Het kind, mits het de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, en zijn wettelijke vertegenwoordiger
                                             worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen
                                             omtrent de verkrijging of medeverkrijging, of verlening of medeverlening van het Nederlanderschap.
                                             Indien de vertegenwoordiging van het kind van rechtswege is opgedragen aan één der
                                             ouders kan de andere ouder eenzelfde verzoek doen. Indien zowel het kind als zijn
                                             wettelijke vertegenwoordiger of die andere ouder bedenkingen hebben tegen de medeverkrijging
                                             of medeverlening deelt het kind daarin niet.
                                          
                                       
                                       
                                       
                                          Algemeen
                                          
                                       
                                       Uit de wetstekst vloeit voort dat bij de toepassing van dit artikellid een onderscheid
                                          dient te worden gemaakt naar leeftijd. Kinderen jonger dan 12 jaar krijgen geen gelegenheid
                                          om te verzoeken om een zienswijze te geven. Kinderen tussen de 12 en 16 jaar kunnen
                                          desgevraagd wel een zienswijze geven. Daarnaast dient rekening te worden gehouden
                                          met artikel 6, achtste lid, RWN, artikel 11, derde lid, RWN, artikel 26, derde lid, RWN en artikel 28, derde lid, RWN waaruit volgt dat kinderen van zestien jaar of ouder uitdrukkelijk moeten instemmen
                                          met de (mede)verkrijging of (mede)verlening (zie ook toelichting bij het tweede lid hiervoor). De (andere) wettelijk vertegenwoordiger of de andere ouder (als bedoeld in de tweede
                                          volzin van dit artikellid) kunnen in alle gevallen (ongeacht de leeftijd van het betreffende
                                          kind) vragen om een zienswijze naar voren te brengen. Het artikellid is van toepassing
                                          zowel bij zelfstandige verkrijging/verlening als bij medeverkrijging/medeverlening
                                          van het Nederlanderschap aan een kind.
                                       
                                       
                                       Het kind, mits het de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, en zijn wettelijk vertegenwoordiger
                                          worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen
                                          omtrent de verkrijging of medeverkrijging, of verlening of medeverlening van het Nederlanderschap.
                                       
                                       
                                       
                                       Een ouder die opteert voor de Nederlandse nationaliteit of die verzoekt om naturalisatie
                                          zal in de optieverklaring respectievelijk het verzoek om naturalisatie moeten aangeven
                                          welk kind moet delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap (artikel 6, tweede lid, BVVN en artikel 31, tweede lid, BVVN). De (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder (als bedoeld in de tweede
                                          zin van dit lid) en het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, worden
                                          in deze situatie gewezen op de mogelijkheid om te verzoeken om een zienswijze naar
                                          voren te brengen. Ook bij een zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door
                                          een minderjarige door middel van optie (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, c en d, RWN) of naturalisatie (artikel 10 RWN en artikel 11, vierde lid, RWN) worden de andere wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder (als bedoeld in de
                                          tweede zin van dit lid) en het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt,
                                          de gelegenheid gegeven een zienswijze te geven. Is de wettelijke vertegenwoordiging
                                          van het kind door middel van een rechterlijke uitspraak opgedragen aan een derde (niet
                                          zijnde een ouder), dan wordt deze eveneens van het afleggen van de verklaring tot
                                          (mede)verkrijging of het indienen van het verzoek tot (mede)verlening op de hoogte
                                          gebracht en de gelegenheid geboden een zienswijze naar voren te brengen. Alleen de
                                          ouder die op grond van een rechterlijke uitspraak niet vertegenwoordigingsbevoegd
                                          is (en die derhalve niet wordt aangemerkt als ‘andere ouder’ als bedoeld in de tweede
                                          zin van dit lid, zie de toelichting hieronder), kan geen zienswijze naar voren brengen
                                          en zal daartoe ook niet in de gelegenheid worden gesteld. De wijze waarop het op de
                                          ouder-kindrelatie toepasselijke recht (zie de toelichting bij het tweede lid hiervoor)
                                          zich uitlaat over de verhouding tussen beide ouders, is bij de vraag welke ouder een
                                          zienswijze naar voren mag brengen derhalve niet relevant. De (andere) wettelijk vertegenwoordiger,
                                          de andere ouder of het kind wiens zienswijze niet is gevolgd, kan tegen de beslissing
                                          op de verklaring tot (mede)verkrijging of het verzoek tot (mede)verlening een bezwaarschrift
                                          indienen.
                                       
