Beleidskader Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
1. Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is een fonds van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en is één van de instrumenten die bijdragen aan de uitvoering
van de agenda voor hulp, handel en investeringen van het huidige kabinet (‘Wat de
wereld verdient’, april 2012). Het beleidskader voor de 1ste tenderronde van de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is gepubliceerd
in 2012.
De belangrijkste wijzigingen in de huidige beleidsregels ten opzichte van die van
de 1ste call zijn:
-
• Voor deze ronde van het FDOV is maximaal EUR 40 miljoen subsidie beschikbaar.
-
• Een aanvraag bedraagt maximaal EUR 3 miljoen subsidie, minimaal EUR 500.000.
-
• De thematische focus is aangepast voor zowel VZH als PSO/PSD.
-
• Voorstellen dienen één integraal project te zijn.
-
• De landenlijst volgt de lijst van 66 landen van het Dutch Good Growth Fund.
-
• De subsidieverlening gebeurt in twee (een informele en een formele fase) in plaats
van drie fases.
-
• De deelname van een NGO of kennisinstelling als partner is verplicht gesteld.
-
• Weging van belang van samenwerking met een publieke instelling anders dan de Nederlandse
Rijksoverheid is verzwaard. Er is flexibiliteit bij de vormgeving van de samenwerking.
-
• Deelname van lokale NGO’s en MKB is gewenst.
-
• Deelname van multinationale ondernemingen is aan voorwaarden gebonden.
-
• Er zal door de groep van deelnemende bedrijven een in-cash contributie bijgedragen
worden van minimaal 10% van de totale subsidiabele kosten.
-
• Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid staat flexibiliteit toe in financiële
committering. Financiele committeringen door partners worden gekoppeld aan te behalen
resultaten die op voorhand gedefinieerd (milestones) worden.
Problemen op de gebieden van voedselzekerheid (VZH) en private sector ontwikkeling
(PSO/PSD) zijn complex van aard en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor
kunnen problemen resp. oplossingen veelal niet door één partij opgelost of gefinancierd
worden. De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid stimuleert het aangaan
van Publiek Private Partnerschappen (PPP). Door in partnerschap te werken en gebruik
te maken van de toegevoegde waarde van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen
kunnen innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor deze problemen. Partnerschappen
bieden bovendien kansen voor de Nederlandse (agri-)business en kunnen helpen bij het
opbouwen van lokaal MKB. Door de focus op partnerschappen en het ontwikkelen van economisch
duurzame oplossingen past FDOV goed in overgangslanden waar de omslag gemaakt wordt
van hulp naar handel.
In fragiele staten of landen waar de institutionele randvoorwaarden voor economische
ontwikkeling nog zwak zijn, kunnen partnerschappen, door de typische samenwerking
tussen publiek en private partijen, een geschikt instrument zijn voor versterking
van het ondernemingsklimaat.
1.1. Doelstellingen en duurzaamheid
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De doelstelling van de PPP faciliteit duurzaam ondernemen en voedselzekerheid is het
stimuleren van duurzame inclusieve economische ontwikkeling door middel van publiek
private partnerschappen voor verbetering van voedselzekerheid (VZH) en private sector
ontwikkeling (PSO/PSD).
Voor deze Call gelden voor het thema voedselzekerheid de volgende thematische voorwaarden:
-
• Voorstellen dienen aantoonbaar bij te dragen aan verbetering van de lokale en regionale
beschikbaarheid van kwalitatief goed en betaalbaar voedsel en voeding
-
• Voorstellen gericht op verbetering van markt efficiëntie en verduurzaming van ketens
dienen in ieder geval gericht te zijn op nationale en regionale markten
Uitsluitingscriteria:
Het thema duurzaam ondernemen richt zich op PPP die willen werken aan de ontwikkeling
van business kansen maar ook aan verbetering van het ondernemingsklimaat. Om de ontwikkelingsimpact
van bedrijven te vergroten dient er bovendien aandacht te zijn voor maatschappelijk
verantwoord ondernemen.
Ten aanzien van het thema duurzaam ondernemen wil deze Call initiatieven uitnodigen op een van de volgende terreinen:
-
• Inclusieve business voorstellen die een aantoonbare impact hebben op lage inkomens
groepen, zowel werknemers, producenten als ondernemers
-
• Verbeteren van vrouwelijk ondernemerschap
Uitsluitingscriteria:
Alle voorstellen (PSO/PSD en VZH) die in aanmerking willen komen dienen behalve een
business case te bevatten, ook bij te dragen aan verbetering van structurele randvoorwaarden
die van belang zijn voor opschaling van de cases. Daarom dienen de volgende activiteiten
integraal deel uit te maken van de voorstellen:
De faciliteit beoogt de positie van het MKB te versterken. Deelname van multinationale
ondernemingen is uitgesloten wanneer er geen ander bedrijf deelneemt met een jaaromzet
van minder dan EUR 500 mln. Dit mag zowel een Nederlandse als buitenlandse bedrijf
zijn.
