in de landbouw uitoefenen;

  • f) de ouderdomsuitkering en ouderdomsverzekering voor zelfstandigen die geen beroep in de landbouw uitoefenen;

  • g) de bijstand voor op arbeid aangewezen personen die werkloos zijn;

  • h) de uitkering aan bejaarde werknemers, de uitkering aan bejaarde zelfstandigen en de bijstand.

Luxemburg

De wetgevingen betreffende:

  • a) de ziekteverzekering (ziekte, moederschap en overlijden):

    • - regeling voor arbeiders,

    • - regeling voor particuliere bedienden,

    • - regeling voor de onafhankelijke beroepen;

  • b) de pensioenverzekering (invaliditeit, ouderdom en overlijden):

    • - regeling voor arbeiders,

    • - regeling voor particuliere bedienden,

    • - regeling voor ambachtslieden, voor handelaren en industriëlen;

  • c) de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten;

  • d) de werkloosheidsuitkeringen;

  • e) de gezinsbijslagen.

Nederland

De wetgevingen betreffende:

  • a) de prestaties bij ziekte en moederschap;

  • b) de prestaties bij arbeidsongeschiktheid (invaliditeit, arbeidsongevallen en beroepsziekten);

  • c) de uitkeringen bij ouderdom;

  • d) de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen;

  • e) de uitkeringen bij werkloosheid;

  • f) de kinderbijslagen;

  • g) de zorgtoeslag.

Zwitserland

  • 1. Federale wetgeving betreffende:

    • a) de ziekteverzekering, met inbegrip van de prestaties bij moederschap;

    • b) de invaliditeitsverzekering;

    • c) de ouderdoms- en overlevingsverzekering;

    • d) de aanvullende uitkeringen van de ouderdoms- en overlevingsverzekering en van de invaliditeitsverzekering.

    • e) de verplichte ongevallenverzekering (met inbegrip van de beroepsziekten);

    • f) de werkloosheidsverzekering.

  • 2. Kantonale wetgevingen betreffende de kinderbijslagen voor nietagrarische werknemers van de kantons Bazel-Stad en Bazel-Land.

Bijlage III. ONGEACHT HET BEPAALDE IN ARTIKEL 5, TWEEDE LID GEHANDHAAFDE BEPALINGEN

(Artikel 5, derde lid)

Bondsrepubliek Duitsland-Zwitserland

De Overeenkomst inzake sociale zekerheid van 25 februari 1964, met uitzondering van artikel 27 en de aanvullende overeenkomst van 9 september 1975.

België-Zwitserland

De bepalingen betreffende de invaliditeit van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 24 september 1975.

Frankrijk-Zwitserland

De bepalingen betreffende de invaliditeit van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 3 juli 1975.

Nederland-Zwitserland

De bepalingen betreffende de invaliditeit van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 27 mei 1970.

Bijlage IV. UITKERINGEN WAAROP ARTIKEL 7, TWEEDE LID VAN TOEPASSING IS

(Artikel 7, derde lid)

Frankrijk

  • - De uitkering aan bejaarde werknemers;

  • - de uitkering aan bejaarde niet-werknemers;

  • - de levenslange ondersteuning (secours viager).

Zwitserland

  • - De buitengewone renten van de invaliditeitsverzekering;

  • - de buitengewone renten van de ouderdoms- en overlevingsverzekering;

  • - de uitkeringen voor gebrekkigen;

  • - de aanvullende uitkeringen van de ouderdoms- en overlevingsverzekering en van de invaliditeitsverzekering.

Bijlage V. UITKERINGEN WAAROP ARTIKEL 9, EERSTE LID NIET VAN TOEPASSING IS

(Artikel 9, derde lid)

Zwitserland

  • - De buitengewone renten van de invaliditeitsverzekering;

  • - de buitengewone renten van de ouderdoms- en overlevingsverzekering;

  • - de halve gewone renten van de invaliditeitsverzekering verleend aan invaliden waarvan de invaliditeitsgraad beneden 50 procent ligt;

  • - de uitkeringen voor gebrekkigen;

  • - de aanvullende uitkeringen van de ouderdoms- en overlevingsverzekering en van de invaliditeitsverzekering.

Bijlage VI. WETGEVINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 25, EERSTE LID

(Artikel 25, tweede lid)

België

  • - De wetgeving betreffende de algemene invaliditeitsregeling;

  • - de wetgeving betreffende de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

Frankrijk

Wetgeving betreffende de invaliditeitsverzekering van werknemers.

