Besluit vaststelling subsidieplafond en beleidsregels subsidiëring Subsidieregeling [...] call Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid)

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 11-12-2015 t/m 31-12-2015

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 13 juni 2014, nr. MINBUZA-2014.313047, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Tweede call Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 10.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor subsidieverlening op grond van artikel 10.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op het gebied van de verbetering van voedselzekerheid en private sectorontwikkeling door publiek private partnerschappen gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Voor subsidieverlening in het kader van de Tweede call Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2015 een subsidieplafond van € 40.000.000.

  • 2 Van het beschikbare bedrag van € 40.000.000 is € 26.500.000 beschikbaar voor subsidiëring van de categorie activiteiten op het gebied van de verbetering van voedselzekerheid en € 13.500.000 voor de categorie activiteiten op het gebied van private sectorontwikkeling.

  • 3 Indien uit de beoordeling van de subsidieaanvragen voor één van de categorieën van activiteiten, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat onvoldoende aanvragen voor subsidiëring in aanmerking komen om het daarvoor bestemde deel van het subsidieplafond uit te putten, kunnen de daarmee gemoeide middelen worden benut voor subsidiëring van aanvragen uit de andere categorie, die aan de criteria van het beleidskader voldoen, maar wegens uitputting van het daarvoor bestemde deel van het subsidieplafond niet voor subsidiëring in aanmerking zouden komen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aanvragen voor een subsidie in het kader van de Tweede call Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 1 december 2014, 15.00uur, aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 1 januari 2016 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze,

de plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

A.A.C. Rebergen

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Beleidskader Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Inhoudsopgave:

  • 1. Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid

  • 2. Uitvoerder

  • 3. Eigen bijdrage en subsidiabele kosten

  • 4. Aanvraag en beoordelingsprocedure

  • 5. Beslissing subsidieaanvraag en uitvoering

1. Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is een fonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is één van de instrumenten die bijdragen aan de uitvoering van de agenda voor hulp, handel en investeringen van het huidige kabinet (‘Wat de wereld verdient’, april 2012). Het beleidskader voor de 1ste tenderronde van de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is gepubliceerd in 2012.2

De belangrijkste wijzigingen in de huidige beleidsregels ten opzichte van die van de 1ste call zijn:

  • Voor deze ronde van het FDOV is maximaal EUR 40 miljoen subsidie beschikbaar.

  • Een aanvraag bedraagt maximaal EUR 3 miljoen subsidie, minimaal EUR 500.000.

  • De thematische focus is aangepast voor zowel VZH als PSO/PSD.

  • Voorstellen dienen één integraal project te zijn.

  • De landenlijst volgt de lijst van 66 landen van het Dutch Good Growth Fund.

  • De subsidieverlening gebeurt in twee (een informele en een formele fase) in plaats van drie fases.

  • De deelname van een NGO of kennisinstelling als partner is verplicht gesteld.

  • Weging van belang van samenwerking met een publieke instelling anders dan de Nederlandse Rijksoverheid is verzwaard. Er is flexibiliteit bij de vormgeving van de samenwerking.

  • Deelname van lokale NGO’s en MKB is gewenst.

  • Deelname van multinationale ondernemingen is aan voorwaarden gebonden.

  • Er zal door de groep van deelnemende bedrijven een in-cash contributie bijgedragen worden van minimaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

  • Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid staat flexibiliteit toe in financiële committering. Financiele committeringen door partners worden gekoppeld aan te behalen resultaten die op voorhand gedefinieerd (milestones) worden.

Problemen op de gebieden van voedselzekerheid (VZH) en private sector ontwikkeling (PSO/PSD) zijn complex van aard en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor kunnen problemen resp. oplossingen veelal niet door één partij opgelost of gefinancierd worden. De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid stimuleert het aangaan van Publiek Private Partnerschappen (PPP). Door in partnerschap te werken en gebruik te maken van de toegevoegde waarde van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen kunnen innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor deze problemen. Partnerschappen bieden bovendien kansen voor de Nederlandse (agri-)business en kunnen helpen bij het opbouwen van lokaal MKB. Door de focus op partnerschappen en het ontwikkelen van economisch duurzame oplossingen past FDOV goed in overgangslanden waar de omslag gemaakt wordt van hulp naar handel.

In fragiele staten of landen waar de institutionele randvoorwaarden voor economische ontwikkeling nog zwak zijn, kunnen partnerschappen, door de typische samenwerking tussen publiek en private partijen, een geschikt instrument zijn voor versterking van het ondernemingsklimaat.

1.1. Doelstellingen en duurzaamheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De doelstelling van de PPP faciliteit duurzaam ondernemen en voedselzekerheid is het stimuleren van duurzame inclusieve economische ontwikkeling door middel van publiek private partnerschappen voor verbetering van voedselzekerheid (VZH) en private sector ontwikkeling (PSO/PSD).

Voor deze Call gelden voor het thema voedselzekerheid de volgende thematische voorwaarden:

  • Voorstellen dienen aantoonbaar bij te dragen aan verbetering van de lokale en regionale beschikbaarheid van kwalitatief goed en betaalbaar voedsel en voeding

  • Voorstellen gericht op verbetering van markt efficiëntie en verduurzaming van ketens dienen in ieder geval gericht te zijn op nationale en regionale markten

Uitsluitingscriteria:

  • Voorstellen exclusief gericht op non-food handelsgewassen komen niet in aanmerking

Het thema duurzaam ondernemen richt zich op PPP die willen werken aan de ontwikkeling van business kansen maar ook aan verbetering van het ondernemingsklimaat. Om de ontwikkelingsimpact van bedrijven te vergroten dient er bovendien aandacht te zijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Ten aanzien van het thema duurzaam ondernemen wil deze Call initiatieven uitnodigen op een van de volgende terreinen:

  • Inclusieve business voorstellen die een aantoonbare impact hebben op lage inkomens groepen, zowel werknemers, producenten als ondernemers

  • Verbeteren van vrouwelijk ondernemerschap

Uitsluitingscriteria:

  • Voorstellen gericht op de financiële sector (exclusief verzekeringssystemen) komen niet in aanmerking

Alle voorstellen (PSO/PSD en VZH) die in aanmerking willen komen dienen behalve een business case te bevatten, ook bij te dragen aan verbetering van structurele randvoorwaarden die van belang zijn voor opschaling van de cases. Daarom dienen de volgende activiteiten integraal deel uit te maken van de voorstellen:

  • Streven naar verbetering van wet- en regelgeving ten behoeve van ondernemerschap in de (sub)sector of keten

  • Kennis en vaardigheden ontwikkeling van de doelgroep

De faciliteit beoogt de positie van het MKB te versterken. Deelname van multinationale ondernemingen is uitgesloten wanneer er geen ander bedrijf deelneemt met een jaaromzet van minder dan EUR 500 mln. Dit mag zowel een Nederlandse als buitenlandse bedrijf zijn.

