Bijlage 1. Bepaling volkshuisvestelijk vermogen en risico
                                  
                                 [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                               
                              verslagjaar 2014 en prognosejaren 2015–2019
                              
                              
                                 
                                 
                                     1.1. Nadere waardering balansposten uitverslagjaar 2014
 
                                    [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                                  
                                 
                                 Materieel vaste activa in exploitatie
                                 
                                 De Aw hanteert de bedrijfswaarde op basis van een voortgezette verhuurexploitatie
                                    als grondslag voor de waardering van materieel vaste activa (MVA) in exploitatie (sociaal
                                    en commercieel vastgoed in exploitatie en sociaal vastgoed in exploitatie gekwalificeerd
                                    als vastgoedbelegging). De Aw hanteert deze grondslag zowel voor het bezit dat is
                                    gekwalificeerd als Daeb, als voor bezit dat zich hiervoor niet kwalificeert (niet-Daeb).
                                    De bedrijfswaarde is de contante waarde van de aan de afzonderlijke complexen van
                                    de corporatie toe te rekenen geschatte toekomstige kasstromen. Voor de berekening
                                    van de bedrijfswaarde van de afzonderlijke complexen heeft de corporatie een zekere
                                    bandbreedte in zowel de gekozen uitgangspunten, zoals inrekenen verkoop, levensduur,
                                    parameters (verwachte huurstijging en toekomstige inflatie) alsook de toerekening
                                    van uitgaven aan afzonderlijke complexen. De Aw past de in Bijlage 5 van de ministeriele
                                    regeling bedoelde Verantwoorde bedrijfswaarde aan, om te komen tot de in de methodiek
                                    gebruikte waarderingsgrondslag volkshuisvestelijke exploitatiewaarde. De waarden die
                                    na de aanpassing ontstaan, zijn goed vergelijkbaar omdat ze op dezelfde toegespitste
                                    grondslag zijn gebaseerd.
                                 
                                 De Aw hanteert hierbij een zeven-stappen aanpak:
                                 
                                 
                                    - 
                                       1 
                                          Moment van disconteren
                                           De Aw veronderstelt dat de exploitatiekasstromen gemiddeld halverwege het jaar binnenkomen.
                                          Indien de corporaties anders hebben gedisconteerd, wordt dit bijgesteld. 
- 
                                       2 
                                          Verkoopportefeuille
                                           Als uitvloeisel van de gekozen grondslag bedrijfswaarde op basis van voortgezette
                                          verhuurexploitatie (woongelegenheden) wordt de bedrijfswaardeopgave aangepast indien
                                          corporaties verkoop hebben ingerekend. 
- 
                                       3 
                                          Parameters
                                           De stijgingsparameters voor inflatie zijn exogene variabelen. De Aw leidt uit externe
                                          bronnen de inflatieverwachting af. Deze wordt voor alle corporaties gehanteerd. De
                                          huurstijging is deels afhankelijk van de inflatieverwachting en deels van het beleid
                                          van de corporatie. Het beleid van de corporatie zelf is mede afhankelijk van de marktmogelijkheden,
                                          maar ook van de formele mogelijkheden (wetgeving). De Aw hanteert een bandbreedte
                                          bij de eventuele aanpassing van de stijgingsparameter van de corporatie. Voor de eerste
                                          vijf prognosejaren levert dit een marge op ten opzichte van de inflatieverwachting. Vanaf het zesde jaar hanteert de Aw hiervoor de inschatting van het evenwichtsniveau
                                          voor de inflatie. Voor de beheer- en onderhoudskosten hanteert de Aw vanaf het zesde
                                          jaar de sectorparameters zoals door WSW is vastgelegd (evenwichtsniveau inflatie plus
                                          1%). Ook voor huurderving onderkent de Aw een bandbreedte. Voor de eerste vijf jaren
                                          is deze bandbreedte groter dan voor de periode daarna. Als discontofactor hanteert
                                          de Aw de door WSW voorgeschreven discontofactor. 
- 
                                       4 
                                          Levensduur
                                           De Aw neemt de levensduur van de corporatie over tenzij deze aanmerkelijk hoger is
                                          dan hetgeen andere corporaties opgeven. Voor het deel dat de levensduur de bandbreedte
                                          overschrijdt, wordt deze bijgesteld, tenzij uit eerdere onderzoeken is gebleken dat
                                          de afwijking samenhangt met specifieke kenmerken van de portefeuille. De Aw maakt
                                          bij deze vergelijking gebruik van een aantal kenmerken van de vastgoedportefeuille. 
- 
                                       5 
                                          Restwaarde
                                           Exclusief de opgegeven deelportefeuille sloop uniformeert de Aw de restwaarde voor
                                          de niet in de sloopportefeuille opgenomen woongelegenheden. In eerder onderzoek vastgestelde
                                          situaties waarbij correcties vanwege erfpacht hebben plaatsgevonden, worden hierbij
                                          betrokken. 
- 
                                       6 
                                          Lastenniveau
                                           De Aw confronteert het lastenniveau voor de verhuureenheden dat uit de bedrijfswaarde
                                          kan worden afgeleid, met sectorcijfers en met de aangeleverde kasstroomprognoses.
                                          Indien het niveau niet plausibel is in relatie tot de kasstroomprognose voor de eerste
                                          vijf jaar, een extrapolatie van de beheerkosten voor de resterende periode en sectorcijfers
                                          voor onderhoud voor de resterende periode, wordt rekening houdend met een bandbreedte,
                                          het niveau aangepast. Hierbij kan ook rekening worden gehouden met in eerder onderzoek
                                          vastgestelde bevindingen met betrekking tot het lastenniveau in de bedrijfswaarde. 
- 
                                       7 
                                          Verhuurdersheffing
                                           De Aw bepaalt rekening houdend met de levensduur van de portefeuille, de door het
                                          Rijk vastgestelde heffingspercentages en de door de corporatie opgegeven waarde, de
                                          contante waarde van de verhuurdersheffing. Deze waarde is niet lager dan de door de
                                          corporatie opgegeven waarde. De door de Aw aangepaste bedrijfswaarde is de volkshuisvestelijke
                                          exploitatiewaarde van het bezit van de corporatie. 
Deelnemingen
                                 