                                       
                                       
                                       Uit de woorden “op hun verzoek” blijkt dat een kind dat de leeftijd van twaalf jaar
                                          heeft bereikt, zijn wettelijk vertegenwoordiger of zijn andere ouder niet verplicht
                                          is om een zienswijze kenbaar te maken. Geven zij te kennen dat zij hun zienswijze
                                          niet naar voren willen brengen of reageren zij niet op een uitnodiging daartoe, dan
                                          worden zij geacht geen bedenkingen te hebben tegen de (mede)verkrijging of (mede)verlening
                                          van het Nederlanderschap. Voor een kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt,
                                          gelden overigens andere regels. Dat kind is in beginsel verplicht om in persoon te
                                          verschijnen teneinde uitdrukkelijk in te stemmen met de (mede)verkrijging of (mede)verlening
                                          (zie hieronder).
                                       
                                       
                                       
                                       In het geval dat de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder (als bedoeld
                                          in de tweede zin van dit lid) dan wel het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft
                                          bereikt aanwezig is bij het afleggen van een verklaring tot (mede)verkrijging of het
                                          indienen van een verzoek tot (mede)verlening, zal de autoriteit die de optieverklaring
                                          of het verzoek om naturalisatie in ontvangst neemt hen mondeling erop wijzen dat kan
                                          worden verzocht om een zienswijze te geven omtrent de (mede)verkrijging of de (mede)verlening.
                                          De betrokken persoon wordt gewezen op het belang van het geven van een zienswijze.
                                          Indien de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder of het kind daar prijs
                                          op stelt, wordt de inhoud en strekking van die zienswijze vastgelegd op een daarvoor
                                          bestemd formulier (model 1.2 en model 1.23 bij optie; model 2.1, model 2.2 en model
                                          2.14 bij naturalisatie) en door de betrokken persoon ondertekend.
                                       
                                       
                                       
                                       In het geval dat de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder (als bedoeld
                                          in de tweede zin van dit lid) dan wel het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft
                                          bereikt niet aanwezig is bij het afleggen van een verklaring tot (mede)verkrijging
                                          of het indienen van een verzoek tot (mede)verlening, wordt door bedoelde autoriteit
                                          aan hem of haar een brief gestuurd (model 1.18 en model 1.22 bij optie; model 2.9
                                          en model 2.13 bij naturalisatie) waarin wordt gewezen op de mogelijkheid (en het belang
                                          daarvan) om te verzoeken om in persoon dan wel schriftelijk (model 1.19 en model 1.23
                                          bij optie; model 2.10 en model 2.14 bij naturalisatie zijn voor dat doel gevoegd bij
                                          de brief aan de betrokken persoon) een zienswijze te geven omtrent de (mede)verkrijging
                                          of (mede)verlening. De autoriteit kan daarbij een redelijke termijn stellen –te denken
                                          valt aan een termijn van drie weken –waarbinnen de persoon kan reageren.
                                       
                                       De (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder of het kind kan vervolgens
                                          verzoeken om in persoon te verschijnen teneinde zijn of haar zienswijze te geven.
                                          In verband met het verkrijgen van een zo groot mogelijke zekerheid over de identiteit
                                          verdient verschijning in persoon de voorkeur. Dit geldt met name voor het kind (zie
                                          ook de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN en artikel 7 RWN). Door in persoon te verschijnen kan de autoriteit zich vergewissen van de identiteit
                                          van het kind, kan de autoriteit zonodig voorlichting geven (bijvoorbeeld over een
                                          eventueel gewijzigde of vastgestelde geslachtsnaam) en kan door de autoriteit worden
                                          vastgesteld dat de verklaring door het betreffende kind wordt afgelegd. Voordat het
                                          kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, is het immers wenselijk dat zoveel mogelijk
                                          duidelijkheid bestaat over de vraag of het kind dat echt wenst en moet vaststaan dat
                                          aan alle daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan. De inhoud en strekking van de
                                          zienswijze van de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder en/of het
                                          kind worden vastgelegd op een formulier (model 1.19 en model 1.23 bij optie; model
                                          2.10 en model 2.14 bij naturalisatie) dat door de betrokken persoon wordt ondertekend.
                                       