Voorstellen in de 15 partnerlanden dienen aan te sluiten bij de analyse van de ambassades zoals verwoord in de Meerjarige Strategische plannen. De voorstellen hoeven echter niet overeen te komen met de beleidskeuzes die de ambassades hierin hebben gemaakt. Aanvragers worden gevraagd in contact te treden met ambassades. Voor voorstellen in de overige landen van de landenlijst geldt de eis dat voorstellen moeten aansluiten bij de analyses van de ambassades, niet.

Duurzaamheid:

De (bijdrage aan) duurzaamheid van voorgestelde projecten wordt beoordeeld aan de hand van de FIETS-criteria:

  • F (financieel): De mate waarin de projecten zonder subsidie van buitenlandse donoren kunnen worden voortgezet;

  • I (institutioneel): De mate van inbedding in lokale institutionele systemen, procedures en beleid en de capaciteit van lokale Projectpartners en overheden (kennisoverdracht);

  • E (ecologisch): De mate waarin de projecten bijdragen aan lange-termijn beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, climate smart agriculture, klimaatbestendigheid en een gezonde leefomgeving;

  • T (technisch): De mate waarin de technologieën aansluiten bij de lokale behoeften en situatie, van goede kwaliteit zijn, betaalbaar en operationeel duurzaam zijn;

  • S (sociaal): De mate waarin activiteiten sociaal en cultureel acceptabel zijn met positieve resultaten (zoals inkomenstoename, economische zekerheid en sociale dienstverlening) voor de meest kwetsbare groepen (bijv. vrouwen, inheemse volken).

Projecten dienen minimaal te voldoen aan de regels met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (zie OESO Richtlijnen3 voor Multinationale Ondernemingen, versie 2011).4 Zowel bij de beoordeling van de voorstellen als tijdens de uitvoering wordt hier op getoetst. Het PPP project dient tijdens de looptijd van het project periodieke checks op MVO in te bouwen in hun monitoringsysteem en hierover te rapporteren.

1.2. Landen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De FDOV landenlijst is gebaseerd op de lijst van landen van het Dutch Good Growth Fund met een voorkeur voor partnerlanden en daarbinnen de minst ontwikkelde landen (zie annex I tm III).

1.3. Voor wie of wat zijn de subsidies bestemd?

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor een subsidie in het kader van FDOV komen publiek-private partnerschappen in aanmerking. Een PPP is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten.5 Partnerschappen zijn vernieuwend, niet commercieel6 en veelal pre-competitief. FDOV partnerschappen moeten zaken adresseren die het niveau van de individuele organisatie overstijgen.

Het FDOV stelt specifiekere eisen aan de samenstelling van het partnerschap. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten minste één bedrijf, één publieke instelling, en één maatschappelijke organisatie (NGO) of kennisinstelling (een TriPartite Partnerschap of TPP). Van de partijen is ten minste één partij afkomstig uit Nederland en één partij afkomstig uit het land waar de activiteit voor is opgezet. BZ maakt deel uit van het partnerschap.

Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen en als aanvrager optreden. Alle partijen, uitgezonderd BZ, mogen aanvrager zijn. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd is de aanvrager de subsidieontvanger.

Omdat de aanvrager voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en voor de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn project partners, moet hun medewerking expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. In geval er wordt samengewerkt met een lokale overheid kan, indien geen andere optie beschikbaar is, de samenwerking worden vastgelegd in de vorm van een MoU of een Letter of Intent. Alle overige partners ondertekenen een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst, waarin zij hun medewerking en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen. In de afspraken committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan de subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister dient in de overeenkomst te worden gewaarborgd.

De subsidieontvanger, tevens aanvrager, is jegens de minister ten volle aansprakelijk voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van Projectpartners in het partnerschap of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) partner(s).

In het geval van wijzigingen in het partnerschap tijdens de uitvoering van het project, zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden, is voor de minister als subsidieverlener de subsidieontvanger altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De aanvrager dient wijzigingen in het partnerschap aan RVO.nl, die namens de minister deze beleidsregels uitvoert, voor te leggen ter goedkeuring.

Rol overheid

Voor het realiseren van verbeteringen in het ondernemersklimaat en voedselzekerheidsvraagstukken is de deelname van de publieke sector essentieel. De publieke sector heeft de mogelijkheid om de juiste randvoorwaarden te creëren die niet alleen economische ontwikkeling bevorderen maar opschaling en verankering van resultaten en innovaties mogelijk maken. Als bepaalde publieke bijdragen zoals wijzigingen in beleid en regelgeving, handhaving e.d. noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstellingen van het partnerschap, dienen deze als projectactiviteit te worden opgenomen en de publieke projectpartners dienen actief betrokken te zijn bij het partnerschap.

Deelname van minimaal één andere publieke instelling anders dan de Nederlandse Rijksoverheid is dan ook gewenst. Voorkeur hiervoor gaat uit naar een lokale publieke partij. Andere Nederlandse ministeries kunnen er voor kiezen om, naast BZ, ook partner te zijn in een project.

Welke rol de overheid speelt is afhankelijk van de context en het publieke bestuur van het land waarin het project plaats vindt. Tevens is er flexibiliteit in de formele vormgeving van de samenwerking met de lokale overheid. Lokale publieke partners die essentieel zijn voor de uitvoering van het project (en eigenlijk als partner gewenst zijn maar om redenen dit niet kunnen) dienen middels een Letter of Interest hun betrokkenheid te tonen. Afwijken van een full partnerschap van de lokale overheid moet worden onderbouwd.

