2. Achtergrond
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
2.1. Formeel kader
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Het programma Maatschappelijke Transformatie (Matra) werd ingesteld bij brief aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 17 november 1993 (Kamerstuk
23125, nr. 4) en valt onder de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken (Stb. 739) van 24 december 1998), het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 februari 2005 (Stb. 137) en artikel 2.2. en 2.3. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Stcrt. 251) van 21 december 2005.
De begroting en memorie van toelichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
in het bijzonder de beleidsartikelen 2 (goed bestuur en vredesopbouw) en 3 (Europese
Integratie) geven aanvullende informatie over de uitvoering van het Matra-programma,
waarvoor de minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk is. De beleidsvoornemens
voor de Nederlandse hulp aan Midden- en Oost-Europa zijn laatstelijk nader omschreven
in de brief van de staatssecretaris voor Europese Zaken aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal van 21 september 2004 (Kamerstuk 23 987, nr. 39).
Tegen het eind van ieder jaar wordt door middel van een besluit van de minister van
Buitenlandse Zaken in de Staatscourantpublicatie gemeld wanneer de sluitingsdatum
is voor het indienen van aanvragen.
Gewoonlijk wordt tweemaal per jaar een subsidietender gehouden met sluitingsdata in
maart en september. Uiterlijk 6 weken voor de sluitingsdatum wordt in het besluit
in de Staatscourant het subsidieplafond aangegeven evenals onder welke nadere voorwaarden
het Matra-projectenprogramma het daaropvolgende jaar zal opereren.
2.2. Maatschappelijke transformatie
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Vanaf 1989 is in de landen van Midden- en Oost-Europa een proces op gang gekomen van
politieke, economische en maatschappelijke transformatie naar een democratisch marktgeoriënteerd
bestel. Het uiteenvallen van het centralistische, communistische bewind dat sturing
trachtte te geven aan alle terreinen van het maatschappelijke leven, bood gelegenheid
voor een veranderingsproces gericht op democratische structuren, rechtsbeginselen
en een (sociale) markteconomie. Dat proces is overigens divers van karakter, zowel
in tempo en richting als in de vorm waarin het zich voltrekt. Dat wordt onder meer
veroorzaakt door de verschillen tussen de landen onderling en de mate waarin deze
landen in het verleden al ervaring hebben opgedaan met democratische en meer decentrale
structuren.
Een noodzakelijke voorwaarde voor een succesvolle transformatie is dat deze niet van
buiten wordt opgelegd maar primair de verantwoordelijkheid is van de samenlevingen
in de betrokken landen zelf. Dit vereist niet alleen bestuurlijke, wetgevende en andere
institutionele ingrepen, maar ook een, per definitie tijdrovende, mentaliteitsverandering
en/of cultuuromslag. Hierbij kunnen andere landen zoals Nederland zinvolle ondersteuning
bieden, in het bijzonder waar het gaat om het creëren van de noodzakelijke randvoorwaarden
voor een succesvol hervormingsbeleid. Gezien de verschillen tussen en binnen landen
in de ‘Matra-regio’ is het niet voorspelbaar wanneer ontwikkelingen in een land onomkeerbaar
kunnen worden genoemd. Soms is sprake van positieve ontwikkelingen op één gebied,
bijvoorbeeld economische hervormingen, terwijl op een ander terrein (politiek of sociaal)
het resultaat achterblijft bij de verwachtingen. Hervormingen kunnen op langere termijn
slechts slagen wanneer op alle terreinen voortgang wordt geboekt. Maatschappelijke
transformatie is in feite een proces zonder einde. Het is niet goed mogelijk een eindpunt
te definiëren of te bepalen hoe lang ondersteuning nodig zal zijn.
Op een bepaald moment kan wèl worden geconcludeerd dat de maatschappelijke transformatie
zover is voortgeschreden, dat hulp van buitenaf voor het transformatieproces, of op
deelgebieden daarvan, niet meer nodig is. Dit punt is bijvoorbeeld in ieder geval
geacht te zijn bereikt indien een op de Matra-landenlijst voorkomend land toetreedt
tot de Europese Unie.
Voor de landen waarmee geen onderhandelingen worden gevoerd over toekomstig EU-lidmaatschap
dient het Matra-projectenprogramma gezien te worden als een bilaterale aanvulling
op het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB). Dit beleid is gebaseerd op de behoefte een
bijdrage te leveren aan de stabiliteit en goed bestuur in de aangrenzende landen van
de EU. De EU wil samenwerkingsrelaties onderhouden met een ring van goed geleide landen
ten Oosten van de EU en aan de grens van het Middellandse Zeegebied.
