Burgerlijk Wetboek Boek 7A

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 12-07-2002

Burgerlijk Wetboek Boek 7A, Bijzondere overeenkomsten (vervolg)

Boek 7a. Bijzondere overeenkomsten; vervolg

Vijfde titel A. Van koop en verkoop op afbetaling

Afdeling 1. Van koop en verkoop op afbetaling in het algemeen

Artikel 1576

  • 1 Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.

  • 2 De overeenkomst is niet van kracht voordat partijen de door de koper te betalen prijs hebben bepaald.

  • 3 Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, onder welke vorm of welke benaming ook aangegaan, worden als koop en verkoop op afbetaling aangemerkt.

  • 4 Koop en verkoop op afbetaling in de zin der wet zijn niet de overeenkomsten welke betrekking hebben op:

    • a. onroerende zaken,

    • b. zeeschepen waarvan de bruto-inhoud tenminste twintig kubieke meters of de bruto-tonnage tenminste 6 bedraagt, die teboekstaan of die teboekgesteld kunnen worden in het in artikel 193 van Boek 8 genoemde register,

    • c. binnenschepen die teboekstaan of die teboekgesteld moeten worden doch niet teboekstaan, in het in artikel 783 van Boek 8 genoemde register,

    • d. luchtvaartuigen teboekstaand in het register genoemd in titel 15 van Boek 8.

  • 5 Het in deze titel bepaalde vindt overeenkomstige toepassing op vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht.

Artikel 1576a

Van de bepalingen van deze titel mag slechts worden afgeweken, indien en voor zoover dit daaruit blijkt.

Artikel 1576b

  • 1 Bedingen, waarbij of krachtens welke den schuldenaar, voor het geval hij eenige verplichting uit de overeenkomst niet vervult, de betaling van zekere som als schadevergoeding of eenige straf wordt of kan worden opgelegd, kunnen alleen bij schriftelijk aangegane overeenkomst worden gemaakt.

  • 2 Indien de overeengekomen of opgelegde schadevergoeding of straf den rechter bovenmatig voorkomt, kan deze haar, ten aanzien van het hem voorgelegde geval, verminderen of opheffen.

Artikel 1576c

  • 1 Vervroegde opeischbaarheid, als straf wegens nalatigheid van den kooper in het betalen van termijnen, kan alleen bedongen worden voor het geval de achterstand bedraagt, ten aanzien van één termijn tenminste een tiende, of ten aanzien van meer termijnen gezamenlijk tenminste een twintigste deel van den geheelen koopprijs.

  • 2 Onder geheelen koopprijs wordt verstaan de som van alle betalingen, waartoe de kooper bij regelmatige nakoming van de overeenkomst gehouden is.

Artikel 1576d

Op eenig beding, als bedoeld in de voorafgaande twee artikelen, kan wegens niet tijdige nakoming beroep alleen worden gedaan, indien de schuldenaar, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om zijne verplichtingen na te komen.

Artikel 1576e

  • 1 De kooper is steeds bevoegd tot vervroegde betaling van één of meer eerstvolgende termijnen van den koopprijs.

  • 2 In geval van vervroegde betaling ineens van het geheele nog verschuldigde bedrag heeft hij recht op een aftrek, berekend naar vijf ten honderd ’s jaars over elken daarbij vervroegd betaalden termijn.

  • 3 Van de bepalingen van dit artikel kan ten voordeele van den kooper door partijen worden afgeweken.

Artikel 1576f

  • 1 Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de kooper aan den verkooper of aan een derde eenig recht toekent op zijn loon, pensioen of andere periodieke inkomsten wegens arbeidsovereenkomst, kan ter zake van koop en verkoop op afbetaling, behalve voor opeischbare verplichtingen, alleen geschieden voor betalingen, waartoe de kooper bij regelmatige nakoming van de overeenkomst zal gehouden zijn, en voor de kosten.

  • 2 De handeling heeft alsdan geene werking dan naar gelang bedoelde termijnen verschijnen overeenkomstig een bij schriftelijke overeenkomst vastgelegd plan van regelmatige afbetaling of naar gelang er kosten vallen, telkens tot het beloop daarvan.

  • 3 Bovendien is vereischt, dat de kooper, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is gebleven. Alleen de termijnen en kosten, waarover de ingebrekestelling is geschied, en die, welke daarna verschijnen, komen in aanmerking bij het bepalen van bedoelde werking.

  • 4 Ten aanzien van hem, die de uitkeering wegens arbeidsovereenkomst verschuldigd is, heeft de handeling geen gevolg, alvorens de ingebrekestelling van den kooper en het plan van regelmatige afbetaling met opgave van hetgeen daarop voldaan is en van de gevorderde kosten schriftelijk te zijner kennis zijn gebracht, dan wel schriftelijk door hem zijn erkend. Betalingen, dienovereenkomstig te goeder trouw door hem gedaan, bevrijden hem tegenover den kooper.

Artikel 1576g

Volmacht tot invordering van loon, pensioen of andere periodieke vorderingen ter zake van eene arbeidsovereenkomst, onder welken vorm of welke benaming ook, door den kooper verleend, is steeds herroepelijk.

Afdeling 2. Van huurkoop

Artikel 1576h

  • 1 Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.

  • 2 Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, hetzij als huur en verhuur, hetzij onder anderen vorm of andere benaming aangegaan, worden als huurkoop aangemerkt.

  • 3 Onder huurkoop is begrepen de overeenkomst, waarbij ter zake van een koop en verkoop een derde, die den eigendom der zaak verwerft, aan den kooper crediet verleent des dat het geheel van handelingen de strekking van huurkoop erlangt.

Artikel 1576i

  • 1 Huurkoop wordt aangegaan bij authentieke of onderhandsche akte, welke voldoet aan de bepalingen van artikel 1576j.

  • 2 Hetzelfde geldt voor overeenkomsten, welke bestaande overeenkomsten zoodanig wijzigen of aanvullen, dat daardoor huurkoop zou ontstaan.

  • 3 Wordt de overeenkomst aangegaan bij onderhandsche akte, dan moet deze, zoo de kooper dit verlangt, in dubbel worden opgemaakt.

  • 4 Het dubbel, of zoo dit niet is opgemaakt, een authentiek of door den verkooper onderteekend afschrift, wordt zoo spoedig mogelijk na het sluiten van de overeenkomst door den verkooper aan den kooper verstrekt.

  • 5 Verder afschrift kan de kooper te allen tijde tegen betaling van de kosten vorderen.

Artikel 1576j

  • 1 De akte van huurkoop moet duidelijk vermelden den geheelen koopprijs, als bedoeld in artikel 1576c, het plan van regelmatige afbetaling, als bedoeld in artikel 1576f, en de bedingen betreffende voorbehoud en overgang van eigendom.

  • 3 Ontbreekt eene akte, welke voldoet aan genoemde voorwaarden, dan geldt de overeenkomst niet als huurkoop, doch wordt de koop en verkoop op afbetaling geacht te zijn gesloten zonder beding, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering aan den kooper overgaat.

Artikel 1576k

Ter zake van huurkoop kan de koper, indien hij bij het aangaan van de overeenkomst werkelijke woonplaats in een gemeente in Nederland heeft, geen woonplaats kiezen, behalve voor het geval dat hij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in die gemeente mocht hebben.

Artikel 1576l

  • 1 De verkoper is verplicht de verkochte zaak aan de koper te leveren door aan deze de macht over de zaak te verschaffen. Op zijn verdere verplichtingen zijn de bepalingen van de eerste, tweede en derde afdeling van titel 1 van Boek 7 van toepassing.

  • 2 Vervreemding door den verkooper van de in huurkoop afgeleverde zaak werkt niet ten nadeele van den huurkooper.

Artikel 1576m

  • 1 De kooper heeft van de zaak, die hij krachtens huurkoop onder zich heeft, het genot, ook voordat hij den eigendom daarvan verkrijgt.

  • 2 Hij mag de zaak gebruiken overeenkomstig hare bestemming.

  • 3 Hare gedaante of inrichting mag hij niet veranderen, noch de zaak verhuren of zijn genot aan anderen afstaan.

  • 5 Van deze bepalingen kan bij overeenkomst worden afgeweken. Van lid 4 kan echter bij een consumentenkoop niet ten nadele van de koper worden afgeweken.

Artikel 1576n

  • 1 De vruchten, welke de zaak tijdens het genot oplevert, behooren den kooper toe. Voorzoover bij de akte van huurkoop hiervan is afgeweken, heeft de kooper niettemin het genot der vruchten, indien niet anders is overeengekomen.

  • 2 De burgerlijke vruchten worden, voor zoover niet anders is overeengekomen, gerekend van dag tot dag verkregen te worden en den kooper toe te behooren, naarmate zijn genot duurt, welk ook het tijdstip moge wezen, waarop dezelve betaalbaar zijn.

  • 3 De verplichting tot teruggave van de in huurkoop afgeleverde zaak omvat die tot teruggave van de vruchten, welke den verkooper toebehooren.

Artikel 1576q

Ontbinding van huurkoop, of teruggave van eene in huurkoop gehouden zaak krachtens daartoe gemaakt beding, kan, wegens niet tijdige nakoming door den kooper van zijne verplichtingen, niet worden ingeroepen of gevorderd, tenzij de kooper, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om zijne verplichtingen na te komen.

Artikel 1576r

Wanneer de verkoper ontbinding van de overeenkomst of teruggave van de in huurkoop afgeleverde zaak kan vorderen, kan de kantonrechter, indien de verkoper zulks verzoekt en daarbij redelijk belang heeft, bij voorlopige voorziening teruggave bij voorraad bevelen.

Artikel 1576s

Indien, wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen, de in huurkoop afgeleverde zaak krachtens daartoe gemaakt beding wordt teruggenomen, heeft dit ontbinding van de overeenkomst tot gevolg, tenzij tusschen partijen anders overeengekomen is.

Artikel 1576t

Indien bij ontbinding van de overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen de verkooper in beteren vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de overeenkomst, vindt volledige verrekening plaats.

Artikel 1576u

Indien bij ontbinding der overeenkomst de kooper recht mocht hebben op eenige terugbetaling, kan hij door den rechter worden gemachtigd de zaak, die hij terug moet geven, onder zich te houden, totdat het hem verschuldigde wordt betaald of de verkooper daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.

Artikel 1576v

  • 1 Indien wegens niet betaling van verschenen termijnen de in huurkoop afgeleverde zaak is teruggenomen zonder voorafgaande rechterlijke tusschenkomst, kan de kooper gedurende veertien dagen na de terugneming de zaak inlossen, door betaling van de verschenen termijnen en de verschuldigde rente, boeten en kosten.

  • 2 Mocht de overeenkomst zijn ontbonden, dan wordt dit door de inlossing ongedaan gemaakt.

  • 3 Bij herhaling van het in het eerste lid genoemde geval heeft de kooper het recht van inlossing alleen onder volledige betaling.

  • 4 Aan de vordering tot inlossing, anders dan onder volledige betaling, behoeft de verkooper niet te voldoen, indien omstandigheden aanwezig zijn, die tot toepassing van artikel 1576r aanleiding zouden geven.

  • 5 Van de bepalingen van dit artikel kan ten voordeele van den kooper door partijen worden afgeweken.

Artikel 1576w

In het vonnis, waarbij de verplichting tot teruggave van eene in huurkoop afgeleverde zaak wordt vastgesteld of de overeenkomst wordt ontbonden, kan een bevel tot teruggave worden opgenomen.