                                       Wenst de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder of het kind niet in
                                          persoon te verschijnen om een zienswijze te geven, dan kan hij of zij op het formulier
                                          (model 1.19 en model 1.23 bij optie; model 2.10 en model 2.14 bij naturalisatie) de
                                          argumenten vermelden op grond waarvan geen sprake moet zijn van (mede)verkrijging
                                          of (mede)verlening van het Nederlanderschap. Het formulier dient door de betreffende
                                          persoon te worden ondertekend en dient, samen met een kopie van een geldig identiteitsbewijs
                                          van die persoon, binnen de gestelde termijn te worden teruggezonden naar de betreffende
                                          autoriteit.
                                       
                                       
                                       
                                       Indien geen gebruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheid om een zienswijze naar
                                          voren te brengen (de betrokken persoon wenst geen zienswijze te geven of reageert
                                          niet op een uitnodiging daartoe), dan zal –ingeval van een verzoek om (mede)naturalisatie
                                          –door de burgemeester aan de IND worden meegedeeld dat betrokkene daartoe wel in de
                                          gelegenheid is gesteld.
                                       
                                       
                                       
                                       De (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder of het kind dat de leeftijd
                                          van twaalf jaar heeft bereikt, wordt alleen op de mogelijkheid gewezen om een zienswijze
                                          als hier bedoeld naar voren te brengen, indien hij of zij in Nederland woont en tevens
                                          zijn of haar adres bekend is. Indien de (andere) wettelijk vertegenwoordiger of andere
                                          ouder reeds Nederlander is of (separaat) eveneens een optieverklaring heeft afgelegd
                                          of een verzoek om naturalisatie heeft ingediend, kan het hen wijzen op de mogelijkheid
                                          een zienswijze te geven achterwege worden gelaten.
                                       
                                       
                                       
                                       Indien de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder of het kind niet in
                                          Nederland woont, dan zal het veelal praktisch niet uitvoerbaar zijn hem of haar te
                                          wijzen op de mogelijkheid om een zienswijze als hier bedoeld naar voren te brengen.
                                          Dit ziet echter niet op de situatie dat buiten het Koninkrijk een verklaring tot (mede)verkrijging
                                          wordt afgelegd (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN, artikel 26, derde lid, RWN, artikel 28, derde lid, RWN en artikel V, eerste lid, RRWN) dan wel een verzoek om medeverlening (artikel 11, zesde lid, RWN) wordt ingediend en de betrokken personen wonen in hetzelfde land. In die gevallen
                                          is het immers veelal wel mogelijk de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere
                                          ouder of het kind in de gelegenheid te stellen een zienswijze naar voren te laten
                                          brengen en geldt de normale procedure.
                                       
                                       
                                       
                                       Wat betreft het geven van een zienswijze door de (andere) wettelijk vertegenwoordiger
                                          of de andere ouder speelt de leeftijd van het kind overigens geen rol. Met andere
                                          woorden; of het kind nu een leeftijd van tien, twaalf of zestien jaar heeft bereikt,
                                          de (andere) wettelijk vertegenwoordiger of de andere ouder kunnen op verzoek een zienswijze
                                          omtrent de (mede)verkrijging of de (mede)verlening geven.
                                       
                                       
                                       
                                       “Indien de vertegenwoordiging van het kind van rechtswege is opgedragen aan één der
                                          ouders kan de andere ouder eenzelfde verzoek doen.”
                                       
                                       
                                       
                                       Bij de toelichting op artikel 2, derde lid, RWN is reeds aangegeven dat in sommige rechtsstelsels de vertegenwoordigingsbevoegdheid
                                          van een minderjarige van rechtswege uitsluitend bij de vader berust. Om te voorkomen
                                          dat de Nederlandse wet op die wijze indirect een achterstelling van de moeder zou
                                          bewerkstelligen, is in het onderhavige artikellid opgenomen dat ook de ‘andere ouder’
                                          (waarbij derhalve in eerste instantie moet worden gedacht aan de moeder die niet de
                                          wettelijk vertegenwoordiger is) op verzoek een zienswijze omtrent de (mede)verkrijging
                                          of (mede)verlening kan geven.
                                       
                                       Ook de vader die het kind heeft erkend of van wie gerechtelijk is vastgesteld dat
                                          hij de vader is, heeft niet het gezag over het kind en kan niet optreden als de wettelijk
                                          vertegenwoordiger. Uit de wettekst volgt dan ook hij in beginsel (zie hierna) kan
                                          worden aangemerkt als de ‘andere ouder’ in hier bedoelde zin, indien het gezag van
                                          rechtswege alleen door de moeder wordt uitgeoefend.
                                       
                                       
                                       
                                       Een ouder die op grond van een rechterlijke uitspraak niet vertegenwoordigingsbevoegd
                                          is (de ouder is bijvoorbeeld door de rechter van het ouderlijk gezag ontheven of ontzet
                                          dan wel is na beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of beëindiging van het
                                          geregistreerd partnerschap – waarbij sprake was van gezamenlijke gezagsuitoefening
                                          door de ouders – niet met het gezag belast), wordt niet aangemerkt als ‘andere ouder’ in hier bedoelde zin. In dat geval is
                                          er geen reden om die ouder de gelegenheid te geven om een zienswijze te geven. Immers,
                                          in dat geval is door een rechter vastgesteld dat het niet in het belang van het kind
                                          is dat die ouder zeggenschap over hem heeft (zie hieronder voorbeeld 3).
                                       
                                       
                                       
                                          Zienswijze bij kinderen jonger dan 12 jaar
                                          
                                       
                                       Ingevolge dit artikellid wordt een kind jonger dan twaalf jaar niet in de gelegenheid
                                          gesteld zijn zienswijze omtrent de (mede)verkrijging of (mede)verlening te geven.
                                          Dit kind wordt geacht (nog) te jong te zijn om invloed te hebben op zijn nationaliteitsrechtelijke
                                          positie. De wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder wordt op zijn of haar verzoek
                                          wél in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze kenbaar te maken op de wijze
                                          zoals hierboven beschreven. Indien uit de zienswijze blijkt dat de (andere) wettelijk
                                          vertegenwoordiger of de andere ouder zich verzet tegen de (mede)verkrijging of (mede)verlening,
                                          dan zal de autoriteit die beslist op de optie of de naturalisatie –na afweging van
                                          de gehoorde argumenten –bepalen of het kind het Nederlanderschap verkrijgt. Hierbij
                                          zal het belang van het kind voorop staan (gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het
                                          verlies van de oorspronkelijke nationaliteit bij verkrijging van de Nederlandse nationaliteit,
                                          het lijden van een financieel nadeel of het realiseren van eenheid van nationaliteit
                                          binnen het gezin).
                                       
                                       Bij opties zal derhalve de burgemeester beslissen of het kind –ondanks de bedenkingen
                                          van een wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder –deelt in de verkrijging van de
                                          ouder/ zelfstandig het Nederlanderschap verkrijgt.
                                       
                                       Bij naturalisatie zal de burgemeester de Minister van Justitie adviseren over de vraag
                                          of het kind al dan niet moet delen in de verlening van het Nederlanderschap dan wel
                                          zelfstandig genaturaliseerd moet worden. De beslissing of het kind wordt voorgedragen
                                          voor (mede)naturalisatie wordt –na afweging van de gehoorde argumenten –genomen door
                                          de Minister van Justitie.
                                       
                                       
                                          Zienswijze bij kinderen tussen de 12 en de 16 jaar
                                          
                                       
                                       De (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder (als bedoeld in de tweede
                                          zin van dit artikellid) en het kind worden gewezen op de mogelijkheid hun zienswijze
                                          naar voren te brengen op de wijze zoals hierboven omschreven. Indien uit die zienswijze
                                          blijkt dat de (andere) wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder of het kind zich
                                          verzet tegen de (mede)verkrijging of (mede)verlening, dan zal de autoriteit die beslist
                                          op de optie of de naturalisatie –na afweging van de gehoorde argumenten –bepalen of
                                          het kind deelt in de verkrijging of verlening dan wel zelfstandig het Nederlanderschap
                                          verkrijgt door middel van optie of naturalisatie. Hierbij zal het belang van het kind
                                          voorop staan. Dit laat onverlet dat kinderen tot zestien jaar niet verplicht zijn
                                          om hun zienswijze omtrent de (mede)verkrijging of (mede)verlening te geven.
                                       
                                       
                                       Indien het kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt bedenkingen heeft tegen
                                          de verkrijging of medeverkrijging, of tegen de verlening of medeverlening, of indien zowel het kind als zijn wettelijk vertegenwoordiger of de in dit lid bedoelde
                                             andere ouder bedenkingen hebben tegen de medeverkrijging of medeverlening, deelt het
                                             kind daarin niet
                                       
                                       
                                       
                                       Op grond van het cursieve gedeelte van bovenstaande zinsnede deelt een kind van twaalf
                                          jaar of ouder niet in de verkrijging van het Nederlanderschap, indien zowel het kind
                                          zelf als een wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder (als bedoeld in de tweede
                                          zin van dit artikellid) aangeven dat het kind niet moet delen. Dit geldt ook indien
                                          het een zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door het kind betreft. Gelet
                                          hierop kunnen zich na het geven van een zienswijze door een wettelijk vertegenwoordiger
                                          of andere ouder én het kind de volgende situaties voordoen:
                                       
                                       
                                          - 
                                             – alle partijen stemmen in met de (mede)verkrijging of (mede)verlening van het Nederlanderschap; het kind verkrijgt zelfstandig het Nederlanderschap of deelt in de verkrijging of
                                                verlening; 
- 
                                             – het kind stemt wél in, de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder stemt niet in.
                                                De autoriteit die beslist op de optie of de naturalisatie bepaalt –na afweging van
                                                alle gehoorde argumenten –of het kind zelfstandig het Nederlanderschap verkrijgt of
                                                deelt in de verkrijging of verlening. Hierbij zal met name het belang van het kind
                                                in acht worden genomen; 
- 
                                             – het kind stemt niet in, de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder stemt wél in.
                                                De autoriteit die beslist op de optie of de naturalisatie bepaalt –na afweging van
                                                alle gehoorde argumenten –of het kind zelfstandig het Nederlanderschap verkrijgt of
                                                deelt in de verkrijging of verlening. Hierbij zal met name het belang van het kind
                                                in acht worden genomen; 
- 
                                             – het kind én de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder stemmen niet in. Het kind
                                                verkrijgt niet zelfstandig het Nederlanderschap of deelt niet in de verkrijging of
                                                verlening. 
                                          Instemming kinderen van 16 jaar en ouder
                                          
                                       
                                       Ook bij kinderen vanaf zestien jaar wordt de (andere) wettelijk vertegenwoordiger
                                          of andere ouder gewezen op de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen op
                                          de wijze zoals hierboven omschreven. Indien de (andere) wettelijk vertegenwoordiger
                                          of de andere ouder zich blijkens zijn of haar zienswijze verzet tegen de (mede)verkrijging
                                          of (mede)verlening, dan zal de autoriteit die beslist op de optie of de naturalisatie
                                          –na afweging van de gehoorde argumenten –bepalen of het kind het Nederlanderschap
                                          zelfstandig verkrijgt dan wel deelt in de verkrijging of verlening. Bij kinderen van
                                          zestien jaar en ouder zal –in het licht van het belang dat de wetgever aan de mening
                                          van deze oudere kinderen heeft willen toekennen –aan de zienswijze van de wettelijk
                                          vertegenwoordiger of andere ouder omtrent de (mede)verkrijging of (mede)verlening
                                          een geringere betekenis worden toegekend.
                                       
                                       
                                       Kinderen van zestien jaar en ouder worden geacht voldoende inzicht te hebben om zelf
                                          te kunnen beslissen over de vraag of ze de Nederlandse nationaliteit willen verkrijgen.
                                          Om die reden is in artikel 6, achtste lid, RWN, artikel 11, derde en vierde lid, RWN, artikel 26, derde lid, RWN en artikel 28, derde lid, RWN opgenomen dat zij alleen het Nederlanderschap zullen verkrijgen indien ze daar uitdrukkelijk
                                          mee instemmen. Indien het kind bedenkingen heeft tegen de (mede)verkrijging of (mede)verlening,
                                          deelt het kind daarin niet.
                                       
                                       Bij medeverkrijging en bij medeverlening dient deze instemmingsverklaring aan dezelfde
                                          voorwaarden te voldoen als in artikel 3 BVVN wordt geregeld voor de door de optant uitgebrachte optieverklaring of het door verzoeker
                                          ingediende verzoek om naturalisatie (artikel 6, derde lid, BVVN en artikel 31, derde lid, BVVN). Dit betekent derhalve dat ook het kind van zestien jaar en ouder bij medeverkrijging
                                          en medeverlening in persoon moet verschijnen bij de burgemeester om een instemmingsverklaring
                                          af te leggen. Naar analogie van artikel 6, derde lid, BVVN en artikel 31, derde lid,
                                          BVVN geldt dit ook voor zelfstandige verkrijging van of zelfstandige verlening aan
                                          het kind van zestien jaar of ouder (zie de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN).
                                       