                                 Bij verbindingen die betrekking hebben op de exploitatie van onroerende zaken wil
                                    de Aw ook voor het bezit in exploitatie in de betreffende verbindingen de volkshuisvestelijke
                                    exploitatiewaarde hanteren als waarderingsgrondslag. Indien naar voren komt dat de
                                    waardering van het vastgoed van de verbindingen hoger is dan de door de Aw gehanteerde
                                    normwaarden, zal de Aw de waardering van de verbindingen aanpassen. De eventuele aanpassing
                                    werkt door in de post deelnemingen.
                                 
                                 Langlopende schulden
                                 
                                 De langlopende leningen van woningcorporaties die primair werkzaam zijn op de markt
                                    voor sociale huurwoningen, worden voor de beoordeling tegen rentabiliteitswaarde gewaardeerd.
                                    De omvang van de rentabiliteitswaardecorrectie van de leningenportefeuille, zoals
                                    in de balans opgenomen, wordt ontleend aan de door de corporatie verantwoorde rentabiliteitswaardecorrectie
                                    in bijlage II Bbsh. De Aw gaat bij de waardering van de leningenportefeuille uit van hetzelfde disconteringspercentage
                                    als bij de bedrijfswaarde.
                                 
                                 Een eventueel in de balanspost langlopende schulden opgenomen agio wordt niet betrokken
                                    in de bepaling van de rentabiliteitswaarde. Langlopende leningen die het karakter
                                    hebben van achtergestelde leningen, kunnen betrokken worden bij de bepaling van het
                                    volkshuisvestelijk vermogen.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                     1.2. Vermogensbepaling ten behoeve van analyse solvabiliteit
 
                                    [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                                  
                                 
                                 De modelmatige analyse van de solvabiliteit wordt gebaseerd op de dVi 2014 die de
                                    Aw uiterlijk 1 juli 2015 ontvangt. Op basis van de (nadere) waardering van alle balansposten
                                    wordt het saldo van de waarde van de activa minus de waarde van de passiva (exclusief
                                    eigen vermogen) bepaald, waardoor het volkshuisvestelijke vermogen wordt vastgesteld.
                                    De indeling van en rubricering binnen de balans van een woningcorporatie is vastgelegd
                                    in de herziene Richtlijn 645 Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting van de Raad
                                    voor de Jaarverslaggeving. Deze indeling is overgenomen in de betreffende bijlagen
                                    bij de ministeriele regeling en is uitgangspunt voor de Aw. De Aw krijgt via de dVi
                                    zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening.
                                    De enkelvoudige balans vormt het vertrekpunt bij de bepaling van het vermogen en het
                                    risico. De enkelvoudige balans biedt namelijk direct zicht op de bezittingen en schulden
                                    van de corporatie. Bij de nadere analyse van balansposten zal ook gebruik worden gemaakt
                                    van gegevens die uit de geconsolideerde balans kunnen worden afgeleid dan wel uit
                                    de verstrekte toelichting op de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening
                                    in de dVi.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                     1.3. Risicobepaling bij de analyse solvabiliteit
 