Artikel 1576x

  • 1 Bij het vonnis, dat bevel tot teruggave uit kracht van huurkoop inhoudt, kan de geldswaarde der terug te geven zaak worden vastgesteld.

  • 2 In dat geval kan de tenuitvoerlegging ook door uitwinning geschieden.

Zevende titel. Van huur en verhuur

Eerste afdeeling. Algemeene bepaling

Artikel 1584

  • 1 Huur en verhuur is eene overeenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt om de andere het genot eener zaak te doen hebben, gedurende eenen bepaalden tijd en tegen eenen bepaalden prijs, welken de laatstgemelde aanneemt te betalen.

  • 2 Men kan allerlei soort van zaken, het zij onroerende, het zij roerende, verhuren.

  • 3 De pachtovereenkomst wordt niet onder de overeenkomst van huur en verhuur begrepen. Zij wordt bij afzonderlijke wet geregeld.

Artikel 1585

De bepalingen van deze en de volgende afdeling zijn mede van toepassing op de huur van vermogensrechten, voor zover de strekking van die bepalingen of de aard van het recht zich daartegen niet verzet.

Tweede afdeeling. Van de regelen, welke gemeen zijn aan verhuringen van huizen en van andere zaken

Artikel 1586

De verhuurder is, door den aard van de overeenkomst, en zonder dat daartoe eenig bijzonder beding vereischt wordt, verpligt:

  • 1°. Om het verhuurde aan den huurder ter beschikking te stellen;

  • 2°. Om hetzelve te onderhouden in zoodanigen staat, dat het tot het gebruik waartoe het verhuurd is dienen kan;

  • 3°. Om den huurder het rustig genot daarvan te doen hebben, zoo lang de huur duurt.

Artikel 1587

  • 1 De verhuurder is gehouden de verhuurde zaak in alle opzichten in goede staat van onderhoud ter beschikking te stellen.

  • 2 Hij moet daaraan, gedurende den huurtijd, alle reparatien laten doen welke noodzakelijk mogten worden, met uitzondering van degene tot welke de huurder verpligt is.

Artikel 1588

  • 1 De verhuurder moet den huurder instaan voor alle gebreken van de verhuurde zaak, welke het gebruik daarvan verhinderen, al mogt ook de verhuurder dezelve tijdens het doen der verhuring niet gekend hebben.

  • 2 Indien door die gebreken eenig nadeel voor den huurder ontstaat, is de verhuurder gehouden hem deswege schadeloos te stellen.

Artikel 1589

Indien, gedurende den huurtijd, de verhuurde zaak door eenig toeval geheel en al vergaan is, vervalt de huur-overeenkomst van regtswege. Indien de zaak slechts ten deele vergaan is, heeft de huurder de keus om, naar gelang der omstandigheden, of vermindering van de huurprijs te vorderen of de huurovereenkomst te ontbinden; doch hij kan, in geen dier beide gevallen, aanspraak op schadevergoeding maken.

Artikel 1590

De verhuurder mag, gedurende den huurtijd, de gedaante of inrigting van de verhuurde zaak niet veranderen.

Artikel 1591

  • 1 Indien, gedurende den huurtijd, de verhuurde zaak dringende reparatien noodig heeft, welke niet tot na het eindigen der huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder dezelve gedoogen, welke ongemakken hem ook hierdoor worden veroorzaakt, en hoewel hij ook, gedurende het doen dier reparatien van een gedeelte van de verhuurde zaak verstoken zij.

  • 2 Doch indien deze reparatien langer dan veertig dagen duren, zal de huurprijs verminderd worden naar evenredigheid van den tijd, en van het gedeelte van de verhuurde zaak, waarvan de huurder zal zijn verstoken geweest.

  • 3 Indien de reparatien van dien aard zijn dat daardoor het gehuurde, hetgeen den huurder en zijn huisgezin ter bewoning noodzakelijk is, onbewoonbaar wordt, kan dezelve de huur doen verbreken.

Artikel 1592

De verhuurder is niet verpligt den huurder te waarborgen tegen de belemmeringen welke hem derden, door feitelijkheden, in zijn genot toebrengen, zonder overigens eenig regt op het gehuurde te beweren; behoudens het regt van den huurder om dezelve uit eigen hoofde te vervolgen.

Artikel 1593

Indien, daarentegen, de huurder in deszelfs genot is gestoord geworden, ten gevolge eener regtsvordering welke tot den eigendom van de zaak betrekking heeft, heeft hij het regt om eene geëvenredigde vermindering van den huurprijs te vorderen, mits van die stoornis of belemmering aan den eigenaar behoorlijk kennis gegeven zij.

Artikel 1594

Indien degenen die de feitelijkheden gepleegd hebben enig recht ten aanzien van de verhuurde zaak beweren te hebben, of indien de huurder zelf in regten gedagvaard is om tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van de zaak verwezen te worden, of om de uitoefening van eenige erfdienstbaarheid of een ander recht ten aanzien van de zaak te gedoogen, moet hij den verhuurder daarvan beteekening doen, en hij kan denzelven tot vrijwaring oproepen.

Artikel 1595

  • 1 De huurder mag, indien hem dit vermogen niet is toegestaan, de zaak niet weder verhuren, noch zijne huur aan een ander afstaan.

  • 2 Indien het gehuurde in een huis of in eene woning bestaat, welke de huurder zelf bewoont, kan hij een gedeelte daarvan, onder zijne verantwoordelijkheid, aan een ander verhuren, indien hem dat vermogen niet bij de overeenkomst is ontzegd geworden.

Artikel 1596

De huurder is tot twee hoofdverpligtingen gehouden:

  • 1°. Om het gehuurde als een goed huurder te gebruiken, en overeenkomstig de bestemming welke daaraan bij de huur-overeenkomst gegeven is, of volgens die welke, bij gebreke van overeenkomst daaromtrent, naar gelang der omstandigheden voorondersteld wordt;

  • 2°. Om den huurprijs op de bepaalde termijnen te voldoen.

Artikel 1598

Indien tusschen den verhuurder en den huurder eene beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, is laatstgemelde gehouden de zaak in dien staat weder op te leveren, waarin hij deze, volgens die beschrijving, heeft aanvaard; met uitzondering van hetgeen door ouderdom of door onvermijdelijke toevallen vergaan of van waarde verminderd is.

Artikel 1599

Indien geene beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, ten aanzien van het onderhoud, hetwelk ten laste van huurders komt, behoudens tegenbewijs, voorondersteld het gehuurde in goeden staat te hebben aanvaard, en moet hij hetzelve in dien staat terug geven.

Artikel 1600

  • 1 De huurder is aansprakelijk voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst.

  • 2 Alle schade behalve brandschade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan.

Artikel 1602

De huurder is jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden.

Artikel 1603

De huurder mag, bij ontruiming van de verhuurde zaak, afbreken en naar zich nemen al hetgeen hij daaraan, op zijne kosten, heeft doen maken, mits zulks gedaan worde zonder beschadiging van de zaak.

Artikel 1605

Wanneer er geschil ontstaat over den prijs eener verhuring, bij monde aangegaan, waarvan de uitvoering begonnen is, en er geene kwijting aanwezig is, moet de verhuurder op zijnen eed geloofd worden, ten ware de huurder mogt verkiezen den huurprijs door deskundigen te doen begrooten.

Artikel 1606

Indien de huur bij geschrift is aangegaan, houdt dezelve van regtswege op, wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat daartoe eene opzegging vereischt worde.

Artikel 1607

Indien de huur zonder geschrift is aangegaan, houdt dezelve op den bepaalden tijd niet op, dan voor zoo verre de eene partij aan de andere de huur heeft opgezegd, met inachtneming der termijnen welke het plaatselijk gebruik medebrengt.

Artikel 1608

Wanneer de eene partij aan de andere eene opzegging van huur heeft beteekend, kan de huurder, hoewel in het genot blijvende, zich niet beroepen op eene stilzwijgende wederinhuring.

Artikel 1609

Indien, na het eindigen van eene verhuring bij geschrifte aangegaan, de huurder in het genot is gebleven en gelaten, ontstaat daardoor eene nieuwe huur, waarvan de gevolgen geregeld worden bij de artikelen, tot mondelinge verhuringen betrekkelijk.

Artikel 1610

In het geval der twee voorgaande artikelen, strekt zich de borgtogt, voor de huur gesteld, niet uit tot de verpligtingen die uit de verlenging der huur ontstaan.

Artikel 1611

De huur-overeenkomst gaat geenszins te niet door den dood van den verhuurder, noch door dien van den huurder.

Artikel 1612

  • 1 Door verkoop van het verhuurde wordt eene te voren aangegane huur niet verbroken, ten ware dit bij de verhuring mogt voorbehouden zijn.

  • 2 Bij zoodanig voorbehoud, kan de huurder, zonder uitdrukkelijk beding geene aanspraak op vergoeding maken, maar met dat laatste beding, is hij niet tot ontruiming van het gehuurde verpligt, zoo lang de verschuldigde vergoeding niet is gekweten.

Artikel 1614

Een kooper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij de huur- overeenkomst voorbehouden om, ingeval van verkoop, den huurder tot de ontruiming van het gehuurde te noodzaken, is verpligt den huurder zoodanigen tijd te voren te waarschuwen, als het plaatselijk gebruik tot het doen van opzeggingen medebrengt.

Artikel 1615

De verhuurder kan de huur niet doen ophouden door te verklaren dat hij de gehuurde zaak zelf wil betrekken, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn.

Artikel 1616

Indien men bij de huur-overeenkomst is overeengekomen dat de verhuurder de bevoegdheid zoude hebben om het verhuurde huis of andere onroerende zaak zelf te betrekken, is hij verpligt vooraf eene opzegging te doen beteekenen, zoo veel tijd te voren, als bij artikel 1614 is vastgesteld.

Derde afdeeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur van huizen en huisraad

Artikel 1619

  • 1 Geringe en dagelijksche reparatien zijn voor rekening van den huurder.

  • 2 Bij gebreke van overeenkomst, worden als zoodanig aangemerkt reparatien aan winkelkasten, de sluiting der luiken of blinden, de binnensloten, de vensterglazen, zoo binnen als buiten ’s huis, en al hetgeen verder door het plaatselijk gebruik daaronder begrepen wordt.

  • 3 Niettemin komen die reparatien ten laste van den verhuurder, indien zij door den vervallen toestand van het verhuurde of door overmagt zijn noodzakelijk geworden.

Artikel 1620

  • 1 Het schoonhouden van putten, regenbakken en sekreten komt ten laste van den verhuurder, indien het tegendeel niet bedongen is.

  • 2 Het schoonhouden der schoorsteenen komt, bij gebreke van beding, ten laste van den huurder.

Artikel 1621

De huur van meubelen, om een geheel huis, eene geheele woning, een winkel, of eenig ander vertrek, daarmede te stofferen, wordt gehouden voor zoo lang te zijn aangegaan, als de huizen, woningen, winkels of vertrekken, volgens plaatselijk gebruik, doorgaans verhuurd worden.

Artikel 1622

  • 1 De huur van gestoffeerde kamers wordt gehouden bij het jaar te zijn aangegaan, wanneer dezelve is aangegaan voor eene zekere som in het jaar;

    Bij de maand, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som in de maand;

    Bij den dag, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som voor iederen dag.

  • 2 Indien niet blijkt dat de huur voor eene zekere som bij het jaar, bij de maand, of voor iederen dag, is aangegaan, wordt dezelve geacht volgens plaatselijk gebruik te zijn gesloten.

