De overeenkomstsluitende partijen, het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse
Republiek, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de
Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije,
de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek
Polen, de Portugese Republiek, Roemenië de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek
en de Republiek Finland;
Vastbesloten om in de Europese Unie een geïntegreerd financieel kader tot stand te
brengen waarvan de bankenunie een fundamenteel onderdeel uitmaakt;
Herinnerend aan het Besluit van de vertegenwoordigers van de lidstaten van de eurozone,
in het kader van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2013 bijeen, met betrekking
tot het voeren van onderhandelingen over en het sluiten van een intergouvernementele
overeenkomst betreffende het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds ( het „Fonds”) ingesteld
bij Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van eenvormige
regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en
bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme
en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („GAM-verordening”), alsook aan de aan dat besluit gehechte beschrijving van hetgeen
bij die overeenkomst dient te worden geregeld (de „Terms of Reference”);
-
1. De afgelopen jaren heeft de Europese Unie een aantal rechtshandelingen aangenomen
die cruciaal zijn voor het verwezenlijken van de interne markt voor financiële diensten
en voor het waarborgen van de financiële stabiliteit van de eurozone en van de Unie
als geheel, alsmede voor het proces dat moet leiden tot een hechtere economische en
monetaire unie.
-
2. In juni 2009 heeft de Europese Raad gepleit voor het opstellen van „één enkel Europees „rulebook” dat toepasselijk is voor alle financiële instellingen
van de interne markt”. De Unie heeft aldus een gemeenschappelijk pakket geharmoniseerde prudentiële voorschriften
opgesteld die de kredietinstellingen in de hele Unie in acht moeten nemen, namelijk
bij Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad en bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad.
-
3. Voorts heeft de Unie de Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht, waaraan
een aantal taken op het gebied van microprudentieel toezicht wordt toevertrouwd. Het
betreft de Europese Bankautoriteit (EBA), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010
van het Europees Parlement en de Raad, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB), vastgesteld
bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), vastgesteld bij Verordening
(EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad. Dat is gepaard gegaan met de oprichting van het Europees Comité voor systeemrisico's
bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad, waaraan een aantal taken op het gebied van macroprudentieel toezicht is toevertrouwd.
-
4. De Unie heeft een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme ingesteld bij Verordening
(EU) nr. 1024/2013 van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank (ECB) specifieke taken worden opgedragen betreffende
het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, en waarbij aan
de ECB, die handelt in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, toezichtsbevoegdheden
worden verleend ten aanzien van de kredietinstellingen welke zijn gevestigd in de
lidstaten die de euro als munt hebben en in de lidstaten die de euro niet als munt
hebben en welke voor toezichtdoeleinden een nauwe samenwerking zijn aangegaan met
de ECB (de „deelnemende lidstaten”).
-
5. Door de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging
van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen („BHA-richtlijn”), harmoniseert de Unie de nationale wet- en regelgeving inzake de
afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen, waarbij hij
onder meer voorziet in de instelling van nationale financieringsregelingen voor de
afwikkeling.
-
6. De Europese Raad van 13 en 14 december 2012 heeft verklaard: „Als het bankentoezicht daadwerkelijk bij een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme
komt te berusten, is er een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme nodig, met de
nodige bevoegdheden om ervoor te zorgen dat banken in deelnemende lidstaten met passende
instrumenten kunnen worden afgewikkeld”. De Europese Raad van 13 en 14 december 2012 heeft voorts verklaard dat „het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme moet berusten op bijdragen van de financiële
sector zelf en passende, effectieve achtervangregelingen moet omvatten. Deze achtervang moet op de middellange termijn begrotingsneutraal zijn, door ervoor
te zorgen dat de overheidssteun achteraf wordt gecompenseerd door middel van ex-post-heffingen
op de financiële sector”. Tegen deze achtergrond heeft de Unie de GAM-verordening vastgesteld die voorziet
in een gecentraliseerd besluitvormingssysteem voor afwikkeling, dat door middel van
de instelling van het Fonds over afdoende financieringsmiddelen beschikt. De GAM-verordening
is van toepassing op de in de deelnemende lidstaten gelegen entiteiten.