Voorstellen in de 15 partnerlanden dienen aan te sluiten bij de analyse van de ambassades
zoals verwoord in de Meerjarige Strategische plannen. De voorstellen hoeven echter
niet overeen te komen met de beleidskeuzes die de ambassades hierin hebben gemaakt.
Aanvragers worden gevraagd in contact te treden met ambassades. Voor voorstellen in
de overige landen van de landenlijst geldt de eis dat voorstellen moeten aansluiten
bij de analyses van de ambassades, niet.
Duurzaamheid:
De (bijdrage aan) duurzaamheid van voorgestelde projecten wordt beoordeeld aan de
hand van de FIETS-criteria:
-
○ F (financieel): De mate waarin de projecten zonder subsidie van buitenlandse donoren
kunnen worden voortgezet;
-
○ I (institutioneel): De mate van inbedding in lokale institutionele systemen, procedures
en beleid en de capaciteit van lokale Projectpartners en overheden (kennisoverdracht);
-
○ E (ecologisch): De mate waarin de projecten bijdragen aan lange-termijn beschikbaarheid
van natuurlijke hulpbronnen, climate smart agriculture, klimaatbestendigheid en een
gezonde leefomgeving;
-
○ T (technisch): De mate waarin de technologieën aansluiten bij de lokale behoeften
en situatie, van goede kwaliteit zijn, betaalbaar en operationeel duurzaam zijn;
-
○ S (sociaal): De mate waarin activiteiten sociaal en cultureel acceptabel zijn met
positieve resultaten (zoals inkomenstoename, economische zekerheid en sociale dienstverlening)
voor de meest kwetsbare groepen (bijv. vrouwen, inheemse volken).
Projecten dienen minimaal te voldoen aan de regels met betrekking tot Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (zie OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, versie 2011). Zowel bij de beoordeling van de voorstellen als tijdens de uitvoering wordt hier
op getoetst. Het PPP project dient tijdens de looptijd van het project periodieke
checks op MVO in te bouwen in hun monitoringsysteem en hierover te rapporteren.
1.2. Landen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De FDOV landenlijst is gebaseerd op de lijst van landen van het Dutch Good Growth
Fund met een voorkeur voor partnerlanden en daarbinnen de minst ontwikkelde landen
(zie annex I tm III).
1.3. Voor wie of wat zijn de subsidies bestemd?
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voor een subsidie in het kader van FDOV komen publiek-private partnerschappen in aanmerking.
Een PPP is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid
van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen waarin risico’s, verantwoordelijkheden,
middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken
of een specifieke taak te verrichten. Partnerschappen zijn vernieuwend, niet commercieel en veelal pre-competitief. FDOV partnerschappen moeten zaken adresseren die het niveau
van de individuele organisatie overstijgen.
Het FDOV stelt specifiekere eisen aan de samenstelling van het partnerschap. Subsidie
kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten minste
één bedrijf, één publieke instelling, en één maatschappelijke organisatie (NGO) of
kennisinstelling (een TriPartite Partnerschap of TPP). Van de partijen is ten minste
één partij afkomstig uit Nederland en één partij afkomstig uit het land waar de activiteit
voor is opgezet. BZ maakt deel uit van het partnerschap.
Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen en als aanvrager optreden.
Alle partijen, uitgezonderd BZ, mogen aanvrager zijn. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd
is de aanvrager de subsidieontvanger.
Omdat de aanvrager voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en voor de
naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn project
partners, moet hun medewerking expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. In geval
er wordt samengewerkt met een lokale overheid kan, indien geen andere optie beschikbaar
is, de samenwerking worden vastgelegd in de vorm van een MoU of een Letter of Intent.
Alle overige partners ondertekenen een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst, waarin
zij hun medewerking en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen. In de afspraken
committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten
van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan
de subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister dient
in de overeenkomst te worden gewaarborgd.
De subsidieontvanger, tevens aanvrager, is jegens de minister ten volle aansprakelijk
voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt
de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van Projectpartners in het partnerschap
of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) partner(s).
In het geval van wijzigingen in het partnerschap tijdens de uitvoering van het project,
zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden,
is voor de minister als subsidieverlener de subsidieontvanger altijd het aanspreekpunt
en de verantwoordelijke. De aanvrager dient wijzigingen in het partnerschap aan RVO.nl,
die namens de minister deze beleidsregels uitvoert, voor te leggen ter goedkeuring.
Rol overheid
Voor het realiseren van verbeteringen in het ondernemersklimaat en voedselzekerheidsvraagstukken
is de deelname van de publieke sector essentieel. De publieke sector heeft de mogelijkheid
om de juiste randvoorwaarden te creëren die niet alleen economische ontwikkeling bevorderen
maar opschaling en verankering van resultaten en innovaties mogelijk maken. Als bepaalde
publieke bijdragen zoals wijzigingen in beleid en regelgeving, handhaving e.d. noodzakelijk
zijn voor het bereiken van de doelstellingen van het partnerschap, dienen deze als
projectactiviteit te worden opgenomen en de publieke projectpartners dienen actief
betrokken te zijn bij het partnerschap.