Artikel 1623

Indien de huurder van een huis of vertrek, na het eindigen van den huurtijd, bij schriftelijke overeenkomst bepaald, in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat zich de verhuurder daartegen verzet, wordt hij geacht het verhuurde op dezelfde voorwaarden te blijven behouden, voor den tijd welken het plaatselijk gebruik medebrengt, en kan hij het verhuurde niet verlaten, noch daaruit gezet worden, dan na eene tijdige opzegging, overeenkomstig het plaatselijk gebruik gedaan.

Vierde afdeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur en verhuur van woonruimte

Artikel 1623a

  • 1 De volgende bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op de overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte, met uitzondering van die, welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. De artikelen 1623b-1623f, 1623j, 1623k, eerste en tweede lid, 1623l, 1623n, derde lid en 1623o zijn voorts niet van toepassing op de huur en verhuur van woonruimte in gebouwen, welke aan een gemeente toebehoren en ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voor afbraak bestemd zijn. Op de huur en verhuur van woonruimte die niet een zelfstandige woning vormt en deel uitmaakt van een woning waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft en waarin niet eerder aan dezelfde huurder deze of andere woonruimte is verhuurd geweest, zijn gedurende negen maanden na het ingaan van de overeenkomst de artikelen 1623b, vierde lid, 1623c tot en met 1623f , 1623j, 1623l en 1623o niet van toepassing en is artikel 1623n, derde lid, in zoverre van toepassing dat de in dat lid bedoelde opzegging uitsluitend wordt beheerst door artikel 1623b, met uitzondering van het vierde lid van dat artikel.

  • 2 Onder woonruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak die als zelfstandige woning is verhuurd, of een als woning verhuurd gedeelte daarvan, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.

  • 3 Onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.

  • 4 Onder woonwagen wordt verstaan een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, met uitzondering van wagens die een eigen aandrijving hebben en wagens waarvoor voor het voortbewegen ervan over een weg geen ontheffing ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 van bij of krachtens die wet gegeven voorschriften met betrekking tot verkeersregels en verkeerstekens is vereist.

  • 5 Onder standplaats wordt verstaan een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • 7 Op de overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte is artikel 1612 niet van toepassing, voor zover het de verhuurder toestaat te bedingen dat de huur wordt verbroken door verkoop van het verhuurde.

Artikel 1623b

  • 1 Een overeenkomst, welke is aangegaan voor onbepaalde tijd, moet worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs geldende dag.

  • 2 In afwijking van artikel 1606 houdt de bij geschrifte aangegane huurovereenkomst van woonruimte niet van rechtswege op, wanneer de bepaalde tijd verstreken is, doch moet zij worden opgezegd. Een voor bepaalde tijd, hetzij bij geschrift, hetzij zonder geschrift aangegane overeenkomst moet worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs geldende dag, doch niet vallend voor het verstrijken van de bepaalde tijd.

  • 3 De opzegging moet geschieden bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief. Is ingevolge het bepaalde in artikel 1623g, eerste lid, de echtgenoot van de huurder medehuurder, dan moet de opzegging aan beide echtgenoten afzonderlijk worden gedaan.

  • 4 De opzegging door de verhuurder moet op straffe van nietigheid de gronden vermelden die tot de opzegging hebben geleid. Een opzegging door de verhuurder op andere dan de in artikel 1623e, eerste lid, genoemde gronden is nietig. De huurder moet bij de opzegging worden gevraagd binnen zes weken schriftelijk aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in de beëindiging van de overeenkomst.

  • 5 Bij de opzegging moeten, in afwijking in zoverre van de artikelen 1607, 1609 en 1623, de hierna omschreven termijnen in acht worden genomen.

  • 6 Bij opzegging door de huurder is de termijn gelijk aan de tijd, welke tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen verstrijkt, doch niet korter dan een maand en niet langer dan drie maanden.

  • 7 Bij opzegging door de verhuurder is de termijn niet korter dan drie maanden; voor elk jaar dat de huurder krachtens overeenkomst ononderbroken in het genot van het gehuurde is geweest wordt deze termijn van rechtswege met een maand verlengd, tot ten hoogste zes maanden.

  • 8 Een opzegging, die in strijd met het eerste, tweede of zesde lid is gedaan en een opzegging die op kortere termijn is gedaan dan is voorgeschreven in het zevende lid, gelden niettemin als waren zij gedaan tegen de voorgeschreven dag en met inachtneming van de voorgeschreven termijn.

  • 9 Elk beding, waarbij in strijd met het zesde lid een langere opzeggingstermijn of waarbij in strijd met het zevende lid een kortere opzeggingstermijn wordt overeengekomen of waarbij van andere bepalingen van dit artikel wordt afgeweken, is nietig.

  • 10 De bepalingen van dit artikel gelden niet indien de beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden nadat de huur is ingegaan.

Artikel 1623c

  • 1 Een opgezegde huurovereenkomst blijft, tenzij de huurder de overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na de datum waartegen rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurder, als in het volgende lid bedoeld.

  • 2 De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging geen schriftelijke mededeling van de huurder dat hij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, heeft ontvangen, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de kantonrechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen.

  • 3 De verhuurder legt aan de kantonrechter een verklaring van de huurcommissie bedoeld in artikel 2 van de Wet op de huurcommissies over, inhoudende hetzij de vaststelling dat de huurder de woonruimte niet heeft onderverhuurd, hetzij de namen en woonplaatsen van de onderhuurders, zomede alle verdere gegevens betreffende de onderhuurders, welke naar het oordeel van de commissie ter kennis van de rechter behoren te worden gebracht.

  • 4 De verhuurder is in zijn vordering niet ontvankelijk indien hij niet de in het vorige lid bedoelde verklaring overlegt. De rechter spreekt de niet-ontvankelijkheid niet uit dan nadat hij de verhuurder in de gelegenheid heeft gesteld het gepleegde verzuim binnen een door hem te bepalen termijn te herstellen.

  • 5 Elk met de bepalingen van dit artikel strijdig beding is nietig.

Artikel 1623d

  • 1 Bij zijn beslissing op de vordering bedoeld in artikel 1623c, tweede lid, neemt de rechter uitsluitend de in de opzegging vermelde gronden in aanmerking.

  • 2 Indien de rechter de vordering afwijst, wordt de overeenkomst van rechtswege verlengd. De rechter beslist of de overeenkomst voor onbepaalde of voor bepaalde tijd wordt voortgezet.

  • 3 Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast.

  • 4 Het vonnis levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op.

Artikel 1623e

  • 1 De rechter kan de vordering slechts toewijzen:

    • 1°. indien de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt;

    • 2°. indien een verhuurder als bedoeld in het tweede lid een overeenkomst voor bepaalde tijd heeft aangegaan en hij uitdrukkelijk heeft bedongen, dat het gehuurde na de afloop van die termijn moet worden ontruimd, tenzij blijkt dat de verhuurder geen belang meer heeft bij de ontruiming;

    • 3°. indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik - vervreemding van de zaak niet daaronder begrepen - dat van hem, de belangen en behoeften van beide partijen en van onderhuurders naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd en mits blijkt, dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen;

    • 4°. indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte, voor zover, in het geval dat de Huurprijzenwet woonruimte op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is, dit aanbod niet een wijziging inhoudt van de huurprijs of van de kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van genoemde wet;

    • 5°. indien de verhuurder een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken;

    • 6°. indien de verhuurder, in geval van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 1623a, eerste lid, derde zin, die niet binnen het in die zin genoemde tijdvak is opgezegd, aannemelijk maakt dat zijn belangen bij beëindiging van de overeenkomst zwaarder wegen dan de belangen van de huurder bij voortzetting daarvan.

  • 2 In het geval bedoeld in het vorige lid onder 2° kan het daarbedoelde beding slechts worden gemaakt door de verhuurder die de woonruimte niet zelf heeft bewoond, noch deze eerder heeft verhuurd en die na de afloop van de termijn waarvoor de huurovereenkomst wordt aangegaan de woonruimte zal betrekken, door de verhuurder die zelf de vorige bewoner van de woonruimte is en die na de afloop van de termijn waarvoor de huurovereenkomst wordt aangegaan de woonruimte weer zal betrekken of door de verhuurder, jegens wie de vorige huurder het recht heeft verkregen na de afloop van de termijn waarvoor de huurovereenkomst wordt aangegaan de woonruimte weer te betrekken.

  • 3 De rechter houdt bij de beoordeling van de vraag of andere woonruimte voor de huurder passend is, geen rekening met de bijdragen uit ’s Rijks kas welke een huurder ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van een woning, kan verkrijgen.

  • 5 Een opzegging door de verhuurder, die rechtsopvolger van een vorige verhuurder is, op de grond dat hij zelf het verhuurde in gebruik wil nemen, is nietig, indien deze geschiedt binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht.

  • 6 De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder 3° en 5°, een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als in de vorige zin bedoeld wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn binnen welke de verhuurder de bevoegdheid heeft de opzegging in te trekken. Indien de verhuurder van die bevoegdheid gebruik maakt, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.

  • 7 Indien de verhuurder de overeenkomst heeft opgezegd op de grond dat hij zelf het verhuurde duurzaam in gebruik wil nemen en de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst is toegewezen, dan wel de huurder in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd, is de verhuurder jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde duurzaam in gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Artikel 1628a, tweede, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder 1° en 4°, kan de rechter, alvorens de vordering toe te wijzen de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of het aanbod te aanvaarden.

Artikel 1623f

  • 1 Indien de rechter de huurovereenkomst verlengd heeft, kan de verhuurder nadat hij de overeenkomst heeft opgezegd overeenkomstig artikel 1623b, wederom vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. Indien de overeenkomst krachtens een beslissing bedoeld in artikel 1623d, tweede lid, voor onbepaalde tijd van kracht blijft, kan de verhuurder de overeenkomst op grond van dezelfde feiten niet opnieuw binnen drie jaren, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, opzeggen. Als de overeenkomst verlengd is voor bepaalde tijd, kan deze vordering telkens na het tijdstip dat drie maanden voor het eind van de termijn van verlenging ligt, worden ingesteld.

Artikel 1623g

  • 1 De echtgenoot van een huurder is van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de huurovereenkomst vóór dan wel na het aangaan van het huwelijk is gesloten.

  • 2 Voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, behalve voor zover deze reeds opeisbaar waren voordat de echtgenoot medehuurder werd, zijn de huurder en de medehuurder jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk.

  • 3 Indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder huurder.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde echtgenoot, hetzij ingevolge een beschikking als bedoeld in de artikel 826, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetzij ingevolge onderlinge overeenstemming in verband met een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed, niet het gebruik heeft van de echtelijke woning, brengt dit voor de toepassing van dit artikel geen verandering in het hoofdverblijf.

  • 5 In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.

  • 6 Met een echtgenoot wordt een geregistreerde partner gelijk gesteld.

Artikel 1623h

  • 1 Indien op het gezamenlijke verzoek van de huurder van woonruimte en van een andere persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, alsmede van een medehuurder wanneer die er is, de verhuurder niet binnen drie maanden schriftelijk heeft verklaard er mede in te stemmen dat die andere persoon medehuurder zal zijn, kunnen de huurder en die andere persoon, alsmede een medehuurder wanneer die er is, gezamenlijk vorderen dat de kantonrechter zal bepalen dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn.

  • 2 Nadat een verzoek aan de verhuurder als bedoeld in het vorige lid is gedaan, kan een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst op de grond dat de huurder in strijd met hetgeen overeengekomen is, met een ander in de woonruimte een gemeenschappelijke huishouding heeft, niet meer worden toegewezen. Deze omstandigheid levert alsdan evenmin een grond voor opzegging van de huurovereenkomst op.