Het specifieke karakter van Marokko als Zuiderbuur van de EU binnen het Matra-projectenprogramma
verdient hier een nadere toelichting. In Marokko vindt een geleidelijk democratiseringsproces
plaats. De hervormingen zijn de laatste jaren geinspireerd door het staatshoofd koning
Mohammed VI. De parlementaire verkiezingen in 2002 worden beschouwd als de eerste
vrije en eerlijke verkiezingen met deelname van verscheidene politieke partijen. Het
huidige kabinet bevordert sociale,economische en administratieve hervormingen. De
verruiming van de persvrijheid, de hervorming van de veiligheidsdiensten, de herziening
van het familierecht en de instelling van een waarheids- en verzoeningscommissie worden
gezien als belangrijke stappen van de Marokkaanse regering.
De Marokkaans-Nederlandse betrekkingen hebben een speciale betekenis naar aanleiding
van de migratie van Marokkanen naarNederland gedurende afgelopen decennia. De ervaring
opgedaan met integratie van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland kan relevant zijn
voor projecten gericht op het aanhalen van contacten met Marokko. De gezaghebbende
‘Arab Human Development Reports’ van de UNDP bieden verder een waardevol referentiekader
voor de bepaling van de relevantie van Matra-projecten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
In de strategische visie voor de ontwikkeling van de Arabische wereld wordt bijvoorbeeld bescherming van de
vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering als een centraal thema genoemd.
In de UNDP-rapporten wordt gemeld dat de vrijheid van ngo’s in Marokko de afgelopen
jaren verder is verbeterd.
Onafhankelijke en vrije organisaties zijn in Marokko wijd verspreid. Het is dus aannemelijk
dat er een goede voedingsbodem is voor samenwerking in Matra-kader. Wel is de absorptiecapaciteit
van deze veelal kleine organisaties niet groot en is het zaak de ambities van projecten
niet te hoog te stellen.
2.3. Doelstellingen Matra-projectenprogramma
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Het Matra-projectenprogramma richt zich in het algemeen op de ondersteuning van de
overgang naar een pluriforme, democratische rechtsstaat in landen in Midden- en Oost-Europa
evenals in geselecteerde buurlanden ten zuiden van de Europese Unie. Het programma
ondersteunt activiteiten die het proces van verandering stimuleren van de staat, zijn
instituties, organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden. De opzet van het
programma is zodanig, dat tevens wordt beoogd een bijdrage te leverenaan de opbouw
en versterking van de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en de Matra-landen.
Op projectniveau is het doel institutionele versterking te bewerkstelligen door middel
van twinning tussen de Nederlandse organisatie en de lokale partner. Het programma
beoogt vraaggestuurd dergelijke projecten te subsidiëren waarbij de beoordeling grotendeels
op projectniveau geschiedt. Er is geen sprake van prioriteiten per land en thema.
De ervaring met Matra heeft geleerd dat de prioriteiten van de transformatie voor
een land zijn weerslag vinden in de vraag van maatschappelijke organisaties naar ondersteuning
via het type Matra-projecten.
De invulling van het Matra-projectenprogramma wordt vanuit twee invalshoeken benaderd,
te weten die van de burgers en die van de lokale overheid. Van belang is de vraag
welke invloed de activiteit heeft op de positie van de burger en/of de overheid en
op de interactie tussen beide.
De ondersteuning en beïnvloeding van het beleid van de centrale en/of lagere overheden
binnen Matra verloopt als regel via maatschappelijke organisaties. Directe assistentie
aan lokale overheden staat eveneens open voor subsidieverlening (zie verder par. 3.2
voor kwalificerende thema’s).
Vanuit het oogpunt van de burgers gaat het om de opbouw van een maatschappelijk middenveld
of ‘civil society’ waarin burgers zich verantwoordelijk voelen voor de inrichting
van hun eigen samenleving. Het gaat hierbij om het versterken van de rechtszekerheid
en rechtsbescherming van burgers en het stimuleren van burgerschap, mondigheid, pluriformiteit,
en particulier initiatief. Vanuit het oogpunt van de overheid richt het programma
zich op de bevordering van goed bestuur, d.w.z. de verbetering van het functioneren
van de overheid; de bevordering van democratie, openbaar bestuur en sociaal beleid;
de bevordering van transparantie en verantwoording van overheidsoptreden; een verbeterde
toegankelijkheid van overheden en het versterken van de rechtsstaat.