Deelname van minimaal één andere publieke instelling anders dan de Nederlandse Rijksoverheid
is dan ook gewenst. Voorkeur hiervoor gaat uit naar een lokale publieke partij. Andere
Nederlandse ministeries kunnen er voor kiezen om, naast BZ, ook partner te zijn in
een project.
Welke rol de overheid speelt is afhankelijk van de context en het publieke bestuur
van het land waarin het project plaats vindt. Tevens is er flexibiliteit in de formele
vormgeving van de samenwerking met de lokale overheid. Lokale publieke partners die
essentieel zijn voor de uitvoering van het project (en eigenlijk als partner gewenst
zijn maar om redenen dit niet kunnen) dienen middels een Letter of Interest hun betrokkenheid
te tonen. Afwijken van een full partnerschap van de lokale overheid moet worden onderbouwd.
Het project moet te allen tijde in lijn zijn met het vigerende beleid van het land.
Rol bedrijfsleven
Het FDOV voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen
leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid. Hierbij is de inzet van kennis
en kunde van de private sector onmisbaar. Het FDOV financiert echter geen commerciële
investeringen van bedrijven maar biedt steun waar de markt het laat afweten omdat
het risico te groot wordt geacht (conform OESO- DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante
getoetst.
Het stimuleren van het lokale MKB is een van de onderliggende doelstellingen van het
FDOV. Het FDOV heeft een sterke voorkeur voor de betrokkenheid van lokaal MKB.
De private sector is verantwoordelijk voor minimaal 25 procent van de totale subsidiabele
kosten. Dit kan bestaan uit zowel in-kind als in-cash contributie. De cash contributie
dient echter minimaal 10% van de totale subsidiabele kosten uit te maken.
Rol NGO/Kennisinstelling
Kennisinstellingen dragen vaak unieke technische kennis bij aan het project. Zij beschikken
over kennis die product- of techniek- en soms regio-specifiek is. Kennisinstellingen
kunnen ontwikkeling in een regio bevorderen, omdat zij vaak in staat zijn de benodigdheden
van de stakeholders te vertalen naar innovatie en juiste technische assistentie hierbij
kunnen vormgeven.
NGO’s zijn vaak goed geïntegreerd in bestaande lokale netwerken van stakeholders die
van belang zijn voor het project. De ervaring is dat NGO’s goed in staat zijn de ontwikkelingsrelevantie
te waarborgen.
Daarom stelt het FDOV de deelname van een not-for-profit instelling (NGO of een kennisinstelling)
verplicht. Het FDOV beoogt de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, kennisinstelling,
bedrijven en de lokale publieke sector te versterken. Dit model is bekend als de Dutch
Diamond. Het FDOV heeft een sterke voorkeur voor de betrokkenheid van lokale organisaties
in verband met de wens voor vraaggestuurde initiatieven die goed geborgen zijn in
de lokale context.
Rol Ministerie van Buitenlandse Zaken
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ambieert een rol die breder is dan financier.
Het kan bijdragen aan het succes van PPP’s via de inzet van ambassades (economische
diplomatie), door kennis en contacten en door synergie met andere programma’s van
het Ministerie. In lijn hiermee neemt het Ministerie als partner deel in het partnerschap.
Deze rol kan variëren in zwaarte en is afhankelijk van de aard van het project. Een
aanvrager dient in de formuleringsfase met het Ministerie in gesprek te gaan over
hoe BZ kan bijdragen aan het project. De uitkomst van deze dialoog dient beschreven
te zijn in het projectvoorstel. Voor het vaststellen van de rol van het Ministerie
en de strategische samenwerking wordt een partnerschapovereenkomst aangegaan tussen
de aanvrager (mede namens de overige partners in het partnerschap) en het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Na toekenning van een subsidie zal de samenwerkingsovereenkomst
op het punt van de governance gefinaliseerd worden. Het Ministerie kan de taak die
het vervuld toewijzen aan ambassades of andere delen van de rijksoverheid.
Meerjarig strategie plan Ambassades in de partnerlanden
Projecten in de partnerlanden (zie annex 2) dienen aan te sluiten bij de analyses
die gemaakt zijn door de ambassades en die ten grondslag liggen aan het meerjarig
strategie plan van de ambassades. Voor aansluiting kan contact worden opgenomen met
de desbetreffende ambassade. Wanneer het project geen aansluiting vindt bij de analyses
van de ambassade, komt het niet in aanmerking voor subsidie.
Verwachtingen voor alle partners
Iedere partner draagt concreet bij aan de resultaten bepaald door het partnerschap
gedurende de uitvoering. Partners dragen eveneens bij, in cash of in-kind, aan de
middelen die nodig zijn voor het realiseren van het project. Aannemers van opdrachten
voor een specifiek deel van het project komen niet in aanmerking voor de positie van
partner binnen het partnerschap. Hetzelfde geldt voor leveranciers en partijen die
enkel penvoerder (niet zijnde de aanvrager) zijn.