Het project moet te allen tijde in lijn zijn met het vigerende beleid van het land.

Rol bedrijfsleven

Het FDOV voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid. Hierbij is de inzet van kennis en kunde van de private sector onmisbaar. Het FDOV financiert echter geen commerciële investeringen van bedrijven maar biedt steun waar de markt het laat afweten omdat het risico te groot wordt geacht (conform OESO- DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante getoetst.

Het stimuleren van het lokale MKB is een van de onderliggende doelstellingen van het FDOV. Het FDOV heeft een sterke voorkeur voor de betrokkenheid van lokaal MKB.

De private sector is verantwoordelijk voor minimaal 25 procent van de totale subsidiabele kosten. Dit kan bestaan uit zowel in-kind als in-cash contributie. De cash contributie dient echter minimaal 10% van de totale subsidiabele kosten uit te maken.

Rol NGO/Kennisinstelling

Kennisinstellingen dragen vaak unieke technische kennis bij aan het project. Zij beschikken over kennis die product- of techniek- en soms regio-specifiek is. Kennisinstellingen kunnen ontwikkeling in een regio bevorderen, omdat zij vaak in staat zijn de benodigdheden van de stakeholders te vertalen naar innovatie en juiste technische assistentie hierbij kunnen vormgeven.

NGO’s zijn vaak goed geïntegreerd in bestaande lokale netwerken van stakeholders die van belang zijn voor het project. De ervaring is dat NGO’s goed in staat zijn de ontwikkelingsrelevantie te waarborgen.

Daarom stelt het FDOV de deelname van een not-for-profit instelling (NGO of een kennisinstelling) verplicht. Het FDOV beoogt de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, kennisinstelling, bedrijven en de lokale publieke sector te versterken. Dit model is bekend als de Dutch Diamond. Het FDOV heeft een sterke voorkeur voor de betrokkenheid van lokale organisaties in verband met de wens voor vraaggestuurde initiatieven die goed geborgen zijn in de lokale context.

Rol Ministerie van Buitenlandse Zaken

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ambieert een rol die breder is dan financier. Het kan bijdragen aan het succes van PPP’s via de inzet van ambassades (economische diplomatie), door kennis en contacten en door synergie met andere programma’s van het Ministerie. In lijn hiermee neemt het Ministerie als partner deel in het partnerschap. Deze rol kan variëren in zwaarte en is afhankelijk van de aard van het project. Een aanvrager dient in de formuleringsfase met het Ministerie in gesprek te gaan over hoe BZ kan bijdragen aan het project. De uitkomst van deze dialoog dient beschreven te zijn in het projectvoorstel. Voor het vaststellen van de rol van het Ministerie en de strategische samenwerking wordt een partnerschapovereenkomst aangegaan tussen de aanvrager (mede namens de overige partners in het partnerschap) en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na toekenning van een subsidie zal de samenwerkingsovereenkomst op het punt van de governance gefinaliseerd worden. Het Ministerie kan de taak die het vervuld toewijzen aan ambassades of andere delen van de rijksoverheid.

Meerjarig strategie plan Ambassades in de partnerlanden

Projecten in de partnerlanden (zie annex 2) dienen aan te sluiten bij de analyses die gemaakt zijn door de ambassades en die ten grondslag liggen aan het meerjarig strategie plan van de ambassades. Voor aansluiting kan contact worden opgenomen met de desbetreffende ambassade. Wanneer het project geen aansluiting vindt bij de analyses van de ambassade, komt het niet in aanmerking voor subsidie.

Verwachtingen voor alle partners

Iedere partner draagt concreet bij aan de resultaten bepaald door het partnerschap gedurende de uitvoering. Partners dragen eveneens bij, in cash of in-kind, aan de middelen die nodig zijn voor het realiseren van het project. Aannemers van opdrachten voor een specifiek deel van het project komen niet in aanmerking voor de positie van partner binnen het partnerschap. Hetzelfde geldt voor leveranciers en partijen die enkel penvoerder (niet zijnde de aanvrager) zijn.

Doelgroep

De doelgroep is de specifieke groep mensen op wie de activiteiten gericht zijn. Tot de mogelijke doelgroep van het FDOV horen arme huishoudens, kleinschalige boeren of vissers, kwetsbare groepen, lokaal MKB en lokale ambtenaren. Individuele leden van de doelgroep kunnen alleen via organisatievormen die de doelgroep officieel vertegenwoordigen (belangenorganisatie, co-operatie, formeel geregistreerd bedrijf) partner zijn in het Partnerschap (activiteiten, commitment aan resultaten en investeringen). Het project moet duidelijk positieve resultaten voor de doelgroep hebben.

1.4. Analytisch kader en verdienmodel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Om het formuleren van een FDOV project te verduidelijken is een analytisch raamwerk opgesteld (zie onderstaande figuur).

Bijlage 253839.png
Figuur: Analytisch raamwerk van het Partnerschap.

Het project is gesitueerd in een bepaalde context die mede het succes van het project zal bepalen. Een grondige analyse van knelpunten en kansen vormt de basis van het partnerschap.

De uitgangspunten van de PPP investeringen en activiteiten dienen economisch verantwoord te zijn (economische grondslag van het Project) en duurzaam volgens de FIETS-criteria. Dat wil zeggen dat de doelgroep – bijv. boeren, vissers, huishoudens, MKB, – wordt geacht economisch te profiteren van het project (hogere opbrengsten, lagere kosten). De economische uitgangspositie, en de daaraan gerelateerde problematiek van de dwarsdoorsnijdende thema’s (milieu, klimaat, gender en goed bestuur) worden beschreven in de contextanalyse (A) en probleemanalyse (B). Vervolgens wordt via de Theory of Change (C) uiteengezet welke stapsgewijze verandering wordt voorgestaan, hoe de deelresultaten daar aan bijdragen en welke aannames daarbij gehanteerd worden. Verder dient de vraaggestuurdheid van het initiatief onderbouwd te zijn.