-
7. De GAM-verordening voorziet met name in het Fonds en in de modaliteiten voor het gebruik
ervan. De BHA-richtlijn en de GAM-verordening bevatten de algemene criteria om te
bepalen hoe de vooraf en achteraf te betalen bijdragen van instellingen die noodzakelijk
zijn voor de financiering van het Fonds worden vastgesteld en berekend, alsook een
verplichting voor de lidstaten om deze bijdragen op nationaal niveau te innen. De
deelnemende lidstaten die op grond van de BHA-richtlijn en GAM-verordening de bijdragen
van de op hun grondgebied gelegen instellingen innen, blijven evenwel bevoegd wat
het overdragen van die bijdragen aan het Fonds betreft. De verplichting om de op nationaal
niveau geïnde bijdragen aan het fonds over te dragen, vloeit niet voort uit het recht
van de Unie. Deze verplichting zal worden ingesteld bij de onderhavige overeenkomst,
die de voorwaarden bepaalt waaronder de overeenkomstsluitende partijen, conform hun
onderscheiden grondwettelijke bepalingen, gezamenlijk overeenkomen de door hen op
nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen.
-
8. De bevoegdheid van elk van de deelnemende lidstaten om de op nationaal niveau geïnde
bijdragen over te dragen, dient zodanig te worden uitgeoefend dat zij in overeenstemming
is met het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde beginsel van loyale samenwerking, op grond waarvan de lidstaten,
onder meer, de vervulling van de taken van de Unie faciliteren en zich onthouden van
alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar
kunnen brengen. Met het oog op de goede werking van het Fonds dienen de deelnemende
lidstaten er daarom voor te zorgen dat de nodige financiële middelen op uniforme wijze
naar het Fonds worden geleid.
-
9. Bijgevolg hebben de overeenkomstsluitende partijen deze overeenkomst gesloten, waarbij
zij zich er onder meer toe verbinden om de op nationaal niveau geïnde bijdragen aan
het Fonds over te dragen, op grond van eenvormige criteria, modaliteiten en voorwaarden,
met name de toewijzing, gedurende een overgangsperiode, van de op nationaal niveau
geïnde bijdragen aan onderscheiden, met elk van de overeenkomstsluitende partijen
overeenstemmende compartimenten, alsook de geleidelijk toenemende mutualisatie van
de compartimenten op zodanige wijze dat de compartimenten aan het einde van de overgangsperiode
ophouden te bestaan.
-
10. De overeenkomstsluitende partijen herinneren eraan dat zij beogen een gelijk speelveld
te behouden en de totale kosten van de afwikkeling voor de belastingbetaler te beperken,
en zij zullen bij het bepalen van de bijdragen aan het Fonds en de fiscale behandeling
daarvan rekening houden met de algehele last voor de respectieve banksectoren.
-
11. De inhoud van deze overeenkomst is beperkt tot de specifieke aspecten inzake het Fonds
die tot de bevoegdheid van de lidstaten blijven behoren. Deze overeenkomst heeft geen
gevolgen voor op grond van het recht van de Unie vastgestelde gemeenschappelijke regels,
noch voor hun toepassingsgebied. De overeenkomst is veeleer bedoeld ter aanvulling
van de Uniewetgeving inzake de afwikkeling van banken, alsook ter ondersteuning van
de verwezenlijking van het beleid van de Unie waarmee zij van nature verband houdt,
met name de totstandbrenging van de interne markt voor financiële diensten.
-
12. De nationale wet- en regelgeving die uitvoering geeft aan de BHA-richtlijn, waaronder
de bepalingen betreffende de instelling van nationale financieringsregelingen, worden
met ingang van 1 januari 2015 van toepassing. De bepalingen van de GAM-verordening
die betrekking hebben op de instelling van het Fonds zullen in beginsel met ingang
van 1 januari 2016 van toepassing zijn. Bij gevolg zullen de overeenkomstsluitende
partijen tot de datum van toepassing van de GAM-verordening bijdragen innen die zij
oormerken voor de nationale financieringsregeling voor de afwikkeling tot instelling
waarvan zij gehouden zijn, en zullen zij met ingang van die datum de voor het Fonds
te oormerken bijdragen innen. Opdat het Fonds vanaf het begin aan financiële slagkracht
wint, verbinden de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe de door hen krachtens
de BHA-richtlijn geïnde bijdragen tot de datum van toepassing van de GAM-verordening
aan het Fonds over te dragen.