Doelgroep
De doelgroep is de specifieke groep mensen op wie de activiteiten gericht zijn. Tot
de mogelijke doelgroep van het FDOV horen arme huishoudens, kleinschalige boeren of
vissers, kwetsbare groepen, lokaal MKB en lokale ambtenaren. Individuele leden van
de doelgroep kunnen alleen via organisatievormen die de doelgroep officieel vertegenwoordigen
(belangenorganisatie, co-operatie, formeel geregistreerd bedrijf) partner zijn in
het Partnerschap (activiteiten, commitment aan resultaten en investeringen). Het project
moet duidelijk positieve resultaten voor de doelgroep hebben.
1.4. Analytisch kader en verdienmodel
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Om het formuleren van een FDOV project te verduidelijken is een analytisch raamwerk
opgesteld (zie onderstaande figuur).
Figuur: Analytisch raamwerk van het Partnerschap.
Het project is gesitueerd in een bepaalde context die mede het succes van het project
zal bepalen. Een grondige analyse van knelpunten en kansen vormt de basis van het
partnerschap.
De uitgangspunten van de PPP investeringen en activiteiten dienen economisch verantwoord
te zijn (economische grondslag van het Project) en duurzaam volgens de FIETS-criteria. Dat wil zeggen dat de doelgroep – bijv. boeren,
vissers, huishoudens, MKB, – wordt geacht economisch te profiteren van het project
(hogere opbrengsten, lagere kosten). De economische uitgangspositie, en de daaraan
gerelateerde problematiek van de dwarsdoorsnijdende thema’s (milieu, klimaat, gender
en goed bestuur) worden beschreven in de contextanalyse (A) en probleemanalyse (B).
Vervolgens wordt via de Theory of Change (C) uiteengezet welke stapsgewijze verandering
wordt voorgestaan, hoe de deelresultaten daar aan bijdragen en welke aannames daarbij
gehanteerd worden. Verder dient de vraaggestuurdheid van het initiatief onderbouwd
te zijn.
De interventiestrategie beschrijft in meer concrete termen de projectactiviteiten
en resultaten op twee niveaus: de ‘enabling environment’ (D) en het verdienmodel van
partnerbedrijven (E):
‘Enabling environment’: Voor het slagen van het project zijn vaak ook veranderprocessen en voorwaardenscheppende
activiteiten nodig. Hieronder vallen activiteiten en ondersteunende investeringen
die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang
zoals marktontwikkeling, een multi-stakeholder dialoog, gemeenschappelijke risico
analyse voedselzekerheid, institutionele capaciteit, regelgeving, e.d.
‘Verdienmodel project’: Het verdienmodel (= business case) betreft de zakelijke afweging van het project om
een activiteit (product, dienst) te beginnen waarbij de kosten tegen de baten afgewogen
worden (veelal bedrijfsactiviteiten vastgelegd in een ondernemingsplan of exploitatiemodel)
en omvat de manier waarop een bedrijf omzet genereert uit deze producten of diensten.
Van het project wordt gedurende de looptijd van het PPP investeringen verwacht.
Alle activiteiten die na de looptijd van het Project (max. 7 jaar) dienen te worden
voortgezet om de gedane investeringen en opgezette structuren ook op langere termijn
houdbaar te maken dienen financieel duurzaam (F van FIETS) te worden vormgegeven.
1.5. Innovatie en flexibiliteit
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Innovatie in het kader van FDOV kan zowel innovatie op technologie en kapitaalgoederen
als innovatieve processen betreffen. Het FDOV financiert geen innovatietraject in
het allereerste beginstadium. Dat betekent dat geen financiering wordt verstrekt voor
probleemanalyses of marktverkenningen (uitkomst van probleem- dan wel marktanalyses
moeten al in het projectplan beschreven staan).
Innovatie vergt flexibiliteit. Om daar aan tegemoet te komen kunnen investeringen
getrapt worden gekoppeld aan milestones. Deze tussenresultaten worden gedefinieerd
aan het begin van het project en vastgelegd in het projectplan. De door partners toegezegde
investeringen, kunnen afhankelijk worden gemaakt van het behalen van de tussenresultaten.
Als het Partnerschap niet leidt tot de beoogde tussenresultaten en de investeringen
(eigen bijdrage) niet worden gedaan dan kan dit leiden tot het bijstellen van de subsidie.
Voorwaarde is dat op het moment van de aanvraag aan de algemene FDOV eisen voldaan
wordt en alle project-partners zich committeren aan hun bijdragen (‘willingness-to-invest’).
4. Aanvraag en beoordelingsprocedure
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
In afwijking van de voorgaande call in 2012 is de procedure in twee fasen gedeeld:
een vrijwillige informele voorfase (intakegesprek) en een formele beoordelingsfase.
