Thema's centraal examen en staatsexamen klassieke taal en letterkunde 2001

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 07-05-2024.
Geldend van 10-07-1999 t/m 30-12-2004

Thema's centraal examen en staatsexamen klassieke taal en letterkunde 2001

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit vwo - havo - mavo - vbo en artikel 11 van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo.1978, in samenhang met de examenprogramma's klassieke taal en letterkunde;

Besluit:

Artikel 1. Thema centraal en schriftelijk examen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De thema's voor het centraal examen klassieke taal en letterkunde zijn in 2001:

    • a. Griekse taal en letterkunde: historisch proza kernauteur: Herodotus

    • b. Latijnse taal en letterkunde: historisch proza kernauteur: Caesar

  • 2 Het lectuurpensum en de daarop afgestemde leerstof worden vastgesteld als aangegeven in de als bijlagen bij deze regeling gevoegde syllabi.

Artikel 2. Literaire genres mondeling examen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De literaire genres voor het mondeling gedeelte van het staatsexamen klassieke taal en letterkunde zijn in 2001:

    • a. Griekse taal en letterkunde: tragedie kernauteur: Bakchai

    • b. Latijnse taal en letterkunde: filosofisch proza kernauteur: Cicero

  • 2 Als syllabi met betrekking tot deze beide literaire genres gelden de syllabi die zijn uitgebracht ten behoeve van het centraal examen en het schriftelijk gedeelte van het staatsexamen voor het jaar 2000 (Uitleg OCenW-Regelingen 1998, 11).

Artikel 3. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling en de bijbehorende bijlagen zullen in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 4. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW-Regelingen, waarin deze regeling is bekendgemaakt.

Artikel 5. Citeertitel

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Thema's centraal examen en staatsexamen klassieke taal en letterkunde 2001

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen

drs. K.Y.I.J. Adelmund

Bijlage 1. Syllabus CE Grieks 2001

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Kernauteur: Herodotus

genre: historisch proza

subtitel: politieke praktijk(en). Staatsvormen in het licht van Herodotus"

geschiedschrijving

aanbevolen editie: C. Hude, OCT

I. Betreft de teksten uit het pensum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

A. Thematiek en pensum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

1. Thematiek

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Op het ogenblik lijken we het einde van de politieke ideologieën te beleven. In deze politieke constellatie is het interessant te kijken naar de manier waarop in het antieke Griekenland tegen het politieke bedrijf werd aangekeken. Het pensum beoogt een kennismaking met in het (vroeg) klassieke Griekenland voorkomende staatsvormen (vooral alleenheerschappij en democratie). Wat zijn de positieve en negatieve kanten van deze staatsvormen, hoe verhouden theorie en praktijk van de politiek zich tot elkaar? De centrale tekst is de Historiën van Herodotus. Dit geschiedwerk biedt een rijke illustratie van al deze staatsvormen, inclusief de oosterse varianten van alleenheerschappij, gezien door de bril van een vijfde eeuwse Griekse intellectueel.

2. Pensum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

 

Grieks

In vertaling

Introductie Herodotus:

   

Prooemium

I.0

 

Alleenheerschappij:

   

A. Herodotus

   

Deiokes

I.96-7

I.95-100

 

Een voorbeeld van alleenheerschappij met positieve kanten (de keuze voor Deiokes als heerser is gebaseerd op een duidelijk criterium: zijn rechtvaardigheid) en negatieve kanten (Deiokes’ alleenheerschappij betekent een verlies van vrijheid voor de rest; Deiokes’ rechtvaardigheid staat in dienst van zijn machtsstreven; zijn regering creëert bewust afstand tussen heerser en burger).

Relevantie: afstand politiek: burger; geheime politie

Amasis

II.162-3, 172-3

II.161, 177

 

Een voorbeeld van onorthodoxe maar succesvolle alleenheerschappij. Amasis’ ontspannen opvatting van zijn positie leidt tot voorspoed in Egypte (en zijn eigen behoud).

Relevantie: heerser dicht bij het volk (denk aan moderne koningshuizen)

Polycrates

III.39-43, 120-5

 
 

De val van de alleenheerser Polycrates toont de fatale gevolgen van te grote gehechtheid aan macht en geld.

Relevantie: val van absolute vorsten en dictators

Darius

 

III.84-7

 

De manier waarop Darius koning wordt (een mengeling van list en bedrog) illustreert de willekeur waardoor alleenheersers soms aan hun positie komen.

Relevantie: erfelijke monarchie versus de gekozen president.

Kleomenes

V.50-51

V.49

 

Een positief voorbeeld van alleenheerschappij: de Spartaanse koning Kleomenes laat zich niet tot een onverstandig besluit verleiden (vergelijk met V.97).

Relevantie: corruptie in de politiek

Cypselus en Periander

V.90-2

 
 

Twee voorbeelden van de afschrikwekkende kanten van alleenheerschappij.

Relevantie: moderne dictators

B. Andere auteurs

   

Sophocles Antigone

 

verzen 162-210, 683-723

 

Ontspoorde alleenheerschappij

 

Aristoteles Atheniensium Respublica

XV-XX

 
 

Bloei en verval van een tiran (Pisistratus)

Democratie

   

A. Herodotus

   

Atheense volk

V.97

 
 

Een negatief voorbeeld van democratische besluitvorming (vergelijk met V.49-51).

Relevantie: zijn democratisch genomen beslissingen ook altijd de beste?

Miltiades

VI.132-6

 
 

Het einde van Miltiades toont de harde of juist goede kanten van de democratie: leider aangesproken op verantwoordelijkheden.

Relevantie: verantwoordelijkheden van politici

B. Andere auteurs

   

AristophanesEquites

 

verzen 1-497

 

De negatieve kanten van democratie: politici zijn omkoopbaar, demagogie.

Euripides Supplices

 

verzen 399-462

 

Theseus verdedigt democratie tegenover alleenheerschappij

Thucydides Historiën

 

I.75 en V.84-116

 

De theorie en praktijk van de Atheense democratie (dialoog van de Meliërs)

Debat over de beste staatsvorm

   

A. Herodotus

 

III.80-3

 

Perzisch debat over de beste staatsvorm: democratie, oligarchie of monarchie.

B. Andere auteurs

   

Polybius

Historiën

 

VI.3-4

Cicero

De Re Publica

 

I.42-5, 68

Enkele suggesties voor vergelijkingen met moderne auteurs:

Machiavelli De Vorst, K. Popper The Open Society and its Enemies, Fukuyama The End of History, G. Orwell Nineteen Eighty Four, P. Kennedy, The Rise and Fall of the Great Powers: Economic Change and Military Conflicts from 1500 to 2000.

