Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 augustus
2006, nr. SV/WV/2006/56306;
Gelet op de artikelen 24, negende lid, en 26, zesde lid, van de Werkloosheidswet en 32, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 2006, no. W12.06.0346/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
27 oktober 2006, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/WV/2006/88880;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1a. Aanvulling wettelijke grondslag
Dit besluit berust op de artikelen 24, negende lid, en 26, vierde lid, van de WW, 32, derde lid, van de Wet WIA, 16, tweede lid, van de IOW, 2:32, vijfde lid, en 2:33, eerste lid, van de Wajong en 30aa, derde lid, van de ZW.
Artikel 2. Ontheffing in verband met vrijwilligerswerk
[Vervallen per 01-07-2015]
Artikel 3. Ontheffing in verband met mantelzorg
-
1 Het UWV kan aan een uitkeringsgerechtigde op diens aanvraag voor een periode van
maximaal zes maanden ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet WIA, artikel 2:32, tweede lid, onderdeel c, van de Wajong, artikel 30, eerste lid, onderdelen a en b, van de ZW, artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, van de WW, of in artikel 15, onderdelen b, c en e, van de IOW, indien:
-
a. de uitkeringsgerechtigde mantelzorg verricht; en
-
b. die mantelzorg zodanig intensief is, dat in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd
te voldoen aan die verplichtingen.
-
2 Het UWV kan al dan niet op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde na afloop van de
periode waarover op grond van het eerste lid ontheffing is verleend, de ontheffing
telkens verlengen met een periode van een maand, indien nog steeds wordt voldaan aan
de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, en het niet verlengen van die ontheffing
gezien de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde zal leiden tot een
onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 4. Ontheffing in verband met calamiteiten
-
1 Het UWV kan aan een uitkeringsgerechtigde al dan niet op diens aanvraag voor een periode
van maximaal zes maanden ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet WIA, de artikelen 2:31, eerste lid, en artikel 2:32, tweede lid, onderdelen c en d, van de Wajong, artikel 30, eerste lid, van de ZW, de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en 26, eerste lid, onderdelen d, f en g, van de WW of in de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c, 14, tweede lid, onderdeel b, en 15, onderdelen a tot en met e, van de IOW, indien van die uitkeringsgerechtigde tijdelijk redelijkerwijs niet kan worden verlangd
dat hij aan die verplichtingen voldoet in verband met een plotselinge, ernstige crisissituatie
in de privé-sfeer.
-
2 Het UWV kan al dan niet op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde na afloop van de
periode waarover op grond van het eerste lid ontheffing is verleend, de ontheffing
aansluitend verlengen tot maximaal zes maanden, indien nog steeds wordt voldaan aan
de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4a. Ontheffing in verband met zorg voor pasgeboren kind bij overlijden van
de moeder
-
1 Het UWV kan aan een uitkeringsgerechtigde, die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, van de Wazo, op diens aanvraag ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, van de Wet WIA, 2:31, eerste lid, en artikel 2:32, tweede lid, onderdelen c en d, van de Wajong, 30, eerste lid, van de ZW, 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, en 26, eerste lid, onderdelen d,
f en g, van de WW, 12, tweede lid, onderdeel c, 14, tweede lid, onderdeel b, of 15, onderdelen a tot en met e, van de IOW, indien:
Artikel 5. Eenmalige ontheffing
Een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 4a kan eenmalig worden verleend per toestand of gebeurtenis.
Artikel 6. Nadere regelgeving
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de
in de artikelen 2 tot en met 4 gestelde voorwaarden en de wijze waarop aangetoond kan worden dat aan die voorwaarden
is voldaan.
Artikel 6a. Overgangsrecht
Indien door het UWV aan de uitkeringsgerechtigde, voor de inwerkingtreding van artikel
IV van het besluit van 18 juni 2015, houdende wijziging van enige algemene maatregelen
van bestuur in verband met de Wet werk en zekerheid, het invoeren van een ontheffing
in verband met de zorg voor een pasgeboren kind bij overlijden van de moeder, een
wijziging van het Remigratiebesluit in verband met de berekenwijze van de jaarlijkse
indexatie van de remigratie-uitkeringen, het vrijlaten van de afkoopsom klein pensioen
voor verschillende uitkeringen in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
alsmede enkele technische wijzigingen in enkele besluiten (Stb. 242), een ontheffing
is verleend op grond van de artikelen 2, 3 of 4, blijven de artikelen 2, 3 en 4 zoals deze luidden voor die inwerkingtreding van
toepassing voor de uitkeringsgerechtigde gedurende de resterende duur van die ontheffing.
Artikel 7. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit ontheffing verplichtingen sociale zekerheidswetten.