Hierdoor wordt de formele doorlooptijd korter. De informele fase beoogt een laagdrempelige,
inhoudelijke dialoog te zijn tussen RVO.nl en aanvragers om de kwaliteit van de voorstellen
te verbeteren. Deze (eventuele) dialoog vindt bij voorkeur plaats voordat aanvragers
in contact treden met het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de samenwerking in
een partnerschap te bespreken. De dialoog met RVO.nl vindt plaats op basis van een
concept-note. Na indiening van het projectvoorstel resulteert de formele beoordelingsfase
in een besluit door RVO.nl namens de minister over toekenning van de FDOV middelen
over de ingediende aanvragen.
4.1. Procedure
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
4.1.1. Voorfase informele en inhoudelijke dialoog (intake gesprek)
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De voorfase is volledig informeel en vrijwillig en beoogt laagdrempelig en naar wens
inhoudelijk intensief te zijn. Vanaf opening tot 6 weken voor de formele indiening
is het mogelijk om een dialoog aan te gaan met RVO.nl. De planning van gesprekken
is afhankelijk van de tijdigheid van het aanvragen van zo’n afspraak en de beschikbaarheid
van RVO.nl staf. De potentiele indiener moet een concept-note volgens een vast format
opstellen (zie FDOV website RVO.nl) en ter discussie indienen bij RVO.nl als men gebruik wil maken van de mogelijkheid
tot een inhoudelijke dialoog. De concept-note vormt het startpunt van de dialoog (intake
gesprek), waarvoor een RVO accountmanager wordt aangesteld. RVO.nl zal een mondelinge
reactie geven op de beschreven punten in de concept-note en de vragen van de indiener.
Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.
De concept-note wordt niet formeel beoordeeld en het projectidee kan in deze fase
niet worden afgewezen. Wel zal een indicatie worden gegeven of het voorstel in hoofdlijnen
tegemoet komt aan de criteria.
Ongeacht de feedback van RVO.nl is het altijd mogelijk om een PPP voorstel in te dienen.
Het is aan de aanvrager om hierover een afweging te maken.
In deze fase, voorafgaand aan de formele indiening van een voorstel met subsidieaanvraag,
dienen aanvragers tevens in contact te treden met het Ministerie ter bespreking van de (partner) rol die BZ kan spelen in het project. De uitkomst
van deze dialoog is een partnerschapovereenkomst tussen het Ministerie van Buitenlandse
Zaken enerzijds en de aanvrager (lead partner) namens de andere partners anderzijds.
Deze overeenkomst wordt samen met de subsidieaanvraag bij RVO.nl ingediend. Aanvragers
worden geadviseerd om het gesprek met BZ aan te vragen nadat een eventueel intake
gesprek heeft plaats gehad.
Aan de uitkomsten van de voorfase kunnen geen verwachtingen worden ontleend ten aanzien
van de beoordeling van een formeel voorstel.
4.1.2. Formele procedure
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Na ontvangst van aanvragen voor FDOV toetst RVO.nl de aanvragen op de formele vereisten
(zie paragraaf 4.4). Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt RVO.nl
de aanvraag in behandeling.
Na in behandeling nemen van de aanvraag start de beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt
RVO.nl de aanvraag op het voldoen aan de minimale vereisten, op de partnerschapstoets
en de projecttoets. De aanvraag moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschapstoets
en de projecttoets resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald
of voldaan is aan de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten,
partnerschapstoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 4.5.
Het Ministerie van Buitenlandse zaken (departement in Den Haag en de Ambassades van
het Koninkrijk der Nederlanden, aangevuld met Ministerie van Economische zaken) geeft
advies over de kwaliteit van de projectvoorstellen en over de kwaliteit van het partnerschap.
Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van RVO.nl de projectpartners of
leveranciers in de keten van het project interviewt. Indien noodzakelijk voor de beoordeling
kan RVO.nl zelfstandig contact opnemen met de projectpartners en hen vragen om een
nadere toelichting op de informatie in de aanvraag.
RVO.nl legt de beoordeling voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie FDOV. De commissie
adviseert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de
uitkomsten van de beoordeling van FDOV subsidieaanvragen door RVO.nl. De adviezen
van de adviescommissie zijn zwaarwegend. RVO.nl neemt onder mandaat van de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een besluit over de aanvragen.
Het Ministerie adviseert tijdens de beoordelingsfase aan RVO.nl.
4.2. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voor deze ronde van het FDOV is maximaal EUR 40 miljoen subsidie beschikbaar. Van
de EUR 40 miljoen subsidie is 1/3 beschikbaar voor PSD/PSO en 2/3 voor VZH. De verdeling
van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces,
op basis van de uitkomsten van de bovengenoemde beoordeling op de partnerschapstoets
en de projecttoets. Allen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende scoren
op de partnerschapstoets en de projecttoets kunnen in aanmerking komen voor een subsidie.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende
zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze
aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen
naar aanleiding van de uitkomsten van de toetsing. Bij de uiteindelijke verdeling
van de middelen zullen de aanvragen die het beste voldoen aan de criteria conform
deze rangschikking per thema (PSD of VZH) als eerste voor subsidie in aanmerking komen,
totdat de beschikbare middelen zijn uitgeput. Het is dus mogelijk dat een project
voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring
niet toereikend is.