Vaardigheden

De kandidaat kan tekstbegripvragen over de teksten uit het pensum beantwoorden

De kandidaat kan een passage uit het pensum in essentie samenvatten.

De kandidaat kan in vertaalde of moderne teksten de factoren aanwijzen die een rol spelen bij het verwerven, behouden, of verliezen van politieke macht.

De kandidaat kan overeenkomsten en verschillen aangeven en toelichten tussen een Griekse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan.

De kandidaat kan kenmerkende verschillen die samenhangen met verschillen tussen het Griekse en het Nederlandse taalsysteem, aangeven en toelichten aan de hand van een Griekse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan.

B. Tekstsoort en communicatieve situatie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

1. Genre

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De Historiën zijn het oudste Griekse geschiedwerk en om die reden is Herodotus "vader van de geschiedschrijving" genoemd (door Cicero). Het is ook het oudste omvangrijke werk in proza. Zowel de titel (Historiën) als de indeling in negen boeken stammen van later tijd. Herodotus stond in de traditie van de logografen (letterlijk: prozaschrijvers), die verhandelingen schreven op het gebied van de genealogie, etnografie en geografie. De belangrijkste van deze logografen was Hecataeus van Milete, een oudere tijdgenoot van Herodotus. Het onderwerp van de Historiën is de opkomst van het oosters imperialisme, uitmondend in de gewelddadige confrontatie tussen Grieken en niet-Grieken. Het vernieuwende van dit werk is onder andere gelegen in het feit dat Herodotus niet een lokale geschiedenis schrijft maar een universele. De hele hem bekende wereld komt - voor zover op de een of andere manier betrokken bij zijn thema - aan bod. Een ander belangrijk kenmerk van Herodotus' geschiedverhaal is zijn belangstelling voor de wisselvalligheid van het menselijk bestaan: wat klein is, kan groot worden en wat groot is vervalt gemakkelijk weer tot kleinheid. Een belangrijke rol bij deze wisselvalligheden speelt hybris, het overstijgen van de menselijke maat. Deze leidende gedachte is a fortiori van toepassing op staatsvormen en heersers.

Op vele plaatsen in zijn werk maakt Herodotus opmerkingen over zijn historische methode. Bij zijn "onderzoek" (istoríh) hanteert hij drie instrumenten: oyiv (het zien), [alpha]kon (het horen), gnwmh (het redeneren). Dus in plaats van zijn informatie kant en klaar van de Muzen te ontvangen, zoals de epische dichter, gaat hij zelf op onderzoek uit. Hij neemt ter plekke waar, legt zijn oor te luisteren bij mensen die iets gezien of meegemaakt hebben of een traditie kennen, en als deze informatiebronnen ontbreken probeert hij tot een reconstructie te komen door middel van redeneringen. Herodotus is een onderzoeker in de zin dat hij zijn bronnen zoveel mogelijk aangeeft (type: "de Perzen zeggen"), verschillende versies van eenzelfde gebeurtenis vermeldt en ook soms zegt dat hij iets niet weet.

2. Tekstsoort

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Herodotus' geschiedwerk is narratief. Dit betekent dat we te maken hebben met een verteller, de afspiegeling van de historische auteur Herodotus in de tekst. De verteller treedt regelmatig naar voren om zijn mening over zaken duidelijk te maken. Hij vertelt zijn verhaal aan zijn adressaten, een afspiegeling van de historische lezers of toehoorders in de tekst. Deze adressaten blijven vrijwel onzichtbaar. De verteller vertelt over de handelingen van historische personages, die hij veelvuldig aan het woord laat (speeches). Via de personages maken de lezers kennis met de visie van de deelnemers op de gebeurtenissen, of althans met de visie die Herodotus hun toeschrijft; immers, speeches zijn een belangrijk middel om zijn eigen interpretatie duidelijk te maken. Dikwijls hebben de woorden van de personages een andere lading voor de aangesprokenen dan voor de lezers, die vaak over meer informatie beschikken (dramatische ironie).

3. De communicatieve situatie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Ten aanzien van het onstaan en de publicatie van de Historiën beschikken we niet over zekere informatie. Volgens sommigen heeft Herodotus een serie lezingen omgewerkt tot een geschiedwerk, volgens anderen heeft hij vanaf het begin gewerkt aan een monumentaal geschiedwerk. Volgens sommigen heeft hij zijn werk geschreven uit bewondering voor Athene, dat op het moment van schrijven aan kritiek bloot stond vanwege zijn imperialistische koers. Volgens anderen zijn het juist de gevaren van "imperial overstretch" waarvoor Herodotus de Atheners wil waarschuwen. Zijn geschiedwerk is vermoedelijk pas na zijn dood gepubliceerd.

Vaardigheden

De kandidaat kan in een voorgelegde tekst kenmerken van Herodotus' geschiedschrijving en historische methode aanwijzen en toelichten

De kandidaat kan de begrippen verteller, personages en dramatische ironie toepassen bij het interpreteren van de tekst

De kandidaat is op de hoogte van de problematiek rond het "waarom" van de Historiën en kan deze kennis gebruiken bij het interpreteren van de tekst

C. Cultureel-maatschappelijke context van de kernauteur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

1. Leven kernauteur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Herodotus is circa 484 v. Chr. geboren in Halicarnassus, een Griekse kolonie aan de westkust van Klein-Azië. We weten maar weinig over zijn leven. Hij verbleef waarschijnlijk een aantal jaren als balling op het eiland Samos. Hij besteedt in ieder geval veel aandacht aan dit eiland in zijn geschiedwerk. Hij maakte reizen (o.a. naar Egypte en de kust van de Zwarte Zee), waarbij het onduidelijk is in welke hoedanigheid: als handelaar of als onderzoeker. Hij verbleef waarschijnlijk ook geruime tijd in Athene, waar hij bevriend was met Pericles en Sophocles. Op latere leeftijd vestigde hij zich in Thurii in Zuid-Italië, waar hij stierf rond 425 v. Chr.

