Tweede afdeeling. Van de regelen, welke gemeen zijn aan verhuringen van huizen en
van andere zaken
De verhuurder is, door den aard van de overeenkomst, en zonder dat daartoe eenig bijzonder
beding vereischt wordt, verpligt:
-
1°. Om het verhuurde aan den huurder ter beschikking te stellen;
-
2°. Om hetzelve te onderhouden in zoodanigen staat, dat het tot het gebruik waartoe het
verhuurd is dienen kan;
-
3°. Om den huurder het rustig genot daarvan te doen hebben, zoo lang de huur duurt.
-
2 Hij moet daaraan, gedurende den huurtijd, alle reparatien laten doen welke noodzakelijk
mogten worden, met uitzondering van degene tot welke de huurder verpligt is.
-
1 De verhuurder moet den huurder instaan voor alle gebreken van de verhuurde zaak, welke
het gebruik daarvan verhinderen, al mogt ook de verhuurder dezelve tijdens het doen
der verhuring niet gekend hebben.
Indien, gedurende den huurtijd, de verhuurde zaak door eenig toeval geheel en al vergaan
is, vervalt de huur-overeenkomst van regtswege. Indien de zaak slechts ten deele vergaan
is, heeft de huurder de keus om, naar gelang der omstandigheden, of vermindering van
de huurprijs te vorderen of de huurovereenkomst te ontbinden; doch hij kan, in geen
dier beide gevallen, aanspraak op schadevergoeding maken.
De verhuurder mag, gedurende den huurtijd, de gedaante of inrigting van de verhuurde
zaak niet veranderen.
-
1 Indien, gedurende den huurtijd, de verhuurde zaak dringende reparatien noodig heeft,
welke niet tot na het eindigen der huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder
dezelve gedoogen, welke ongemakken hem ook hierdoor worden veroorzaakt, en hoewel
hij ook, gedurende het doen dier reparatien van een gedeelte van de verhuurde zaak
verstoken zij.
-
2 Doch indien deze reparatien langer dan veertig dagen duren, zal de huurprijs verminderd
worden naar evenredigheid van den tijd, en van het gedeelte van de verhuurde zaak,
waarvan de huurder zal zijn verstoken geweest.
-
3 Indien de reparatien van dien aard zijn dat daardoor het gehuurde, hetgeen den huurder
en zijn huisgezin ter bewoning noodzakelijk is, onbewoonbaar wordt, kan dezelve de
huur doen verbreken.
De verhuurder is niet verpligt den huurder te waarborgen tegen de belemmeringen welke
hem derden, door feitelijkheden, in zijn genot toebrengen, zonder overigens eenig
regt op het gehuurde te beweren; behoudens het regt van den huurder om dezelve uit
eigen hoofde te vervolgen.
Indien, daarentegen, de huurder in deszelfs genot is gestoord geworden, ten gevolge
eener regtsvordering welke tot den eigendom van de zaak betrekking heeft, heeft hij
het regt om eene geëvenredigde vermindering van den huurprijs te vorderen, mits van
die stoornis of belemmering aan den eigenaar behoorlijk kennis gegeven zij.
Indien degenen die de feitelijkheden gepleegd hebben enig recht ten aanzien van de
verhuurde zaak beweren te hebben, of indien de huurder zelf in regten gedagvaard is
om tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van de zaak verwezen te worden,
of om de uitoefening van eenige erfdienstbaarheid of een ander recht ten aanzien van
de zaak te gedoogen, moet hij den verhuurder daarvan beteekening doen, en hij kan
denzelven tot vrijwaring oproepen.
-
1 De huurder mag, indien hem dit vermogen niet is toegestaan, de zaak niet weder verhuren,
noch zijne huur aan een ander afstaan.
-
2 Indien het gehuurde in een huis of in eene woning bestaat, welke de huurder zelf bewoont,
kan hij een gedeelte daarvan, onder zijne verantwoordelijkheid, aan een ander verhuren,
indien hem dat vermogen niet bij de overeenkomst is ontzegd geworden.
De huurder is tot twee hoofdverpligtingen gehouden:
-
1°. Om het gehuurde als een goed huurder te gebruiken, en overeenkomstig de bestemming
welke daaraan bij de huur-overeenkomst gegeven is, of volgens die welke, bij gebreke
van overeenkomst daaromtrent, naar gelang der omstandigheden voorondersteld wordt;
-
2°. Om den huurprijs op de bepaalde termijnen te voldoen.
Indien tusschen den verhuurder en den huurder eene beschrijving van het verhuurde
is opgemaakt, is laatstgemelde gehouden de zaak in dien staat weder op te leveren,
waarin hij deze, volgens die beschrijving, heeft aanvaard; met uitzondering van hetgeen
door ouderdom of door onvermijdelijke toevallen vergaan of van waarde verminderd is.