Nederland

  • - De wetgeving betreffende de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • - de wetgeving betreffende de Algemene Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Bijlage VII. TOEPASSING VAN DE AFDELINGEN 1 OF 2 VAN HOOFDSTUK 6 VAN TITEL III

(Artikel 61, eerste lid)
  • (1) Afdeling 1

    Bondsrepubliek Duitsland

    België

    Frankrijk

    Luxemburg

  • (2) Afdeling 2

    Nederland

    Zwitserland

Bijlage VIII. BIJZONDERHEDEN INZAKE DE TOEPASSING VAN DE WETGEVINGEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN

(Artikel 87, eerste lid)

Toepassing van de wetgeving van de Bondsrepubliek Duitsland

  • 1.

    • a) Voor zover dit niet reeds in de Duitse wetgeving inzake de ongevallenverzekering is voorgeschreven, verlenen de Duitse organen, zolang de getroffene of zijn nagelaten betrekkingen op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij wonen, overeenkomstig deze wetgeving eveneens een schadeloosstelling voor de in Elzas-Lotharingen vóór 1 januari 1919 voorgekomen arbeidsongevallen en beroepsziekten, wanneer deze schadeloosstelling niet overeenkomstig het besluit van de Raad van de Volkenbond van 21 juni 1921 (Reichsgesetzblatt, blz. 1289) door de Franse organen is overgenomen.

    • b) Artikel 9 van dit Verdrag laat onverlet de bepalingen van de Duitse wetgeving krachtens welke de buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland voorgekomen ongevallen en beroepsziekten, alsmede de buiten dit grondgebied vervulde tijdvakken, niet of slechts onder bepaalde voorwaarden aanleiding geven tot het verlenen van uitkeringen wanneer de rechthebbenden zich buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland bevinden.

  • 2.

    • a) Om vast te stellen of tijdvakken welke krachtens de Duitse wetgeving moeten worden beschouwd als premievrije tijdvakken (Ausfallzeiten) of aanvullende tijdvakken (Zurechnungszeiten) als zodanig in aanmerking moeten worden genomen, worden de krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij verplicht betaalde premies of bijdragen en de aansluiting bij de verzekering van een andere Verdragsluitende Partij gelijkgesteld met de krachtens de Duitse wetgeving verplicht betaalde premies of bijdragen en met de aansluiting bij de Duitse pensioenverzekering. Bij de berekening van het aantal kalendermaanden tussen de datum van aansluiting bij de verzekering en de datum waarop de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden, wordt geen rekening gehouden met de krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij gelijkgestelde tijdvakken welke tussen deze beide data zijn gelegen en evenmin met de tijdvakken waarover de betrokkene een pensioen of rente heeft genoten.

    • b) Het bepaalde sub a) is niet van toepassing op de vaste premievrije tijdvakken (pauschale Ausfallzeit). Deze worden uitsluitend vastgesteld in verhouding tot de krachtens de Duitse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering.

    • c) Voor het in aanmerking nemen van een aanvullend tijdvak (Zurechnungszeit) krachtens de Duitse wetgeving inzake de pensioenverzekering voor mijnwerkers, geldt bovendien als voorwaarde dat de laatste premie of bijdrage die krachtens de Duitse wetgeving is betaald, aan de pensioen verzekering voor mijnwerkers moet zijn betaald.

    • d) Voor het in aanmerking nemen van de Duitse vervangende tijdvakken (Ersatzzeiten) is alleen de Duitse wetgeving van toepassing.

    • e) In afwijking van het bepaalde sub d) zijn de volgende bepalingen van toepassing op degenen, die zijn aangesloten bij de Duitse pensioenverzekering en die in het tijdvak van 1 januari 1948 tot en met 31 juli 1963 in de toen onder Nederlands beheer staande Duitse gebieden hebben gewoond: voor het in aanmerking nemen van de Duitse vervangende tijdvakken (Ersatzzeiten) in de zin van artikel 1251, lid 2 van het Wetboek van sociale verzekering (RVO) of van overeenkomstige bepalingen, wordt de storting van de premies of bijdragen aan de Nederlandse sociale verzekering gedurende dit tijdvak gelijkgesteld met het uitoefenen van een verzekeringsplichtige dienstbetrekking of het verrichten van verzekeringsplichtige werkzaamheden in de zin van de Duitse wetgeving.