Thema’s, landen en selectiecriteria van het Matra Projectenprogramma
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
2.4. Landen
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Voor subsidies onder het Matra-projectenprogramma komen alleen voorstellen in aanmerking
die betrekking hebben op de volgende landen: Armenië, Bulgarije, Georgië, Kroatië,
Marokko, Moldavië, Oekraïne, Roemenië, Russische Federatie, Servië, Montenegro, Turkije
en Wit-Rusland. Projectvoorstellen met een regionaal bereik, d.w.z. die in meer dan
één van de hierboven genoemde landen tegelijk worden uitgevoerd, kunnen ook voor subsidiëring
in aanmerking komen.
2.5. Kwalificerende thema’s
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Om het gehele maatschappelijke spectrum te kunnen bedienen is een aantal thema’s vastgesteld
waarbinnen projectvoorstellen in overweging worden genomen. De thema’s vertegenwoordigen
aspecten van het maatschappelijke leven die van belang worden geacht voor het proces
van transformatie en zijn daarom ondergeschikt aan de hoofddoelstelling van het Matra-programma
(zie ook sectie 3.5 Beoordelingscriteria – Relevantie, toegevoegde waarde). Kwalificerende
thema’s zijn:
1. Wetgeving en recht
-
– wetgeving: nieuwe of te wijzigen wetgeving, zowel wetgevingsproces als inhoud, en
assistentie bij de implementatie van wetgeving
-
– rechterlijke organisatie, onafhankelijke rechtspraak, rechtshandhaving en rechtshulp,
inclusief het Openbaar Ministerie
-
– gevangenishervormingen en reclassering
2. Openbaar bestuur/openbare orde/politie
-
– ‘Good Governance/Goed Bestuur’ ondersteuning en beïnvloeding van het beleid van decentrale
en/of lagere overheden als regel via maatschappelijke organisaties. Het gaat met name om (1) vergroting van de controleerbaarheid, legitimiteit, transparantie
en democratisering van overheidsoptreden; (2) decentralisatie en deregulering, beheer
en financiering van openbare voorzieningen; (3) beleidsvormingsprocessen; (4) hervorming
openbare diensten
-
– lokale intergemeentelijke samenwerking
-
– professionalisering van het politieapparaat met betrekking tot de relatie politie-burger,
politie-openbaar bestuur/Openbaar Ministerie, preventie, mintegriteit, wijkgerichte
politiezorg
3. Mensenrechten/ minderheden
4. Milieu
-
– opbouw en versterking van milieu en natuurbeschermingsorganisaties en hun netwerken
-
– milieueducatie
-
– ondersteuning en beïnvloeding van milieuoverheden door maatschappelijke organisaties
bij de inrichting en uitvoering van milieutaken
5. Volkshuisvesting
-
– ontwikkeling/hervorming volkshuisvestingsbeleid, voornamelijk duurzaam bouwen, betaalbaarheid
(subsidiebeleid en voorzieningen), verbetering van de woonomgeving, stedelijke vernieuwing,
financiering, ordening
-
– ondersteuning woningbouwcorporaties en gemeentelijke woonvoorzieningsdiensten
-
– rechtszekerheid, integrale aanpak en participatie op lokaal niveau (onderdelen Habitat
Agenda)
6. Voorlichting/media
-
– overheidsvoorlichting op provinciaal en lokaal niveau
-
– informatievoorziening aan de burger in het belang van het beter functioneren van democratische
samenleving
-
– ondersteuning van vrije media: radio en televisie; journalistiek, kranten en tijdschriften,
inclusief het ondersteunen van de gebruikmaking van nieuwe media
-
– bewustwordingscampagnes van NGO’s (indien het gaat om milieu NGO’s, dan bij de aanvraag
het thema milieu aanhouden)
7. Cultuur
-
– ontwikkeling culturele infrastructuur, met name in het licht van de nieuwe relatie
tussen de overheid en het culturele veld; cultureel management
-
– concrete vernieuwende culturele projecten, opbouwen onafhankelijke cultuuruitingen
8. Welzijn
-
– ontwikkeling vrijwilligerswerk en particulier initiatief; verenigingswezen
-
– kwaliteitsverbetering van de professionele ouderen- en gehandicaptenzorg
-
– ’children at risk’: straatkinderen, kinderen en AIDS, kinderprostitutie, jeugdcriminaliteit,
kinderarbeid
9. Gezondheidszorg
-
– ’public health’: hervorming en stelselherziening, bewustwording (educatie, voorlichting
en preventie)
-
– eerstelijnsgezondheidszorg
-
– extramurale geestelijke gezondheidszorg
-
– verslavingszorg
-
– patiëntenrechten
10. Arbeid en sociaal beleid
-
– arbeidsverhoudingen en -wetgeving, vakbeweging en werkgeversorganisaties
-
– hervorming sociale zekerheid
-
– arbeidsmarktbeleid: gericht op het versterken van het institutionele kader, verbetering
re-integratie en arbeidsbemiddeling
-
– gezondheid en veiligheid op de werkplek, arbeidsinspectie
11. Onderwijs (voor zover betrekking hebbend op één of meer van de hierboven onder
Matra kwalificerende thema’s)
-
– onderwijsmanagement en onderwijsvernieuwing, medezeggenschap en ouderparticipatie
-
– curriculumontwikkeling, onderwijsstandaarden en evaluatie, opleiding en nascholing
leerkrachten (bepalend is de maatschappelijke relevantie van curricula)
-
– beroepsonderwijs: stelselontwikkeling, inclusief ontwikkeling, evaluatie, opleiding
en scholing leerkrachten, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt (bepalend is de vraag
waar studenten na afloop van de studie een werkkring vinden, d.w.z. de relevantie
van de beroepsrichtingen voor de maatschappelijke en dus niet de economische transformatie)