De rangschikking geschiedt per thema (PSD/PSO of VZH) en op basis van de totaal score
die de volgende onderdelen omvat.
-
• De uitkomsten van de projecttoets.
-
• De uitkomsten van de partnerschapstoets.
-
• De toekenning van extra punten aan activiteiten in partnerlanden en MOL.
4.4. Formele vereisten
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan
deze vereisten wordt voldaan, neemt RVO.nl de aanvraag niet in behandeling. Uiteraard
dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.
-
• De formele sluitingsdatum voor de tweede call for proposals van Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is 1 december 2014, 15:00
(Nederlandse tijd).
-
• In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een
aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum
waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline (1 december 2014, 15:00) wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de minister
geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te
vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline
te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld,
maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.
-
• Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:
Bezoekadres
|
Postadres
|
RVO.nl, t.a.v. FDOV
|
RVO.nl, t.a.v. FDOV
|
Prinses Beatrixlaan 2
|
Postbus 93144
|
Den Haag
|
2509 AC Den Haag
|
-
• Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd
op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Aanleveren van de elektronische
kopie geschiedt conform de aanwijzing in het aanvraagformulier.
-
• Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de aanvrager. Een tekenbevoegde
vertegenwoordiger van de aanvrager dient het formulier te ondertekenen.
-
• Naast de aanvrager dienen alle andere Projectpartners partnerformulieren te ondertekenen.
Overigens is uitsluitend de aanvrager de subsidieontvanger indien subsidie wordt verleend.
Dat betekent dat alle verplichtingen op de aanvrager rusten, onverschillig wie de
uitvoering ter hand neemt.
-
• Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende
samenwerkingsovereenkomst gevoegd die de medewerking van partijen aan de uitvoering
van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt. In de afspraken
committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten
van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan
een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister wordt
in de overeenkomst gewaarborgd.
-
• Bij de aanvraag dient een partnerschapovereenkomst gevoegd die ondertekend is door
de aanvrager en door het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin afspraken zijn gemaakt
over de rol van het Ministerie en de strategische samenwerking.
-
• De Projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen
voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen,
de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie
over Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over deze
documenten staat op de website van RVO.nl).
-
• De aanvrager dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op
de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de op de
website van RVO.nl.
-
• De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.
4.5. Beoordelingscriteria
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze verder beoordeeld. Aanvragen voor
FDOV zullen worden beoordeeld op de toets op drempelcriteria (minimale vereisten),
de partnerschapstoets en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit
op de aanvraag voor FDOV.
4.5.1. Toets op minimale vereisten (drempelcriteria)
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande
minimale vereisten niet is voldaan:
-
• Het PPP richt zich op tenminste één van de in paragraaf 1.1 genoemde sub-thema’s voor
PSO/PSD of VZH die gelden voor deze call.
-
• Projecten dienen expliciet aandacht te besteden aan de positie van vrouwen. In geval
een project geen expliciete aandacht heeft voor vrouwen, dient onderbouwd te zijn
waarom het beoogde doel bereikt kan worden zonder deze expliciete aandacht voor vrouwen.
-
• Het PPP betreft één integraal project.
-
• Het PPP betreft activiteiten in minimaal één van de landen opgenomen op de landenlijst
(zie annex 1)
-
• Projecten mogen alleen grensoverschrijdend zijn indien de economische noodzakelijkheid
van grensoverschrijdende activiteiten duidelijk kan worden aangetoond.
-
• Voorstellen in partnerlanden sluiten aan bij de analyses van de ambassade, zoals in
Meerjarige Strategische Plannen zijn verwoord.
-
• Het PPP bestaat uit tenminste één publieke instelling, één bedrijf en één NGO of kennisinstelling.
-
• BZ maakt deel uit van het partnerschap.
-
• Van de partijen beschikt tenminste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands
recht welke ook statutair in Nederland is gevestigd, en is één partij afkomstig uit
het land waar de activiteit voor is opgezet.
-
• Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.
-
• Deelname van multinationale ondernemingen is mogelijk wanneer er tenminste een bedrijf
met een jaaromzet van minder dan EUR 500 mln. deelneemt als partner. Dit mag zowel
een Nederlandse als buitenlandse bedrijf zijn.
-
• De aanvraag bedraagt minimaal EUR 500.000 en maximaal EUR 3 miljoen subsidie.
-
• Het project heeft een maximale looptijd van 7 jaar.
-
• De eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is minimaal 50% van
de subsidiabele kosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken).
-
• Minimaal 25% van de subsidiabele kosten is afkomstig uit middelen van de deelnemende
bedrijven in het partnerschap.
-
• Minimaal 10% van de subsidiabele kosten wordt door de deelnemende bedrijven in het
het partnerschap bijgedragen in cash.