  • 3. Indien de toepassing van dit Verdrag voor bepaalde organen van de ziekteverzekering buitengewone lasten veroorzaakt, kunnen deze lasten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd. Het federale verbond van plaatselijke ziekenfondsen beslist als verbindingsorgaan (ziekteverzekering), in overleg met de andere toporganisaties van de ziekteverzekeringsorganen, over de compensatie. De voor de compensatie benodigde middelen worden verkregen door heffingen, welke aan alle organen voor ziekteverzekering worden opgelegd in verhouding tot het gemiddelde aantal leden in het voorafgaande jaar, met uitzondering van gepensioneerden.

  • 4. De Duitse pensioenverzekeringsorganen passen artikel 33, vijfde lid van dit Verdrag niet toe wanneer:

    • a) de voor 1 januari 1957 geldende wetgeving inzake pensioenberekening van toepassing is;

    • b) een aanvullend tijdvak (Zurechnungszeit) in aanmerking moet worden genomen;

    • c) een toeslag voor kinderen of een verhoging van de wezenrente in aanmerking moet worden genomen.

  • 5. Titel III, Hoofdstuk 2 van dit Verdrag is niet van toepassing op de aanvullende pensioenverzekering voor werknemers in de ijzer- en staalindustrie en op de hulpverlening aan bejaarde landbouwers.

  • 6. Artikel 1233 van het Wetboek van sociale verzekering (RVO) en artikel 10 van de Wet inzake de verzekering van bedienden (AVG), gewijzigd bij de wet van 16 oktober 1972, houdende herziening van de pensioenregeling, die de vrijwillige verzekering in het kader van de Duitse pensioenverzekeringen regelen, zijn op personen die aan dit verdrag rechten kunnen ontlenen volgens de volgende regels van toepassing. Indien de algemene voorwaarden zijn vervuld, kunnen de vrijwillige premies of bijdragen aan de Duitse pensioenverzekering worden betaald wanneer:

    • a) de betrokkene op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn domicilie of woonplaats heeft;

    • b) de betrokkene op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij zijn domicilie of woonplaats heeft en voordien, op enig tijdstip, verplicht of vrijwillig bij de Duitse pensioenverzekering aangesloten is geweest;

    • c) de betrokkene op het grondgebied van een derde staat zijn domicilie of woonplaats heeft en gedurende ten minste zestig maanden premies en bijdragen aan de Duitse pensioenverzekering heeft betaald of krachtens de eerder geldende overgangsbepalingen tot de vrijwillige verzekering kunnen worden toegelaten en niet verplicht of vrijwillig verzekerd is krachtens de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij.

  • 7. Voor de verplichte verzekering krachtens de Duitse wetgeving betreffende de ziekteverzekering voor gepensioneerden, worden de tijdvakken van aansluiting bij de ziekteverzekering van een andere Verdragsluitende Partij gelijkgesteld met de tijdvakken van aansluiting bij de Duitse ziekteverzekering en worden de huwelijkstijdvakken met een lid van de ziekteverzekering van een andere Verdragsluitende Partij gelijkgesteld met de huwelijkstijdvakken met een lid van de Duitse ziekteverzekering.

  • 8.

    • a) Voor de toepassing van dit Verdrag wordt het vaste bedrag dat krachtens de Duitse wetgeving bij bevalling wordt toegekend, beschouwd als een verstrekking.

    • b) Voor de toekenning van het vaste bedrag bij bevalling ingevolge de Duitse wetgeving, worden de medische onderzoeken welke overeenkomstig de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij zijn uitgevoerd, teneinde gedurende de zwangerschap voldoende en geschikte medische zorg te verzekeren, eveneens in aanmerking genomen.

  • 9. De regelingen ter zake van de verzekeringskosten in de door de Bondsrepubliek Duitsland met andere Staten gesloten overeenkomsten blijven onverlet.

  • 10. Wanneer, op grond van de Duitse wetgeving, behalve aan de voorwaarden voor de toepassing van dit Verdrag, aan de voorwaarden voor de toepassing van een andere overeenkomst of een supranationale regeling, wordt voldaan, houdt het Duitse orgaan, voor de toepassing van dit Verdrag, geen rekening met de andere overeenkomst of met de supranationale regeling. Deze regel is niet van toepassing wanneer de bepalingen betreffende de sociale zekerheid, welke voor de Bondsrepubliek Duitsland voortvloeien uit internationale verdragen of uit het supranationale recht of die de toepassing ervan beogen, regelingen inzake de verzekeringskosten bevatten.

