De dwangsom is alleen verschuldigd wanneer aan alle drie de hieronder genoemde voorwaarden
is voldaan en geen van de wettelijke uitzonderingen zich voordoet.
Voorwaarde 1: het bestuursorgaan heeft niet tijdig beslist op een aanvraag.
Meer over niet tijdig beslissen en het opschorten, verdagen en verlengen van de beslistermijn
in de bijlage.
Voorwaarde 2: de aanvrager heeft het bestuur in gebreke gesteld.
De aanvrager kan het bestuursorgaan in gebreke stellen vanaf de eerste dag dat een
bestuursorgaan te laat is met beslissen. Het bestuursorgaan wordt door de ingebrekestelling
bekend met het feit dat de beslistermijn in de ogen van de aanvrager is overschreden.
Het is niet mogelijk om bij een aanvraag het bestuursorgaan bij voorbaat in gebreke
te stellen voor het geval niet tijdig zal worden beslist (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 12). Een ingebrekestelling die wordt ingediend voordat
de beslistermijn is geëindigd wordt een premature ingebrekestelling genoemd en is
naar zijn aard geen ingebrekestelling (zie ABRvS 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3711).
Anders ligt het bij een ingebrekestelling die per abuis een dag te vroeg is ingediend.
Deze zou door het bestuursorgaan wel als geldig kunnen worden beschouwd. Tijdens de
parlementaire behandeling van de Wet dwangsom is uitgesproken dat in de praktijk de rechter zou kunnen oordelen dat een ingebrekestelling
die per abuis een dag te vroeg is ingediend, toch geldt; de dwangsom is dan twee weken
en een dag later verschuldigd (zie Handelingen II, 2005/06, 80, p. 4981-4982). Dus: is de ingebrekestelling op maandag ontvangen en
had dat eigenlijk pas dinsdag moeten zijn, dan is de dwangsom verschuldigd met ingang
van de woensdag twee weken later.
De wet stelt de eis dat een ingebrekestelling schriftelijk moet geschieden, verder
is zij vormvrij. Het vereiste van ingebrekestelling moet materieel worden opgevat.
Niet is vereist dat expliciet wordt vermeld dat het een ingebrekestelling in de zin
van art. 4:17 Awb betreft. De materiële opvatting heeft tot gevolg dat een ingebrekestelling ook ‘verpakt’
kan zitten in een bezwaarschrift of een klacht die (mede) gericht is op niet tijdig
beslissen door het bestuursorgaan (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 12). Als de aanvrager wegens het niet tijdig beslissen
bezwaar instelt of daarover een schriftelijke klacht indient bij het bestuursorgaan,
dan moet dit worden aangemerkt als een schriftelijke mededeling dat zij in gebreke
is (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, p. 7, ABRvS 21 december 2009, 200908050/1/M2 en CRvB 14 april
2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1392). Niettemin is slechts een herinnering aan het bestuursorgaan
aan een aanvraag en de kennisgeving van de wens spoedig een besluit op dat verzoek
te ontvangen onvoldoende. Uit het bericht moet zijn af te leiden dat de aanvrager
heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een beslissing op aanvraag te
nemen of dat aanspraak op een dwangsom zal worden gemaakt, indien dat besluit niet
binnen een redelijke termijn worden genomen (zie ABRvS 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5083).
Daarbij moet tevens voldoende duidelijk zijn op welk te nemen besluit zij betrekking
heeft (zie ABRvS 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2554).
Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, kan de ingebrekestelling voor die
aanvraag eveneens langs elektronische weg worden ingediend. In dat geval kan het bestuursorgaan
de ontvangst van de elektronisch ingediende ingebrekestelling elektronisch bevestigen.