                                    [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                                  
                                 
                                 Door middel van de risicobeoordeling wordt het vermogen bepaald dat aanwezig moet
                                    zijn om met 95% zekerheid de risico’s op te vangen. Bij de financiële beoordelingsmethodiek
                                    vormt de onzekerheid over de toekomstige kasstromen een belangrijke factor. Er is
                                    een bepaalde mate van onzekerheid over de te verwachten hoogte van het volkshuisvestelijk
                                    vermogen. Om hiermee rekening te houden, dient het risico te worden bepaald. In principe
                                    wordt voor elke balanspost afzonderlijk de hoogte van het risico bepaald dat verbonden
                                    is aan de realisatie van de waarde van de betreffende balanspost. Hierbij gaat het
                                    alleen om de neerwaartse risico’s. De risicobepaling is gebaseerd op de ‘value-at-risk’-benadering.
                                    Daar waar de benodigde gegevens ontbreken om deze benadering toe te passen, is een
                                    praktische oplossing gekozen.
                                 
                                 Voor de beoordeling op basis van de verantwoordingsinformatie en zonder extra informatie
                                    als uitvloeisel van een nader onderzoek heeft de Aw de beschikking over een beperkt
                                    aantal gegevens. Dit betekent dat sommige risico’s niet al te gedifferentieerd kunnen
                                    worden uitgewerkt. De Aw kiest dan een voorzichtige benadering, waarbij het neerwaartse
                                    risico vrij hoog wordt geschat. In het nader onderzoek kan het risico worden aangepast
                                    op basis van informatie van de corporatie, voor zover dit past binnen de door de Aw
                                    gekozen benadering en uitgangspunten. Dit laat onverlet dat er nog risicosignaleringen
                                    kunnen blijven optreden uit hoofde van de andere toezichtonderwerpen.
                                 
                                 Risicogebieden
                                 
                                 Bij het vaststellen van het totale risico in het kader van de solvabiliteitsbeoordeling
                                    onderscheidt de Aw de volgende risicogebieden:
                                 
                                 
                                    - 
                                       • exploitatie woongelegenheden (voortgezette verhuur); 
- 
                                       • exploitatie overig vastgoed; 
- 
                                       • onroerende zaken verkocht onder voorwaarden; 
- 
                                       • financiering en financiële instrumenten; 
- 
                                       • deelnemingen; 
- 
                                       • beleggingen en andere financiële activa; 
- 
                                       • grondposities (met of zonder bouwbestemming); 
- 
                                       • aangegane verplichtingen koopwoningen; 
- 
                                       • aangegane verplichtingen bouw huurwoningen; 
- 
                                       • overige verplichtingen. 
De risicogebieden zijn voor het overgrote deel rechtstreeks verbonden met bepaalde
                                    balansposten en daarmee met het volkshuisvestelijk vermogen. Ze dekken alle activiteiten
                                    van de corporatie met een substantieel risico, uitgezonderd de voorgenomen activiteiten,
                                    zoals investeringen en verkopen.
                                 
                                 Risicobronnen
                                 
                                 De Aw onderscheidt drie risicobronnen:
                                 
                                 
                                 
                                 Marktrisico
                                 
                                 Dit betreft het risico dat door een negatieve marktontwikkeling de waarde van (niet-)
                                    woongelegenheden of de opbrengst van grondposities, effecten, niet verkochte gereedgekomen
                                    koopwoningen (voorraden), de productie van nieuwbouw koop (reeds aangegane verplichtingen),
                                    rechten op de terugkoop van woningen lager is dan verwacht. Het concept van ‘value
                                    at risk’ is hierbij ook gebruikt. De ontwikkeling van de koopprijs wordt door de Aw
                                    meegenomen onder de marktrisico’s en niet onder de macro-economische risico’s. In
                                    de uitwerking van het waarderisico heeft de Aw voor de zelfstandige woongelegenheden
                                    Daeb de verhouding tussen de huur en de WOZ-waarde gebruikt als indicator om het marktrisico
                                    te differentiëren. In gebieden waar de verhouding huur/ WOZ-waarde een laag percentage
                                    laat zien, gaat de Aw uit van een lager marktrisico dan in gebieden waar deze verhouding
                                    een hoger percentage laat zien. De achterliggende gedachte hierbij is dat het percentage
                                    iets zegt over de verhouding tussen de deelmarkten huur en koop.
                                 
                                 Bij een laag percentage zal het voor huurders minder makkelijk en economisch minder
                                    rationeel zijn om de oversteek naar de koopsector te maken. De kans dat de huurmarkt
                                    verslechtert, wordt daarom kleiner geacht dan in het geval dat de verhouding huur/
                                    WOZ-waarde aanmerkelijk hoger ligt. Voor overige wooneenheden (waaronder studentenkamers
                                    en onzelfstandige verzorgingseenheden) is uitgegaan van een generiek risico dat gegeven
                                    de aard van dit bezit wat hoger is gesteld. Op basis van informatie over de kamermarkt
                                    in de belangrijkste studentensteden kan het percentage voor overige wooneenheden neerwaarts
                                    worden bijgesteld. Voor woongelegenheden niet-Daeb is uitgegaan van een generiek risico
                                    dat hoger is vastgesteld gegeven het meer marktconforme karakter van dit segment.
                                    Voor niet-woongelegenheden is ook uitgegaan van een generiek risico dat gegeven het
                                    karakter van dit bezit, met veelal markthuren ook hoger is gesteld. Voor het niet-Daeb-deel
                                    van de niet-woongelegenheden wordt nog een extra opslag gehanteerd.
                                 