  • 11. De tijdvakken van verzekering, welke krachtens de wetgeving van iedere andere Verdragsluitende Partij zijn vervuld, worden niet in aanmerking genomen voor het minimum aantal verzekeringsjaren, dat nodig is voor de berekening van het pensioen op basis van het minimum inkomen ingevolge de Duitse wetgeving.

  • 12. De wezenrenten ingevolge de Duitse wetgeving zijn geen gezinsuitkeringen in de zin van dit Verdrag.

Toepassing van de wetgeving van België

  • 1. Indien de rijnvarende, op wie de Belgische wetgeving voor zelfstandigen van toepassing is, gelijktijdig op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij beroepsarbeid als werknemer verricht, wordt deze arbeid met het oog op de vaststelling van de verplichtingen welke voortvloeien uit de Belgische wetgeving betreffende het sociaal statuut der zelfstandigen, met in België uitgeoefende betaalde beroepsarbeid gelijkgesteld.

  • 2. Voor de toepassing van de Belgische wetgeving wordt slechts rekening gehouden met een in artikel 28, derde lid, alinea a) ii) van dit Verdrag bedoeld tijdvak, indien de rijnvarende gedurende dit tijdvak arbeidsongeschikt was in de zin van de Belgische wetgeving.

  • 3. De tijdvakken van ouderdomsverzekering, welke voor de inwerkingtreding van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen zijn vervuld krachtens de Belgische wetgeving voor zelfstandigen, worden voor de toepassing van artikel 33 van dit Verdrag beschouwd als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Belgische wetgeving inzake de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 4. Voor de toepassing van Hoofdstuk 6 van Titel III van dit Verdrag door het bevoegde Belgische orgaan, wordt een kind geacht te worden opgevoed op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waar het woont.

  • 5. Voor personen, wier recht op verstrekkingen van de ziekteverzekering voortvloeit uit de Belgische regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit welke op zelfstandigen van toepassing is, geldt het bepaalde in Titel III, Hoofdstuk 1 van dit Verdrag, onder de volgende voorwaarden:

    • a) in geval van verblijf op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan België, hebben de betrokkenen recht op:

      • i) wat betreft de gezondheidszorg, verleend in geval van ziekenhuisopname, verstrekkingen waarin de wetgeving van deze Verdragsluitende Partij voorziet;

      • ii) wat betreft de andere verstrekkingen, voorzien in de Belgische regeling, vergoeding van de kosten van deze verstrekkingen door het bevoegde Belgische orgaan volgens de tarieven waarin de wetgeving van de bedoelde Partij voorziet;

    • b) in geval van wonen op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan België, hebben de betrokkenen recht op verstrekkingen waarin de wetgeving van deze Partij voorziet, op voorwaarde dat de aanvullende premie, welke daartoe in de Belgische wetgeving is voorzien, wordt betaald aan het bevoegde Belgische orgaan.

Toepassing van de wetgeving van Frankrijk

  • 1. De uitkering aan bejaarde werknemers wordt overeenkomstig de in de Franse wetgeving voor Franse werknemers geldende voorwaarden toegekend aan alle werknemers die aan dit Verdrag rechten kunnen ontlenen en die op het tijdstip waarop zij hun aanvraag indienen op het Franse grondgebied wonen.

  • 2. Dit Verdrag laat onverlet de bepalingen van de Franse wetgeving krachtens welke voor het recht op de uitkering aan bejaarde werknemers uitsluitend rekening wordt gehouden met tijdvakken van arbeid in loondienst of daarmede gelijkgestelde arbeid welke op het grondgebied van de Europese departementen en van de overzeese departementen (Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion) van de Franse Republiek zijn vervuld.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde modaliteiten voor de toekenning van de uitkering aan bejaarde werknemers zijn mutatis mutandis van toepassing op de uitkering aan bejaarde niet-loontrekkenden.

Toepassing van de wetgeving van Luxemburg

  • 1. In afwijking van artikel 89, tweede lid van dit Verdrag, worden de tijdvakken van verzekering en de daarmede gelijkgestelde tijdvakken welke vóór 1 januari 1946 krachtens de Luxemburgse wetgeving inzake pensioenverzekering (invaliditeit, ouderdom en overlijden) zijn vervuld, voor de toepassing van deze wetgeving slechts in aanmerking genomen, voor zover de in opbouw zijnde rechten uitsluitend overeenkomstig deze wetgeving of overeenkomstig van kracht zijnde of nog door Luxemburg te sluiten bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid op 1 februari 1970 gehandhaafd zullen zijn of nadien hersteld zullen worden. Ingeval meer dan één verdrag van toepassing is, zullen de tijdvakken van de vroegste datum af in aanmerking worden genomen.