2.6. Wie kan een Matra-subsidie aanvragen?
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Subsidies uit het Matra-projectenprogramma kunnen worden aangevraagd door:
-
– in Nederland gevestigde niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en onderwijsinstellingen
zonder winstoogmerk, decentrale en semi-overheden;
-
– Nederlandse vestigingen van internationale NGO’s die als een zelfstandige Nederlandse
rechtspersoon bij een Kamer van Koophandel in Nederland zijn ingeschreven.
Een subsidie kan slechts worden aangevraagd door rechtspersonen. De projectindiener
dient op directe wijze inhoudelijke, voor het land en thema relevante, expertise in
het project in te brengen.
Adviesbureaus en organisaties met en winstoogmerk kunnen niet zelfstandig een aanvraag
indienen voor subsidie. Niet-gouvernementele organisaties en decentrale of semi-overheden
kunnen wel experts van profitorganisaties opvoeren in de begroting van een project
indien de aard van het project of de activiteiten dat vereist.
2.7. Algemene eisen voor een projectvoorstel
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Het projectvoorstel moet voldoen aan de navolgende algemene vormvereisten. Een subsidieaanvraag
die op één of meerdere van de navolgende punten onvolledig is en waarvoor aanvullende
informatie desgevraagd niet binnen de daartoe aangegeven termijn wordt verstrekt,
wordt niet in behandeling genomen. De wettelijke beoordelingstermijn wordt opgeschort
door de minister van Buitenlandse Zaken in geval van vragen naar aanleiding van de
subsidieaanvraag.
-
1. Een voorstel dient schriftelijk en in een elektronische versie (‘word’ of ‘pdf’ of
‘excel’ formaat, conform indeling van annex 1) te worden ingediend voorzien van de
naam van de aanvrager(s), ondertekening door een tekenbevoegde persoon van de eindverantwoordelijke
Nederlandse organisatie en datum evenals van alle gegevens die voor een beslissing
op de aanvraag nodig zijn. Een voorstel dient in de Engelse taal en voor Marokko in
de Franse taal gesteld te zijn. Het aantal in te dienen schriftelijke exemplaren van
het voorstel is als volgt te bepalen: het aantal landen waarin het project wordt uitgevoerd
plus drie.
-
2. De maximale projectduur is 36 maanden. Per subsidieaanvraag kan ten hoogste een subsidie
van € 700.000 worden toegekend, terwijl de minimumsubsidie € 25.000 bedraagt. Bij
een maximale projectduur van minder dan 36 maanden kan ten hoogste een naar rato lager
subsidiebedrag dan € 700.000 worden toegekend.
-
3. Een voorstel dient een beschrijving te geven van de probleemstelling, de doelstellingen,
projectresultaten en -activiteiten en benodigde middelen via een logisch denkraam
(‘Logical Framework’). Deze beschrijving vormt de basis voor de beoordeling van de
aanvraag, voor de monitoring van de voortgang van het project en de evaluatie van
de resultaten. Bondigheid en helderheid van het voorstel strekken tot aanbeveling.
Voor het opstellen van een projectdocument zijn bij deze brochure richtlijnen gevoegd.
Toepassing van dit zogenoemde logisch denkraam is hierbijeen vereiste. Een voorbeeld
hiervan is toegevoegd in annex 2.
-
4. Ook dient een omgevingsanalyse te worden gegeven. In deze analyse dient ondermeer
te worden ingegaan op het beleid van de centrale en/of lokale overheid op het desbetreffende
terrein alsook op andere – voor de uitvoering van het project relevante – ontwikkelingen
in het betrokken land.