Let op: ondanks dat de elektronische weg niet is opengesteld, kan een langs deze weg
ingediende ingebrekestelling door de bestuursrechter toch als rechtsgeldig worden
beschouwd. Bijvoorbeeld omdat de aanvrager op grond van door het bestuursorgaan gewekt
vertrouwen handelde (zie Hof Arnhem 11 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX7754)
of omdat in strijd met art. 2:15, vierde lid, van de Awb de aanvrager niet zo spoedig mogelijk ervan in kennis gesteld is dat de elektronische
weg niet open staat voor het indienen van ingebrekestellingen (zie ABRvS 6 november
2013, ECLI:NL:RVS:2013:1810).
Voorwaarde 3: het bestuursorgaan heeft twee weken na de ingebrekestelling nog geen
besluit genomen.
Indien twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling door het bestuursorgaan nog
geen besluit is genomen, verbeurt het per dag dat het besluit uitblijft een dwangsom.
De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid
van het genomen besluit. Voor de bestrijding van de juistheid van het besluit staat
de mogelijkheid van bezwaar open (zie ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733).
Zo laat de omstandigheid dat per abuis op een deel van de aanvraag niet is gereageerd,
onverlet dat tijdig is beslist (zie ABRvS 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:99).
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn
verstreken na de dag waarop a) de beslistermijn is verstreken en b) het bestuursorgaan
een schriftelijke ingebrekestelling van de aanvrager heeft ontvangen. Dat wil zeggen:
als de ingebrekestelling op maandag is ontvangen, is de eerste dag waarover dwangsom
is verschuldigd de dinsdag twee weken later.
De maximale looptijd van de dwangsom is 42 dagen en de dwangsom bedraagt ten hoogste
€ 1.442. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende
veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
De datum waarop het bestuursorgaan de ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 lid 3 Awb ontvangt, is bepalend voor de vraag met welke bedragen moet worden gerekend. Als
het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2018 heeft ontvangen, dan gelden nog de
oude bedragen. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2019 ontvangt, dan gelden
de nieuwe bedragen.
Het bestuursorgaan stelt uiterlijk binnen twee weken na de laatste dag waarover de
dwangsom verschuldigd was, het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen eigener beweging
bij beschikking vast (art. 4:18 Awb). Indien de aanvrager het niet eens is met de berekening van de hoogte van de dwangsom
kan hij daartegen op de normale wijze bezwaar en beroep instellen (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 15). Het niet tijdig afgeven van een dwangsombeschikking
leidt er niet toe dat als gevolg daarvan wederom een dwangsom kan worden gevorderd,
omdat een ingebrekestelling geen aanvraag in de zin van art. 4:17, eerste lid, van
de Awb is (zie ABRvS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290). Het bestuursorgaan gaat
uiterlijk binnen zes weken na de vaststelling over tot betaling aan de aanvrager (art. 4:87, eerste lid, Awb).
Indien er meerdere aanvragers samen één aanvraag indienen, wordt de dwangsom evenredig
over de aanvragers verdeeld (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 14-15). Per aan te vragen beschikking zal dus nooit meer dan eenmaal
de maximale dwangsom verschuldigd zijn (zie ABRvS 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0993).
Het vervatten van meerdere beschikkingen in één document beperkt niet het aantal keren
dat de maximale dwangsom verschuldigd kan zijn. Indien bijvoorbeeld drie beschikkingen
zijn vervat in één document, en tegen alle drie de beschikkingen in één bezwaarschrift
wordt opgekomen, is het bestuursorgaan bij niet tijdig beslissen per beslissing een
dwangsom verschuldigd (zie ABRvS 11 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1630).
Als aan de drie bovengenoemde voorwaarden is voldaan, is in beginsel een dwangsom
verschuldigd. Dit is echter niet het geval indien:
-
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
-
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
-
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. Daarvoor is
niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag of het bezwaar
is ingediend. Wel is van belang of en hoe er nadien van gedachten is gewisseld tussen
aanvrager en bestuursorgaan (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 13). Grond b en c strekken mede ertoe misbruik te voorkomen.
Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde dwangsommen terugvorderen voor zover
na de dag waarop de beschikking is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn verstreken
(art. 4:20 Awb). Terugvorderingsbesluiten zijn vatbaar voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter.