Wijzigingsbesluit Besluit tankstations milieubeheer, enz. (financiële zekerheid, keuringsdocumenten en bevoegdgezagorganen)

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2002. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 15-03-2024.
Geldend van 01-07-2004 t/m heden

Besluit van 12 december 2002 tot wijziging van het Besluit tankstations milieubeheer, het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen en het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 (financiële zekerheid, keuringsdocumenten en bevoegdgezagorganen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 januari 2002, nr. MJZ2002004104, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42, 8.44 en 21.8 van de Wet milieubeheer en de artikelen 8, 16, 70, 72 en 88 van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 11 juni 2002, nr. W08.02.0041/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 december 2002, nr. MJZ2002097013, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2002. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Wijzigt het Besluit tankstations milieubeheer.]

Artikel III

[Red: Wijzigt het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen.]

Artikel IV

  • 2 Een met toepassing van het eerste lid uitgevoerde inspectie wordt voor de toepassing van het Besluit tankstations milieubeheer gelijkgesteld met een inspectie, uitgevoerd volgens het bepaalde bij en krachtens dat besluit.

Artikel V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van:

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de vierentwintigste december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij Besluit van tot wijziging van het Besluit tankstations milieubeheer, het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 en het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen (financiële zekerheid, keuringsdocumenten en bevoegdgezagorganen), als bedoeld in Artikel I, onder F, onderdeel 14

4. Afleverinstallaties voor motorbrandstoffen

4.1 Vaste afleverinstallaties

4.1.1 Afleverinstallaties moeten zijn geplaatst op een vloeistofdichte constructie. Deze constructie moet deel uit maken van de vloeistofdichte verharding of daar vloeistofdicht op aansluiten. Een afsluiter en een eventuele terugslagklep moeten boven de vloeistofdichte afdichting zijn geplaatst zodat de vloeistof niet in de bodem kan dringen.

4.1.2 Vaste afleverinstallaties moeten tegen aanrijden worden beschermd door plaatsing op een terreingedeelte dat ten minste 10 cm hoger ligt dan de aansluitende vloeistofdichte bestrating of door middel van een hieraan gelijkwaardige voorziening.

4.1.3 De afleverinstallatie moet ten minste 4 meter van een (riool)put of ander lager gelegen ruimte zijn opgesteld. Deze afstand geldt niet ten opzichte van de onderdelen van het opvangsysteem voor gemorst product.

4.1.4 De omkasting van de afleverinstallatie moet voldoende zijn geventileerd. De uitsparing in de omkasting van de afleverinstallatie waarin het vulpistool wordt geborgen, moet gasdicht zijn uitgevoerd. Aan de afleverinstallatie mogen geen contactdozen zijn aangebracht.

4.1.5 Onbevoegden mogen de afleverinstallatie, indien deze buiten gebruik is, niet in werking kunnen stellen.

4.1.6 De afleverinstallatie moet zodanig zijn uitgevoerd dat slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van het vulpistool vloeistof kan worden afgeleverd. Een eventueel optredende drukstoot ten gevolge van het plotseling sluiten van het vulpistool moet zonder gevolgen door de afleverinstallatie kunnen worden opgevangen.

4.1.7 Indien de afleverinstallatie is uitgevoerd voor het afleveren van een tevoren bepaalde hoeveelheid brandstof, moet tijdens het afleveren de vloeistofstroom op ieder gewenst moment kunnen worden onderbroken.

4.1.8 Aan de panelen van de omkasting van een afleverinstallatie voor levering van brandstof zonder toezicht moeten temperatuurgevoelige elementen zijn aangebracht, die bij een temperatuur van meer dan 70°C de motoren en de verlichting van de afleverinstallatie definitief buiten werking stellené n de beheerder of een door deze daartoe aangewezen persoon alarmeren.

4.1.9 In of aan de afleverinstallatie moet een schakelaar zijn aangebracht voor het in- en uitschakelen van de afleverinstallatie.

4.1.10 Een afleverinstallatie moet zijn voorzien van een noodstop waarmee de afleverinstallatie direct kan worden uitgeschakeld. De noodstop moet onder alle omstandigheden goed bereikbaar en toegankelijk zijn.

4.1.11 Indien aan het vulpistool of aan de afleverslang elektrisch materieel is aangebracht, moet dit explosieveilig zijn uitgevoerd.

4.1.12 Het vulpistool:

  • a. moet zijn voorzien van een automatisch afslagmechanisme waarmee het vulpistool wordt gesloten als de tank waaraan wordt afgeleverd, vrijwel is gevuld;

  • b. moet zijn voorzien van een afslagmechanisme dat in werking treedt bij een lichte schok;

  • c. mag niet voorzien zijn van een vastzetinrichting.

4.1.13 In afwijking van voorschrift 4.1.12 mag een vulpistool van een afleverinstallatie voor diesel met een afleversnelheid van meer dan 60 l/min die bestemd is voor het afleveren van brandstof aan vrachtwagens en autobussen, zijn voorzien van een vastzetinrichting.

4.1.14 Op de afleverinstallatie moet een duidelijk leesbaar bedieningsvoorschrift zijn aangebracht, dat indien nodig door kunstlicht wordt verlicht.

4.1.15 Per 3 opstelplaatsen van tankende voertuigen moet ten minste één poederblusser aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg bluspoeder.

4.1.16 Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat de motor van een voertuig waaraan brandstof wordt afgeleverd buiten werking is gesteld.

4.1.17 Op of nabij een afleverinstallatie moet een bord met tekst of een pictogram zijn aangebracht met als strekking «Motor afzetten, Vuur, open vlam en roken verboden».

4.1.18 Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat de greep van een vulpistool dat niet is voorzien van een vastzetinrichting niet in geopende stand wordt vastgezet.

4.2 Mobiele afleverinstallaties

4.2.1 Een mobiele afleverinstallatie mag alleen gebruikt worden voor benzine met mengsmering. De inhoud van de tank mag ten hoogste 100 liter bedragen.

4.2.2 Het vullen van de tank van een mobiele afleverinstallatie mag uitsluitend in de open lucht en boven een vloeistofdichte voorziening plaatsvinden.

4.2.3 Wanneer de inrichting gesloten is of geen toezicht aanwezig is moet een mobiele afleverinstallatie staan opgesteld:

  • a. in een afgesloten en op voldoende wijze naar de buitenlucht geventileerde ruimte boven een vloeistofdichte bak of op een vloer die als vloeistofdichte bak is uitgevoerd, of

  • b. op een daartoe bestemde plaats in de buitenlucht die niet toegankelijk is voor onbevoegden, boven een vloeistofdichte bak, die op doelmatige wijze is beschermd tegen aanrijding.

4.2.4 De opvangcapaciteit van de in voorschrift 4.2.3 bedoelde vloeistofdichte bak moet ten minste gelijk zijn aan de maximale inhoud van de tank van de mobiele afleverinstallatie.

4.2.5 De mobiele afleverinstallatie mag alleen onder toezicht in bedrijf zijn.

4.2.6 Wanneer de inrichting geopend is en er toezicht aanwezig is moet een mobiele installatie op een vaste plaats in de buitenlucht zijn opgesteld.

4.2.7 Een duidelijk leesbaar bedieningsvoorschrift moet op de mobiele afleverinstallatie zijn aangebracht.

Naar boven