-
5. Voorts dient het voorstel inzicht te geven in de uitvoeringscapaciteit van de indiener
en de lokale partnerorganisatie (is het team in omvang en kwaliteit toereikend voor
de beoogde activiteiten, etc.) en moeten de verantwoordelijkheden van de diverse betrokken
partijen goed gedefinieerd zijn.
-
6. Tenzij er van een dusdanige politieke of bestuurlijke situatie sprake is dat geen
steunbrieven van relevante overheden mogen worden verwacht, dienen de bij de aanvraag
te voegen steunbrieven zicht te geven op de mate van politieke/bestuurlijke steun
voor het voorstel. In de steunbrieven moeten de bijzondere betrokkenheid en het belang
van de afgevende instantie bij het project tot uiting komen.
-
7. Een voorstel gaat vergezeld van een inzichtelijke (in euro gestelde) begroting welke
direct verband houdt met de uit te voeren activiteiten. De begroting dient te worden
opgesteld conform het model dat als annex 3 bij deze brochure is gevoegd. Deze begroting
dient te worden vergezeld van een getekende zendbrief (annex 3.2), een liquiditeitsplanning
(annex 3.3), een beknopte samenvatting van de begroting (annex 3.4), een gedetailleerde
begroting (annex 3.5), een inkomensverklaring voor de in te zetten experts (annex
3.6) en bijbehorende curricula vitae (annex 3.7).
-
8. Een substantiële eigen bijdrage van de aanvrager, de lokale partner, de relevante
centrale of lokale overheden, eventueel ‘in natura’ strekt tot aanbeveling. Een dergelijke
eigen bijdrage dient in de projectbegroting zichtbaar gemaakt te zijn.
-
9. In geval van cofinanciering van een project door een andere donor en/of de lokale
partnerorganisatie worden in de begroting tevens de kosten opgenomen die niet vanuit
het Matra-projectenprogramma worden gefinancierd.
-
10. De aanvraag dient voorts vergezeld te gaan van een inhoudelijk en financieel jaarverslag
(inclusief bijbehorende accountantsverklaring) van de indienende organisatie over
het voorafgaande jaar. Het jaarverslag dient inzicht te geven in het vermogen en de
langetermijn-/kortetermijnschulden.
-
11. De aanvragers en de lokale organisaties die het project uitvoeren, dienen een effectieve
en efficiënte uitvoering van het project te kunnen waarborgen en in staat te zijn
tot een adequaat financieel beheer van de subsidiefondsen.
2.8. Beoordelingsprocedure en behandelingstermijnen
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Beoordeling
Een projectvoorstel wordt voor advies voorgelegd aan relevante vakministeries, de
Nederlandse ambassade in het land, resp. in de landen waar de voorgestelde activiteiten
zullen worden uitgevoerd, en de regionale afdeling van het ministerie van Buitenlandse
Zaken. Met inachtneming van deze adviezen en de inhoudelijke en financiële beoordeling
van het projectvoorstel zal de minister van Buitenlandse Zaken een besluit nemen op
basis van de hierboven omschreven vereisten en criteria.
Vergelijkende beoordeling
Begrensde financiële middelen leiden ertoe dat gedurende iedere subsidieronde (zie
par. 2.1.) een keuze moet worden gemaakt tussen op zichzelf kwalificerende subsidieaanvragen.
Dit gebeurt aan de hand van de in sectie 3.6 beschreven beoordelingscriteria, waarbij
tevens gestreefd wordt naar een redelijke spreiding van activiteiten over de verschillende
thema’s en de diverse landen. Ook beleidsmatige overwegingen kunnen ertoe leiden dat
bij vergelijkbare kwalificaties, subsidies worden toegekend aan activiteiten die slechts
bepaalde thema’s of landen bestrijken. Daarnaast wordt gestreefd naar een verantwoorde
verdeling van subsidiefondsen over de aanvragers.
Behandeltermijnen
Binnen dertien weken zal de minister van Buitenlandse Zaken beslissen over de subsidieaanvraag.
Het is mogelijk deze termijn éénmaal met maximaal dertien weken te verlengen. Indien
de minister om aanvullende informatie verzoekt, wordt deze termijn opgeschort.
2.9. Beoordelingscriteria
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
De volgende beoordelingscriteria worden gehanteerd bij de vergelijkende beoordeling
van aanvragen (zie par. 3.5):
Relevantie
Een aanvraag dient op projectniveau een bijdrage te leveren aan de doelstellingen
van het Matra-projectenprogramma zoals beschreven in paragraaf 2.3. Het bereiken van
inhoudelijk bevredigende resultaten op een bepaald terrein betekent nog niet automatisch
dat daarmee ook een bijdrage wordt geleverd aan de algemene Matra-doelstelling. Bij
de uitvoering van het Matra-programma wordt getoetst of een voorgestelde activiteit
toegevoegde waarde heeft voor de maatschappelijke transformatie. Het moet duidelijk
zijn welke maatschappelijke doelen worden nagestreefd. Het project dient binnen de
lokale context een innovatief karakter te dragen.