-
13. Onderkend wordt dat er situaties kunnen bestaan waarin de in het Fonds beschikbare
middelen niet volstaan om een specifieke afwikkelingsmaatregel uit te voeren, en waarin
de achteraf te betalen bijdragen die ter aanvulling van de ontbrekende bedragen moeten
worden geïnd, niet onmiddellijk toegankelijk zijn. Ingevolge de verklaring van de
Eurogroep en de Raad van 18 december 2013 en om ervoor te zorgen dat er gedurende
de overgangsperiode doorlopend afdoende financiering beschikbaar is, dienen de overeenkomstsluitende partijen die bij een specifieke afwikkelingsmaatregel
betrokken zijn, overbruggingsfinanciering te verstrekken uit nationale bronnen of
uit het Europees stabiliteitsmechanisme („ESM”), volgens overeengekomen procedures,
met inbegrip van instelling van mogelijkheden tot tijdelijke overdrachten tussen nationale
compartimenten. De overeenkomstsluitende partijen dienen te voorzien in procedures
waardoor verzoeken om overbruggingsfinanciering vlot kunnen worden behandeld. Gedurende
de overgangsperiode zal een gemeenschappelijke achtervang worden ontwikkeld. Door
die achtervang zal het Fonds gemakkelijker leningen kunnen aangaan. De banksector
zal uiteindelijk worden aangesproken voor de terugbetaling, in de vorm van bijdragen
in alle deelnemende lidstaten, met inbegrip van achteraf te betalen bijdragen. Die
regelingen zullen ervoor zorgen dat alle aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme
en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende overeenkomstsluitende
partijen, ook die welke in een later stadium toetreden, wat rechten en plichten betreft
op gelijke voet worden behandeld, zowel in de overgangsfase als in stabiele toestand.
Die regelingen zullen een gelijk speelveld respecteren jegens de niet aan het gemeenschappelijk
toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende lidstaten.
-
14. Deze overeenkomst moet worden bekrachtigd door alle lidstaten die de euro als munt
hebben en door de lidstaten die de euro niet als munt hebben maar aan het gemeenschappelijk
toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen.
-
15. De lidstaten die niet de euro als munt hebben en die geen overeenkomstsluitende partij
zijn, moeten met ingang van de datum waarop zij de euro als munt aannemen dan wel
met ingang van de datum van de inwerkingtreding van het in artikel 7, lid 2, van Verordening
(EU) nr. 1024/2013 bedoelde besluit van de ECB tot het aangaan van nauwe samenwerking,
tot deze overeenkomst toetreden, met alle rechten en verplichtingen, conform die van
de overeenkomstsluitende partijen.
-
16. Op 21 mei 2014 hebben de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten de
overeenkomstsluitende partijen gemachtigd om de Europese Commissie en de gemeenschappelijke
afwikkelingsraad (de „afwikkelingsraad”) te verzoeken de in deze overeenkomst bedoelde
taken uit te voeren.
-
17. Artikel 15 van de GAM-verordening als op de datum van initiële vaststelling ervan
voorziet in algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling op grond waarvan de
aandeelhouders van de instelling in afwikkeling de eerste verliezen dragen en de crediteuren
van de instelling in afwikkeling na de aandeelhouders verliezen dragen, volgens de
rangorde van hun vorderingen. Artikel 27 van de GAM-verordening voorziet dienovereenkomstig
in een instrument van bail-in dat vereist dat door de aandeelhouders, de houders van
relevante kapitaalinstrumenten en andere in aanmerking komende passiva middels afschrijving,
omzetting of anderszins een bijdrage is geleverd aan het opvangen van verliezen en
aan de herkapitalisatie voor een bedrag van ten minste 8% van de totale passiva, met
inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, gemeten volgens
de in artikel 20 van de GAM-verordening bedoelde waardering op het tijdstip waarop
de afwikkelingsmaatregel is genomen; en vereist ook dat de bijdrage van het Fonds
niet hoger is dan 5% van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van
de instelling in afwikkeling, gemeten volgens de in artikel 20 van de GAM-verordening
bedoelde waardering op het tijdstip waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen, tenzij
alle ongedekte, niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende
deposito's, volledig zijn afgeschreven of omgezet. Bovendien voorzien de artikelen
18, 52 en 55 van de GAM-verordening als op de datum van initiële vaststelling ervan
in een aantal procedureregels inzake de besluitvorming van de afwikkelingsraad en
van de instellingen van de Unie. Die onderdelen van de GAM-verordening vormen een
wezenlijke grond voor de instemming van de overeenkomstsluitende partijen om door
deze overeenkomst gebonden te worden.