2. Historische context

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Rond 1100 v. Chr. is er een eind gekomen aan de Myceense beschaving. Het land is ontvolkt, verarmd en versnipperd in talloze minuscule "staatjes". Er volgen eeuwen van migraties: enerzijds vestigen zich vanuit het noorden Grieks-sprekende volkeren (vooral Doriërs) in zuid-Griekenland, anderzijds trekken Ioniërs naar klein-Azië. Attica blijft relatief onberoerd. In deze tijd is de politieke macht in handen van een koning (basileus), die niet meer dan primus inter pares van andere machtige mannen is. Deze vergaderen in een soort van raad. Er is ook een vergadering van weerbare mannen, die evenwel niet veel meer kunnen dan met een besluit instemmen of niet. In de Archaïsche tijd (750-500) zien we de opkomst van de polis: een klein territorium (bijvoorbeeld een bergdal, een kustvlakte, een eiland), waarvan de inwoners zich als autonoom beschouwen en hun zaken regelen vanuit een centrum, vaak maar niet noodzakelijkerwijs een stad, waar de vrije mannen in een volksvergadering bijeen komen en de aristocratische heren wonen en onderling hun beraad houden. De politieke macht is in handen van de aristocratie, die jaarlijks uit hun midden magistraten kiest. De positie van de aristocratie is gebaseerd op prestige en rijkdom. In deze tijd neemt de bevolking snel weer toe, wat leidt tot een golf van kolonisatie; nu van de kusten van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De groeiende handel die het gevolg is van de kolonisatie leidt tot sociale en politieke spanningen binnen de poleis en tussen de poleis onderling: de aristocraten worden rijker en politiek machtiger, terwijl degenen die van de handenarbeid moeten leven, steeds meer economisch afhankelijk van de aristocraten worden.

Van deze onrust maken in de loop van de zevende eeuw de zogenaamde turannoi - het woord stamt uit het Lydisch en duidt op personen die op onwettige wijze alleenheerschappij verkregen hebben - gebruik door, waarschijnlijk via militaire coups, de macht te grijpen. Aanvankelijk kunnen deze tirannen rekenen op steun van de niet-aristocratische bevolking, die ze via maatregelen als landverdeling en het instellen van culten en festivals aan zich binden. Na twee of drie generaties heeft de tiran dan ook de massa niet veel meer te bieden en leidt de aversie tegen zijn alleenheerschappij weer tot verdrijving. Hierna (in de zesde en vijfde eeuw) komen we de volgende staatsvormen in Griekenland tegen:

  • I. oligarchisch bewind van aristocraten (Korinthe en sommige klein-Aziatische stadstaatjes)

  • II. democratie (als eerste in Athene)

  • III. geheel eigen combinatie van koningschap en oligarchie in Sparta.

    De basis voor het democratische bestuur in Athene is de dèmos: een dorp of Atheense wijk. De burgers van een deme komen in vergadering bijeen voor het regelen van plaatselijke kwesties, bijvoorbeeld religieuze festivals of ordehandhaving. Alle volwassen mannelijke burgers komen circa tien keer per jaar bijeen in de ekklesia (volksvergadering). De agenda van de volksvergadering wordt vastgesteld door de boulè (de raad). De raad bestaat uit vijf honderd voor één jaar gekozen mannen. De raad komt heel vaak bijeen. Haar voornaamste taak is het opstellen van preadviezen voor de volksvergadering. De uitvoerende macht is in handen van gedeeltelijk gekozen, gedeeltelijk door loting geselecteerde beambten, vooral archontes en strategoi. De politieke macht in Sparta is in handen van de "raad van ouden" (gerousia), die uit achtentwintig leden en de twee koningen bestaat. De twee erfelijke koningen fungeren in feite alleen als legeraanvoerder in tijden van oorlog. Daarnaast zijn er vijf magistraten (ephoren) en een volksvergadering, die slechts enkele malen per jaar bijeenkomt. Hoewel de Griekse stadstaten in Klein-Azië proberen onder het Perzisch bewind uit te komen wegens de zware belastingen die de Perzen hun opleggen, worden ze na de Ionische Opstand (499-494 v.Chr.) opnieuw onder de Perzische macht gebracht. De veroveringsdrang van de Perzen en het feit dat Athene de Griekse steden in Klein-Azië had gesteund in de Ionische Opstand, waarvoor het in de ogen van de Perzen gestraft moest worden, leidt tot aanvallen van de Perzen op Griekenland. De eerste aanval, ten tijde van Darius, eindigt in een vernietiging van de vloot bij Kaap Athos door een storm. In een tweede expeditie worden de Perzen in de slag bij Marathon verslagen (490 v. Chr.). In 480 v.Chr. trekt de opvolger van Darius, Xerxes, met een groot leger en een vloot opnieuw tegen Griekenland op, maar wordt in de zeeslag bij Salamis verslagen (480 v. Chr.). Het landleger, dat in Griekenland achterblijft, wordt in 479 v.Chr. verslagen bij Plataeae.

    Om verdere aanvallen van de Perzen af te slaan wordt op voorstel van Themistokles door Athene en verschillende andere Griekse steden en eilanden de Delisch-Attische Zeebond opgericht, waaraan alle leden schepen en manschappen leveren en waarover Athene de leiding heeft. Gaandeweg ontwikkelt Athene's leidende positie zich tot imperialisme, dat op zijn beurt leidt tot een verwijdering tussen Athene en Sparta. In 446 v. Chr. komt het tot een vredesregeling met Sparta. Pericles maakt gebruik van de vrede om Athene's positie in de Griekse wereld economisch, maatschappelijk, cultureel en militair te versterken. Het Atheense imperialisme leidt tot een nieuwe machtsstrijd met Sparta, de Peloponnesische Oorlog (431-404 v.Chr.), waarin Athene uiteindelijk het onderspit delft.

    Het Perzische rijk ontstaat in het midden van de zesde eeuw v. Chr., als Cyrus, de eerste Perzische koning, het rijk van de Meden verovert. Hij verslaat onder andere Croesus, koning van Lydië, en brengt daarmee ook de Griekse steden van Klein-Azië onder Perzisch bewind. Hij sterft tijdens een expeditie tegen de Scythen. Hij wordt opgevolgd door Cambyses. Deze verovert Egypte en stoot door tot Nubië en Libië. Onder zijn opvolger Darius wordt het Perzische rijk geconsolideerd. Darius en zijn opvolger Xerxes doen vergeefse pogingen Griekenland in te lijven. De politieke organisatie van het Perzische rijk is vooral toe te schrijven aan Darius. Hij probeert van het immense Perzische rijk een eenheid te maken door de invoering van onder andere nieuwe wetgeving en een nieuw schrift. Het Perzische rijk was opgedeeld in provincies, de ruim twintig zogenaamde satrapieën, bestuurd door satrapen. Satrapieën moesten jaarlijks belasting betalen aan de Perzische koning. In de praktijk zijn de satrapen vrij zelfstandige heersers.