  • 2. Voor de toekenning van het vaste deel van de Luxemburgse pensioenen, worden de tijdvakken van verzekering welke krachtens de Luxemburgse wetgeving zijn vervuld door werknemers die niet op Luxemburgs grondgebied wonen, gelijkgesteld met tijdvakken van wonen.

  • 3. In afwijking van artikel 33 van dit Verdrag wordt het vaste deel van de Luxemburgse pensioenen, dat ten laste komt van de Staat en de gemeenten, berekend volgens de Luxemburgse wetgeving.

  • 4. De eventueel verschuldigde aanvulling om aan het minimumpensioen te komen, de toeslag voor kinderen, alsmede de bijzondere verhogingen, worden in dezelfde verhouding toegekend als het voor rekening van de Staat en gemeenten komende vaste deel van het pensioen.

Toepassing van de wetgeving van Nederland

  • 1. Zorgverzekering

    • a. Wat betreft het recht op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving wordt voor de toepassing van hoofdstukken 1 en 3, van Titel III, van dit Verdrag, onder „rechthebbenden op verstrekkingen” verstaan:

      • i. personen die overeenkomstig artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar;

        en

      • ii. voor zover niet reeds begrepen onder i), personen die op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij woonachtig zijn en met toepassing van dit Verdrag ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland.

    • b. Personen als bedoeld in onderdeel a., onder i) moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in onderdeel a., onder ii) moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen.

    • c. Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen op grond van hoofdstukken 1 en 3, van Titel III, van dit Verdrag, wordt onder „gezinslid” verstaan: de echtgenoot, de geregistreerde partner en het kind jonger dan 18 jaar.

    • d. De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van premies, respectievelijk bijdragen, zijn van toepassing op de onder punt a. bedoelde rechthebbenden en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid.

    • e. De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn van overeenkomstige toepassing op te late registratie van personen als bedoeld in onderdeel a., onder ii) bij het College voor zorgverzekeringen.

    • f. Personen die recht hebben op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet samengestelde polis van het orgaan van de woonplaats, respectievelijk de verblijfplaats, en op de verstrekkingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

    • g. Voor de toepassing van de artikelen 21 en 22 van dit Verdrag worden met pensioenen, verschuldigd krachtens de wetgevingen genoemd in de paragrafen b) (prestaties bij invaliditeit) en c) (uitkeringen bij ouderdom) van artikel 3, eerste lid, van dit Verdrag, gelijkgesteld:

      • pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 (Staatsblad 6) houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);

      • pensioenen ingevolge de Wet van 6 oktober 1966 (Staatsblad 445) houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);

      • arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wet van 7 juni 1972, Stb. 313);

      • pensioenen ingevolge de Wet van 15 februari 1967 (Staatsblad 138) houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);

      • pensioenen ingevolge het Reglement dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen (RDV 1964 NS);

      • uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de werknemers en gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces of een ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces getroffen regeling voor personen van 55 jaar of ouder.

    • h. In Nederland wonende personen, die op grond van hoofdstukken 1 en 3, van Titel III van dit Verdrag recht hebben op verstrekkingen voor rekening van een andere Verdragsluitende Partij, zijn niet verzekerd ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

    • i. Voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 3 van Titel III van dit Verdrag wordt de no-claimteruggave waarin de Nederlandse wettelijke regeling voorziet ingeval van beperkt zorggebruik, beschouwd als een uitkering.

  • 2. Algemene Ouderdomswet

    • a. De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen ervan, gelegen vóór 1 januari 1957, gedurende welke de pensioengerechtigde, als bedoeld in artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet, die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren kunnen worden gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering, tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland woonde, dan wel in een andere Verdragsluitende Partij wonende in Nederland of op een in artikel 1, sub m), van dit Verdrag bedoeld schip, arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

    • b. De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet wordt evenmin toegepast voor kalenderjaren of delen ervan, gelegen vóór 1 april 1985, gedurende welke de gehuwde of gehuwd geweest zijnde vrouw tussen haar 15e en 65e jaar, wonende in een andere Verdragsluitende Partij dan Nederland, niet ingevolge genoemde wet verzekerd was, voor zover het kalenderjaren of delen ervan betreft die samenvallen met door haar echtgenoot tijdens zijn huwelijk met haar krachtens bedoelde wet vervulde tijdvakken van verzekering dan wel met kalenderjaren of delen ervan als bedoeld onder a).

      De in de vorige volzin bedoelde vrouw wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet als pensioengerechtigde aangemerkt.

    • c. De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen ervan gelegen vóór 1 januari 1957 gedurende welke de echtgenote van de pensioengerechtigde, die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren kunnen worden gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering, tussen haar 15e en 65e jaar in Nederland woonde, dan wel in een andere Verdragsluitende Partij wonende in Nederland of op een in artikel 1, sub m) van dit Verdrag bedoeld schip arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

    • d. De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2 van de Algemene Ouderdomswet wordt evenmin toegepast voor kalenderjaren of delen ervan, gelegen vóór 1 april 1985, gedurende welke de echtgenote tussen haar 15e en 65e jaar in een andere Verdragsluitende Partij dan Nederland heeft gewoond en niet ingevolge genoemde wet verzekerd was, voor zover het kalenderjaren of delen ervan betreft die samenvallen met door haar echtgenoot tijdens zijn huwelijk met haar krachtens bedoelde wet vervulde tijdvakken van verzekering dan wel met kalenderjaren of delen ervan als bedoeld onder a).

    • e. Het bepaalde onder a), b), c) en d) geldt alleen indien de pensioengerechtigde na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren op het grondgebied van een of meer Verdragsluitende Partijen heeft gewoond en zolang hij op het grondgebied van een dezer Verdragsluitende Partijen woont.

    • f. In afwijking van het bepaalde in artikel 45, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet en artikel 47, lid 1, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet is de in een andere Verdragsluitende Partij dan Nederland wonende echtgeno(o)t(e) van een krachtens genoemde wetten verplicht verzekerde werknemer of zelfstandige tot vrijwillige premiebetaling ingevolge die wetten bevoegd, echter uitsluitend over de tijdvakken gelegen na 1 april 1985 gedurende welke de werknemer of zelfstandige krachtens genoemde wetten verplicht verzekerd is. Deze bevoegdheid eindigt met ingang van de dag waarop de verplichte verzekering van de werknemer of zelfstandige eindigt. Bedoelde bevoegdheid eindigt evenwel niet wanneer de verplichte verzekering van de werknemer of zelfstandige geëindigd is ten gevolge van diens overlijden en aan zijn weduwe uitsluitend een pensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet is toegekend.

      De bevoegdheid tot vrijwillige premiebetaling eindigt in ieder geval met ingang van de dag waarop de vrijwillig verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt.

      De premie welke voor bedoelde vrijwillige verzekering betaald moet worden, wordt voor de echteno(o)t(e) van een werknemer of zelfstandige die verplicht verzekerd is ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet vastgesteld overeenkomstig het bepaalde voor de vaststelling van de premie voor de verplichte verzekering ingevolge deze wetten, met dien verstande dat zijn/haar inkomen wordt geacht in Nederland te zijn genoten. Voor de echtgeno(o)t(e) van een werknemer of zelfstandige die op of na 1 april 1985 verplicht verzekerd is geworden, wordt de premie vastgesteld overeenkomstig het bepaalde voor de vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet.

    • g. De bevoegdheid als bedoeld onder f) bestaat slechts indien de echtgeno(o)t(e) van de werknemer of zelfstandige uiterlijk één jaar na de aanvang van diens verplichte verzekering aan de Sociale Verzekeringsbank te kennen geeft aan de vrijwillige verzekering te willen deelnemen. Voor echtgenoten van werknemers of zelfstandigen die direct voorafgaande aan of op 1 april 1985 verplicht verzekerd werden, vangt de termijn van één jaar aan drie maanden nadat de in artikel 97, tweede lid sub d) bedoelde kennisgeving heeft plaatsgevonden.

    • h. Het bepaalde onder a), b), c), d) en f) geldt niet voor tijdvakken welke samenvallen met tijdvakken die in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van een pensioen ingevolge de wettelijke regeling inzake ouderdomspensioen van een andere Staat dan Nederland en evenmin voor tijdvakken gedurende welke de betrokkene ingevolge een zodanige regeling een pensioen ontving.

    • i. Als tijdvakken van verzekering worden bij de toepassing van artikel 33, tweede tot en met het vijfde lid van dit Verdrag uitsluitend in aanmerking genomen de tijdvakken van verzekering, welke na het bereiken van de 15-jarige leeftijd zijn vervuld krachtens de Nederlandse Algemene Ouderdomswet.