-
18. De overeenkomstsluitende partijen erkennen dat de toepasselijke bepalingen van het
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht alsook het internationaal gewoonterecht
van toepassing zijn met betrekking tot een tegen de wil van de partijen ingetreden
wezenlijke verandering van omstandigheden, en waarvan het bestaan een wezenlijke grond
vormde voor de instemming van de partijen om door de bepalingen van deze overeenkomst
gebonden te worden, als bedoeld in overweging 17. De overeenkomstsluitende partijen
kunnen zich dienovereenkomstig beroepen op de gevolgen van een tegen hun wil ingetreden
wezenlijke verandering van omstandigheden, conform het internationaal publiekrecht.
Indien een overeenkomstsluitende partij zich op die gevolgen beroept, kan elke andere
overeenkomstsluitende partij de zaak voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese
Unie (het „Hof van Justitie”). Het Hof van Justitie dient bevoegd te zijn om na te
gaan of er een wezenlijke verandering van omstandigheden is ingetreden en welke de
uit die verandering voortvloeiende gevolgen zijn. De overeenkomstsluitende partijen
erkennen dat het aanvoeren van die gevolgen na de herroeping of wijziging van eender
welk van de in overweging 17 bedoelde onderdelen van de GAM-verordening, tegen de
wil van eender welke van de overeenkomstsluitende partijen en waarvan het bestaan
een wezenlijke grond vormde voor de instemming van de partijen om door de bepalingen
van deze overeenkomst gebonden te worden, zal neerkomen op een geschil betreffende
de toepassing van deze overeenkomst waarop artikel 273 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) van toepassing is en dat derhalve op grond van dat artikel aan het Hof van
Justitie kan worden voorgelegd. Elke overeenkomstsluitende partij kan tevens, overeenkomstig
artikel 278 VWEU en de artikelen 160 tot en met 162 van het Reglement voor de procesvoering van het
Hof van Justitie, het Hof van Justitie om voorlopige maatregelen verzoeken. Bij de beslissing over
het geschil en over het toekennen van voorlopige maatregelen dient het Hof van Justitie
rekening te houden met de verplichtingen die de overeenkomstsluitende partijen uit
hoofde van het VEU en het VWEU hebben, waaronder die met betrekking tot het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme
en de integriteit daarvan.
-
19. Het valt binnen de bevoegdheid van het Hof van Justitie om te bepalen of de instellingen
van de Unie, de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten het instrument
van bail-in toepassen op een wijze die verenigbaar is met het recht van de Unie, conform
de door het VEU en het VWEU geboden rechtsmiddelen, met name de artikelen 258, 259, 260, 263, 265 en 266 VWEU.
-
20. Deze overeenkomst is een internationaal publiekrechtelijk instrument en bevat als
zodanig rechten en verplichtingen waarop het wederkerigheidsbeginsel van toepassing
is. De instemming van elk van de overeenkomstsluitende partijen om door de bepalingen
van deze overeenkomst gebonden te worden, is derhalve afhankelijk van de gelijkwaardige
vervulling van de rechten en verplichtingen door elk van de overeenkomstsluitende
partijen. Bijgevolg dient de niet-naleving door een overeenkomstsluitende partij van
de verplichting tot overdracht van de bijdragen aan het Fonds tot gevolg te hebben
dat de entiteiten waaraan op het grondgebied van die partij vergunning is verleend,
van de toegang tot het Fonds worden uitgesloten. De afwikkelingsraad en het Hof van
Justitie dienen bevoegd te zijn te bepalen of, casu quo te constateren dat een overeenkomstsluitende
partij zijn verplichting tot overdracht van de bijdragen volgens de in deze overeenkomst
vastgestelde procedures niet heeft nageleefd. De overeenkomstsluitende partijen erkennen
dat het enige rechtsgevolg van niet-naleving door een overeenkomstsluitende partij
van de verplichting tot overdracht van de bijdragen is dat die partij van financiering
krachtens het Fonds wordt uitgesloten, en dat de verplichtingen die krachtens de overeenkomst
op de andere overeenkomstsluitende partijen rusten, onverlet blijven.