Vaardigheden

De kandidaat is op de hoogte van de historische context van de tekst van de kernauteur en kan hiervan gebruik maken bij het beantwoorden van vragen over voorgelegde teksten

D. Vormgeving en structuur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De structuur van de Historiën als geheel is in principe chronologisch (Croesus, Cyrus, Cambyses, Darius, Xerxes), maar het hoofdverhaal wordt dikwijls door historische, etnografische of geografische digressies onderbroken. Ook het hoofdverhaal zelf bestaat uit een aaneenschakeling van kleinere verhalen.

Structurerende technieken

  • epanalepsis (na een - kleine of grote - digressie wordt het hoofdverhaal weer opgepakt door woordelijke herhaling van een hele zin, of door samenvatting in de vorm van een participium);

  • ringcompositie (aan het begin of eind van een kleinere of grotere narratieve eenheid vinden we vaak woordherhaling, zodat de narratieve eenheid als eenheid gemarkeerd wordt);

  • woordherhaling (bijvoorbeeld de herhaling van een woord uit de verteller-tekst in een speech en vice versa of tussen verschillende speeches).

Narratieve technieken

  • prospectie en retrospectie;

  • tempo;

  • scène (verteltijd=vertelde tijd), vaak met speeches;

  • versnelling (verteltijd<vertelde tijd);

  • vertraging (verteltijd>vertelde tijd)

Vaardigheden

De kandidaat kan in een authentieke tekst uit het pensum de opbouw en samenhang van die tekst zichtbaar maken, onder andere door het aanwijzen van structurerende technieken.

De kandidaat kan aan de hand van een tekst uit het pensum de voor de kernauteur relevante verteltechnieken herkennen en de functie ervan benoemen.

II. Betreft de ongeziene authentieke tekst

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

E. Vertaalvaardigheid

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Taaleigen van Herodotus
Bijlage 72770.png

Vaardigheden

De kandidaat kan een ongeziene authentieke tekst vertalen, die qua aard, moeilijkheid en - indien mogelijk - thematiek nauw aansluit bij de gelezen teksten. Hierbij worden de hierboven genoemde - bij de teksten van de kernauteur frequent voorkomende - morfologische verschijnselen bekend verondersteld. Tevens wordt bij de annotatie de omschrijving van de CEVO van de minimumkennis op het gebied van morfologie en syntaxis als uitgangspunt genomen. Het gebruik van een woordenboek Grieks-Nederlands is toegestaan.

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Syllabus CE Latijn 2001

kernauteur: Caesar

genre: historisch proza

subtitel: Verslaggever of propagandist?: Caesar, Commentarii de bello Gallico

thematiek: Hoe manipuleert Caesar de lezer?

Aanbevolen editie: Teubner, W. Hering, 1987

Bij de beantwoording van vragen over de gelezen authentieke teksten is het gebruik van een woordenboek Latijn-Nederlands is toegestaan.

I. Betreft de teksten uit het pensum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

A. Thematiek en pensum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

1. Thematiek

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De titel van Caesars boek over de oorlog die hij in Gallië voerde, geeft aan dat hij zijn verhaal als een zakelijk verslag presenteert. Met commentarii duidde men in Rome ambtelijke rapporten van magistraten aan. De opbouw van het werk -de oorlogshandelingen van één jaar per boek- en Caesars zakelijke stijl versterken het karakter van objectief verslag. Men kan evenwel vraagtekens plaatsen bij dit ogenschijnlijk zakelijke en objectieve karakter van Caesars werk. Hij blijkt een handig verteller te zijn, die de kunst verstaat zijn politieke en militaire optreden in Gallië vanuit zijn eigen perspectief aan zijn lezers over te brengen en hen daardoor voor zich te winnen. De centrale thematiek vanwaaruit het pensum gelezen wordt, betreft de vraag hoe Caesar de lezer ondanks de sfeer van sobere zakelijkheid in de door hem gewenste richting stuurt.

2. Het pensum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

(De met een asterisk gemarkeerde passages worden in vertaling gelezen)

2.1. De inleiding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

DBG I.1

Een van Caesars manipulatietechnieken is het voorbereiden van de lezer. Het inleidende hoofdstuk is daar een voorbeeld van. Caesar zet verschillende vertellijnen uit in dit hoofdstuk. Vanuit het perspectief van de alles overziende veldheer wordt de blik gericht op geheel Gallië. De etnologische en geografische details van de beschrijving wijzen op eventuele militaire/politieke risico's en gevolgen: de Germanen komen in het zicht als potentieel gevaar.

2.2. De inval van de Helvetiërs in Gallië

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

DBG I.2

De politieke dimensie van Caesars optreden komt aan bod: dreiging voor de Romeinse provincie Gallia Transalpina, wanneer de als gevaarlijke afgeschilderde Helvetiërs gebiedsuitbreiding zoeken in het Zuiden. Caesar wil laten overkomen dat de Helvetiërs gedreven worden door een imperialistisch streven naar machts- en gebiedsuitbreiding en dat dit voor hem de aanleiding is een defensieve oorlog tegen hen te beginnen.

DBG I.13-14

In het gesprek tussen Divico, leider van een gezantschap van de Helvetiërs, en Caesar worden de argumenten van beide partijen gegeven. Caesar gebruikt voor vrijwel de gehele passage de "vrije indirecte rede". Hierbij heeft een auteur de mogelijkheid zijn personages woorden in de mond te leggen zonder deze direct te citeren. De passage is tevens een voorbeeld van zwart-wit denken. Men mag zich afvragen of de situatie echt wel zo dreigend voor de Romeinen was als Caesar wilde doen voorkomen.

*DBG I.15-20; V.5-7

In deze passages wordt verteld hoe Caesar met de voor de Romeinen gevaarlijke Haeduer Dumnorix afrekent. In c. 15 achtervolgt Caesar de Helvetiërs maar door een "fout" van zijn ruiterij behalen de Helvetiërs een klein succes. Het verhaal in c. 15 roept de vraag op hoe het mogelijk is dat een gedisciplineerde, goed georganiseerde afdeling Romeinse ruiterij het aflegt tegen een handjevol Helvetiërs. Uit c. 18 blijkt evenwel dat het niet om een fout van de Romeinse ruiterij ging, maar om verraad van Dumnorix. Waarom laat Caesar deze informatie in c. 15 weg? Caesar wil de lezer naar een spannende ontknoping brengen: Dumnorix is de grote schurk. Caesar rekent in dit stadium echter nog niet met hem af. Een mogelijke reden zou kunnen zijn dat Caesar een staaltje van zijn "clementia" wil laten zien. In het 5e boek komt Dumnorix weer ter sprake, wanneer Caesar op het punt staat om naar Brittannië te vertrekken. Caesar kan het zich niet permitteren de gevaarlijke Dumnorix in de rug te hebben en maakt korte metten met hem.