  • 3. Algemene Weduwen- en Wezenwet.

    • a)

      • i. Als tijdvakken van verzekering worden bij de toepassing van artikel 33, tweede tot en met het vijfde lid van dit Verdrag uitsluitend in aanmerking genomen de tijdvakken van verzekering, welke na het bereiken van de 15-jarige leeftijd zijn vervuld krachtens de Nederlandse Algemene Weduwen- en Wezenwet.

      • ii. Als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Nederlandse Algemene Weduwen- en Wezenwet worden bij de toepassing van artikel 33 van dit Verdrag mede aangemerkt tijdvakken gelegen vóór 1 oktober 1959, gedurende welke de overledene na het bereiken van de 15-jarige leeftijd op Nederlands grondgebied heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij wonende, in Nederland of op een in artikel 1, sub m) van dit Verdrag bedoeld schip arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

    • b) De krachtens het bepaalde sub a) in aanmerking te nemen tijdvakken worden buiten beschouwing gelaten wanneer zij samenvallen met tijdvakken van verzekering, welke krachtens de wetgeving inzake uitkeringen aan nagelaten betrekkingen van een andere Staat dan Nederland zijn vervuld.

  • 4. Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

    Bij de toepassing van artikel 33 van dit Verdrag zullen de Nederlandse organen de volgende bepalingen in acht nemen:

    • a) is de rijnvarende op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan werknemer, dan stelt het bevoegde orgaan het uitkeringsbedrag vast overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van 18 februari 1966 (WAO), rekening houdende met:

      • - de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens genoemde wet van 18 februari 1966 (WAO);

      • - de tijdvakken van verzekering, vervuld na het bereiken van de 15-jarige leeftijd krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet van 11 december 1975 (AWW), voorzover deze niet samenvallen met de tijdvakken van verzekering, door de betrokkene vervuld krachtens genoemde wet van 18 februari 1966, en

      • - de tijdvakken van arbeid in loondienst en de daarmede gelijkgestelde tijdvakken, welke voor 1 juli 1967 in Nederland of op een schip als bedoeld in artikel 1, sub m) van dit Verdrag voor een in Nederland gevestigde werkgever, zijn vervuld;

    • b) is de rijnvarende op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daarop volgende invaliditeit is ontstaan zelfstandige, dan stelt het bevoegde orgaan het uitkeringsbedrag vast overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet van 11 december 1975 (AAW), rekening houdende met:

      • - de tijdvakken van verzekering door de betrokkene vervuld na het bereiken van de 15-jarige leeftijd, krachtens genoemde wet van 11 december 1975 (AAW);

      • - de tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van 18 februari 1966 (WAO), voorzover deze niet samenvallen met tijdvakken van verzekering vervuld krachtens genoemde wet van 11 december 1975 (AAW), en

      • - de tijdvakken van arbeid in loondienst en de daarmede gelijkgestelde tijdvakken, welke voor 1 juli 1967 in Nederland of op een schip als bedoeld in artikel 1, sub m) van dit Verdrag voor een in Nederland gevestigde werkgever, zijn vervuld.

    • c) Bij de vaststelling van de Nederlandse invaliditeitsuitkering met toepassing van artikel 28, lid 1 van dit Verdrag wordt door de Nederlandse organen geen rekening gehouden met de eventueel krachtens de Toeslagenwet aan de uitkeringsgerechtigde toe te kennen toeslag. Het recht op deze toeslag en de hoogte ervan worden uitsluitend vastgesteld op grond van de bepalingen van de Toeslagenwet.

Toepassing van de wetgeving van Zwitserland

  • 1. Het beginsel van gelijkheid van behandeling, neergelegd in artikel 7 van dit Verdrag, is niet van toepassing op de bepalingen van de federale wetgeving inzake de ouderdoms- en overlevingsverzekering en inzake de invaliditeitsverzekering betreffende:

    • a) de vrijwillige verzekering van Zwitserse onderdanen in het buitenland;

    • b) de ondersteuning toegekend aan Zwitserse onderdanen in het buitenland.

  • 2. De voorzieningen inzake beroepsarbeid, de voorzieningen inzake bijzondere scholing en de voorzieningen ten behoeve van gebrekkige minderjarigen, voorzien in de federale wetgeving inzake invaliditeitsverzekering, gelden als uitkeringen.