Twinning
Het basisconcept van het programma op projectniveau is de institutionele versterking
door middel van twinning tussen de Nederlandse organisatie en de lokale counterpart.
Daarmee wordt tevens bijgedragen aan de opbouw en versterking van de bilateralebetrekkingen
tussen Nederland en de Matra-landen. Onder twinning wordt verstaan: het aangaan van
een organisatorische relatie tussen gelijkgerichte maatschappelijke organisaties met
het oog op de uitvoering van het ingediende project en op de uitdrukkelijke wens van
de organisaties om ook na afloop van het project een duurzame relatie te onderhouden.
De thematiek van het project dient aantoonbaar tot de belevings- en ervaringswereld
van de indienende organisatie en lokale projectpartner te worden gerekend. In de aanvraag
zal dan ook moeten worden aangegeven wat de inhoudelijke bijdragen zijn van respectievelijk
de Nederlandse en de lokale partner(s) in het project en op welke wijze de twinning
(d.w.z. een langdurige relatie) wordt bevorderd. De meerwaarde van de inbreng vanuit
Nederland en van de betrokken Nederlandse en lokale organisatiesen hun samenwerking
moet duidelijk in het voorstel naar voren komen. De Nederlandse organisatie dient
hoofdzakelijk te werken met in Nederland wonende personen.Subsidieaanvragers dienen
aantoonbare ervaring in de regio te hebben.
Betrokkenheid van de burgers
Projectvoorstellen die aantoonbaar de betrokkenheid van burgers bij de herstructurering
van hun maatschappij bevorderen dan wel de basis leggen voor een dergelijke betrokkenheid
genieten de voorkeur.
Concrete, meetbare projectresultaten en doelmatigheid
Een projectvoorstel moet duidelijk maken welke problemen in betrokkenland(en) zijn
geïdentificeerd, welke activiteiten zullen worden ontwikkeld en welke concrete resultaten
moeten worden bereikt zodat de in het voorstel geformuleerde doelstellingen worden
gehaald. Projectresultaten dienen concreet, tastbaar, meetbaar en in tijd te zijn
omschreven. Bij de aangevraagde subsidie dient sprake te zijn van een goede kosten/baten
verhouding, d.w.z. dat de subsidie in evenredige verhouding staat tot aard, omvang
en beoogde resultaten van de activiteiten.
Vraaggestuurdheid, draagvlak en haalbaarheid
Het Matra-projectenprogramma kent een vraaggestuurd karakter, hetgeen tot uiting komt
in de volgende eisen aan de indiening van het voorstel door de voorgestelde partners:
-
– de projectindiener dient aan te tonen dat de lokale partner binnen het project betrokken
is als volwaardige twinningspartner in het project;
-
– projecten moet een gezamenlijk initiatief zijn van de lokale projectpartner(s) en
de indienende organisatie in Nederland.
Uit de aanvraag moet verder blijken dat in de betrokken plaats, regio en land voldoende
draagvlak voor het project bestaat. Dat draagvlak blijkt uit het expliciete verzoek
van betrokkenen (counterpart resp. doelgroep) om de voorgestelde activiteit uit te
voeren en – bij voorkeur – uit een voldoende eigen bijdrage van de aanvragende partij
c.q. doelgroep en/of relevante overheden. Dit draagvlak bepaalt mede of een project
haalbaar in de lokale context wordt geacht.
Duurzaamheid en voorbeeldfunctie
Elk voorstel dient duidelijk aan te geven op welke wijze de resultaten zullen worden
verankerd, hoe de verkregen kennis wordt ‘geïnstitutionaliseerd’ en op welke wijze
de projectresultaten worden verspreid. Het meezenden van een ‘businessplan’ of een
vergelijkbare inschatting van de termijn waarbinnen en de manier waarop dit zelfstandig
opereren wordt nagestreefd strekt tot voordeel.
Projecten moeten een voorbeeld zijn voor de doelgroep en/of anderen in de omgeving.
Naast deze beoordelingscriteria gelden er twee op zichzelf staande, inhoudelijke afwijzingsgronden:
Vervolgprojecten
Projecten die hoofdzakelijk een voortzetting zijn van eerdere of nog lopende projecten
gesubsidieerd door het Matra-projectenprogramma of uit middelen van andere donoren
(d.w.z. projecten met dezelfde doelstellingen en vergelijkbare activiteiten en resultaten)
zonder een aantoonbare toegevoegde innovatieve waarde t.o.v. deze eerdere of lopende
projecten hebben een lagere prioriteit.