*DBG I.21-24

Voorspel en voorbereiding op de slag van Bibracte Caesars verslag van de situatie die aan het gevecht bij Bibracte voorafging, is een voorbeeld van lezersturing die gebaseerd is op beschrijvingstechniek, en niet op het verdraaien of weglaten van feiten die gecontroleerd kunnen worden. Hij beschrijft het voorspel op de slag veel gedetailleerder dan de slag zelf. Uitgebreid passeren allerlei toevallige, merkwaardige of niet te voorziene gebeurtenissen de revue. Deze uitgebreide voorbereiding past in Caesars bedoelingen de lezer een uiterst hachelijke situatie voor ogen te stellen.

DBG I.25-26. De slag bij Bibracte

Caesar wil het laten overkomen alsof het een strijd was op "het scherpst van de snede", met grote risico's voor de Romeinen. De overwinning was niet bij voorbaat zeker. De feiten lijken echter iets anders aan te duiden. Zo zet Caesar bijvoorbeeld slechts tweederde van zijn leger in. Een bloedige afslachting van talloze mannen, vrouwen en kinderen wordt niet genoemd.

*DBG I.27-29.

De gevolgen van de slag De Helvetiërs die nog over waren, moeten naar hun woongebied terug. Caesar biedt ze een "Marshallplanachtige" hulp voor de wederopbouw. De reden van dit "filantropische" gebaar lijkt te zijn dat Caesar in het gebied van de Helvetiërs geen machtsvacuüm wil laten ontstaan. Daarvan zouden de Germanen immers gebruik kunnen maken. Zo lijkt het erop dat de oorlog met de Helvetiërs eerder gezien moet worden als een poging Germaanse expansie tegen te gaan.

*Plutarchus, Vita Caesaris 18

Plutarchus' beschrijving biedt allerlei parallellen in contrasterende zin. De vergelijking met Plutarchus' beschrijving van de slag van Bibracte in c. 18 laat zien dat de strijd weliswaar langdurig en hard was, maar dat Caesar aan een Romeinse overwinning niet twijfelde. Plutarchus maakt bovendien concreet melding van het bloedbad dat werd aangericht.

2.3. Bellum iustum

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

DBG III.7-16

Oorlog is in de ogen van de Romeinen gerechtvaardigd, wanneer een volk dat zich onderworpen heeft, ontrouw is of zijn woord breekt. Er is dan sprake van coniuratio, of rebellio. Caesar noemt niet minder dan 5 rechtvaardigingen voor zijn optreden tegen de Veneti (c. 10):

  • 1. De arrestatie van Romeinse militairen die op zoek waren naar proviandering;

  • 2. Opstand nadat de Veneti zich hadden overgegeven;

  • 3. Ontrouw worden ondanks het leveren van gijzelaars;

  • 4. Een complot van zoveel stammen;

  • 5. De kans dat andere stammen gaan denken dat dit zomaar kan.

    Het zijn rechtvaardigingen die ook nu nog wel bij vijandelijkheden gebruikt worden.

*Vergilius, Aeneis VI 788-853

Wanneer Aeneas in de onderwereld zijn vader Anchises ontmoet, beschrijft deze hem de toekomst van Rome, dat dankzij de militaire en politieke macht van het volk en zijn leiders in vrede zal heersen over een enorm rijk.

*Tacitus, De Vita Agricolae slot c. 30 vanaf sed nulla iam ultra gens...'

De visie van een Britanniër op wat de Romeinen verstaan onder pax en imperium

2.4. Onze streken

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

*DBG IV.10; 17-18,1

Caesar komt in onze streken en geeft een korte beschrijving van het gebied van Maas en Waal; beeldvorming van verre streken. Het is daar woest en vreemd, en de mensen daar hebben vreemde leefgewoonten. Voor de Romeinen zijn we aan de grens van de beschaving. De beschrijving van de Rijnbrug kan beschouwd worden als een maskering van Caesars mislukte expeditie naar Germanië, en dient zo als een opmaat voor de expeditie naar Brittannië. De indrukwekkende prestatie - de 400 m. lange brug werd in 10 dagen voltooid - zal de Romeinse lezer met trots vervuld hebben. De passage biedt tevens een beeld van Caesars superieure beschrijvingstechniek.

* Plutarchus, Vita Caesaris 22.3-23.4

De beschrijving van de brug die Plutarchus geeft, is anders van toon en opbouw. Hoewel ook Plutarchus de prestatie waardeert, roept deze beschrijving minder bewondering op dan Caesars eigen schildering. Dit geldt ook voor de aansluitende passage over Caesars expeditie tegen Britannië.

2.5. Veldtocht tegen Brittannië

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

DBG IV.20-27

Het "waarom" van de tocht wordt bij Caesar niet erg duidelijk. Caesar geeft zelf nauwelijks argumenten. Bij nadere beschouwing blijkt de tocht bovendien een mislukking. Dat roept de vraag op waarom Caesar deze beschrijving inlast. De oversteek over de "Oceaan" moet in Rome geweldige indruk hebben gemaakt. Dat wist Caesar natuurlijk, maar hij maakt daarvan, heel slim, geen ophef. Ondanks de eigenlijke mislukking van de tocht, weet Caesar toch een positieve balans te creëren. Hij besteedt veel aandacht aan de voorbereiding van de tocht. Aan de tocht zelf, waarop Caesar zelf niet actief is (!), besteedt hij nauwelijks aandacht. Daarentegen komen dee moeilijkheden bij de landing uitgebreid aan bod. Macrostructureel zijn de drie elementen van het vertelpatroon dat Caesar vaak gebruikt, te onderscheiden: een moeilijke situatie wordt geschilderd; de moed van zijn soldaten wordt benadrukt; Caesar grijpt persoonlijk in.

Suetonius, Caesar 45-48

Dit is een passage over de zorg die Caesar besteedt aan zijn uiterlijk, en over zijn praal- en geldzucht. Caesars sobere verslag van de Gallische oorlog staat in schril contrast met zijn ostentatieve gedrag. Er wordt bovendien een heel wat "aardsere" kijk gegeven op Caesars motieven voor de expeditie naar Brittannië.

*Tacitus, De Vita Agricolae 10.1-13.1 (...mox bella civilia): een beschrijving van Britannië

* Plutarchus, Vita Caesaris 17 In c. 17

wordt Caesars uithoudingsvermogen en zijn leven in het legerkamp geschilderd.