  • 3 De kantonrechter wijst de vordering bedoeld in het eerste lid slechts af:

    • a. indien de persoon bedoeld in het eerste lid niet gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;

    • b. indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in het eerste lid op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;

    • c. indien de persoon bedoeld in het eerste lid vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huurovereenkomst.

  • 4 Voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst zijn de persoon die de huurovereenkomst heeft aangegaan en ieder van de personen die op grond van dit artikel medehuurder of huurder is, hoofdelijk jegens de verhuurder aansprakelijk, met dien verstande dat een medehuurder niet aansprakelijk is voor verplichtingen die reeds opeisbaar waren voordat hij medehuurder werd.

  • 5 De bepalingen omtrent het eindigen van de huurovereenkomst zijn op de personen bedoeld in het vorige lid afzonderlijk van toepassing, met dien verstande dat een persoon de hoedanigheid van medehuurder in ieder geval verliest, indien hij zijn hoofdverblijf niet langer in de woonruimte heeft. Indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder huurder.

  • 6 Is ten aanzien van de woonruimte hoofdstuk II van de Huisvestingswet van toepassing, dan zet de medehuurder in afwijking van het vorige lid de huurovereenkomst slechts voort, indien de kantonrechter dit heeft bepaald op een daartoe door die persoon binnen twee maanden na het tijdstip waarop hij huurder is geworden, ingestelde vordering en in elk geval zolang op deze vordering nog niet onherroepelijk is beslist. De kantonrechter wijst de vordering slechts af, indien de eiser niet een voor hem geldende huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van die wet overlegt.

  • 7 Ieder van de personen bedoeld in het vierde lid kan vorderen dat de kantonrechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huurovereenkomst met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De kantonrechter wijst de vordering slechts toe, indien dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is, met dien verstande dat hij de vordering in ieder geval toewijst, indien de eiser aantoont dat de persoon waarop de vordering betrekking heeft, zijn positie van medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door de eiser aan de verhuurder gedaan verzoek of van een door hem ingestelde vordering als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1623i

  • 1 Bij het overlijden van de huurder van woonruimte zet de medehuurder de huurovereenkomst als huurder voort. Hij kan de huurovereenkomst binnen zes maanden na het overlijden bij deurwaardersexploit of aangetekende brief opzeggen met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de opzegging.

  • 2 De persoon die niet op grond van het vorige lid huurder wordt, doch wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, zet de huurovereenkomst voort gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder; de tweede zin van het vorige lid is van toepassing. Hij zet de overeenkomst ook nadien voort, indien de kantonrechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde vordering, en in elk geval zolang op deze vordering nog niet onherroepelijk is beslist.

  • 3 De kantonrechter wijst de vordering bedoeld in het vorige lid in ieder geval af:

    • a. indien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van het vorige lid voldoet;

    • b. indien de eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huurovereenkomst;

    • c. indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk II van de Huisvestingswet van toepassing is, indien de eiser niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van die wet overlegt.

  • 5 Komt vast te staan, dat een persoon ten onrechte een beroep op voortzetting van de huurovereenkomst krachtens dit artikel heeft gedaan, dan blijft hij over de tijd gedurende welke hij het genot van de woonruimte heeft gehad jegens de verhuurder aansprakelijk voor de nakoming van de huurovereenkomst die voor hem zou hebben bestaan als hij huurder was geweest. Heeft meer dan één persoon ten onrechte een beroep op voortzetting van de huurovereenkomst gedaan, dan is ieder van hen jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk.

  • 6 Zijn er geen personen die krachtens dit artikel de huurovereenkomst voortzetten, dan eindigt deze aan het eind van de tweede maand na het overlijden van de huurder. De erfgenamen zijn bevoegd de huurovereenkomst tegen het eind van de eerste maand na het overlijden van de huurder te doen eindigen.

  • 7 Van dit artikel kan niet ten nadele van de personen aan wie dit artikel recht op voortzetting van de huurovereenkomst toekent en van de erfgenamen bedoeld in het vorige lid worden afgeweken.

  • 8 Van artikel 1611 kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.

Artikel 1623j

Indien de rechter ingevolge artikel 299 van Boek 3 de huurder machtigt bepaalde onderhoudswerken of reparatiën ten koste van de verhuurder uit te voeren, kan hij tevens, ongeacht enig andersluidend beding, bepalen of en tot welk bedrag de huurder de gemaakte kosten met de huurprijs kan verrekenen.

Artikel 1623k

  • 1 De onderhuurovereenkomst die betrekking heeft op een zelfstandige woning waar de onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, wordt in geval van beëindiging van de huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder voortgezet door de verhuurder.

  • 2 De verhuurder kan binnen een half jaar nadat hij op grond van het eerste lid de onderhuurovereenkomst heeft voortgezet vorderen dat de kantonrechter zal bepalen dat de overeenkomst met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip zal eindigen op de grond dat:

    • a. de wederpartij vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de overeenkomst;

    • b. de onderhuurovereenkomst is aangegaan met de kennelijke strekking de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen;

    • c. in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de inhoud van huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte alsmede op de inhoud van de geëindigde overeenkomst tussen hem en de huurder, niet van hem kan worden gevergd dat hij de overeenkomst met de wederpartij voortzet.

  • 3 Ingeval van onderverhuur van woonruimte, welke al dan niet een zelfstandige woning vormt, zet degene die op grond van de artikelen 1623g, 1623h of 1623i huurder is geworden of de huurovereenkomst heeft voortgezet, als onderverhuurder de overeenkomst met de onderhuurder voort.

Artikel 1623l

  • 1 De huurder van woonruimte die een ruil van woonruimte wenst te bewerkstelligen, kan vorderen dat de kantonrechter, ongeacht enig andersluidend beding, hem zal machtigen om een ander in zijn plaats als huurder te stellen. Indien op de woonruimte hoofdstuk II van de Huisvestingswet van toepassing is, moet de eiser een ten behoeve van de voorgestelde huurder afgegeven huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van die wet met betrekking tot die woonruimte overleggen.

  • 2 De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder een zwaarwichtig belang bij de ruil van woonruimte heeft en dat hij deze steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder vanuit financieel oogpunt niet voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huurovereenkomst. De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.

Artikel 1623n

  • 1 Ontbinding van de huurovereenkomst op de grond dat de huurder zijn verplichtingen niet nakomt, kan slechts door de rechter geschieden.

  • 2 Alvorens de ontbinding van de huurovereenkomst uit te spreken, kan de rechter de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 3 Indien de huurovereenkomst overigens krachtens een bepaling in de overeenkomst zonder opzegging zou eindigen, moet zij niettemin worden opgezegd. De artikelen 1623b-1623f vinden alsdan toepassing.

  • 4 Elk met dit artikel strijdig beding is nietig.

Artikel 1623o

  • 1 Indien iemand door eigendomsovergang verhuurder van woonruimte in de zin van artikel 1623a is geworden en een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen datum.

  • 2 De huurder heeft recht op schadeloosstelling. Wanneer de huurtijd nog een of meer jaren moet duren, is de schadeloosstelling gelijk aan de huurprijs van twee jaren. Wanneer de huurtijd minder dan een jaar moet duren, is de schadeloosstelling gelijk aan de huurprijs van een jaar. Bij de berekening der schade wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadeloosstelling te verhogen.

Vijfde afdeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur en verhuur van bedrijfsruimte

Artikel 1624

  • 1 De bepalingen van deze afdeling zijn bij uitsluiting van toepassing op huur en verhuur van bedrijfsruimte. Indien een overeenkomst de kenmerken bevat van huur en verhuur van bedrijfsruimte en tevens van enige andere soort van overeenkomst, zullen zowel de bepalingen betreffende de huur en verhuur van bedrijfsruimte als die betreffende die andere soort van overeenkomst van toepassing zijn; in geval van strijd tussen deze bepalingen zullen die omtrent de huur en verhuur van bedrijfsruimte van toepassing zijn.

  • 2 Onder bedrijfsruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- en besteldienst, of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is, dan wel krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een hotelbedrijf. Tot de bedrijfsruimte wordt ook gerekend de bij het een en ander behorende grond en de onzelfstandige woning. Als bedrijfsruimte wordt voorts aangemerkt een onroerende zaak die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor uitoefening van een kampeerbedrijf. Bij algemene maatregel van bestuur kan het begrip kampeerbedrijf nader worden bepaald.

Artikel 1625

De huurovereenkomst geldt voor vijf jaar of, als een langere bepaalde duur is overeengekomen, voor die langere duur.

Artikel 1626

  • 1 De huurovereenkomst welke voor vijf jaar geldt, wordt na ommekomst van deze duur van rechtswege met vijf jaar verlengd. De overeenkomst die voor een langere termijn dan vijf jaar is aangegaan, wordt na ommekomst van die termijn van rechtswege verlengd met een tweede termijn die zoveel korter is dan vijf jaar als de eerste termijn langer is dan vijf jaar. Op de overeenkomst die voor tien jaar of langer is aangegaan, is dit artikel niet van toepassing.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde verlenging van rechtswege vindt niet plaats als de overeenkomst met inachtneming van het in artikel 1627, eerste lid, bepaalde is opgezegd. Zij vindt evenwel ook na zodanige opzegging plaats, indien de vordering bedoeld in artikel 1627a, tweede lid, wordt afgewezen.

  • 3 Wanneer tussen de partijen geen overeenstemming bestaat over wijziging van de huurprijs in verband met de verlenging, stelt de kantonrechter op vordering van de meest gerede partij de huurprijs nader vast, indien deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse welke zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. De rechter zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover deze is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht. De vordering kan worden ingesteld tot uiterlijk drie maanden na de verlenging, dan wel na het onherroepelijk worden van de beslissing tot afwijzing van de vordering bedoeld in artikel 1627a, tweede lid, indien dat op een latere dag plaatsvindt.

Artikel 1627

  • 1 De overeenkomst die voor vijf jaar geldt en de overeenkomst die is aangegaan voor een duur welke langer is dan vijf jaar maar korter dan tien jaar kunnen tegen het eind van de duur door ieder der partijen worden opgezegd. De opzegging geschiedt bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt ten minste een jaar.

  • 2 Een opzegging door de verhuurder is nietig, indien:

    • a. de opzegging niet de gronden vermeldt die tot de opzegging hebben geleid;

    • b. de opzegging geschiedt op de grond vermeld in artikel 1628, eerste lid, onder a, door een verhuurder die rechtsopvolger van een vorige verhuurder is en niet is de echtgenoot, de geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind van die vorige verhuurder, binnen drie jaren nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht;

    • c. bij de opzegging niet aan de huurder wordt gevraagd om binnen zes weken schriftelijk aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in de beëindiging van de overeenkomst.

  • 3 Ieder der partijen kan reeds in de procedure tot beëindiging van de overeenkomst de nadere vaststelling van de huurprijs, als bedoeld in het derde lid van het vorige artikel, vorderen voor het geval de vordering bedoeld in artikel 1627a, tweede lid, mocht worden afgewezen.

  • 4 De overeenkomst loopt, indien haar geldigheidsduur tijdens de procedure verstrijkt, in elk geval voort tot het tijdstip waarop onherroepelijk op de vordering is beslist. Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. Het vonnis levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op. Indien de rechter de vordering afwijst, wordt de termijn van de verlenging geacht te zijn ingegaan bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de overeenkomst.

  • 5 Onder pleegkind wordt verstaan hij die duurzaam als een eigen kind is verzorgd en opgevoed.