De interventiestrategie beschrijft in meer concrete termen de projectactiviteiten en resultaten op twee niveaus: de ‘enabling environment’ (D) en het verdienmodel van partnerbedrijven (E):

‘Enabling environment’: Voor het slagen van het project zijn vaak ook veranderprocessen en voorwaardenscheppende activiteiten nodig. Hieronder vallen activiteiten en ondersteunende investeringen die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang zoals marktontwikkeling, een multi-stakeholder dialoog, gemeenschappelijke risico analyse voedselzekerheid, institutionele capaciteit, regelgeving, e.d.

‘Verdienmodel project’: Het verdienmodel (= business case) betreft de zakelijke afweging van het project om een activiteit (product, dienst) te beginnen waarbij de kosten tegen de baten afgewogen worden (veelal bedrijfsactiviteiten vastgelegd in een ondernemingsplan of exploitatiemodel) en omvat de manier waarop een bedrijf omzet genereert uit deze producten of diensten. Van het project wordt gedurende de looptijd van het PPP investeringen verwacht.

Alle activiteiten die na de looptijd van het Project (max. 7 jaar) dienen te worden voortgezet om de gedane investeringen en opgezette structuren ook op langere termijn houdbaar te maken dienen financieel duurzaam (F van FIETS) te worden vormgegeven.

1.5. Innovatie en flexibiliteit

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Innovatie in het kader van FDOV kan zowel innovatie op technologie en kapitaalgoederen als innovatieve processen betreffen. Het FDOV financiert geen innovatietraject in het allereerste beginstadium. Dat betekent dat geen financiering wordt verstrekt voor probleemanalyses of marktverkenningen (uitkomst van probleem- dan wel marktanalyses moeten al in het projectplan beschreven staan).

Innovatie vergt flexibiliteit. Om daar aan tegemoet te komen kunnen investeringen getrapt worden gekoppeld aan milestones. Deze tussenresultaten worden gedefinieerd aan het begin van het project en vastgelegd in het projectplan. De door partners toegezegde investeringen, kunnen afhankelijk worden gemaakt van het behalen van de tussenresultaten. Als het Partnerschap niet leidt tot de beoogde tussenresultaten en de investeringen (eigen bijdrage) niet worden gedaan dan kan dit leiden tot het bijstellen van de subsidie. Voorwaarde is dat op het moment van de aanvraag aan de algemene FDOV eisen voldaan wordt en alle project-partners zich committeren aan hun bijdragen (‘willingness-to-invest’).

2. Uitvoerder

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl zal deze beleidsregels uitvoeren namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op grond van een aan RVO.nl verleend mandaat.

3. Eigen bijdrage en subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

3.1. Subsidie en eigen bijdrage Partnerschap

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De FDOV subsidie bestaat uit een bijdrage in de noodzakelijke kosten direct verbonden met de uitvoering van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien deze rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt voldaan aan de verplichtingen gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele projectkosten met een maximum van EUR 3 miljoen subsidie. Subsidieaanvragen van minder dan EUR 500.000 subsidie komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. Een eigen financiële bijdrage van de aanvragende partners, met een minimum van 50% van de totale subsidiabele kosten, is vereist. Minimaal 25% van de totale subsidiabele kosten is samengesteld uit middelen van de in het partnerschap deelnemende bedrijven. Minimaal 10% van de subsidiabele kosten wordt door de deelnemende bedrijven in het partnerschap bijgedragen in cash. Een hogere bijdrage dan de minimale vereiste bijdrage wordt aangemoedigd.

De eigen bijdrage van de partners mag afkomstig zijn uit verschillende financieringsbronnen zoals andere subsidies, leningen aan Projectpartners en giften of investeringen door derden in projectpartners. De eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

3.2. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen (hardware) en technische assistentie (TA). Ondanks dat er slechts sprake is van één aanvrager, mogen alle projectpartners kosten maken die voor subsidie in aanmerking komen.

In relatie tot technische assistentie wordt voor het FDOV de standaardmethode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’7 gebruikt om uit te rekenen hoe hoog de tarieven van Projectpartners mogen zijn. De opslag is 50% en RVO.nl gaat uit van minimaal 1.550 productieve uren op jaarbasis bij 1 fte. RVO.nl zal hierop toetsen.

Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen (hardware) wordt verstaan:

  • investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project;

  • investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;

  • kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen;

  • kosten voor BTW/VAT, indien projectpartners kunnen aantonen dat deze kosten niet terug gevorderd kunnen worden of dat projectpartners op basis van lokale regelgeving geen vrijstelling voor BTW/VAT afdracht genieten en indien opgenomen in project budget;

  • hardware direct ten behoeve van de meest kwetsbare doelgroep op het niveau van individuele huishoudens, aangeboden via het project, is subsidiabel op voorwaarde dat er een tijdelijke noodzaak is om de doelgroep te bereiken. De eisen ten aanzien van economische duurzaamheid en/of het verdienmodel blijven echter van toepassing.

Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie (TA) wordt verstaan:

  • kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;

  • kosten voor monitoring en (externe) evaluatie van het project;

  • projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde dienst gedurende de overeengekomen projectperiode. Onder projectmatige operationele kosten wordt niet verstaan gemaakte operationele kosten verbonden aan bedrijfsmatige activiteiten;

  • kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht en training voor medewerkers binnen het PPP en derde partijen, kosten voor kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO-certificering en milieu certificering), vergunningen, marketing, advieskosten;

  • Onder TA worden ook investeringen en activiteiten verstaan die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang van het partnerschap zoals een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling, gemeenschappelijke risico analyse e.d.

De volgende kostenposten komen niet in aanmerking voor subsidie en zijn daarmee geen subsidiabele kosten:

  • kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum van het project kan niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;

  • kosten voor het opstellen van de aanvraag van de FDOV subsidie;

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;

  • kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D);

  • operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;

  • BTW/VAT kosten die projectpartners terug kunnen vorderen;

  • in-kind bijdragen van lokale overheidspartijen;

  • kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden vergoed of betaald door projectpartners in het PPP;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers;

  • de bijdragen van publieke projectpartners die overeenkomen met de uitvoering van hun primaire overheidstaak. Indien zij partner zijn moet hun rol wel verduidelijkt worden in het voorstel (maar niet opgenomen in het budget). Deze bijdragen kunnen zowel in ‘cash’ of ‘in-kind’ zijn.

De individuele leden van de doelgroep van het FDOV zijn geen partner in een PPP en hun economische groei of aangegane lening kan niet als ‘eigen bijdrage’ gekapitaliseerd worden.

Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening van de aanvraag worden uitgevoerd ter voorbereiding van het projectvoorstel niet leiden tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen.

4. Aanvraag en beoordelingsprocedure

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van de voorgaande call in 2012 is de procedure in twee fasen gedeeld: een vrijwillige informele voorfase (intakegesprek) en een formele beoordelingsfase. Hierdoor wordt de formele doorlooptijd korter. De informele fase beoogt een laagdrempelige, inhoudelijke dialoog te zijn tussen RVO.nl en aanvragers om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren. Deze (eventuele) dialoog vindt bij voorkeur plaats voordat aanvragers in contact treden met het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de samenwerking in een partnerschap te bespreken. De dialoog met RVO.nl vindt plaats op basis van een concept-note. Na indiening van het projectvoorstel resulteert de formele beoordelingsfase in een besluit door RVO.nl namens de minister over toekenning van de FDOV middelen over de ingediende aanvragen.

4.1. Procedure

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

4.1.1. Voorfase informele en inhoudelijke dialoog (intake gesprek)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De voorfase is volledig informeel en vrijwillig en beoogt laagdrempelig en naar wens inhoudelijk intensief te zijn. Vanaf opening tot 6 weken voor de formele indiening is het mogelijk om een dialoog aan te gaan met RVO.nl. De planning van gesprekken is afhankelijk van de tijdigheid van het aanvragen van zo’n afspraak en de beschikbaarheid van RVO.nl staf. De potentiele indiener moet een concept-note volgens een vast format opstellen (zie FDOV website RVO.nl8) en ter discussie indienen bij RVO.nl als men gebruik wil maken van de mogelijkheid tot een inhoudelijke dialoog. De concept-note vormt het startpunt van de dialoog (intake gesprek), waarvoor een RVO accountmanager wordt aangesteld. RVO.nl zal een mondelinge reactie geven op de beschreven punten in de concept-note en de vragen van de indiener. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

De concept-note wordt niet formeel beoordeeld en het projectidee kan in deze fase niet worden afgewezen. Wel zal een indicatie worden gegeven of het voorstel in hoofdlijnen tegemoet komt aan de criteria.

Ongeacht de feedback van RVO.nl is het altijd mogelijk om een PPP voorstel in te dienen. Het is aan de aanvrager om hierover een afweging te maken.

In deze fase, voorafgaand aan de formele indiening van een voorstel met subsidieaanvraag, dienen aanvragers tevens in contact te treden met het Ministerie9 ter bespreking van de (partner) rol die BZ kan spelen in het project. De uitkomst van deze dialoog is een partnerschapovereenkomst tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken enerzijds en de aanvrager (lead partner) namens de andere partners anderzijds. Deze overeenkomst wordt samen met de subsidieaanvraag bij RVO.nl ingediend. Aanvragers worden geadviseerd om het gesprek met BZ aan te vragen nadat een eventueel intake gesprek heeft plaats gehad.

Aan de uitkomsten van de voorfase kunnen geen verwachtingen worden ontleend ten aanzien van de beoordeling van een formeel voorstel.

4.1.2. Formele procedure

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Na ontvangst van aanvragen voor FDOV toetst RVO.nl de aanvragen op de formele vereisten (zie paragraaf 4.4). Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt RVO.nl de aanvraag in behandeling.

Na in behandeling nemen van de aanvraag start de beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt RVO.nl de aanvraag op het voldoen aan de minimale vereisten, op de partnerschapstoets en de projecttoets. De aanvraag moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschapstoets en de projecttoets resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald of voldaan is aan de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten, partnerschapstoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 4.5.

Het Ministerie van Buitenlandse zaken (departement in Den Haag en de Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden, aangevuld met Ministerie van Economische zaken) geeft advies over de kwaliteit van de projectvoorstellen en over de kwaliteit van het partnerschap. Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van RVO.nl de projectpartners of leveranciers in de keten van het project interviewt. Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan RVO.nl zelfstandig contact opnemen met de projectpartners en hen vragen om een nadere toelichting op de informatie in de aanvraag.

RVO.nl legt de beoordeling voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie FDOV. De commissie adviseert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de uitkomsten van de beoordeling van FDOV subsidieaanvragen door RVO.nl. De adviezen van de adviescommissie zijn zwaarwegend. RVO.nl neemt onder mandaat van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een besluit over de aanvragen. Het Ministerie adviseert tijdens de beoordelingsfase aan RVO.nl.

4.2. Verdeling beschikbare middelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor deze ronde van het FDOV is maximaal EUR 40 miljoen subsidie beschikbaar. Van de EUR 40 miljoen subsidie is 1/3 beschikbaar voor PSD/PSO en 2/3 voor VZH. De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces, op basis van de uitkomsten van de bovengenoemde beoordeling op de partnerschapstoets en de projecttoets. Allen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende scoren op de partnerschapstoets en de projecttoets kunnen in aanmerking komen voor een subsidie.

Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen naar aanleiding van de uitkomsten van de toetsing. Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zullen de aanvragen die het beste voldoen aan de criteria conform deze rangschikking per thema (PSD of VZH) als eerste voor subsidie in aanmerking komen, totdat de beschikbare middelen zijn uitgeput. Het is dus mogelijk dat een project voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring niet toereikend is.

De rangschikking geschiedt per thema (PSD/PSO of VZH) en op basis van de totaal score die de volgende onderdelen omvat.

  • De uitkomsten van de projecttoets.

  • De uitkomsten van de partnerschapstoets.

  • De toekenning van extra punten aan activiteiten in partnerlanden en MOL.

4.3. Leidend bij de beoordeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd.

4.4. Formele vereisten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, neemt RVO.nl de aanvraag niet in behandeling. Uiteraard dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.