*Een selectie uit Suetonius Vita Caesaris:

  • Caes. c. 4: een illustratie van daadkracht op jonge leeftijd;

  • Caes. c. 10: maatregelen om de sympathie van het volk te winnen;

  • Caes. c. 22: zijn "keuze" van Gallië en arrogantie;

  • Caes. c. 25: samenvatting van zijn beleid en militaire actie in Gallië;

  • Caes. c. 50-52.1: Caesar als vrouwendief;

  • Caes. c. 56.1-4; typering van De Bello Gallico;

  • Caes. c. 57-58: uithoudingsvermogen en durf;

  • Caes. c. 60, 62, 65-67: typering als veldheer.

2.6. De Gallische en Germaanse volken

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

DBG VI 9-20

*DBG VI 21-31

De etnografische excursen vormen een wezenlijk onderdeel van Caesars commentarii. Caesar sluit daarmee aan bij de historiografische traditie, waarin dit soort excursen een traditioneel onderdeel vormden. Dit past in Caesars weloverwogen lezersturing. Men neemt wel aan dat Caesar de Galliërs en de Germanen tegenover elkaar stelt om enerzijds de Romeinse bezetting van Gallië te rechtvaardigen, en anderzijds duidelijk te maken dat het geen zin heeft de bezetting uit te breiden over het gebied van de Germanen. Dezen hebben een heel andere instelling en cultuur dan de Galliërs en wonen in streken die niet erg interessant zijn voor de Romeinen.

* Strabo, Geogr. 4.4.1-4.4.5

In de beschrijving die Strabo, een "echte" geograaf, van de Galliërs geeft, zijn overeenkomsten, maar ook markante verschillen met de beschrijving van Caesar aan te wijzen.

* Tacitus Germ. c. 8, 9, 10, 16, 18, 21, 23, 24 en 26

In de Germania geeft Tacitus een beschrijving van gewoontes en gebruiken van de Germaanse volken.

2.7. Het einde van de Gallische oorlog

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

* DBG VII 68-90

In de uitvoerige en gedetailleerde schildering van het beleg van Alesia lijkt Caesar de zaak nogal op te blazen als een ware Titanenstrijd: tromgeroffel op het einde van de commentarii.

* Aulus Hirtius, DBG VIII. 23-25

De aanvulling op de commentarii die Aulus Hirtius, een van Caesars naaste medewerkers in Gallië, gaf over de jaren 51 en 50, staat nogal in contrast met het werk van Caesar. Hirtius bezit aanzienlijk minder taalvirtuositeit.

Suggesties voor literatuur met betrekking tot mogelijke actualisering

N. Schwartzkopf, It Doesn't Take a Hero

M. Rose, Fighting for Peace

De la Billière, Storm Command

idem, Looking for Trouble

W.S. Churchill, The Second World War

De kandidaat kan tekstbegrip-vragen over de teksten uit het pensum beantwoorden

De kandidaat kan de Romeins-ideologische begrippen (bellum iustum, coniuratio, rebellio, clementia, regnum, res novae, dignitas, pacare, imperium, populus Romanus) hanteren en zo nodig toelichten binnen de context.

Van de kandidaat wordt verwacht dat hij de in het pensum van authentieke teksten en teksten in vertaling voorkomende namen en geografische begrippen kent. De voorgelegde teksten worden op dit punt in principe niet geannoteerd.

De kandidaat kan een passage uit het pensum in essentie samenvatten

De kandidaat kan de inhoud van vertaalde Griekse of Latijnse teksten die inhoudelijk verwant zijn met de thematiek van het pensum vergelijken met teksten uit het pensum en een beargumenteerde toelichting geven op overeenkomsten en verschillen met name in de presentatie van de gebeurtenissen zoals die bekend zijn uit het pensum van Caesar

De kandidaat kan vorm en inhoud van een moderne tekst die inhoudelijk verwant is met of aansluiting heeft bij (de thematiek van) het pensum op hoofdpunten kritisch vergelijken met teksten uit het pensum en een beargumenteerde toelichting geven op overeenkomsten en verschillen.

De kandidaat kan overeenkomsten en verschillen aangeven en toelichten tussen een Latijnse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan.

De kandidaat kan kenmerkende verschillen die samenhangen met verschillen tussen het Latijnse en het Nederlandse taalsysteem, aangeven en toelichten aan de hand van een Latijnse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan

B. Tekstsoort en communicatieve situatie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Voor een goed begrip van Caesars tekst en zijn betekenis voor het historische lezerspubliek is het belangrijk dat de moderne lezer zich rekenschap geeft van de motieven van Caesar voor het schrijven van zijn commentarii. De communicatieve situatie was het verantwoorden van zijn daden aan het Romeinse volk en tegelijk propaganda maken voor zijn eigen persoon met het oog op zijn politieke ambities. De tekst heeft dus een overwegend persuasief en propagandistisch karakter. Caesar heeft zijn verslag van de oorlog in Gallië (58-52 v.C.) commentarii genoemd. Dit is oorspronkelijk de term voor onopgesmukte aantekeningen ten behoeve van geschiedschrijvers. Verder wekt hij met de opbouw -zeven boeken voor zeven jaar- de indruk te willen aansluiten bij de archaïsche annalisten. Het verwachtingspatroon van de lezer wordt hierdoor al meteen richting gegeven. De openlijk beleden motieven voor zijn optreden in Gallië zoals "defensieve oorlog", "provocatie" en "verzoek van bondgenoten" ontnemen andere motieven aan het zicht: het is Caesar er vooral om te doen geweest zich materieel te verrijken en een groot leger achter zich te scharen om zo zijn machtspositie in de staat te versterken. Het is de schrijver Caesar niet te doen om de historische waarheid, maar om een voor zijn lezerspubliek zo gunstig beeld van zijn militaire campagnes te schetsen. Hij heeft hiermee de besluitvorming in Rome willen beïnvloeden. Voor de beoordeling van Caesar als stilist door Cicero en de aard van de commentarii wordt gelezen:

*Cicero, Brutus 261-262

De kandidaat kan op basis van tekstsoort en communicatieve situatie -voor zo ver dit aannemelijk is te maken- aangeven hoe Caesar de (historische) lezer manipuleert

C. Cultureel maatschappelijke context van de kernauteur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Politieke situatie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Het politieke klimaat van de eerste eeuw v. Chr. was uiterst onstabiel. Het was de periode van persoonlijke machtsposities van de enkeling, die steeds meer de autoriteit van de senaat bedreigden. De senaat werd geleidelijk onttroond. Deze ontwikkeling leidde via allerlei vormen van militaire dictatuur uiteindelijk naar een gelegaliseerd eenhoofdig bewind in de vorm van het principaat. Van homogeniteit binnen de heersende elite was in die periode geen sprake, doordat zij uiteengevallen was in tegengestelde politieke richtingen. De ene groepering, de populares, wilde, steunend op de sympathie van het volk, vernieuwingen doorvoeren tegen de aloude macht van de senaat in. De andere groepering, de optimates, kwam op voor de gevestigde orde. Zij waren aanhangers van het conservatieve senaatsbewind.