Artikel 1627a

  • 1 Een door de verhuurder opgezegde overeenkomst blijft, tenzij de huurder na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na het tijdstip waartegen rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, totdat de beslissing op de vordering bedoeld in het volgende lid onherroepelijk is geworden.

  • 2 De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging geen schriftelijke mededeling van de huurder dat hij in de beëindiging van de overeenkomst toestemt, heeft ontvangen, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de kantonrechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen.

Artikel 1628

  • 1 De rechter kan de vordering slechts toewijzen, indien:

    • a. de verhuurder aannemelijk maakt dat hij of zijn echtgenoot, de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind als bedoeld in artikel 1627, vijfde lid, het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 en hij het verhuurde daartoe dringend nodig heeft; onder gebruik wordt vervreemding van de zaak niet begrepen;

    • b. de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt.

  • 2 De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering op de grond vermeld in het vorige lid, onder a, een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als in de vorige zin bedoeld wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn binnen welke de verhuurder de bevoegdheid heeft de opzegging in te trekken. Indien de verhuurder van die bevoegdheid gebruik maakt, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.

Artikel 1628a

  • 1 In geval van toewijzing van de vordering op de grond vermeld in artikel 1628, eerste lid, onder a, is de verhuurder jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624, in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. De verhuurder is eveneens jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, wanneer hij de overeenkomst heeft opgezegd op de grond, genoemd in het eerste lid van het vorige artikel onder a, en de huurder in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.

  • 2 Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen één jaar na het einde van de huurovereenkomst het verhuurde door een persoon genoemd in het eerste lid van het vorige artikel onder a in duurzaam gebruik is genomen.

  • 3 De rechter is bevoegd op vordering van de huurder of ambtshalve in een beslissing als bedoeld in het eerste lid, een bedrag te bepalen, dat de verhuurder aan de huurder moet betalen, ingeval later mocht blijken, dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de huurder op verdere schadevergoeding.

  • 4 De vordering van de huurder tot schadevergoeding of tot betaling van het bedrag, bedoeld in het vorige lid, vervalt vijf jaren na het einde van de huurovereenkomst.

Artikel 1629

  • 1 Behoudens het bepaalde in dit en het volgende artikel, zijn de artikelen 1625-1628a van toepassing, al mocht ook door partijen anders zijn overeengekomen.

  • 2 Afwijkende bedingen in de huurovereenkomst, of in een overeenkomst tot wijziging van de huurovereenkomst, zijn slechts van kracht indien zij door de kantonrechter zijn goedgekeurd. Ieder der partijen kan de beslissing van de rechter verzoeken. Het verzoekschrift bevat de tekst van de goed te keuren bedingen alsmede een beknopte vermelding van de bijzondere omstandigheden die de goedkeuring wenselijk maken. De rechter verleent zijn goedkeuring alleen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.

  • 3 De overeenkomst tot beëindiging van een huurovereenkomst, aangegaan nadat de huur is ingegaan, behoeft geen goedkeuring van de rechter.

  • 4 Een verzoek als bedoeld in het tweede lid moet worden ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de bedrijfsruimte is gelegen.

Artikel 1630

  • 1 Zonder goedkeuring van de rechter is geldig de overeenkomst voor een duur van twee jaar of korter. De artikelen 1625-1629 zijn op die overeenkomst niet van toepassing.

  • 2 Indien het genot aangevangen krachtens een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, langer dan twee jaar heeft geduurd, geldt van rechtswege een overeenkomst op de tussen partijen laatstelijk geldende voorwaarden, doch voor vijf jaar, waarop de reeds verstreken twee jaar in mindering komen. Op deze overeenkomst zijn de artikelen 1625-1629 van toepassing.

  • 3 Het in het tweede lid omschreven rechtsgevolg treedt niet in, indien partijen vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar een andere overeenkomst sluiten, vallende onder artikel 1625, dan wel een daarvan afwijkende overeenkomst, mits de in artikel 1629, tweede lid, bedoelde goedkeuring is verzocht vóór het verstrijken van de termijn van twee jaren. Indien de rechter afwijzend op het verzoek tot goedkeuring beslist, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. De beschikking levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op.

  • 4 Indien het intreden van het in het tweede lid omschreven rechtsgevolg daartoe aanleiding geeft, kan de huurprijs nader worden vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming geschiedt deze vaststelling door de kantonrechter op vordering van de meest gerede partij. Hij zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover het is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht. De vordering moet worden ingesteld uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de termijn van twee jaar.

Artikel 1631

  • 1 De overeenkomst waarvan de oorspronkelijke ingevolge artikel 1625 geldende duur krachtens artikel 1626 is verlengd, houdt niet van rechtswege op wanneer de termijn van de verlenging is verstreken. Zij kan door ieder der partijen tegen het einde van die termijn worden opgezegd. De opzegging kan slechts bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief geschieden. De termijn van opzegging bedraagt ten minste een jaar. Een opzegging die is gedaan op kortere termijn, geldt niettemin als ware zij gedaan met inachtneming van de voorgeschreven termijn.

  • 2 Een opzegging door de verhuurder is nietig, indien:

    • a. de opzegging niet de gronden vermeldt die tot de opzegging hebben geleid;

    • b. de opzegging geschiedt op de grond dat de verhuurder het verhuurde in gebruik wil nemen, door een verhuurder die rechtsopvolger van een vorige verhuurder is en niet is de echtgenoot, de geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind als bedoeld in artikel 1627, vijfde lid, van die vorige verhuurder, binnen drie jaren nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht;

    • c. de opzegging ertoe strekt om een verhoging van de huurprijs te bewerkstelligen;

    • d. bij de opzegging niet aan de huurder wordt gevraagd om binnen zes weken schriftelijk aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in de beëindiging van de overeenkomst.

  • 3 Artikel 1627a is van overeenkomstige toepassing. De rechter kan evenwel, indien het verweer van de huurder hem kennelijk ongegrond voorkomt, bepalen dat de overeenkomst in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel niet verder van kracht blijft en zijn toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

  • 4 Elk met de bepalingen van dit artikel strijdig beding is nietig.

Artikel 1631a

  • 1 De rechter wijst de vordering af, indien van de huurder, bij redelijke afweging van zijn belangen bij verlenging van de overeenkomst tegen de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt.

  • 2 De rechter wijst de vordering in ieder geval toe:

    • 1°. indien de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt;

    • 2°. indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij of zijn echtgenoot, de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind als bedoeld in artikel 1627, vijfde lid, het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 en hij het verhuurde daartoe dringend nodig heeft; onder gebruik wordt vervreemding van de zaak niet begrepen;

    • 3°. indien de verhuurder een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken;

    • 4°. indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voor zover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt.

  • 3 Ingeval de verhuurder de overeenkomst heeft opgezegd op de grond dat één of meer der in het vorige lid, onder 2°, genoemde personen het gehuurde in gebruik willen nemen, kan de rechter in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering op de grond vermeld in het eerste lid of in het vorige lid, onder 2°, een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als in de vorige zin bedoeld wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn binnen welke de verhuurder de bevoegdheid heeft de opzegging in te trekken. Indien de verhuurder van die bevoegdheid gebruik maakt, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.

  • 4 In geval van toewijzing van de vordering op de grond vermeld in het tweede lid, onder 2°, is de verhuurder jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. De verhuurder is eveneens jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, wanneer hij de overeenkomst heeft opgezegd op de grond genoemd in het tweede lid, onder 2°, en de huurder in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Indien de overeenkomst is opgezegd op de grond dat de in het tweede lid, onder 2°, genoemde personen het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik willen nemen en de vordering is toegewezen op grond van het eerste lid, is de verhuurder tot schadevergoeding jegens de huurder gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 1628a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 In het geval bedoeld in het tweede lid, onder 4°, staat de rechter, alvorens over de vordering te beslissen, de huurder een termijn van ten hoogste een maand toe om alsnog het aanbod te aanvaarden.

  • 6 Indien de rechter de vordering afwijst, bepaalt hij tevens het tijdstip tot hetwelk de overeenkomst wordt verlengd.

  • 7 Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. Het vonnis levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op.

  • 8 Wanneer tussen de partijen geen overeenstemming bestaat over wijziging van de huurprijs in verband met de verlenging, stelt de kantonrechter op vordering van de meest gerede partij de huurprijs nader vast, indien deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse welke zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. De rechter zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover het is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht.

Artikel 1631b

  • 1 Indien de rechter de overeenkomst verlengd heeft, kan de verhuurder, tenzij de termijn van verlenging niet meer dan een jaar bedraagt, na opzegging van de overeenkomst wederom vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. Deze vordering kan niet eerder dan zes maanden voor het einde van de termijn van verlenging worden ingesteld.

Artikel 1631c

  • 1 Vindt geen opzegging krachtens het eerste lid van artikel 1631 plaats, dan loopt de overeenkomst voor onbepaalde tijd door, tenzij uit de overeenkomst een bepaalde tijd voortvloeit of partijen een bepaalde tijd overeenkomen.

Artikel 1631d

  • 1 De in het vorige artikel bedoelde overeenkomst voor onbepaalde tijd moet met een termijn van ten minste een jaar worden opgezegd.

  • 2 De in het vorige artikel bedoelde overeenkomst voor bepaalde tijd en de overeenkomst die voor een bepaalde tijd van tien jaar of langer is aangegaan, houden niet van rechtswege op wanneer de bepaalde tijd is verstreken. Zij kunnen door ieder der partijen tegen het einde van de bepaalde tijd worden opgezegd. De opzegging moet geschieden bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt ten minste een jaar. Een opzegging die is gedaan op kortere termijn, geldt niettemin als ware zij gedaan met inachtneming van de voorgeschreven termijn.

Artikel 1632

Indien bij een voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst de erfgenamen van de huurder niet bevoegd zijn de bedrijfsruimte aan een ander in gebruik te geven, kunnen zij ongeacht enig andersluidend beding gedurende zes maanden na het overlijden van hun erflater de overeenkomst opzeggen. De opzegging geschiedt bij deurwaardersexploit of aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt zes maanden.

Artikel 1632a

  • 1 Ongeacht enig andersluidend beding kan de verhuurder of de huurder vorderen dat de kantonrechter de huurprijs, ingeval deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, nader vast zal stellen:

    • a. indien de overeenkomst voor bepaalde tijd geldt, na afloop van de overeengekomen duur;

    • b. indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd geldt, telkens wanneer vijf jaren zijn verstreken sinds de datum met ingang waarvan de overeenkomst is aangegaan.

  • 2 Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse welke zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. De rechter zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover het is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht.

Artikel 1633

  • 1 De huurder is niet bevoegd de inrichting of gedaante van het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verhuurder.

  • 2 Indien de verhuurder de toestemming niet verleent, kan de huurder, ongeacht enig andersluidend beding, vorderen dat de kantonrechter hem zal machtigen tot het aanbrengen van de veranderingen. De verhuurder en de hypotheekhouder, zo die er is, worden gehoord, althans opgeroepen.

  • 3 De rechter wijst de vordering slechts toe, indien de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatige uitoefening van het bedrijf van de huurder en geen gewichtige bezwaren van de verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten.

  • 4 De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen; hij kan op vordering van de meest gerede partij de huurprijs verhogen indien de veranderingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 1634

Indien de rechter ingevolge artikel 299 van Boek 3 de huurder machtigt bepaalde onderhoudswerken of reparatiën ten koste van de verhuurder uit te voeren, kan hij tevens, ongeacht enig andersluidend beding, bepalen of en tot welk bedrag de huurder de gemaakte kosten met de huurprijs kan verrekenen.

Artikel 1635

  • 1 De huurder die het in het gehuurde uitgeoefende bedrijf aan een ander wenst over te dragen, kan, ongeacht enig andersluidend beding, vorderen dat hij gemachtigd wordt om die ander in zijn plaats als huurder te stellen.

  • 2 De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een richtige nakoming van de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering.

  • 3 De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.

Artikel 1635a

  • 1 Indien de verhuurder, nadat de huurovereenkomst door opzegging zijnerzijds is geëindigd, voordeel geniet tengevolge van het feit dat het verhuurde vervolgens wordt gebezigd voor de uitoefening van een bedrijf, gelijksoortig aan het door de gewezen huurder aldaar uitgeoefende, kan de gewezen huurder van de verhuurder een naar billijkheid te berekenen vergoeding vorderen.

  • 2 Voordeel, voortvloeiend uit de aard of de ligging van het verhuurde, of uit daaraan aangebrachte veranderingen, komt voor de toepassing van het vorige lid niet in aanmerking.

  • 3 De vergoeding kan niet worden toegekend wanneer het verhuurde voor de uitoefening van het gelijksoortige bedrijf eerst wordt gebezigd nadat sedert het eindigen van de huurovereenkomst meer dan een jaar is verstreken.

  • 4 Bedingen waarin ten nadele van de huurder wordt afgeweken van de bepalingen van dit artikel, zijn nietig.

Artikel 1636

  • 1 Ontbinding van de overeenkomst op de grond dat de huurder zijn verplichtingen niet nakomt, kan slechts door de rechter geschieden.

  • 2 Alvorens te beslissen over een vordering tot ontbinding van de overeenkomst, kan de rechter de huurder een termijn toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 3 Indien de overeenkomst overigens krachtens een bepaling in de overeenkomst zonder opzegging zou eindigen, moet zij niettemin met inachtneming van de bepalingen van deze afdeling worden opgezegd.

  • 4 Elk met dit artikel strijdig beding is nietig.

Artikel 1636a

  • 1 De verhuurder die door eigendomsovergang van het verhuurde onder bijzondere titel verhuurder is geworden is, indien hij de huurovereenkomst door opzegging doet eindigen in verband met de omstandigheid dat het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken, aan de huurder en de onderhuurder aan wie voor de eigendomsovergang bevoegdelijk is onderverhuurd, een schadeloosstelling schuldig wegens het verlies van de kans, dat de huurverhouding zonder deze eigendomsovergang zou hebben voortgeduurd.

  • 2 De verhuurder is de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling eveneens schuldig indien de eigendomsovergang is geschied nadat een vorige verhuurder de huurovereenkomst heeft opgezegd in verband met de omstandigheid dat na de eigendomsovergang het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken. Is de huurovereenkomst voor de eigendomsovergang geëindigd, dan is de schadeloosstelling verschuldigd door de eigenaar die tot de afbraak overgaat.

  • 3 Een opzegging wordt vermoed in verband met de omstandigheid dat het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken, te zijn geschied, indien de afbraak aanvangt binnen zes jaren na de opzegging.

  • 4 Werken tot verwezenlijking van een bestemmingsplan strekkende tot reconstructie van een bebouwde kom, worden in elk geval geacht in het algemeen belang te zijn.

  • 5 Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624, ook van toepassing op een andere gebouwde onroerende zaak die voor de uitoefening van een bedrijf is verhuurd.

Artikel 1636b

  • 1 Indien iemand door eigendomsovergang verhuurder is geworden en een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen datum.

  • 2 De huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd kunnen een schadeloosstelling vorderen. Bij de bepaling daarvan wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding zonder de eigendomsovergang zou hebben voortgeduurd.

Zevende titel A

Tweede afdeeling. Van de arbeidsovereenkomst in het algemeen

Derde afdeeling. Van de verplichtingen des werkgevers

Vijfde afdeeling. Van de verschillende wijzen waarop de dienstbetrekking, door arbeidsovereenkomst ontstaan, eindigt

Zesde afdeeling. Van aanneming van werk

Artikel 1639

De aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich verbindt voor de andere partij, de aanbesteder, tegen een bepaalde prijs een bepaald werk van stoffelijke aard tot stand te brengen.

Artikel 1640

Bij aanneming van werk kan men overeenkomen dat de aannemer alleen arbeid verrigten, of wel dat hij ook de stof leveren zal.

Artikel 1641

Ingeval de aannemer de stof moet leveren, en het werk, op welke wijze ook, vergaat, alvorens het geleverd is, komt het verlies voor zijne rekening, ten ware de aanbesteder nalatig zij geweest om het werk te ontvangen.

Artikel 1642

Indien de aannemer alleen arbeid moet verrigten, en het werk vergaat, is hij slechts voor zijne schuld aansprakelijk.

Artikel 1643

Indien het werk, in het geval bij het voorgaande artikel vermeld, buiten eenig pligtverzuim van den aannemer is verloren gegaan, voordat de levering geschied is, en zonder dat de aanbesteder nalatig is geweest om het werk op te nemen en goed te keuren, heeft de aannemer geene aanspraak op den bedongen prijs, ten ware de zaak door een gebrek in de stof zelve verloren ware gegaan.

Artikel 1644

Indien een werk bij het stuk of bij de maat bearbeid wordt, kan hetzelve bij gedeelten worden opgenomen; die opneming wordt geacht geschied te zijn voor alle de betaalde gedeelten, wanneer de aanbesteder den aannemer telkens betaalt naar evenredigheid van hetgeen afgewerkt is.

Artikel 1645

Indien een gebouw, voor eenen bepaalden prijs aangenomen en afgemaakt, geheel of gedeeltelijk vergaat door een gebrek in de zamenstelling, of zelfs uit hoofde van de ongeschiktheid van den grond, zijn de bouwmeesters en aannemers daarvoor, gedurende tien jaren, aansprakelijk.

Artikel 1646

Indien een bouwmeester of aannemer op zich genomen heeft om een gebouw bij aanneming te maken, volgens een bestek, met den eigenaar van den grond beraamd en vastgesteld, kan hij geene vermeerdering van den prijs vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering der arbeidsloonen of bouwstoffen, noch onder dat van gemaakte veranderingen of bijvoegselen die niet in het bestek begrepen zijn, indien die veranderingen of vergrootingen niet schriftelijk zijn ingewilligd, en over derzelver prijs met den eigenaar geene overeenkomst is getroffen.

Artikel 1647

De aanbesteder kan, des goedvindende, de aanneming opzeggen, ofschoon het werk reeds begonnen zij, mits hij den aannemer, wegens alle deszelfs gemaakte kosten, arbeid en winstderving, volkomen schadeloos stelle.

Artikel 1648

  • 1 Aanneming van werk houdt op door den dood van den aannemer.

  • 2 Maar de aanbesteder is gehouden aan de erfgenamen, naar evenredigheid van den bij de overeenkomst bedongen prijs, te betalen de waarde van het gedane werk en die der in gereedheid gebragte bouwstoffen, mits dat werk of die bouwstoffen hem tot eenig nut kunnen verstrekken.

Artikel 1650

Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden, welke tot het zetten van een gebouw of het maken van eenig ander aangenomen werk gebezigd zijn, hebben geene regtsvordering tegen dengenen te wiens behoeve de werken gemaakt zijn, dan ten beloope van hetgene deze aan den aannemer schuldig is op het oogenblik waarop zij hunne regtsvordering aanleggen.

Artikel 1651

  • 1 Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden, die zelven onmiddellijk en voor eenen bepaalden prijs een werk op zich nemen, zijn gehouden aan de regelen in deze afdeeling voorgeschreven.

  • 2 Zij zijn aannemers in het vak waarin zij werkzaam zijn.

Negende titel. Van maatschap

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1655

Maatschap is eene overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te deelen.

Artikel 1658

De wet kent slechts de algeheele maatschap van winst. Zij verbiedt alle maatschappen, het zij van alle de goederen, het zij van een bepaald gedeelte van dezelve, onder eenen algemeenen titel; onverminderd de bepalingen, vastgesteld in den zevenden en achtsten titel van het eerste boek van dit Wetboek.

Artikel 1659

De algeheele maatschap van winst bevat slechts hetgeen partijen, onder welke benaming ook, gedurende den loop der maatschap door hare vlijt zullen verkrijgen.

Artikel 1660

De bijzondere maatschap is de zoodanige welke slechts betrekking heeft tot zekere bepaalde goederen, of tot derzelver gebruik, of tot de vruchten die daarvan zullen getrokken worden, of tot eene bepaalde onderneming, of tot de uitoefening van eenig bedrijf of beroep.

Tweede afdeeling. Van de verbindtenissen der vennooten onderling

Artikel 1661

De maatschap begint van het oogenblik der overeenkomst, indien daarbij geen ander tijdstip bepaald is.

Artikel 1662

  • 1 De inbreng van de vennoot kan bestaan in geld, goederen, genot van goederen en arbeid.

  • 2 Op de inbreng van een goed zijn de bepalingen omtrent koop, op de inbreng van genot van een goed de artikelen 1584-1623 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.

Artikel 1665

Wanneer een der vennooten, voor zijne eigene rekening, eene opeischbare som te vorderen heeft van iemand die mede eene insgelijks opeischbare som verschuldigd is aan de maatschap, moet de betaling, welke hij ontvangt, op de inschuld der maatschap en op die van hemzelven, naar evenredigheid van beide die vorderingen, toegerekend worden, al ware het ook dat hij, bij de kwijting, alles in mindering of voldoening van zijne eigene inschuld mogt gebragt hebben; maar indien hij bij de kwijting bepaald heeft dat de geheele betaling zoude strekken voor de inschuld der maatschap, zal deze bepaling worden nagekomen.

Artikel 1666

Indien een der vennooten zijn geheel aandeel in eene gemeene inschuld der maatschap ontvangen heeft, en de schuldenaar naderhand onvermogend is geworden, is die vennoot gehouden het ontvangene in de gemeene kas in te brengen, al had hij ook voor zijn aandeel kwijting gegeven.

Artikel 1670

  • 1 Indien bij de overeenkomst van maatschap het aandeel van ieder vennoot in de winsten en de verliezen niet is bepaald, is elks aandeel geëvenredigd aan hetgeen hij in de maatschap heeft ingebragt.

  • 2 Ten aanzien van degenen die slechts zijne nijverheid heeft ingebragt, wordt het aandeel in de winsten en de verliezen berekend gelijk te staan met het aandeel van dengenen der vennooten die het minst heeft ingebragt.

Artikel 1671

  • 1 De vennooten kunnen niet bedingen dat zij de regeling der hoegrootheid van hun aandeel aan een hunner of aan eenen derde zullen overlaten.

  • 2 Een zoodanig beding wordt voorondersteld niet geschreven te zijn, en zullen alzoo de verordeningen van het voorgaande artikel worden in acht genomen.

Artikel 1672

  • 1 Het beding, waarbij aan een der vennooten alle de voordeelen mogten toegezegd zijn, is nietig.

  • 2 Maar het is geoorloofd te bedingen dat alle de verliezen bij uitsluiting door een of meer der vennooten zullen gedragen worden.

Artikel 1673

  • 1 De vennoot die bij een bijzonder beding van de overeenkomst van maatschap met het beheer belast is, kan, zelfs in weerwil der overige vennooten, alle daden verrigten, welke tot zijn beheer betrekkelijk zijn.

  • 2 Deze magt kan, zoo lang de maatschap duurt, niet zonder gewichtige reden herroepen worden; maar indien dezelve niet bij de overeenkomst der maatschap, maar bij eene latere akte, is gegeven, is zij, even als eene eenvoudige lastgeving, herroepelijk.

Artikel 1674

Indien verscheidene vennooten met het beheer belast zijn, zonder dat hunne bijzondere werkzaamheden bepaald zijn, of zonder beding dat de een buiten den anderen niets zoude mogen verrigten, is ieder van hen afzonderlijk tot alle handelingen, dat beheer betreffende, bevoegd.

Artikel 1675

Indien er bedongen is dat een der beheerders niets buiten den anderen zoude mogen verrigten, vermag de eene, zonder eene nieuwe overeenkomst, niet te handelen zonder medewerking van den anderen, al mogt deze zich ook voor het oogenblik in de onmogelijkheid bevinden om aan de daden van het beheer deel te nemen.

Artikel 1676

Bij gebreke van bijzondere bedingen omtrent de wijze van beheer, moeten de volgende regelen worden in acht genomen:

  • 1°. De vennooten worden geacht zich over en weder de magt te hebben verleend om, de een voor den anderen, te beheeren.

    Hetgeen ieder van hen verrigt is ook verbindende voor het aandeel der overige vennooten, zonder dat hij hunne toestemming hebbe bekomen; onverminderd het regt van deze laatstgemelden, of van een hunner, om zich tegen de handeling, zoo lang die nog niet gesloten is, te verzetten;

  • 2°. Ieder der vennooten mag gebruik maken van de goederen aan de maatschap toebehoorende, mits hij dezelve tot zoodanige einden gebruike, als waartoe zij gewoonlijk bestemd zijn, en mits hij zich van dezelve niet bediene tegen het belang der maatschap of op zoodanige wijze, dat de overige vennooten daardoor verhinderd worden om van die goederen, volgens hun regt, mede gebruik te maken;

  • 3°. Ieder vennoot heeft de bevoegdheid om de overige vennooten te verpligten in de onkosten te dragen, welke tot behoud der aan de maatschap behoorende goederen noodzakelijk zijn;

  • 4°. Geen der vennooten kan, zonder toestemming der overige, eenige nieuwigheden daarstellen ten aanzien der onroerende zaken, welke tot de maatschap behooren, al beweerde hij ook dat dezelve voor de maatschap voordeelig waren.

Artikel 1678

Elk der vennooten mag, zelfs zonder toestemming der overige, eenen derden persoon aannemen als deelgenoot in het aandeel hetwelk hij in de maatschap heeft; doch hij kan denzelven, zonder zoodanige toestemming, niet als medelid der maatschap toelaten, al mogt hij ook met het beheer der zaken van de maatschap belast zijn.

Derde afdeeling. Van de verbindtenissen der vennooten ten aanzien van derden

Artikel 1679

De vennooten zijn niet ieder voor het geheel voor de schulden der maatschap verbonden; en een der vennooten kan de overige niet verbinden, indien deze hem daartoe geene volmagt gegeven hebben.

Artikel 1680

De vennooten kunnen door den schuldeischer, met wien zij gehandeld hebben, aangesproken worden, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel, al ware het dat het aandeel in de maatschap van den eenen minder dan dat van den anderen bedroeg; ten zij, bij het aangaan der schuld, derzelver verpligting, om in evenredigheid van het aandeel in de maatschap van elk vennoot te dragen, uitdrukkelijk zij bepaald.

Artikel 1681

Het beding dat eene handeling voor rekening der maatschap is aangegaan, verbindt slechts den vennoot die dezelve aangegaan heeft, maar niet de overige, ten zij de laatstgenoemde hem daartoe volmagt hadden gegeven, of de zaak ten voordeele der maatschap gestrekt hebbe.

Artikel 1682

Indien een der vennooten in naam der maatschap eene overeenkomst heeft aangegaan, kan de maatschap de uitvoering daarvan vorderen.

Vierde afdeeling. Van de verschillende wijzen waarop de maatschap eindigt

Artikel 1683

Een maatschap wordt ontbonden:

  • 1°. Door verloop van den tijd voor welken dezelve is aangegaan;

  • 2°. Door het tenietgaan van een goed of de volbrenging der handeling, die het onderwerp der maatschap uitmaakt;

  • 3°. Door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten;

  • 4°. Door den dood of de curatele van één hunner, of indien hij in staat van faillissement is verklaard dan wel ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 1684

  • 1 De rechter kan op vordering van ieder der vennoten de maatschap wegens gewichtige redenen ontbinden.

  • 2 Een zodanige ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. De rechter kan de vordering toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden en een partij die in de naleving van haar verplichtingen is tekortgeschoten, met overeenkomstige toepassing van artikel 277 van Boek 6 tot schadevergoeding veroordelen.

Artikel 1686

  • 1 Een opzegging is vernietigbaar, indien zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid is geschied.

  • 2 Een vennootschap voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk aangegaan, kan niet worden opgezegd, tenzij dit is bedongen.

Artikel 1688

  • 1 Indien bedongen is, dat, in geval van overlijden van een der vennooten, de maatschap met deszelfs erfgenaam, of alleen tusschen de overblijvende vennooten, zoude voortduren, moet dat beding worden nagekomen.

  • 2 In het tweede geval, heeft de erfgenaam des overledenen geen verder regt dan op de verdeeling der maatschap, overeenkomstig de gesteldheid waarin dezelve zich ten tijde van dat overlijden bevond; doch hij deelt in de voordeelen en draagt in de verliezen, die de noodzakelijke gevolgen zijn van verrigtingen, welke vóór het overlijden van den vennoot, wiens erfgenaam hij is, hebben plaats gehad.

Elfde titel. Van schenkingen

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1703

  • 1 Schenking is eene overeenkomst, waarbij de schenker, bij zijn leven, om niet en onherroepelijk eenig goed afstaat ten behoeve van den begiftigde die hetzelve aanneemt.

  • 2 De wet erkent geene andere schenkingen dan schenkingen onder de levenden.

Artikel 1704

  • 1 Schenking vermag alleen de tegenwoordige goederen van den schenker te bevatten.

  • 2 Indien dezelve toekomstige goederen bevat, is zij te dien opzigte nietig.

Artikel 1705

De schenker mag zich niet voorbehouden de bevoegdheid om over een voorwerp, in de schenking begrepen, te beschikken; zoodanige schenking wordt voor zoo veel dat voorwerp aangaat als nietig beschouwd.

Artikel 1706

Het is aan den schenker geoorloofd zich het genot of vruchtgebruik van geschonkene goederen te zijnen eigen voordeele voor te behouden, of daarover ten behoeve van een ander te beschikken; in welke gevallen, de bepalingen van de achtste titel van Boek 3 van dit Wetboek zullen moeten worden in acht genomen.

Artikel 1707

Eene schenking is nietig, indien zij gemaakt is onder voorwaarde om andere schulden of lasten te voldoen dan die welke uitgedrukt staan in de akte van schenking zelve, of in eenen staat welke daaraan zal moeten zijn vastgehecht.

Artikel 1708

  • 1 De schenker mag zich voorbehouden om over eene bepaalde geldsom uit de geschonkene goederen te beschikken.

  • 2 Indien hij overlijdt zonder over die geldsom beschikt te hebben, blijft het geschonkene in het geheel aan den begiftigde.

Artikel 1709

De schenker vermag zich het regt voor te behouden om de gegevene goederen tot zich te doen terug keeren, het zij in geval de begiftigde alleen, of deze en zijne afkomelingen, vóór den schenker kwamen te overlijden, maar dit kan niet anders bedongen worden dan ten behoeve van den schenker alleen.

Artikel 1710

Het gevolg van het regt van terugkeering zal daarin bestaan dat alle vervreemdingen der geschonkene goederen worden vernietigd, en die goederen tot den schenker terug keeren, vrij en ontheven van alle lasten en hypotheken welke daarop sedert het tijdstip der schenking mogten gelegd zijn.

Artikel 1711

De schenker is in geval van uitwinning tot geene vrijwaring gehouden.

Artikel 1712

De bepalingen van artikel 926, 927, 928, 929 en 931, die van artikel 941, en eindelijk de zevende en achtste afdeelingen van den twaalfden titel van Boek 4, zijn op schenkingen toepasselijk.

Tweede afdeeling. Van de bekwaamheid om bij wege van schenking te beschikken, en voordeel te genieten

Artikel 1713

Alle personen mogen bij wege van schenking beschikken en genieten, uitgezonderd de zoodanige welke de wet daartoe onbekwaam verklaart.

Artikel 1715

  • 1 Schenkingen tusschen echtgenooten, staande huwelijk gedaan, zijn verboden.

  • 2 Deze bepaling is echter niet toepasselijk op geschenken of handgiften van roerende zaken of geldsommen, waarvan de waarden of het beloop niet bovenmatig is, in aanmerking van de gegoedheid des schenkers.

Artikel 1716

Ten einde bekwaam te zijn om bij wege van schenking voordeel te genieten, moet de begiftigde, op het tijdstip waarop de schenking heeft plaats gehad, bestaan.

Artikel 1718

De bepalingen van het tweede lid en van het laatste lid van artikel 951, mitsgaders de artikelen 953, 954 en 958 van Boek 4, zijn op schenkingen toepasselijk.

Derde afdeeling. Van den vorm der schenkingen

Artikel 1719

Geene schenking, uitgezonderd degene waarvan bij artikel 1724 wordt gehandeld, kan op straffe van nietigheid anders gedaan worden dan bij eene notariële akte, waarvan de minuut onder den notaris is verbleven.

Artikel 1720

  • 1 Geene schenking is voor den schenker verbindende, of brengt eenig gevolg hoegenaamd te weeg, dan van den dag waarop dezelve in uitdrukkelijke bewoordingen zal zijn aangenomen, het zij door den begiftigde zelven, het zij door eenen persoon, aan wien door dezen, bij eene authentieke akte, de volmagt is verleend om schenkingen aan te nemen, welke aan den begiftigde gedaan zijn, of in het vervolg mogten gedaan worden.

  • 2 Indien de aanneming niet bij de akte van schenking zelve gedaan is, zal zulks kunnen geschieden bij eene latere authentieke akte, waarvan eene minute zal worden gehouden, mits dit plaats hebbe gedurende het leven van den schenker; in welk geval, de schenking, ten opzigte van dezen laatstgenoemde, slechts van kracht zal zijn van den dag, waarop de aanneming aan dezen zal zijn beteekend geworden.

Artikel 1721

  • 1 Een schenker kan door geen akte van bevestiging de gebreken verhelpen ener schenking die nietig in de vorm is; die schenking moet om geldig te zijn, opnieuw in de wettige vorm worden gebracht.

  • 2 De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nakoming ener schenking, door de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de schenker, na diens overlijden gedaan, versteekt dezen van de bevoegdheid om zich op enig gebrek in de vorm te beroepen.

Artikel 1722

  • 1 Schenking aan minderjarigen die onder ouderlijk gezag van beide ouders staan, kan worden aangenomen door de ouders of - indien een ouder het gezag alleen uitoefent - door die ouder.

  • 2 Schenking, aan onder voogdij staande minderjarigen of onder curatele gestelden gedaan, wordt aangenomen door den voogd of curator.

  • 3 Indien de in artikel 345, eerste lid onder c, van Boek 1, bedoelde machtiging is vereist en deze wordt verleend, blijft de schenking van kracht al mocht de schenker vóór het verlenen van de machtiging zijn overleden.