                                 Voor grondposities en voorraden wordt een afzonderlijk risicopercentage gerekend.
                                    Bij de productie van nieuwbouw verkoop is de portefeuille waar verplichtingen voor
                                    zijn aangegaan, geschat. Voor deze portefeuille is het risicopercentage (van de geraamde
                                    stichtingskosten) bepaald. Het marktrisico met betrekking tot de balanspost onroerende
                                    zaken onder voorwaarden en de balanspost VOV-verplichtingen houdt rekening met een
                                    prijsschok in de koopmarkt en het verschil in doorwerking die een prijsschok op de
                                    rechten en de verplichtingen heeft. Daarnaast wordt voor de nog niet doorverkochte
                                    voorraad een afzonderlijk marktrisico gehanteerd.
                                 
                                 Macro-economisch risico
                                 
                                 Het macro-economisch risico betreft de kans dat door economische ontwikkelingen (inflatie,
                                    rente) de komende vijf jaar de waarde van bezittingen of schulden lager of hoger uitpakt
                                    dan verwacht. De benadering is ten behoeve van het solvabiliteitsbeoordeling uitgewerkt
                                    voor de balansposten sociaal vastgoed in exploitatie, commercieel vastgoed in exploitatie
                                    en langlopende schulden. Deze drie posten maken ook het overgrote deel van de balans
                                    uit (eigen vermogen buiten beschouwing latend). De focus is hierbij met name gericht
                                    op de onzekere kasstromen in de bedrijfswaarde en de onzekerheid met betrekking tot
                                    de renteontwikkeling. Op basis van historische reeksen is bepaald wat met een 95%
                                    kans de ongunstige ontwikkeling van respectievelijk inflatie, bouwkosteninflatie en
                                    rente voor de eerst komende vijf jaren is.
                                 
                                 Voor wat betreft rente wordt er een onderscheid gemaakt tussen geborgde en ongeborgde
                                    financiering. Voor de inflatie en de bouwkosteninflatie is voor de periode vanaf jaar
                                    zes aangenomen dat de kasstromen zich op het evenwichtsniveau (respectievelijk inflatie
                                    en inflatie plus 1%) zullen gaan ontwikkelen. Het contante waarde-effect van de veranderde
                                    kasstromen wordt als risicobedrag meegenomen. Voor wat betreft de rente wordt nagegaan
                                    of het renteniveau bij (her)financieringen en conversies in de eerste vijf jaar voortvloeiende
                                    uit de dPi bij het ‘slecht-weerscenario’ (95% kans) boven het gehanteerde discontoniveau
                                    uitkomt. De resulterende bedragen voor het macroeconomisch risico voor respectievelijk
                                    inflatie, bouwkosteninflatie en rente kunnen niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld.
                                    Het betreffen afhankelijke risico’s. In de optelling van de risicobedragen wordt daarom
                                    rekening gehouden met de correlatie.
                                 
                                 Operationeel risico
                                 
                                 Dit betreft het risico van een verlies door inadequate of falende interne processen,
                                    mensen of systemen of door externe gebeurtenissen. Dit risico kan in vele verschillende
                                    vormen naar voren komen en is lastig op voorhand te meten en te rapporteren. Wel hangen
                                    de risico’s uiteraard af van de omvang van de activiteiten en kan aangegeven worden
                                    in welke omstandigheden (bijvoorbeeld kwaliteit van het risicobeheer, professionaliteit
                                    van de organisatie) het risico groter of kleiner is. In de modelmatige analyse is
                                    daarom gekozen voor een vrij globale uitwerking. In het kader van risicogericht toezicht
                                    kunnen er ook meer kwalitatieve signalen met betrekking tot de sturing en risicobeheersing
                                    bij corporaties zijn die reden zijn voor nader onderzoek. Bij de analyse van de solvabiliteit
                                    neemt de Aw bij de bepaling van het operationeel risico de risicogebieden exploitatie
                                    van het vastgoed, onroerende zaken verkocht onder voorwaarden, VOV-verplichtingen,
                                    deelnemingen, grondposities, voorraden, aangegane verplichtingen koop en huur en treasury
                                    mee.
                                 