Het leger

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De Romeinen hadden van oudsher een leger bestaande uit dienstplichtige burgers. Dit werd vanaf omstreeks 100 v. Chr. geleidelijk vervangen door een leger dat gerekruteerd werd uit proletariërs op basis van vrijwilligheid. De soldaten werden in feite beroepssoldaten, die dienst namen om er beter van te worden en uitgerust werden op kosten van de staat. Oorlogvoering werd voor de proletarische soldaten een broodwinning en hun legeronderdeel was hun "thuis". Een legeraanvoerder kon zijn leger dan ook gebruiken als een machtige clientela. Hij was als patronus van zijn troepen verplicht hun als dank voor hun inzet in de oorlog en bij het verlaten van de dienst een verzekerd bestaan te bezorgen door middel van land- en/of geldtoewijzingen. Het leger werd een belangrijk politiek instrument in handen van zijn bevelhebber. Generaals met politieke ambities konden hun soldaten als een persoonlijke achterban inzetten in de politieke strijd.

De kern van het leger werd gevormd door legioenen, eenheden van nominaal 6000 man, hoofdzakelijk infanteriesoldaten. In het leger van Caesar was aan een legioen een afdeling van ongeveer 300 ruiters verbonden, die gerekruteerd werden uit de provincie-bewoners. De ruiterij werd in hoofdzaak voor verkenningen gebruikt. Een legioen bestond uit tien cohorten, die als zelfstandige eenheden konden opereren. Naast de legioenen, die gevormd werden door soldaten met het Romeinse burgerrecht, beschikte het Romeinse leger over hulptroepen (auxilia), die gerekruteerd werden uit niet-Romeinse provinciebewoners. Een soldaat van de hulptroepen had een veel lagere status (en salariëring) dan een legioensoldaat. Het commando over een legioen lag in handen van een onderbevelhebber (legatus). Hij stond rechtstreeks onder de bevelhebber (dux). De legatus werd ondersteund door stafofficieren (tribuni). Deze waren over het algemeen jonge aristocraten die slechts in militaire dienst gingen om zich te kwalificeren voor een bestuurstaak. Het eigenlijke kader van een legioen vormden de centuriones, die het bevel voerden over een centuria, de basiseenheid van een legioen. Een legioen bestond uit zestig centuriën. De centuriones waren hun soldatenleven begonnen als legioensoldaat en werden met het commando over een centurie belast, omdat ze zich door moed of andere kwaliteiten onderscheiden hadden.

Leven van de kernauteur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Gaius Iulius Caesar, in 100 v. Chr. geboren, stamde uit de oude en aanzienlijke gens Iulia, die haar stamboom terugvoerde op Iulus, de zoon van Aeneas en de kleinzoon van de godin Venus. Hij kreeg de bij zijn stand passende opleiding en bekwaamde zich aldus onder meer in de retorica. Hij bekleedde in de gebruikelijke volgorde de verschillende politieke ambten en behoorde op relatief jeugdige leeftijd al tot de belangrijkste persoonlijkheden op het politieke toneel in Rome. In het jaar 60 v. Chr. werd een alliantie gesloten tussen machtige mannen van die tijd, de populares Crassus en Caesar, en de optimaat Pompeius. Zij vormden het eerste triumviraat (driemanschap), een college dat de feitelijke macht uitoefende.

In 59 v. Chr. werd Caesar, dankzij de steun van zijn beide collega's in het driemanschap, tot consul gekozen. Na afloop van zijn ambtstermijn kreeg Caesar het voor elkaar dat hij voor vijf jaar - in plaats van de gebruikelijke periode van één jaar - als proconsul het bestuur over Gallia Cisalpina (Noord-Italië), Gallia Narbonensis (Zuid-Frankrijk) en Illyricum verkreeg. Later werd deze termijn zelfs nog met enkele jaren verlengd. In 58 v. Chr. verliet Caesar Rome. Daar liet hij -in zijn streven naar de macht- weliswaar een aantal gevaarlijke politieke tegenstanders en rivalen achter, maar de voordelen die verbonden waren aan het proconsulaat wogen voor Caesar zwaarder. Het nog niet door de Romeinen onderworpen gedeelte van Gallië bood hem immers de gelegenheid militaire successen te behalen en militaire roem was iets dat Pompeius, zijn grootste rivaal, in het streven naar de macht, allang verworven had. Bovendien kreeg hij het commando over een leger, een onmisbaar instrument in die tijd voor iemand die politieke macht wilde uitoefenen.

In de jaren 58 - 51 v. Chr. verbleef Caesar in Gallië en had na enkele jaren al grote delen van Gallië onder Romeins gezag gebracht. Ook Nederland tot aan de Rijn ging deel uitmaken van het Romeinse Rijk. Caesar waagde zich zelfs in voor de Romeinen onbekend gebied, Britannië en Germanië, maar zag van een bezetting van die gebieden af.

De situatie in Rome gedurende die tijd was die van een toenemende oppositie tegen Caesar. Het driemanschap als zodanig functioneerde niet meer. Crassus was in 53 v. Chr. gestorven tijdens een oorlog in het Oosten van het Rijk. Pompeius en de optimaten groeiden meer en meer naar elkaar toe, uit vrees voor de rijzende ster van Caesar. Pompeius werd in 52 v. Chr. tot "consul zonder collega" benoemd, een belangrijke stap in de ontwikkeling naar dictatuur.

Hij verbleef in Italië om daar coloniae voor zijn troepen te stichten (o.a. novum Comum) en ageerde van daaruit via de hem trouwe volkstribunen in de volksvergadering en de senaat.