-
21. Deze overeenkomst voorziet in een mechanisme waardoor de deelnemende lidstaten zich
ertoe verbinden gezamenlijk, onverwijld en met rente elke lidstaat die niet aan het
gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme
deelneemt te vergoeden voor het bedrag dat de niet-deelnemende lidstaat heeft betaald
in de vorm van eigen middelen en dat overeenkomt met het gebruik van de algemene begroting
van de Unie in gevallen van niet-contractuele aansprakelijkheid en daarmee verbonden
kosten, met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden door de instellingen van
de Unie krachtens de GAM-verordening. Elke deelnemende lidstaat dient uit hoofde van
deze regeling afzonderlijk en individueel, en dus niet hoofdelijk en gezamenlijk,
aansprakelijk te zijn en derhalve dient elk van de deelnemende lidstaten slechts te
worden aangesproken voor hun deel van de verplichting tot terugbetaling als bepaald
conform deze overeenkomst.
-
22. Geschillen tussen de overeenkomstsluitende partijen omtrent de uitlegging en toepassing
van deze overeenkomst, waaronder geschillen die de naleving van de hierin neergelegde
verplichtingen betreffen, dienen te worden voorgelegd aan het Hof van Justitie conform
artikel 273 VWEU. Lidstaten die niet de euro als munt hebben en die geen partij bij deze overeenkomst
zijn, moeten geschillen omtrent de uitlegging en de tenuitvoerlegging van de bepalingen
van deze overeenkomst betreffende vergoeding wegens niet-contractuele aansprakelijkheid
en daarmee verbonden kosten aan het Hof van Justitie kunnen voorleggen.
-
23. De overdracht van bijdragen door overeenkomstsluitende partijen die aan het gemeenschappelijk
toezichtmechanisme en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme gaan deelnemen
op een latere datum dan de datum van toepassing van deze overeenkomst, dient te geschieden
conform het beginsel van gelijke behandeling met de op de datum van toepassing van
deze overeenkomst aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en aan het gemeenschappelijk
afwikkelingsmechanisme deelnemende overeenkomstsluitende partijen. De op de datum
van toepassing van deze overeenkomst aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme
en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende overeenkomstsluitende
partijen worden niet geacht de lasten te dragen van afwikkelingen waarvoor de nationale
financieringsregelingen van de overeenkomstsluitende partijen die pas op een latere
datum gaan deelnemen, geacht werden bij te dragen. Evenzo worden de laatstgenoemden
niet geacht de kosten te dragen van afwikkelingen die zich voordoen vóór de datum
waarop zij deelnemende lidstaten worden, waarvoor het Fonds dient te worden aangesproken.
-
24. Indien de nauwe samenwerking die is aangegaan tussen de ECB en een overeenkomstsluitende
partij die niet de euro als munt heeft, conform artikel 7 van Verordening (EU) nr.
1024/2013 wordt beëindigd, dient een besluit tot eerlijke verdeling van de gecumuleerde
bijdragen van de betrokken overeenkomstsluitende partij te worden genomen, waarbij
zowel de belangen van de betrokken overeenkomstsluitende partij als de belangen van
het Fonds in aanmerking moeten worden genomen. Dienovereenkomstig bevat artikel 4,
lid 3, van de GAM-verordening de modaliteiten, de criteria en de procedure volgens
dewelke de afwikkelingsraad met de bij de beëindiging van de nauwe samenwerking betrokken
lidstaat overeenstemming dient te bereiken over de recuperatie van de door die lidstaat
overgedragen bijdragen.
-
25. Onverminderd de procedures en vereisten van de Verdragen waarop de Europese Unie gegrondvest
is, bestaat het doel van de overeenkomstsluitende partijen erin de materiële bepalingen
van deze overeenkomst zo snel mogelijk in het rechtskader van de Unie te doen opnemen,
conform het VEU en het VWEU,