                                 Op basis van een vergelijking van de netto variabele lasten in de laatste drie kasstroomprognoses
                                    wordt bezien hoe stabiel het niveau van deze lasten is (focus op tegenvallende ontwikkeling).
                                    Afhankelijk van de mate van stabiliteit wordt een risicobedrag bepaald op basis van
                                    de contante waarde van de netto variabele lasten. Bij de bepaling van het basisbedrag
                                    wordt rekening gehouden met het feit dat niet alle variabele lasten (overhead) in
                                    de kasstromen van de bedrijfswaarde worden opgenomen, en met de hoogte van deze kasstromen.
                                    Bij de uitwerking van het risico voor deelnemingen is er tevens voor gekozen om via
                                    het operationele risico de andere risico’s (markt en macro-economisch) mee te nemen.
                                    De beschikbare informatie biedt onvoldoende ruimte om voor deze post fijnmazig de
                                    afzonderlijke risico’s weer te geven. Indien corporaties risicodragend participeren
                                    in andere corporaties (bijvoorbeeld certificaten ten behoeve van het Wooninvesteringsfonds
                                    of achtergestelde leningen), wordt de post voor 100% als operationeel risico aangemerkt.
                                    De posten worden bij de ontvangende corporaties meegenomen in het volkshuisvestelijk
                                    vermogen. De waarde van de balansposten immateriële vaste activa en de latente belastingvorderingen
                                    wordt voor 100% als operationeel risico aangemerkt.
                                 
                                 Totaalrisico
                                 
                                 Het totaalrisico is de resultante van de drie risicobronnen die hiervoor zijn beschreven.
                                    Omdat het om onafhankelijke risico’s gaat, kan niet volstaan worden met een simpele
                                    optelling. Bij onafhankelijke risico’s vindt optelling plaats door eerst de afzonderlijke
                                    bedragen te kwadrateren, vervolgens op te tellen en dan de wortel van deze telling
                                    te nemen. In de risicobepaling wordt met een zekerheidsgrens van 95% gewerkt. Echter
                                    indien de marktwaarde van de portefeuille minder dan 150% bedraagt van de volkshuisvestelijke
                                    exploitatiewaarde dan wordt het risicobedrag verhoogd met 5% van het geüniformeerde
                                    balanstotaal. De mogelijkheid om extra woningen te verkopen bij tegenvallende ontwikkelingen
                                    teneinde extra opbrengsten te genereren, wordt dan onvoldoende aanwezig geacht (c.q.
                                    vraagt een te grote inbreuk op het beginsel van volkshuisvestelijke continuïteit).
                                 
                                 Vpb-beklemming
                                 
                                 Voor de Vpb-beklemming ten behoeve van de solvabiliteitsbeoordeling wordt uitgegaan
                                    van de contant gemaakte raming van de Vpbkasstromen voor de eerste vijf jaren.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                     1.4. De analyse draagkracht vermogen in relatie tot de voorgenomen activiteiten
 
                                    [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                                  
                                 
                                 De analyse van de voorgenomen activiteiten heeft betrekking op de verhouding tussen
                                    de beschikbaar komende middelen om na het verslagjaar 2014 activiteiten te ondernemen
                                    en het beslag op middelen dat voortvloeit uit de voorgenomen activiteiten. De prognoseperiode
                                    omvat een vijfjaarsperiode (2015–2019). De analyse van de voorgenomen activiteiten
                                    brengt in feite in beeld de passendheid van de voornemens in relatie tot de financiële
                                    mogelijkheden (draagkracht vermogen). Een woningcorporatie kan ten opzichte van de
                                    beschikbare middelen voornemens hebben die een te groot beslag leggen op deze middelen.
                                    Deze toets vindt zowel in het derde prognosejaar als het vijfde prognosejaar plaats.
                                    De beoordeling wordt gebaseerd op de dPi over de periode 2015–2019 die de Aw uiterlijk
                                    1 februari 2015 ontvangt. De startpositie voor deze analyse is het vermogen per ultimo
                                    2014 zoals dat bij de analyse solvabiliteit over het verslagjaar 2014 is bepaald.
                                    Ten behoeve van de analyse van de financiële passendheid van de activiteiten wordt
                                    vergelijkbaar aan de benadering bij de solvabiliteit, het vermogen bepaald dat aanwezig
                                    moet zijn om met 95% zekerheid de risico’s op te kunnen vangen en de Vpb-beklemming.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                     1.5. Vermogensbepaling in de prognose
 