Artikel 1724

De giften van hand tot hand, van roerende zaken, geldsommen of schuldvorderingen aan toonder, vereischen geene akte, en zijn van kracht door de enkele overlevering aan den begiftigde, of aan eenen derde, die het gegevene voor hem aanneemt.

Vierde afdeeling. Van het herroepen en te niet doen van schenkingen

Artikel 1725

Een schenking is, ongeacht of zij reeds is uitgevoerd, vernietigbaar:

  • 1°. uit hoofde van niet-vervulling van de voorwaarden waaronder zij gedaan is;

  • 2°. indien de begiftigde is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van of medeplichtigheid aan een misdrijf jegens de schenker;

  • 3°. indien de begiftigde wettelijk verplicht is in het onderhoud van de schenker bij te dragen en hij in verzuim is deze verplichting na te komen.

Artikel 1729

  • 1 De bevoegdheid in rechte een beroep te doen op een vernietigingsgrond, vermeld in artikel 1725, onder 2 en 3, vervalt na verloop van een jaar na de dag waarop die grond is ontstaan en aan de schenker bekend heeft kunnen zijn.

  • 2 Het beroep kan niet worden gedaan door den schenker tegen de erfgenamen van den begiftigde, noch door de erfgenamen van den schenker tegen den begiftigde, ten ware, in dat laatste geval, de regtsvordering reeds door den schenker ware aangevangen, of deze binnen het jaar van de ten laste gelegde daad mogt zijn overleden.

Dertiende titel. Van bruikleening

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1777

Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven.

Artikel 1780

  • 1 De verbindtenissen, welke uit de bruikleening voortspruiten, gaan over tot de erfgenamen van dengenen die ter leen geeft, en van hem die ter leen ontvangt.

  • 2 Maar indien men de uitleening gedaan heeft alleen uit aanmerking van dengenen die ter leen ontvangt, en aan deszelfs persoon in het bijzonder, kunnen deszelfs erfgenamen het verder genot van de geleende zaak niet blijven behouden.

Tweede afdeeling. Van de verpligtingen van dengenen die iets ter bruikleening ontvangt

Artikel 1781

  • 1 Die iets ter leen ontvangt is gehouden, als een goed huisvader, voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen.

  • 2 Hij mag daarvan geen ander gebruik maken dan hetwelk de aard der zaak medebrengt, of bij de overeenkomst bepaald is.

Artikel 1782

Indien de geleende zaak verloren gaat door een toeval, hetwelk degene die dezelve ter leen ontvangen heeft, door zijne eigene zaak te gebruiken, had kunnen voorkomen, of indien hij, slechts een van beide kunnende behouden, aan de zijne den voorrang heeft gegeven, is hij voor het verlies der andere zaak aansprakelijk.

Artikel 1783

Indien de zaak bij het ter leen geven geschat is, komt het verlies van dezelve, al ontstond dat ook door toeval, ten laste van dengenen die de zaak ter leen ontvangen heeft, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn.

Artikel 1784

Indien de zaak alleen tengevolge van het gebruik waartoe dezelve geleend is, en buiten schuld van den gebruiker, in waarde vermindert, is deze wegens die vermindering niet aansprakelijk.

Artikel 1785

Indien de gebruiker, om van de geleende zaak gebruik te kunnen maken, eenige onkosten gemaakt heeft, kan hij dezelve niet terug vorderen.

Artikel 1786

Indien een zaak in bruikleen is gegeven aan twee of meer personen tezamen, zijn zij hoofdelijk verbonden tot teruggave daarvan en tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een tekortschieten in de nakoming van die verplichting, tenzij de tekortkoming aan geen van hen kan worden toegerekend.

Derde afdeeling. Van de verpligtingen van den uitleener

Artikel 1787

De uitleener kan de geleende zaak niet terug vorderen dan na verloop van den bepaalden tijd, of, bij gebreke eener dusdanige bepaling, nadat dezelve tot het gebruik waartoe zij was uitgeleend gediend heeft, of heeft kunnen dienen.

Artikel 1788

Indien evenwel de uitleener, gedurende dat tijdsverloop, of voor dat de behoefte van den gebruiker opgehouden heeft, de geleende zaak, om dringende en onverwachts opkomende redenen, zelf benoodigd heeft, kan de regter, naar gelang der omstandigheden, den gebruiker noodzaken het geleende aan den uitleener terug te geven.

Artikel 1789

Indien de gebruiker, gedurende de bruikleening tot behoud der zaak eenige buitengewone noodzakelijke onkosten heeft moeten maken, welke zoo dringende waren dat hij daarvan te voren aan den uitleener geene kennis heeft kunnen geven, is deze verpligt hem dezelve te vergoeden.

Artikel 1790

Indien de ter leen gegevene zaak zoodanige gebreken heeft, dat daardoor aan dengenen die zich van dezelve bedient nadeel zoude kunnen worden toegebragt, is de uitleener, zoo hij die gebreken gekend, en daarvan aan den gebruiker geene kennis gegeven heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk.

Veertiende titel. Van verbruikleening

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1791

Verbruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zekere hoeveelheid van verbruikbare goederen afgeeft, onder voorwaarde dat de laatstgemelde haar even zoo veel, van gelijke soort en hoedanigheid, terug geve.

Artikel 1792

Uit krachte dezer verbruikleening, wordt degene die ter leen ontvangt rechthebbende op het geleende goed; en indien hetzelve, op welke wijze ook, vergaat, komt dat verlies voor zijne rekening.

Artikel 1793

De schuld, uit leening van geld voortspruitende, bestaat alleen in de geldsom die bij de overeenkomst is uitgedrukt.

Tweede afdeeling. Van de verpligtingen des uitleeners

Artikel 1796

De uitleener kan het ter leen gegevene niet terug eischen, voordat de tijd, bij de overeenkomst bepaald, verstreken is.

Artikel 1797

Geene tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de regter, wanneer de uitleener de teruggave vordert, naar gelang der omstandigheden, aan dengenen die het goed ter leen ontvangen heeft, eenig uitstel toestaan.

Artikel 1798

Indien men is overeengekomen dat hij die een goed ter leen heeft ontvangen dit zal terug geven, wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de regter, naar gelang der omstandigheden, den tijd der teruggave bepalen.

Derde afdeeling. Van de verpligtingen des leeners

Artikel 1800

Die iets ter leen ontvangt is verpligt hetzelve, in gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en op den bepaalden tijd, terug te geven.

Artikel 1801

  • 1 Indien hij zich in de onmogelijkheid bevindt om hieraan te voldoen, is hij gehouden de waarde van het geleende te betalen, waarbij zal moeten in aanmerking genomen worden de tijd en de plaats, waarop het goed, ten gevolge der overeenkomst, had moeten worden terug gegeven.

  • 2 Indien deze tijd en plaats niet bepaald zijn, moet de voldoening geschieden overeenkomstig de waarde welke het geleende goed, ten tijde waarop en ter plaatse alwaar de leening geschied is, gehad heeft.

Vierde afdeeling. Van het ter leen geven op interessen

Artikel 1804

De hoegrootheid der bij overeenkomst bedongene rente moet in geschrift worden bepaald.

Artikel 1805

Indien de uitleener rente bedongen heeft, zonder dat het beloop daarvan bepaald zij, is degene die ter leen ontvangen heeft gehouden het beloop der wettelijke rente te voldoen.

Artikel 1806

Het bewijs van de betaling der hoofdsom zonder voorbehoud van rente gegeven zijnde, doet de voldoening der rente vooronderstellen, en de schuldenaar wordt daarvan bevrijd.

Vijftiende titel. Van gevestigde of altijddurende renten

Artikel 1807

Het vestigen eener altijddurende rente is eene overeenkomst, waarbij de uitleener interessen bedingt, tegen betaling eener hoofdsom welke hij aanneemt niet terug te zullen vorderen.

Artikel 1808

  • 1 Deze rente is uit haren aard aflosbaar.

  • 2 Partijen kunnen alleenlijk overeenkomen dat de aflossing niet geschieden zal dan na verloop van eenen zekeren tijd, welke niet langer dan voor tien jaren mag gesteld worden, of zonder dat zij den schuldeischer vooraf verwittigd hebben op eenen zekeren, door hen bevorens vastgestelden termijn, welke echter den tijd van een jaar niet zal mogen te boven gaan.

Artikel 1809

De schuldenaar eener altijddurende rente kan tot de aflossing genoodzaakt worden:

  • 1°. Indien hij niets betaald heeft op de gedurende twee achtereenvolgende jaren verschuldigde renten;

  • 2°. Indien hij verzuimt aan den geldschieter de bij de overeenkomst beloofde zekerheid te bezorgen;

  • 3°. Indien hij in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 1810

In de twee eerste gevallen, bij het vorige artikel vermeld, kan de schuldenaar zich van de verpligting tot aflossing ontheffen, indien hij binnen de twintig dagen, te rekenen van de geregtelijke aanmaning, alle de verschenen termijnen betaalt of de beloofde zekerheid stelt.

Zestiende titel. Van kans-overeenkomsten

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1811

  • 1 Eene kans-overeenkomst is eene handeling, waarvan de uitkomsten, met betrekking tot voordeel en nadeel, het zij voor alle de partijen, het zij voor eenige derzelve, van eene onzekere gebeurtenis afhangen.

  • 2 Van dien aard zijn:

    De overeenkomst van verzekering;

    Lijfrenten;

    Spel en weddingschap;

    Overeenkomsten tot verrekening van een koers- of prijsverschil.

Tweede afdeeling. Van de overeenkomst van lijfrenten en derzelver gevolgen

Artikel 1813

Lijfrente kan worden gevestigd, het zij op het lijf des geldschieters, of van hem wien men daarvan het genot geeft, het zij op dat van eenen derde, ofschoon deze daarvan geen genot hebbe.

Artikel 1817

Lijfrente kan tot zoodanig beloop van renten gesteld worden, als partijen goedvinden te bepalen.

Artikel 1819

Indien de schuldenaar met betaling van verschenen lijfrente in verzuim is, kan de renteheffer vorderen dat zekerheid wordt gesteld over de te vervallen rente.

Artikel 1822

  • 1 De gerechtigde tot een lijfrente heeft slechts een verkregen regt op de lijfrente, naar evenredigheid van het getal der dagen welke degene geleefd heeft, op wiens lijf de rente is gevestigd.

  • 2 Indien echter de overeenkomst medebrengt dat de rente vooruit moet worden betaald, is het regt op den termijn die betaald had behooren te zijn verkregen van den dag waarop de betaling had moeten geschieden.

Artikel 1824

De rentheffer kan de verschenen rente niet vorderen, dan door te doen blijken van het leven van hem op wien de lijfrente gevestigd is.

Derde afdeeling. Van spel en weddingschap

Artikel 1825

De wet staat geene regtsvordering toe, ter zake van eene schuld uit spel of uit weddingschap voortgesproten.

Artikel 1826

  • 1 Onder de hier-boven staande bepaling zijn echter niet begrepen die spelen welke geschikt zijn tot ligchaamsoefening, als het schermen, wedloopen en dergelijke.

  • 2 Niettemin kan de regter den eisch ontzeggen of verminderen, wanneer hem de som overmatig toeschijnt.

Artikel 1828

In geen geval, kan hij die het verlorene vrijwillig betaald heeft hetzelve terug eischen, ten ware, van den kant van dengenen die gewonnen heeft, bedrog, list of opligting hebbe plaats gehad.

Zeventiende titel. Van lastgeving

Algemene slotbepaling

Artikel 2031

  • 2 Onder algemeen erkende feestdagen worden in dit wetboek verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmede gelijkgestelde dagen.