-
• Minimaal 2% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van
het project.
-
• Projecten met een projectbudget boven EUR 5.000.000 moeten door een onafhankelijke
partij geëvalueerd worden. De kosten voor een externe evaluatie moeten in het budget
zijn opgenomen. Het eind-concept en het eindrapport moeten te zijner tijd bij RVO.nl
worden ingediend.
-
• Het project mag niet commercieel haalbaar zijn conform de OESO-DAC criteria. Dit wordt
aangetoond met een standaard rekenmodel.
-
• De interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel
duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit FDOV
of andere subsidies afkomstig van buitenlandse donoren. Dit wordt aangetoond met behulp
van een standaard rekenmodel.
-
• Het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het niet leidt tot marktverstoring in
het partnerland en in Europa.
-
• Het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.
-
• De deelnemende bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO.
De deelnemende bedrijven zullen een IMVO-beleid (conform de OESO-richtlijnen) bij
de subsidieaanvraag overleggen of aantonen dat dit gedurende de looptijd van de subsidie
zal worden opgesteld (proportioneel t.o.v. de omvang van het bedrijf). Dit is ter
beoordeling aan RVO.nl.
-
• De Projectpartners tonen aan te beschikken over voldoende financiële middelen om de
eigen bijdrage en het werkkapitaal te kunnen financieren voor het project. Enkele
richtlijnen die RVO.nl hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.
4.5.2. Projecttoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project.
De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt
getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.
De projecttoets bevat de volgende criteria:
-
1.
Beleidsrelevantie: De mate waarin het project beleidsmatig relevant is.
-
• De mate waarin het project bijdraagt aan duurzame en inclusieve groei door het verbeteren
van voedselzekerheid en private sectorontwikkeling.
-
• De mate waarin het voorstel een heldere en juiste probleemanalyse geeft van de sociale,
economische en politieke factoren in het land en gebied waar het project zich op richt,
een logisch antwoord biedt op die analyse en ingaat op alternatieve oplossingsrichtingen;
-
• De mate waarin de projectactiviteiten aansluiten bij, of aanvullend zijn op bestaand
beleid van zowel de nationale overheid, de regio, als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking
op de FDOV sub-thema’s, bestaande programma’s en activiteiten; speciale aandacht voor
de subthema’s climate smart agriculture en activiteiten die vallen binnen de geldende definitie van nutrition sensitive.
-
• De mate waarin activiteiten die plaatsvinden in een partnerland, in overeenstemming
zijn met de analyse uit het meerjarig strategisch plan van de ambassade (zie annex
II).
-
• De mate waarin het project voldoet aan de lokale wet- en regelgeving inclusief die
voor milieu-effect rapportage (m.e.r). Als een m.e.r. is verricht dient het eindrapport
met de aanvraag bij RVO.nl te worden ingediend.
-
2.
Interventiestrategie: De mate waarin het project een kwalitatief hoogwaardige en logische interventie-strategie
heeft, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit wordt beoordeeld op
de volgende elementen:
-
• De mate waarin er een gedegen context- en probleemanalyse is over de economische omstandigheden,
milieu en klimaat, en kwetsbare groepen (economische grondslag). De doelgroep moet duidelijk worden geïdentificeerd en hun wensen en behoeften beschreven
(kwalitatief en kwantitatief). Via een uitgewerkte ‘theory of change’ wordt de interventiestrategie
bepaald.
-
• De mate waarin de beoogde interventiestrategie aansluit bij de lokale situatie en
de te bereiken doelstellingen van het project;
-
• Mate waarin de rol en betrokkenheid van lokale partijen(publiek, NGO en/of kennisinstelling)
beschreven is;
-
• De mate waarin de beoogde interventie technisch en sociaal haalbaar is;
-
•
Verdienmodel: de mate waarin via het verdienmodel voldoende omzet gegenereerd wordt (bestaande
uit de inkomsten, de subsidie en eigen bijdrage) om de kosten van beheer, onderhoud
en de financiële lasten op te kunnen brengen. Het project mag binnen de looptijd van
10 jaar niet commercieel haalbaar zijn (conform de OESO-DAC criteria).
-
•
Innovatie: De mate waarin het projectvoorstel een innovatieve aanpak introduceert om een bepaald
probleem op te lossen. Dit kan op verschillende manieren zoals door de introductie
van een bestaande benadering binnen sectoren waar dit nog geen aansluiting bij heeft
gevonden. Innovaties die structureel de wijze waarop ontwikkeling plaats heeft, positief
verandert (systeem verandering), hebben de voorkeur.
-
3.
Duurzaamheid: De mate waarin het project duurzaam is. Het project moet een voldoende score op
duurzaamheid. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het FIETS-principe en de IMVO eisen.
Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam
zijn waaronder aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender (vrouwen), goed
bestuur, klimaat en milieu.
Bedrijfsmatige activiteiten moeten een blijvend economisch effect hebben op lokale
bedrijven en producenten. Duurzaamheid moet verwerkt zijn in het systeem van monitoring
en bijsturing.
