Met ingang van 15 november 2000 is de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(hierna: de Wet BIG) voor optometristen in werking getreden (zie het Besluit van 1 november
2000, Stb. 477). Het beroep van optometrist vormt één van de in artikel 34 van de
Wet BIG bedoelde (para)medische beroepen, waarvoor bij Algemene Maatregel van Bestuur
het deskundigheidsgebied is omschreven en nadere regels zijn gesteld aan de opleiding.
Ingevolge artikel 5 van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied optometrist
(Besluit van 4 juli 2000, Stb. 297, hierna aangeduid als: het Besluit), wordt tot
het deskundigheidsgebied van de optometrist gerekend:
-
a. het screenen van de cliënt op oogaandoeningen met behulp van daartoe geëigende apparatuur
of door het toedienen van voor het onderzoek noodzakelijke, door de Minister van VWS
aangewezen, farmaca en, bij het constateren van een oogaandoening, verwijzen naar
een huisarts of oogarts;
-
b. het op verwijzing van een huisarts of oogarts, met behulp van daartoe geëigende apparatuur
of door het toedienen van de onder a bedoelde farmaca, uitvoeren van vervolgonderzoeken
met betrekking tot oogaandoeningen bij daarvoor in aanmerking komende patiënten met
chronische ziekten.
Het gaat hier om het verrichten van oogheelkundige onderzoeken en het, op verwijzing
van een huis- of oogarts, verrichten van vervolgonderzoeken. De in onderdeel a van
artikel 5 van het Besluit bedoelde farmaca zijn nader aangewezen in de Regeling nadere
uitwerking deskundigheidsgebied optometrist van 25 oktober 2000, kenmerk CSZ/BO-2108287,
Staatscourant d.d. 16 november 2000, nr. 223, blz. 24. Het gaat hier niet om geneesmiddelen
die de optometrist aan zijn patiënten voorschrijft, maar om diagnostische geneesmiddelen
die de optometrist nodig heeft om de cliënt op oogaandoeningen te onderzoeken.
In artikel 2 van het Besluit is aangegeven dat het recht tot het voeren van de titel
van optometrist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt
waaruit blijkt dat betrokkene een opleiding voor optometrie heeft voltooid, die is
opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) en die voldoet
aan de in artikel 3 en 4 van het Besluit gestelde (inhoudelijke) eisen. Het gaat hier
om de HBO-opleiding tot optometrist en de overgangsopleiding HBO-optometrie.
Vóór de inwerkingtreding van het Besluit mocht de titel ‘optometrist’ ook worden gevoerd
door personen die de MBO-opleiding in de optometrie hebben voltooid. Deze personen
zijn vanaf 15 november 2000 niet langer gerechtigd zich als optometrist te presenteren;
in de praktijk zullen zij meestal onder de benaming ‘opticien’ of ‘contactlensspecialist’
optreden.
De inwerkingtreding van het Besluit heeft tot gevolg dat optometristen (personen die
ingevolge artikel 2 van het Besluit gerechtigd zijn de titel ‘optometrist’ te voeren)
voor de diensten die op hun deskundigheidsgebied liggen, van BTW zijn vrijgesteld
op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting
1968 (hierna: de Wet). In de praktijk worden de onderhavige diensten samengevat met
de term ‘optometrisch onderzoek’.
Het aanmeten van brillen en contactlenzen wordt niet als oogheelkundig onderzoek in
de zin van het Besluit aangemerkt. Voor zover optometristen hiervoor aan hun cliënten
een afzonderlijke vergoeding in rekening brengen, zijn zij terzake BTW verschuldigd.
Het arrest van de Hoge Raad van 21 april 1993, nr. 28 230 (BNB 1993/239 c), waarin
de Raad oordeelde dat het aanmeten van contactlenzen door oogartsen is vrijgesteld
op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet, geldt niet voor optometristen,
omdat het deskundigheidsgebied van optometristen beperkt is tot de in het Besluit
omschreven verrichtingen. Als het aanmeten van brillen en contaclenzen opgaat in een
door de optometrist verricht oogheelkundig onderzoek (de hoofdprestatie) deelt het
aanmeten (als bijkomstige prestatie) in de toepassing van de vrijstelling.
De inschrijving in het door de beroepsvereniging voor optometristen bijgehouden register
is niet relevant voor de toepassing van de vrijstelling, omdat dit register niet krachtens
de Wet BIG of het daarop gebaseerde Besluit wordt erkend.