De Regeringen die dit Verdrag hebben ondertekend, Leden van de Raad van Europa,
Gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is afgekondigd;
Overwegende, dat deze Verklaring ten doel heeft de universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten
die daarin zijn nedergelegd te verzekeren;
Overwegende, dat het doel van de Raad van Europa is het bereiken van een grotere eenheid
tussen zijn Leden en dat een van de middelen om dit doel te bereiken is de handhaving
en de verdere verwezenlijking van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
Opnieuw haar diep geloof bevestigende in deze fundamentele vrijheden die de grondslag
vormen voor gerechtigheid en vrede in de wereld en welker handhaving vooral steunt,
enerzijds op een waarlijk democratische regeringsvorm, anderzijds op het gemeenschappelijk
begrip en de gemeenschappelijke eerbiediging van de rechten van de mens waarvan die
vrijheden afhankelijk zijn;
Vastbesloten om, als Regeringen van gelijkgestemde Europese staten, die een gemeenschappelijk
erfdeel bezitten van politieke tradities, idealen, vrijheid en heerschappij van het
recht, de eerste stappen te doen voor de collectieve handhaving van sommige der in
de Universele Verklaring vermelde rechten;
Bevestigend dat de Hoge Verdragsluitende Partijen, in overeenstemming met het beginsel
van subsidiariteit, de primaire verantwoordelijkheid hebben de rechten en vrijheden
die in dit Verdrag en de Protocollen daarbij zijn omschreven te waarborgen en dat
zij daarbij over een beoordelingsmarge beschikken, die onderworpen is aan het toezicht
door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zoals opgericht in dit Verdrag,