-
4.
Kwaliteit projectplan:
-
• De mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie
annex 4);
-
• De mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en
benodigde middelen;
-
• De mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt;
-
• De mate waarin het project concrete resultaten bevat.
-
5.
Prijs-kwaliteit:
-
•
Schaal: Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel
aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken
(impact).
-
•
Prijs-kwaliteit: Het projectbudget en de gevraagde subsidie moet in verhouding staan tot de beoogde
resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen bijdragen van de Projectpartners
in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven daarin worden beoordeeld.
Hierin zal ook rekening gehouden worden met de relatieve prijs van TA, in verhouding
tot het beoogde resultaat en het totaalbudget van het project.
-
6.
Risico’s, monitoring en bijsturing:
-
• Het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen
om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen
van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden.
-
• Het projectvoorstel bevat een deugdelijk systeem voor monitoring en evaluatie, inclusief
aandacht voor duurzaamheid.
-
• De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De aanvrager levert
een risicoanalyse aan volgens de OESO richtlijnen, aangevuld met risico’s voor dierlijk welzijn en landrechten, van mogelijke ongewenste
effecten van het te financieren project. In het geval er reële risico's bestaan op
niet-naleving van de OESO richtlijnen, dient het aanvragende bedrijf aan te geven
welke maatregelen het zal nemen om deze risico's te ondervangen, hoe het bedrijf de
naleving ervan zal monitoren en hoe deze informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende
stakeholders (proces van due diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet
volledig kan worden gedaan voor aanvang van het project, omdat de project locatie
nog niet bekend is en/of de toeleveranciers nog niet geïdentificeerd zijn, dient de
aanvrager dit aan te geven in het voorstel en het ontbrekende deel van de risicoanalyse
op te nemen als onderdeel van Resultaat 1 van het projectplan. Met betrekking tot
ketenverantwoordelijkheid betreft het een analyse van de ketens van de meest elementaire
grondstoffen voor de productie van het eindproduct.
4.5.3. Partnerschapstoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De partnerschapstoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid
van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit
als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen. De partnerschapstoets bevat de
volgende criteria:
De capaciteit van het partnerschap: Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de
verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende
elementen:
-
• de mate waarin de Projectpartners beschikken over relevante expertise en zeggenschap
(op het gebied van samenwerking, het thema, de context waarin gewerkt zal worden en
indien relevant op het gebied van lokaal beleid en lokale wet en regelgeving). Hierbij
wordt onder naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn op grond
van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat
om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen,
en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.
-
• Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de Projectpartners;
-
• de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van
projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief
management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording
af te leggen.
De samenstelling van het partnerschap: het is van belang dat de samenstelling van het partnerschap optimaal is voor de aanpak
van de problematiek waar het voorstel op ziet. Dit wordt beoordeeld op de volgende
elementen:
-
• De mate waarin alle partijen die nodig zijn voor het verwezenlijken van het project
deelnemen aan het partnerschap
-
• De mate waarin andere publieke instellingen dan de Nederlandse Rijksoverheid, bij
voorkeur een lokale publieke partij, en het lokaal MKB deelnemen aan het partnerschap.
De meerwaarde van het partnerschap: Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren.
Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor
het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van
partijen.Alle partners delen in het risico. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:
-
• De mate waarin het partnerschap een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen)
heeft. Het projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die
kan liggen in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie),
efficiencywinst (intern functioneren partnerschap), of vernieuwing van producten/processen.
-
• De mate waarin het partnerschap is gebaseerd op een haalbaarheidsanalyse. In deze
analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren dan wel
de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s
en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.
4.6. Puntenverdeling partnerschapstoets en projecttoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project en partnerschapstoets. Dit
is als volgt verdeeld.
Totaal aantal punten
|
100
|
Projecttoets
|
70
|
Partnerschapstoets
|
30
|
Ook geldt een minimum aantal punten voor de project- en partnerschapstoets. Voorstellen
die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Het minimaal aantal punten voor de
project en partnerschapstoets zijn in de tabel hieronder weergegeven. Binnen de projecttoets
moet bovendien voldoende punten worden gescoord op de onderdelen Beleidsrelevantie,
Interventiestrategie en Duurzaamheid (FIETS criteria). Wordt aan deze eis niet voldaan
dan wordt het voorstel afgewezen, ook indien het totaal aantal punten op de project-
en partnerschapstoets boven het minimaal aantal punten ligt.
Minimaal aantal punten
|
|
Projecttoets (totaal)
|
40
|
Partnerschapstoets
|
18
|
Naast de 100 punten die te verdienen zijn voor de projecttoets en de partnerschapstoets
worden er maximaal 5 extra punten toegekend voor voorstellen voor activiteiten in
één van de MOL’s landen en één van de OS-partnerlanden.
Bonuspunten
|
|
MOL (geen partnerland)
|
2
|
Partnerlanden
|
5
|