Toen Caesar vanuit zijn provincie naar Rome wilde terugkeren, werd hij door een senaatsbesluit verplicht zijn leger te ontbinden en zijn ambt neer te leggen. Caesar weigerde dat. In 49 v. Chr. brak zelfs een burgeroorlog uit tussen Pompeius en de optimaten aan de ene kant en Caesar en zijn aanhangers aan de andere kant. Deze burgeroorlog werd ingeleid doordat Caesar de rivier, de Rubico, die de grens vormde tussen zijn ambtsgebied en het Romeinse staatsgebied, met zijn legers overstak (alea iacta esto): dat was een daad van oorlog tegen de Romeinse staat, want geen veldheer mocht met zijn leger het Romeinse staatsgebied betreden. Pompeius en de optimaten vluchtten naar Griekenland. Caesar won de oorlog door een serie gedurfde veldtochten, die hem tussen 49 en 45 v. Chr. naar alle hoeken van het Romeinse Rijk voerden. In het jaar 45 v. Chr. werd Caesar benoemd tot "dictator voor het leven". Hij kreeg de onschendbaarheid van volkstribuun, het recht om zonder verkiezingen ambtenaren te benoemen en op eigen gezag oorlog te voeren of vrede te sluiten. Rome was in feite een dictatuur geworden. Caesar regeerde in de stijl van een absolute heerser en werd op 15 maart 44 v. Chr. (Idibus Martiis) door de optimaten C.Cassius en M. Iunius Brutus vermoord.

De kandidaat kan vragen beantwoorden over de relatie tussen de cultureel-maatschappelijke context waarin de tekst gefunctioneerd heeft.

De kandidaat kan vragen beantwoorden over de persoonlijke situatie van de kernauteur voor zover deze van belang is voor het juiste begrip van de teksten uit het pensum.

D. Vormgeving en structuur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Caesar heeft van de door hem gevoerde oorlog in Gallië verslag gedaan in zijn werk Commentarii de bello Gallico. Het bestaat uit zeven boeken, waarin de gebeurtenissen van de jaren 58-52 v. Chr. beschreven worden. Elk boek omvat de oorlogshandelingen van één jaar. In het werk komen etnografische excursen voor, waarmee Caesar aansluit bij de historiografische traditie. Caesar heeft zijn werk in deze vorm gepubliceerd tegen het einde van zijn verblijf in Gallië, in het jaar 51 v. Chr. Het achtste boek dat de gebeurtenissen van de jaren 51 en 50 v. Chr. verslaat, werd toegevoegd door Aulus Hirtius.

Verteltechnische middelen

  • Wanneer Caesar zijn eigen optreden beschrijft, gebruikt hij steeds de derde persoon. Hierdoor wordt bij het lezerspubliek een grotere afstandelijkheid en objectiviteit gesuggereerd. Bovendien is Caesar zo in de gelegenheid zijn naam uitdrukkelijk te laten doorklinken;

  • Caesar vertelt de gebeurtenissen meestal vanuit het afstandelijk perspectief van de boven de gebeurtenissen staande alwetende auteur, maar soms vanuit het directe perspectief van de handelende persoon;

  • Caesar gebruikt veelvuldig in gesprekken en redevoeringen de indirecte rede. In enkele gevallen gebeurt dit zelfs zonder een inleidend verbum dicendi. Hiermee wekt hij de suggestie de eigen woorden van derden weer te geven, zonder dat hij erop aangesproken kan worden dat hij de betreffende woorden van hen verkeerd zou hebben weergegeven;

  • Op hoogtepunten van het verhaal maakt Caesars zakelijke presentatie vaak plaats voor een grotere betrokkenheid (korte zinnen, paratactische zinsbouw, praesens historicum, infinitivus historicus, soms directe rede);

  • Compositorisch hanteert Caesar vaak een indeling in drieën, zowel op macrostructureel niveau (de afzonderlijke boeken of grotere onderdelen daarvan) als op microstructureel niveau (de capita).

Bijvoorbeeld:

Bellum Helveticum

  • 1. Caesar - Helvetii (I, 1-15);

  • 2. Caesar - Haedui (I, 16-20);

  • 3. Caesar - Helvetii (I, 21-30).

Liber I, caput 2

  • 1. Doelen die Orgetorix met het wegtrekken van de Helvetii verwezenlijken wil (I, 2, 1-2);

  • 2. De geografische situatie van de Helvetii (I, 2, 3);

  • 3. Redenen van de Helvetii om weg te trekken (I, 2, 4-5). Ook zijn in het Caesars vertelpatroon vaak drie elementen te onderscheiden: eerst wordt uitvoerig de moeilijke situatie geschetst, daarna gaat Caesar in op de moed en discipline van de Romeinse soldaten en tenslotte voert hij zichzelf op als veldheer en redt - door zijn persoonlijk optreden - de situatie.

De kandidaat kan in een authentieke tekst uit het pensum de opbouw en samenhang van die tekst zichtbaar maken

De kandidaat kan een beargumenteerde opvatting formuleren over de relatie tussen vorm en inhoud van een authentieke tekst

De kandidaat kan aan de hand van een tekst uit het pensum de voor de kernauteur relevante verteltechnieken (vertelpatroon, gebruik derde persoon, indirecte rede zonder verbum dicendi) herkennen en de functie ervan benoemen

De kandidaat kan de opbouw in het vertelpatroon van een bepaalde passage uit het pensum analyseren

II. Betreft de ongeziene authentieke tekst

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

E. Vertaalvaardigheid

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Taal en stijl

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Typische kenmerken van taal en stijl van Caesar zijn:

  • de frequent gebruikte vaste combinaties van woorden en typische wendingen, zoals proficisci in Morinos, hostes proelio lacessere, ea re nuntiata, quae dum geruntur; in overeenstemming met de aard van commentarii is het frequente gebruik van participiumconstructies in plaats van de vaak langere bijwoordelijke bijzin;

  • Caesar gebruikt ook veelvuldig nevenschikkende verbindingswoorden, zoals et, -que, die niet alleen woorden maar ook delen van zinnen met elkaar verbinden;

  • voortvloeiend uit zijn streven naar brevitas is Caesar weliswaar spaarzaam in het gebruik van stilistische middelen, maar toch maakt hij er wel degelijk gebruik van bij mededelingen die hij als bijzonder belangrijk wil kenmerken, met name in redevoeringen.

    De meest voorkomende middelen zijn:

    • anafora;

    • asyndeton;

    • chiasme

De kandidaat kan een ongeziene authentieke tekst uit het werk van Caesar vertalen, die qua aard, moeilijkheid en - indien mogelijk - qua thematiek nauw aansluit bij de gelezen teksten. Bij de annotatie wordt de omschrijving van de CEVO van de minimumkennis op het gebied van morfologie en syntaxis als uitgangspunt genomen. Het gebruik van een woordenboek Latijn-Nederlands is toegestaan.

Naar boven