  • De formele sluitingsdatum voor de tweede call for proposals van Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is 1 december 2014, 15:00 (Nederlandse tijd).

  • In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline (1 december 2014, 15:00) wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.

  • Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:

    Bezoekadres

    Postadres

    RVO.nl, t.a.v. FDOV

    RVO.nl, t.a.v. FDOV

    Prinses Beatrixlaan 2

    Postbus 93144

    Den Haag

    2509 AC Den Haag

  • Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Aanleveren van de elektronische kopie geschiedt conform de aanwijzing in het aanvraagformulier.

  • Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de aanvrager. Een tekenbevoegde vertegenwoordiger van de aanvrager dient het formulier te ondertekenen.

  • Naast de aanvrager dienen alle andere Projectpartners partnerformulieren te ondertekenen. Overigens is uitsluitend de aanvrager de subsidieontvanger indien subsidie wordt verleend. Dat betekent dat alle verplichtingen op de aanvrager rusten, onverschillig wie de uitvoering ter hand neemt.

  • Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst gevoegd die de medewerking van partijen aan de uitvoering van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt. In de afspraken committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister wordt in de overeenkomst gewaarborgd.

  • Bij de aanvraag dient een partnerschapovereenkomst gevoegd die ondertekend is door de aanvrager en door het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin afspraken zijn gemaakt over de rol van het Ministerie en de strategische samenwerking.

  • De Projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie over Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over deze documenten staat op de website van RVO.nl).

  • De aanvrager dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de op de website van RVO.nl.

  • De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.

4.5. Beoordelingscriteria

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze verder beoordeeld. Aanvragen voor FDOV zullen worden beoordeeld op de toets op drempelcriteria (minimale vereisten), de partnerschapstoets en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit op de aanvraag voor FDOV.

4.5.1. Toets op minimale vereisten (drempelcriteria)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande minimale vereisten niet is voldaan:

  • Het PPP richt zich op tenminste één van de in paragraaf 1.1 genoemde sub-thema’s voor PSO/PSD of VZH die gelden voor deze call.

  • Projecten dienen expliciet aandacht te besteden aan de positie van vrouwen. In geval een project geen expliciete aandacht heeft voor vrouwen, dient onderbouwd te zijn waarom het beoogde doel bereikt kan worden zonder deze expliciete aandacht voor vrouwen.

  • Het PPP betreft één integraal project.

  • Het PPP betreft activiteiten in minimaal één van de landen opgenomen op de landenlijst (zie annex 1)

  • Projecten mogen alleen grensoverschrijdend zijn indien de economische noodzakelijkheid van grensoverschrijdende activiteiten duidelijk kan worden aangetoond10.

  • Voorstellen in partnerlanden sluiten aan bij de analyses van de ambassade, zoals in Meerjarige Strategische Plannen zijn verwoord.

  • Het PPP bestaat uit tenminste één publieke instelling, één bedrijf en één NGO of kennisinstelling.

  • BZ maakt deel uit van het partnerschap.

  • Van de partijen beschikt tenminste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht welke ook statutair in Nederland is gevestigd, en is één partij afkomstig uit het land waar de activiteit voor is opgezet.

  • Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.

  • Deelname van multinationale ondernemingen is mogelijk wanneer er tenminste een bedrijf met een jaaromzet van minder dan EUR 500 mln. deelneemt als partner. Dit mag zowel een Nederlandse als buitenlandse bedrijf zijn.

  • De aanvraag bedraagt minimaal EUR 500.000 en maximaal EUR 3 miljoen subsidie.

  • Het project heeft een maximale looptijd van 7 jaar.

  • De eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is minimaal 50% van de subsidiabele kosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken).

  • Minimaal 25% van de subsidiabele kosten is afkomstig uit middelen van de deelnemende bedrijven in het partnerschap.

  • Minimaal 10% van de subsidiabele kosten wordt door de deelnemende bedrijven in het het partnerschap bijgedragen in cash.

  • Minimaal 2% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van het project.

  • Projecten met een projectbudget boven EUR 5.000.000 moeten door een onafhankelijke partij geëvalueerd worden. De kosten voor een externe evaluatie moeten in het budget zijn opgenomen. Het eind-concept en het eindrapport moeten te zijner tijd bij RVO.nl worden ingediend.

  • Het project mag niet commercieel haalbaar zijn conform de OESO-DAC criteria. Dit wordt aangetoond met een standaard rekenmodel11.

  • De interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit FDOV of andere subsidies afkomstig van buitenlandse donoren. Dit wordt aangetoond met behulp van een standaard rekenmodel.

  • Het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het niet leidt tot marktverstoring in het partnerland en in Europa.

  • Het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.

  • De deelnemende bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. De deelnemende bedrijven zullen een IMVO-beleid (conform de OESO-richtlijnen) bij de subsidieaanvraag overleggen of aantonen dat dit gedurende de looptijd van de subsidie zal worden opgesteld (proportioneel t.o.v. de omvang van het bedrijf). Dit is ter beoordeling aan RVO.nl.

  • De Projectpartners tonen aan te beschikken over voldoende financiële middelen om de eigen bijdrage en het werkkapitaal te kunnen financieren voor het project. Enkele richtlijnen die RVO.nl hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.

4.5.2. Projecttoets

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project. De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen. De projecttoets bevat de volgende criteria:

  • 1. Beleidsrelevantie: De mate waarin het project beleidsmatig relevant is.

    • De mate waarin het project bijdraagt aan duurzame en inclusieve groei door het verbeteren van voedselzekerheid en private sectorontwikkeling.

    • De mate waarin het voorstel een heldere en juiste probleemanalyse geeft van de sociale, economische en politieke factoren in het land en gebied waar het project zich op richt, een logisch antwoord biedt op die analyse en ingaat op alternatieve oplossingsrichtingen;

    • De mate waarin de projectactiviteiten aansluiten bij, of aanvullend zijn op bestaand beleid van zowel de nationale overheid, de regio, als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking op de FDOV sub-thema’s, bestaande programma’s en activiteiten; speciale aandacht voor de subthema’s climate smart agriculture en activiteiten die vallen binnen de geldende definitie van nutrition sensitive.