Buitenlands-politieke overwegingen
Een projectvoorstel kan te allen tijde worden afgewezen op grond van onverenigbaarheid
van de projectdoelstellingen met de politieke beleidsdoelstellingen van de minister
van Buitenlandse Zaken. Op grond van politieke overwegingen kunnen ook reeds ingediende
voorstellen afgewezen worden. Ook kunnen een of meerdere landen vanwege buitenlands-politieke
overwegingen worden uitgesloten van Matra-subsidies. Dit landenbeleid wordt openbaar
gemaakt tezamen met de publicatie in de staatscourant over de sluitingsdata van de
subsidieronden.
2.10. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
De projecten dienen hoofdzakelijk te zijn gericht op overdracht van kennis en ervaring:
technische assistentie en advisering, training en opleiding. Het accent van de activiteiten
ligt in de landen in de regio. Subsidie wordt verleend voor de noodzakelijke kosten
van de voorgenomen activiteiten in het licht van de doelstellingen die door het project
worden beoogd. Het betreft de volgende hoofdkostensoorten:
-
1. de inzet van personen;
-
2. de aanschaf van voor de uitvoering van de projectactiviteiten benodigde goederen met
een levensduur langer dan de projectduur;
-
3. de noodzakelijke operationele kosten;
-
4. trainingen en cursussen (n.b. de kosten/tarieven voor trainers of docenten vallen
onder ‘inzet van personen’);
-
5. de accountantsverklaring na afloop van het project (inclusief lokale accountants kosten),
deze kostensoort is alleen van toepassing indien deze als vereiste is opgenomen in
de beschikking;
-
6. onvoorziene uitgaven (n.b. een subsidie wordt niet verleend ter dekking van tekorten
na afloop van een project).
Voor een gedetailleerde beschrijving van subsidiabele kosten binnen deze hoofdcategorieën
wordt verwezen naar annex 3 (en wel specifiek de onderdelen 3.1 ‘Overview of tariff
rates’ en 3.5. ‘Itemised budget’).
Ten aanzien van de voornaamste kostenpost ‘inzet van personen’ gelden de volgende
uitgangspunten:
-
– De loonkosten worden vergoed conform de aard van de werkzaamheden. Eventuele overkwalificatie
komt niet voor vergoeding in aanmerking. De inzet van een directeur als projectdeskundige
wordt bijvoorbeeld vergoed tegen een tarief van een projectdeskundige.
-
– Voor de inzet van personen die in Nederland in loondienst zijn, dient op basis van
het bruto basis jaarinkomen van de personen gebruik te worden gemaakt van de gestandaardiseerde
maximum tarieven van annex 3.1 (een eigen bijdrage van de Nederlandse organisatie
kan ook blijken uit lagere dan de maximumtarieven) . Hierin zijn overheadkosten, voorbereidingskosten evenals eventuele acquisitiekosten, het werkgeversaandeel in
de loonkosten en niet door te berekenen tijd reeds verdisconteerd. Aangezien voor
de beoordeling van het tarief inzage in het jaarinkomen van de werknemer noodzakelijk
is, dient voor elke niet-lokale deskundige die in loondienst werkt, een ondertekend
‘formulier specificatie bruto basisjaarinkomen (werknemer)’ toegezonden te worden
(zie annex 3.6).
-
– Er wordt een onderscheid gemaakt in tarieven die werknemers van non-profitorganisaties
kunnen hanteren en externe experts opgevoerd in de begroting en werkzaam voor profitorganisaties
(die overigens niet als hoofdindiener van een voorstel kunnen optreden, zie paragraaf
3.3).
-
– Wanneer een deskundige (die niet in loondienst is van de subsidieaanvrager of een
andere werkgever) extern wordt ingehuurd, zal het ministerie op basis van het cv van
deze zelfstandig adviseur beoordelenin welke (bruto) basisjaarinkomensklasse deze
wordt ingedeeld (zie ook annex 3.1). Afhankelijk van de inkomensklasse kan een bijbehorend
maximumtarief voor profitorganisaties worden gebruikt, alleen indien de verrekening
ook met de werkgever plaatsvindt.
-
– Eventuele eerder gemaakte tariefafspraken met het ministerie van Buitenlandse Zaken
zijn voor dit programma niet van kracht.