                                    [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                                  
                                 
                                 Prognose beschikbare middelen
                                 
                                 De balansposities die zijn bepaald ten behoeve van de berekening van de vermogensstartpositie,
                                    vormen mede de basis voor de prognose van de beschikbare middelen. In de methodiek
                                    wordt alleen rekening gehouden met het rendement dat voortvloeit uit de volkshuisvestelijke
                                    exploitatiewaarde en de rentabiliteitswaarde. In geval van vastgoed exploitatieverbindingen
                                    kan de nader vastgestelde waarde van het vastgoed hierbij worden betrokken in samenhang
                                    met de wijze waarop de verbindingen zijn gefinancierd. Deze beperking is niet alleen
                                    ingegeven door het feit dat het rendement bij veel activa- en passivaposten onduidelijk,
                                    onzeker of afwezig is, maar met name door het feit dat de balansposten volkshuisvestelijke
                                    exploitatiewaarde en de rentabiliteitswaarde het meest bepalend zijn. Als verwacht
                                    rendement op deze posten wordt de gehanteerde discontovoet bij de waardering gebruikt.
                                    De discontovoet maal de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde levert een positieve
                                    bijdrage aan de beschikbare middelen in de prognosejaren. De discontovoet maal de
                                    rentabiliteitswaarde levert een negatieve bijdrage aan de beschikbare middelen.
                                 
                                 Voorgenomen activiteiten
                                 
                                 De voorgenomen activiteiten hebben betrekking op mutaties in het bezit in exploitatie
                                    (woongelegenheden en nietwoongelegenheden) van de toegelaten instelling (en gelieerde
                                    verbinding). Het gaat om achtereenvolgens: nieuwbouw, aankoop, verkoop, woningverbetering
                                    en sloop. Activiteiten die voortvloeien uit de exploitatie van het bestaande bezit
                                    (beheer en onderhoud), zijn al betrokken bij de waardering van het vastgoed, behoudens
                                    de lasten die niet begrepen zijn in de waardering (overhead). Het hiermee gemoeide
                                    bedrag wordt elk jaar ten laste van het vermogen gebracht.
                                 
                                 Activiteiten die samenhangen met projectontwikkeling worden ook meegenomen in de mate
                                    waarin ze voor rekening en risico van de toegelaten instelling (en gelieerde verbinding)
                                    worden uitgevoerd. Op deze wijze kan er toch indirect een rendement ontstaan op andere
                                    balansposten (voorraden en onderhanden werk).
                                 
                                 Financieringsactiviteiten die de resultante zijn van de exploitatie van de bestaande
                                    portefeuille en de programmering (voorgenomen activiteiten), worden ook meegenomen.
                                    Hierbij is het van belang of het gaat om geborgde (samenhangend met Daeb-activiteiten)
                                    dan wel ongeborgde (samenhangend met niet-Daeb-activiteiten) financiering. Ten behoeve
                                    van de koppeling tussen activiteiten en bestedingseffecten zijn de activiteiten nader
                                    gespecificeerd.
                                 
                                 In de beoordeling hanteert de Aw de volgende uitgangspunten:
                                 
                                 
                                    - 
                                       • De volkshuisvestelijke exploitatiewaarde en rentabiliteitswaarde ultimo 2014 genereren
                                          een vast rendement tijdens de prognosejaren gelijk aan het disconto waarmee de waardering
                                          heeft plaatsgevonden. De nader bepaalde volkshuisvestelijke exploitatiewaarde van
                                          de exploitatieverbinding kan hierbij worden betrokken in samenhang met de wijze van
                                          financiering. 
- 
                                       • De vastgestelde saneringsheffing en de niet in de bedrijfswaarde begrepen lasten (zonder
                                          een andere dekking) geven direct Vermogenseffecten Investeringen in woongelegenheden
                                          bestemd voor de (sociale) verhuur kunnen gepaard gaan met zogenaamde onrendabele investeringen.
                                          De Aw gaat bij de waardering van deze investeringen uit van een voortgezette verhuurexploitatie. 
- 
                                       • Investeringen in niet-woongelegenheden (onder andere maatschappelijke investeringen)kunnen
                                          gepaard gaan met onrendabele investeringen. 
- 
                                       • Verkoop van bestaand bezit (desinvesteringen) zal over het algemeen leiden tot positieve
                                          vermogenseffecten omdat de waarde waarvoor de bestaande portefeuille is gewaardeerd
                                          (volkshuisvestelijke exploitatiewaarde), is gebaseerd op voortgezette verhuur. 
- 
                                       • Verkoop van teruggekochte verkoop onder voorwaarden bezit (of vergelijkbare constructies)
                                          wordt anders benaderd. Hierop worden nauwelijks meer vermogenseffecten geboekt. 
- 
                                       • De sloop van eenheden in de bestaande portefeuille kan leiden tot negatieve vermogenseffecten. 
- 
                                       • De Aw gaat ervan uit dat transacties tussen de toegelaten instelling en een gelieerde
                                          verbinding in de prognoseperiode geen vermogenseffect opleveren. 
- 
                                       • Investeringen in de productie verkoop nieuwbouw (voor rekening en risico toegelaten
                                          instelling of een gelieerde verbinding) kunnen winst opleveren en tot een positief
                                          vermogenseffect leiden. De Aw zal echter terughoudend zijn met het inrekenen van winst
                                          in de prognose. 
- 
                                       • De financieringsbehoefte (inclusief renteconversies) die een uitvloeisel is van de
                                          vervalkalender van de leningenportefeuille ultimo 2014, de exploitatie van de bestaande
                                          voorraad en de programmering van investeringen en desinvesteringen (inclusief projectontwikkeling),
                                          kan vermogenseffecten oproepen. Vanaf 2015 wordt de kasstroom die voortvloeit uit
                                          de verhuurders- en de saneringsheffing, betrokken bij de bepaling van de financieringsbehoefte.
                                          De aan te trekken financiering wordt gewaardeerd tegen dezelfde discontofactor als
                                          het vastgoed. Het vermogenseffect is mede afhankelijk van het al dan niet aanwezig
                                          zijn van renteafspraken en de borgbaarheid van de financieringsbehoefte. In geval
                                          van afspraken honoreert de Aw in beginsel alleen vermogenseffecten als deze gebaseerd
                                          zijn op een maximaal te betalen rente en looptijden van leningen die niet vanwege
                                          de geldgever zo maar opgezegd kunnen worden. 
- 
                                       • De mutaties in de vastgoedportefeuille (volkshuisvestelijke exploitatiewaarde) en
                                          in de leningenportefeuille (rentabiliteitswaarde) krijgen ook een jaarlijks rendement
                                          toegerekend gedurende de prognosejaren. 
- 
                                       • Op basis van het voor 2014 geldende wettelijke kader zal de Aw de vennootschapsbelasting
                                          betrekken bij de bepaling van het beslag op middelen. De opgave van de corporatie
                                          met betrekking tot de vennootschapsbelasting wordt hier in beginsel als uitgangspunt
                                          genomen. 
 