    • De mate waarin activiteiten die plaatsvinden in een partnerland, in overeenstemming zijn met de analyse uit het meerjarig strategisch plan van de ambassade (zie annex II).

    • De mate waarin het project voldoet aan de lokale wet- en regelgeving inclusief die voor milieu-effect rapportage (m.e.r). Als een m.e.r. is verricht dient het eindrapport met de aanvraag bij RVO.nl te worden ingediend.

  • 2. Interventiestrategie: De mate waarin het project een kwalitatief hoogwaardige en logische interventie-strategie heeft, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • De mate waarin er een gedegen context- en probleemanalyse is over de economische omstandigheden, milieu en klimaat, en kwetsbare groepen (economische grondslag). De doelgroep moet duidelijk worden geïdentificeerd en hun wensen en behoeften beschreven (kwalitatief en kwantitatief). Via een uitgewerkte ‘theory of change’ wordt de interventiestrategie bepaald.

    • De mate waarin de beoogde interventiestrategie aansluit bij de lokale situatie en de te bereiken doelstellingen van het project;

    • Mate waarin de rol en betrokkenheid van lokale partijen(publiek, NGO en/of kennisinstelling) beschreven is;

    • De mate waarin de beoogde interventie technisch en sociaal haalbaar is;

    • Verdienmodel: de mate waarin via het verdienmodel voldoende omzet gegenereerd wordt (bestaande uit de inkomsten, de subsidie en eigen bijdrage) om de kosten van beheer, onderhoud en de financiële lasten op te kunnen brengen. Het project mag binnen de looptijd van 10 jaar niet commercieel haalbaar zijn (conform de OESO-DAC criteria).

    • Innovatie: De mate waarin het projectvoorstel een innovatieve aanpak introduceert om een bepaald probleem op te lossen. Dit kan op verschillende manieren zoals door de introductie van een bestaande benadering binnen sectoren waar dit nog geen aansluiting bij heeft gevonden. Innovaties die structureel de wijze waarop ontwikkeling plaats heeft, positief verandert (systeem verandering), hebben de voorkeur.

  • 3. Duurzaamheid: De mate waarin het project duurzaam is. Het project moet een voldoende score op duurzaamheid. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het FIETS-principe en de IMVO eisen. Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam zijn waaronder aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender (vrouwen), goed bestuur, klimaat en milieu.

    Bedrijfsmatige activiteiten moeten een blijvend economisch effect hebben op lokale bedrijven en producenten. Duurzaamheid moet verwerkt zijn in het systeem van monitoring en bijsturing.

  • 4. Kwaliteit projectplan:

    • De mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie annex 4);

    • De mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en benodigde middelen;

    • De mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt;

    • De mate waarin het project concrete resultaten bevat.

  • 5. Prijs-kwaliteit:

    • Schaal: Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken (impact).

    • Prijs-kwaliteit: Het projectbudget en de gevraagde subsidie moet in verhouding staan tot de beoogde resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen bijdragen van de Projectpartners in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven daarin worden beoordeeld. Hierin zal ook rekening gehouden worden met de relatieve prijs van TA, in verhouding tot het beoogde resultaat en het totaalbudget van het project.

  • 6. Risico’s, monitoring en bijsturing:

    • Het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden.

    • Het projectvoorstel bevat een deugdelijk systeem voor monitoring en evaluatie, inclusief aandacht voor duurzaamheid.

    • De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De aanvrager levert een risicoanalyse aan volgens de OESO richtlijnen12, aangevuld met risico’s voor dierlijk welzijn en landrechten, van mogelijke ongewenste effecten van het te financieren project. In het geval er reële risico's bestaan op niet-naleving van de OESO richtlijnen, dient het aanvragende bedrijf aan te geven welke maatregelen het zal nemen om deze risico's te ondervangen, hoe het bedrijf de naleving ervan zal monitoren en hoe deze informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende stakeholders (proces van due diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet volledig kan worden gedaan voor aanvang van het project, omdat de project locatie nog niet bekend is en/of de toeleveranciers nog niet geïdentificeerd zijn, dient de aanvrager dit aan te geven in het voorstel en het ontbrekende deel van de risicoanalyse op te nemen als onderdeel van Resultaat 1 van het projectplan. Met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid betreft het een analyse van de ketens van de meest elementaire grondstoffen voor de productie van het eindproduct.

4.5.3. Partnerschapstoets

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De partnerschapstoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen. De partnerschapstoets bevat de volgende criteria:

De capaciteit van het partnerschap: Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • de mate waarin de Projectpartners beschikken over relevante expertise en zeggenschap (op het gebied van samenwerking, het thema, de context waarin gewerkt zal worden en indien relevant op het gebied van lokaal beleid en lokale wet en regelgeving). Hierbij wordt onder naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.

  • Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de Projectpartners;

  • de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording af te leggen.

De samenstelling van het partnerschap: het is van belang dat de samenstelling van het partnerschap optimaal is voor de aanpak van de problematiek waar het voorstel op ziet. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • De mate waarin alle partijen die nodig zijn voor het verwezenlijken van het project deelnemen aan het partnerschap

  • De mate waarin andere publieke instellingen dan de Nederlandse Rijksoverheid, bij voorkeur een lokale publieke partij, en het lokaal MKB deelnemen aan het partnerschap.

De meerwaarde van het partnerschap: Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren. Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van partijen.Alle partners delen in het risico. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • De mate waarin het partnerschap een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen) heeft. Het projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die kan liggen in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie), efficiencywinst (intern functioneren partnerschap), of vernieuwing van producten/processen.

  • De mate waarin het partnerschap is gebaseerd op een haalbaarheidsanalyse. In deze analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren dan wel de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.

4.6. Puntenverdeling partnerschapstoets en projecttoets

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project en partnerschapstoets. Dit is als volgt verdeeld.