De volgende activiteiten komen niet voor subsidiëring in aanmerking:
-
– de aanloop- en voorbereidingsactiviteiten van het project;
-
– de leverantie van uitsluitend of overwegend materialen of goederen;
-
– infrastructurele of bouwactiviteiten;
-
– éénmalige uitwisselingen, evenementen en conferenties;
-
– beurzen of studies;
-
– humanitaire hulpacties;
-
– (haalbaarheids-)studies
-
– overwegend academische projecten, gericht op onderzoek.
2.11. Uitvoeringsaspecten
[Regeling vervallen per 27-07-2008]
Subsidieverlening
In geval van goedkeuring van een projectvoorstel zal het ministerie van Buitenlandse
Zaken de aanvrager een subsidiebeschikking toesturen waarin de verplichtingen staan
vermeld die aan de subsidieverlening zijn verbonden.
Een model beschikking kan op verzoek worden toegezonden.
Betalingen
Betaling van de subsidie geschiedt als regel in vier termijnen bij wijze van voorschot
en verrekening van reeds verantwoorde kosten. Bij de subsidieverlening wordt een werkvoorschot
verstrekt van maximaal 20%. De tweede en derde betaling zijn afhankelijk van ontvangst
en goedkeuring van de jaarlijkse rapportages en de liquiditeitspositie van de subsidieontvanger.
Het betreft dan een afrekening van de gemaakte en verantwoorde kosten en een voorschot
van maximaal zes maanden plus twee maanden voorschot voor de indieningstermijn van
de rapportage.
Tussentijdse liquiditeitsaanvragen zijn mogelijk voor een maximumperiode van zes maanden.
Deze moeten vergezeld zijn van een overzicht van de gerealiseerde en voorziene uitgaven
conform annex 6.1. Gedurende de looptijd van het project wordt maximaal 80% van de
subsidie als voorschot verstrekt, de resterende 20% wordt verstrekt bij de subsidievaststelling,
achteraf aan de hand van de eindrapportage.
Voortgangsrapportages
Jaarlijks dient de subsidieontvanger inhoudelijk en financieel te rapporteren over
de voortgang van de projectuitvoering op basis van de richtlijnen en het daarvoor
ontwikkelde model. De rapportages dienen in het Engels (voor projecten in Marokko
in het Frans) te worden gesteld. De interimverslagen dienen als inleiding een korte
samenvatting van het projectdocument te geven. Voorts dient een verslag een overzicht
van voorgenomen en uitgevoerde activiteiten te bevatten met een beschrijving van de
resultaten alsmede eventuele ontstane knelpunten en de redenen voor afwijkingen van
het plan van aanpak. Belangrijk is verder dat het rapport een zelfevaluatie bevat
met de mening van de uitvoerder over de voortgang van het project en de opinies van
de ontvangende partijen. Tevens dienen alle in de rapportageperiode gedane uitgaven
en een prognose voor de uitgaven in de volgende periode te worden vermeld. Bij cofinanciering
dienen ook de uitgaven die door andere donoren worden gefinancierd te worden vermeld.
Belangrijke financiële en inhoudelijke wijzigingen in de uitvoering van het project
dienen niet alleen tussentijds separaat te worden toegelicht en voor akkoord te zijn
voorgelegd maar bovendien expliciet te worden vermeld in de aanbiedingsbrief bij de
rapportages. Tweemaal per jaar zal met de subsidieontvanger een voortgangsgesprek
worden gevoerd. Eindrapportage/accountantsverklaring Na afronding van de projectactiviteiten
dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor subsidievaststelling vergezeld van
een inhoudelijk eindrapport alsook een financiële eindverantwoording op basis van
de richtlijnen en het daarvoor ontwikkelde model (zie annex 4) Een accountantsverklaring
van een registeraccountant of een accountant administratieconsulent is verplicht in
het geval van subsidies van meer dan € 500.000 dan wel wanneer door de minister nodig
geacht. Deze verplichting wordt in de subsidiebeschikking opgenomen. Deze verklaring
dient betrekking te hebben op alle uitgaven ten laste van Matra. Wanneer dat nodig
wordt geacht zal de minister van Buitenlandse Zaken aangeven dat ook een lokale accountantsverklaring
van een ter plekke gevestigde accountant bij de eindrapportage wordt gevoegd betreffende
de lokale uitgaven.
Subsidievaststelling
Na goedkeuring van de inhoudelijke en financiële eindrapportage zal de minister van
Buitenlandse Zaken binnen dertien weken beslissen over subsidievaststelling. De eindafrekening
geschiedt op basis van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van de toegekende
subsidie.
Eigendom projectgoederen
Tijdens de looptijd van het project is de Nederlandse organisatie eigenaar van eventueel
aangeschafte projectgoederen. Vóór de beëindiging van het project zal eigendomsoverdracht
aan de lokale partner dienen plaats te vinden.