                              
                              
                                 
                                 
                                     1.6. Risicobepaling
 
                                    [Regeling vervallen per 24-07-2021]
                                  
                                 
                                 De risicobronnen markt, macro-economisch en operationeel zoals deze bij de analyse
                                    solvabiliteit zijn gebruikt, blijven ook hier van kracht.
                                 
                                 Wat verandert, is dat er risicogebieden bij komen en afvallen. Dit hangt samen met
                                    de aard van de analyse. In de analyse van de voornemens staan de activiteiten centraal
                                    en in de analyse solvabiliteit de financiële positie op balansdatum, rekening houdend
                                    met alleen de harde verplichtingen. Daarnaast kan als gevolg van de activiteiten,
                                    de financiële omvang van een risicogebied wijzigen. Ook hier dient rekening mee te
                                    worden gehouden bij de bepaling van het risico in de prognoseperiode. Als in de vermogensbepaling
                                    geen rekening is gehouden met het effect van transacties tussen de toegelaten instelling
                                    en een gelieerde verbinding, worden in de risicobepaling deze transacties ook niet
                                    meegenomen.
                                 
                                 Onderstaand wordt per risicobron uiteengezet wat de kern is van het verschil bij de
                                    bepaling van het risicobedrag in vergelijking met de benadering zoals die is gehanteerd
                                    bij de analyse solvabiliteit.
                                 
                                 Marktrisico
                                 
                                 Het marktrisico voor de vastgoedportefeuille wordt op dezelfde manier bepaald. Alleen
                                    de verandering van de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde van de deelportefeuilles
                                    in de prognosejaren leidt via weging tot een ander risicobedrag ten opzichte van het
                                    risico ultimo 2014.
                                 
                                 Voor zowel prognosejaar drie als jaar vijf wordt het risicobedrag bepaald. Het marktrisico
                                    voor effecten, grondposities, de verkoop van de voorraden en verkoop onder voorwaarden
                                    blijft bestaan maar het marktrisico voor aangegane verplichtingen koopwoningen verdwijnt.
                                    Hiervoor komt in de plaats de geraamde productie nieuwbouw verkoop in de vijf prognosejaren.
                                    Daarnaast wordt het marktrisico bij de verkoop van eenheden uit de bestaande voorraad
                                    toegevoegd (prijsrisico). Rekening houdend met de opgegeven activiteiten wordt voor
                                    zowel jaar drie als jaar vijf het risicobedrag bepaald.
                                 
                                 Macro-economisch risico
                                 
                                 Het risico vanwege een inflatieschok en een bouw- en onderhoudskosten-inflatieschok
                                    wordt voor de vastgoedportefeuille in jaar drie en jaar vijf van de prognoseperiode
                                    op dezelfde manier uitgewerkt als bij de bepaling voor de analyse solvabiliteit. De
                                    risicogebieden financiering (nieuwe financieringsbehoefte vanwege de voorgenomen activiteiten
                                    en renteconversies), nieuwbouw, sloop en verbetering (omzet) worden toegevoegd aan
                                    de risicobepaling. Voor zowel jaar drie van de prognose als voor jaar vijf wordt het
                                    risicobedrag bepaald. Bij de financieringsbehoefte (en de renteconversies) heeft dit
                                    betrekking op het verschil tussen de verwachte rente en de rente uitgaande van een
                                    ‘slecht-weerscenario’ in geval er geen afspraken zijn gemaakt over de financieringsbehoefte
                                    en de renteconversies.
                                 
                                 Indien de afspraken en de daarop gebaseerde rentabiliteitswaardecorrectie niet gebaseerd
                                    zijn op de maximaal te betalen rente en over een periode die door de geldgever vervroegd
                                    kan worden afgelost, kan de beoordelingswijze bij de vermogensbepaling tot gevolg
                                    hebben dat er over deze afspraken toch een risico wordt bepaald. Hierbij wordt rekening
                                    gehouden met het onderscheid tussen geborgde en ongeborgde financiering. Het verschil
                                    in rente, gekapitaliseerd in de rentabiliteitswaardecorrectie, wordt als risicobedrag
                                    toegevoegd. Op basis van de productieraming van de corporatie kan het inflatierisico
                                    over de investeringen worden bepaald.
                                 
                                 Ook dit aldus bepaalde bedrag wordt toegevoegd aan het risicobedrag. Bij de bepaling
                                    van het totaal macro-economisch risico wordt rekening gehouden met samenhangen tussen
                                    risico’s.
                                 
                                 Operationeel risico
                                 
                                 Het risicopercentage voor de stabiliteit van de netto variabele lasten wordt ontleend
                                    aan de analyse solvabiliteit. Hetzelfde geldt voor het risico met betrekking tot de
                                    belastingvorderingen en de immateriële vaste activa. De benadering van de verbindingen
                                    (exclusief de activiteiten in de verbinding) wordt afgeleid van de analyse solvabiliteit
                                    over het verslagjaar 2014. Bij het operationeel risico treasury wordt ook informatie
                                    uit de prognoses gebruikt om het risicobedrag vast te stellen voor jaar drie en jaar
                                    vijf. Voor het overige wordt teruggegrepen op de analyse solvabiliteit over het verslagjaar
                                    2014.
                                 
                                 Het operationeel risico vanwege verplichtingen (grond, koop, huur) verschuift voor
                                    een deel naar investeringen in de nieuwbouw van huur- en koopwoningen. De benadering
                                    is overigens vergelijkbaar als bij de verplichtingen, alleen de horizon is anders
                                    bij de beoordeling van de financiële passendheid van de voornemens (prognosejaar drie
                                    en einde prognoseperiode).
                                 
                                 Ook voor geraamde aankopen, te slopen eenheden en verbeteringsuitgaven wordt een operationeel
                                    risico gehanteerd. Het operationeel risico vanwege de verkoop bestaand bezit wordt
                                    ook meegenomen. Het risicobedrag wordt steeds zowel voor jaar drie als voor jaar vijf
                                    bepaald.
                                 
                                 Totaalrisico
                                 
                                 Het totaalrisico is de resultante van de drie risicobronnen die hiervoor zijn beschreven.
                                    Omdat het om onafhankelijke risico’s gaat, kan niet volstaan worden met een simpele
                                    optelling. Bij onafhankelijke risico’s vindt optelling plaats door eerst de afzonderlijke
                                    bedragen te kwadrateren, vervolgens op te tellen en dan de wortel van deze telling
                                    te nemen. In de risicobepaling wordt met een zekerheidsgrens van 95% gewerkt. Echter
                                    indien de marktwaarde van de portefeuille (op basis van een slecht weer scenario)
                                    minder dan 150% bedraagt van de volkshuisvestelijke exploitatiewaarde dan wordt het
                                    risicobedrag verhoogd met 5% van het geüniformeerde balanstotaal.
                                 
                                 De mogelijkheid om woningen te verkopen bij tegenvallende ontwikkelingen wordt dan
                                    onvoldoende aanwezig geacht (c.q. vraagt een te grote inbreuk op het beginsel van
                                    volkshuisvestelijke continuïteit).
                                 
                                 Beklemming vennootschapsbelasting
                                 
                                 De beklemming heeft betrekking op de contante waarde van het bedrag dat de corporatie
                                    op basis van de voortgezette exploitatie de eerstkomende vijf jaar, na de periode
                                    (2019) waar de beoordeling betrekking op heeft, verschuldigd is aan vennootschapsbelasting.
                                    Hiertoe wordt een extrapolatie gemaakt van de gemiddeld opgegeven VPB-kasstroom voor
                                    de periode 2017–2019.