Totaal aantal punten

100

Projecttoets

70

Partnerschapstoets

30

Ook geldt een minimum aantal punten voor de project- en partnerschapstoets. Voorstellen die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Het minimaal aantal punten voor de project en partnerschapstoets zijn in de tabel hieronder weergegeven. Binnen de projecttoets moet bovendien voldoende punten worden gescoord op de onderdelen Beleidsrelevantie, Interventiestrategie en Duurzaamheid (FIETS criteria). Wordt aan deze eis niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen, ook indien het totaal aantal punten op de project- en partnerschapstoets boven het minimaal aantal punten ligt.

Minimaal aantal punten

 

Projecttoets (totaal)

40

Partnerschapstoets

18

Naast de 100 punten die te verdienen zijn voor de projecttoets en de partnerschapstoets worden er maximaal 5 extra punten toegekend voor voorstellen voor activiteiten in één van de MOL’s landen en één van de OS-partnerlanden.

Bonuspunten

 

MOL (geen partnerland)

2

Partnerlanden

5

5. Beslissing subsidieaanvraag en uitvoering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

5.1. Beslissing subsidieaanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Binnen 22 weken na de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen wordt besloten of de aanvraag subsidie toegewezen krijgt. Partnerschappen zullen door RVO.nl worden geïnformeerd over de beslissing. Bij afwijzing van de aanvraag zullen de redenen van afwijzing worden medegedeeld.

5.2. Administratieve lasten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een toets op administratieve lasten voor aanvragers is uitgevoerd volgens een standaard rekenmodel waarbij de administratieve lasten zijn geschat op 1.08% van het totale subsidie budget. Aangezien administratieve lasten tijdens de uitvoering en verantwoording in het project opgenomen kunnen worden, zijn alleen administratieve lasten van de subsidieaanvraag meegenomen. Er zijn verschillende maatregelen getroffen die zullen helpen om de administratieve lasten zoveel beperkt mogelijk te maken, zoals het aanbieden van voorlichtingsbijeenkomsten, intake gesprekken en het vereenvoudigen van de procedure en formulieren op basis van de feedback verkregen na de eerste call van het Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid.

Annex I:. Landenlijst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

. Afghanistan

. Albanië

. Algerije

. Angola

. Armenië

. Bangladesh

. Benin

. Bhutan

. Bolivia

. Bosnië Herzegovina

. Burkina Faso

. Burundi

. Cambodja

. Colombia

. Congo DR

. Djibouti

. Egypte

. Eritrea

. Ethiopië

. Filipijnen

. Gambia

. Georgië

. Ghana

. Guatemala

. India

. Indonesië

. Jemen

. Jordanië

. Kaapverdië

. Kenia

. Kosovo

. Laos

. Libië

. Macedonië

. Madagaskar

. Malawi

. Maldiven

. Mali

. Marokko

. Moldavië

. Mongolië

. Mozambique

. Myanmar

. Nepal

. Nicaragua

. Niger

. Nigeria

. Pakistan

. Palestijnse Gebieden

. Peru

. Rwanda

. Sao Tomé

. Senegal

. Sierra Leone

. Somalië

. Sri Lanka

. Suriname

. Tanzania

. Thailand

. Tunesië

. Uganda

. Vietnam

. Zambia

. Zimbabwe

. Zuid-Afrika

. Zuid-Sudan

Annex II:. Partnerlanden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

. Afghanistan

. Bangladesh

. Benin

. Burundi

. Ethiopië

. Ghana

. Indonesië

. Jemen

. Kenia

. Mali

. Mozambique

. Palestijnse gebieden

. Rwanda

. Uganda

. Zuid-Sudan

Annex 3:. Landenlijst MOL’s

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

. Afghanistan

. Angola

. Bangladesh

. Benin

. Bhutan

. Burkina Faso

. Burundi

. Cambodja

. Congo DRC

. Djibouti

. Eritrea

. Ethiopië

. Gambia

. Jemen

. Laos

. Madagaskar

. Malawi

. Mali

. Mozambique

. Myanmar

. Nepal

. Niger

. Rwanda

. Sao Tome

. Senegal

. Sierra Leone

. Somalië

. Tanzania

. Uganda

. Zambia

. Zuid-Soedan

  1. Het aanvraagformulier is te vinden op http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/programma-publieke-private-samenwerking/faciliteit-duurzaam-ondernemen-en-voedselzekerheid ^ [1]
  2. Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 12 april 2012, nr. Minbuza- 2012.7786, tot vaststelling van beleidsregels voor het deelnemen aan samenwerkingsverbanden op het terrein van voedselzekerheid en private sector ontwikkeling (Call for ideas PPP faciliteit duurzaam ondernemen en voedselzekerheid 2012), Stcrt. 2012, nr. 7531 ^ [2]
  3. http://www.oesorichtlijnen.nl/sites/www.oesorichtlijnen.nl/files/oeso_richtlijnen_nlse_vertaling_def_webversie.pdf ^ [3]
  4. Geeft invulling aan motie Dikkers (32505/27), alsmede motie Ferrier (32605/45) en El Fassed (32605/34). ^ [4]
  5. De formele definitie van een PPP is conform art. 10.1 Subsidieregeling BZ: een samenwerkingsverband van enerzijds een of meer partijen afkomstig uit de kring van de overheid en anderzijds een of meer particuliere organisaties zonder winstoogmerk of partijen uit de kring van het bedrijfsleven, gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partijen een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt. ^ [5]
  6. Conform OESO-DAC criteria, dit wordt in de beoordeling getoetst. ^ [6]
  7. http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/programma-publieke-private-samenwerking/faciliteit-duurzaam-ondernemen-en-voedselzekerheid ^ [7]
  8. http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/programma-publieke-private-samenwerking/faciliteit-duurzaam-ondernemen-en-voedselzekerheid ^ [8]
  9. ppp-expertisecentrum@minbuza.nl ^ [9]
  10. Zie begrippenlijst FDOV. http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/programma-publieke-private-samenwerking/faciliteit-duurzaam-ondernemen-en-voedselzekerheid ^ [10]
  11. http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/programma-publieke-private-samenwerking/faciliteit-duurzaam-ondernemen-en-voedselzekerheid ^ [11]
  12. http://www.oesorichtlijnen.nl/sites/www.oesorichtlijnen.nl/files/oeso_richtlijnen_nlse_vertaling_def_webversie.pdf ^ [12]
Naar boven