Indien geene beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, ten aanzien van het onderhoud,
hetwelk ten laste van huurders komt, behoudens tegenbewijs, voorondersteld het gehuurde
in goeden staat te hebben aanvaard, en moet hij hetzelve in dien staat terug geven.
De huurder is jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk
voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich
met zijn goedvinden daarop bevinden.
De huurder mag, bij ontruiming van de verhuurde zaak, afbreken en naar zich nemen
al hetgeen hij daaraan, op zijne kosten, heeft doen maken, mits zulks gedaan worde
zonder beschadiging van de zaak.
Artikel 1604
[Vervallen per 22-07-1923]
Wanneer er geschil ontstaat over den prijs eener verhuring, bij monde aangegaan, waarvan
de uitvoering begonnen is, en er geene kwijting aanwezig is, moet de verhuurder op
zijnen eed geloofd worden, ten ware de huurder mogt verkiezen den huurprijs door deskundigen
te doen begrooten.
Indien de huur bij geschrift is aangegaan, houdt dezelve van regtswege op, wanneer
de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat daartoe eene opzegging vereischt worde.
Indien de huur zonder geschrift is aangegaan, houdt dezelve op den bepaalden tijd
niet op, dan voor zoo verre de eene partij aan de andere de huur heeft opgezegd, met
inachtneming der termijnen welke het plaatselijk gebruik medebrengt.
Wanneer de eene partij aan de andere eene opzegging van huur heeft beteekend, kan
de huurder, hoewel in het genot blijvende, zich niet beroepen op eene stilzwijgende
wederinhuring.
Indien, na het eindigen van eene verhuring bij geschrifte aangegaan, de huurder in
het genot is gebleven en gelaten, ontstaat daardoor eene nieuwe huur, waarvan de gevolgen
geregeld worden bij de artikelen, tot mondelinge verhuringen betrekkelijk.
In het geval der twee voorgaande artikelen, strekt zich de borgtogt, voor de huur
gesteld, niet uit tot de verpligtingen die uit de verlenging der huur ontstaan.
De huur-overeenkomst gaat geenszins te niet door den dood van den verhuurder, noch
door dien van den huurder.
-
2 Bij zoodanig voorbehoud, kan de huurder, zonder uitdrukkelijk beding geene aanspraak
op vergoeding maken, maar met dat laatste beding, is hij niet tot ontruiming van het
gehuurde verpligt, zoo lang de verschuldigde vergoeding niet is gekweten.
Een kooper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij de huur- overeenkomst voorbehouden
om, ingeval van verkoop, den huurder tot de ontruiming van het gehuurde te noodzaken,
is verpligt den huurder zoodanigen tijd te voren te waarschuwen, als het plaatselijk
gebruik tot het doen van opzeggingen medebrengt.
De verhuurder kan de huur niet doen ophouden door te verklaren dat hij de gehuurde
zaak zelf wil betrekken, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn.
Indien men bij de huur-overeenkomst is overeengekomen dat de verhuurder de bevoegdheid
zoude hebben om het verhuurde huis of andere onroerende zaak zelf te betrekken, is
hij verpligt vooraf eene opzegging te doen beteekenen, zoo veel tijd te voren, als
bij artikel 1614 is vastgesteld.
Derde afdeeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur van huizen
en huisraad
-
2 Bij gebreke van overeenkomst, worden als zoodanig aangemerkt reparatien aan winkelkasten,
de sluiting der luiken of blinden, de binnensloten, de vensterglazen, zoo binnen als
buiten ’s huis, en al hetgeen verder door het plaatselijk gebruik daaronder begrepen
wordt.
De huur van meubelen, om een geheel huis, eene geheele woning, een winkel, of eenig
ander vertrek, daarmede te stofferen, wordt gehouden voor zoo lang te zijn aangegaan,
als de huizen, woningen, winkels of vertrekken, volgens plaatselijk gebruik, doorgaans
verhuurd worden.
-
1 De huur van gestoffeerde kamers wordt gehouden bij het jaar te zijn aangegaan, wanneer
dezelve is aangegaan voor eene zekere som in het jaar;
Bij de maand, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som in de maand;
Bij den dag, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som voor iederen dag.
-
2 Indien niet blijkt dat de huur voor eene zekere som bij het jaar, bij de maand, of
voor iederen dag, is aangegaan, wordt dezelve geacht volgens plaatselijk gebruik te
zijn gesloten.
Indien de huurder van een huis of vertrek, na het eindigen van den huurtijd, bij schriftelijke
overeenkomst bepaald, in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat zich de verhuurder
daartegen verzet, wordt hij geacht het verhuurde op dezelfde voorwaarden te blijven
behouden, voor den tijd welken het plaatselijk gebruik medebrengt, en kan hij het
verhuurde niet verlaten, noch daaruit gezet worden, dan na eene tijdige opzegging,
overeenkomstig het plaatselijk gebruik gedaan.