  • 3. Wat de revalidatievoorzieningen, voorzien in de federale wetgeving inzake de invaliditeitsverzekering betreft, geldt het volgende:

    • a) rijnvarenden kunnen aanspraak maken op deze voorzieningen voor zover zij, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop zij deze voorzieningen moeten ontvangen, een volledige dienstbetrekking met permanent karakter hebben uitgeoefend op een in Zwitserland ingeschreven schip;

    • b) echtgenoten en weduwen die geen winstgevende arbeid verrichten, alsmede minderjarige kinderen van rijnvarenden, kunnen aanspraak maken op deze voorzieningen, zolang zij hun domicilie in Zwitserland behouden, voor zover zij gedurende ten minste één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop zij deze voorzieningen moeten ontvangen, onafgebroken in Zwitserland hebben gewoond. De periode van wonen wordt echter als onafgebroken beschouwd wanneer het verblijf buiten het Zwitserse grondgebied niet langer duurt dan twee maanden in de loop van een jaar;

    • c) minderjarige kinderen van rijnvarenden kunnen bovendien aanspraak maken op deze voorzieningen, wanneer zij hun domicilie in Zwitserland hebben en aldaar invalide geboren zijn of wanneer zij sedert hun geboorte onafgebroken in Zwitserland hebben gewoond.

  • 4. Artikel 35, derde lid van dit Verdrag is slechts van toepassing in geval van invaliditeit, volgens de volgende regels: de rijnvarende, die ten gevolge van ziekte of ongeval gedwongen is zijn werkzaamheden op een in Zwitserland ingeschreven schip te beëindigen en wiens invaliditeit in dit land is vastgesteld, wordt voor de duur van een jaar, te rekenen vanaf de datum van beëindiging van de werkzaamheden gevolgd door invaliditeit, als verzekerde in de zin van de Zwitserse wetgeving beschouwd.

  • 5. Wat de toepassing van artikel 7, tweede lid van dit Verdrag betreft geldt het volgende:

    • a) rijnvarenden hebben recht op de buitengewone renten ingevolge de invaliditeitsverzekering onder dezelfde voorwaarden als Zwitserse onderdanen, zolang zij hun domicilie in Zwitserland behouden en indien zij onmiddellijk voorafgaande aan de datum met ingang waarvan zij de rente aanvragen onafgebroken gedurende vijf jaren in Zwitserland hebben gewoond;

    • b) rijnvarenden, onderscheidenlijk nabestaanden van rijnvarenden, hebben recht op de buitengewone renten ingevolge de ouderdoms- en overlevingsverzekering onder dezelfde voorwaarden als Zwitserse onderdanen, zolang zij hun domicilie in Zwitserland behouden en indien zij, onmiddellijk voorafgaande aan de datum met ingang waarvan zij de rente aanvragen, onafgebroken gedurende tien jaren, waarvan vijf opeenvolgende jaren onmiddellijk aan deze datum voorafgaande, wanneer het een ouderdomsrente betreft en gedurende vijf opeenvolgende aan genoemde datum voorafgaande jaren wanneer het een overlevingsrente of een ouderdomsrente betreft welke een invaliditeitsrente of een overlevingsrente vervangt, in Zwitserland hebben gewoond;

    • c) rijnvarenden, onderscheidenlijk nabestaanden van rijnvarenden, hebben recht op de aanvullende uitkeringen van de ouderdoms- en overlevingsverzekering en van de invaliditeitsverzekering onder dezelfde voorwaarden als Zwitserse onderdanen zolang zij hun domicilie in Zwitserland behouden en indien zij onmiddellijk voorafgaande aan de datum met ingang waarvan zij de aanvullende uitkeringen aanvragen, onafgebroken gedurende vijftien jaren in Zwitserland hebben gewoond;

    • d) de perioden van wonen, vermeld in het bepaalde sub a) tot en met c) van dit lid worden als onafgebroken beschouwd, wanneer het verblijf buiten het Zwitserse grondgebied niet langer duurt dan drie maanden in de loop van een kalenderjaar.

  • 6. Verstrekkingen ten behoeve van het gezin worden toegekend aan in Zwitserland woonachtige familieleden van een zelfstandig Rijnvarende, die onderworpen is aan de wetgeving van een andere Partij tot dit Verdrag, als ware deze zelfstandig Rijnvarende, werknemer in de zin van het 1e artikel, letter m van het Verdrag; deze verstrekkingen komen ten laste van het competent verzekeringsorgaan, overeenkomstig de wetgeving van Zwitserland.

Naar boven