                                       
                                       
                                       Indien een kind ten tijde van het afleggen van een optieverklaring of het indienen
                                          van een naturalisatieverzoek nog geen zestien jaar oud is, maar in de loop van de
                                          procedure zestien jaar of ouder wordt, hoeft het niet alsnog een instemmingsverklaring
                                          af te leggen alvorens het Nederlanderschap kan worden verkregen. Als uit het dossier
                                          blijkt dat een kind zich voor zijn zestiende jaar schriftelijk heeft uitgesproken
                                          tegen de (mede)verkrijging of (mede)verlening, dan geldt dit nadat het zestien jaar
                                          is geworden als het ontbreken van instemming. De bevestiging van de verkrijging van
                                          het Nederlanderschap wordt in dat geval ten aanzien van dit kind geweigerd (tenzij
                                          het zestienjarige kind op eigen initiatief alsnog een andere zienswijze geeft).
                                       
                                       
                                       
                                       In veel gevallen zal het kind van zestien jaar of ouder bij het afleggen van de verklaring
                                          tot (mede)verkrijging dan wel het indienen van het verzoek tot (mede)verlening aanwezig
                                          zijn. Door de autoriteit die de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie in
                                          ontvangst neemt, wordt het kind mondeling verzocht een schriftelijke verklaring af
                                          te leggen op een formulier (model 1.2 bij optie; model 2.1 of model 2.2 bij naturalisatie).
                                       
                                       
                                       
                                       In het geval dat het kind niet aanwezig is bij het afleggen van de verklaring tot
                                          (mede)verkrijging dan wel het indienen van het verzoek tot (mede)verlening, wordt
                                          door bedoelde autoriteit een brief (model 1.21 bij optie; model 2.12 bij naturalisatie)
                                          naar het kind gestuurd met het verzoek in persoon te verschijnen teneinde een instemmingsverklaring
                                          te geven omtrent de (mede)verkrijging of (mede)verlening. De autoriteit kan daarbij
                                          een redelijke termijn stellen –te denken valt aan een termijn van drie weken –waarbinnen
                                          het kind moet reageren. Hier gelden dezelfde redenen als hierboven vermeld om het
                                          kind in persoon bij de autoriteit te laten verschijnen. Dit geldt temeer aangezien
                                          het een kind van zestien jaar of ouder betreft die slechts het Nederlanderschap zal
                                          verkrijgen indien is gebleken dat het daarmee uitdrukkelijk instemt. Indien het kind
                                          na deze uitnodiging verschijnt, wordt het verzocht een schriftelijke verklaring af
                                          te leggen op een formulier (model 1.2 bij optie; model 2.1 of model 2.2 bij naturalisatie).
                                       
                                       
                                       
                                       Slechts indien vanwege zwaarwegende redenen van het kind niet kan worden verlangd
                                          dat het in persoon een verklaring aflegt, kan van de vereiste verschijning in persoon
                                          worden afgeweken. Bij zwaarwegende redenen wordt gedacht aan fysieke en/of psychische
                                          onmogelijkheid om in persoon te verschijnen. De aangevoerde zwaarwegende redenen dienen
                                          te worden aangetoond aan de hand van een gemotiveerde medische verklaring van een
                                          onafhankelijk (behandelend) medisch specialist (zie ook de toelichting bij het tweede lid).
                                       
                                       In het geval dat die zwaarwegende redenen aanwezig zijn en het kind derhalve niet
                                          in persoon kan verschijnen, kan de instemmingsverklaring worden afgelegd door een
                                          daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon, mits voldoende zekerheid kan
                                          worden verkregen over de identiteit van de gemachtigde en het kind wiens nationaliteit
                                          in het geding is (artikel 3, tweede lid, BVVN). De gemachtigde dient in persoon te verschijnen en verschaft de nodige zekerheid
                                          over zijn identiteit door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs. De machtiging
                                          dient schriftelijk te zijn en ondertekend te zijn door het kind wiens verschijning
                                          in persoon is vereist. De gemachtigde dient ter identificatie een geldig buitenlands
                                          reisdocument van het kind te overleggen (en tevens de andere gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van het geval).
                                          In voorkomende gevallen kan de burgemeester verlangen dat wordt overgegaan tot het
                                          bezoeken van het kind om in persoon een instemmingsverklaring en de overige voor de
                                          besluitvorming benodigde gegevens in ontvangst te nemen.
                                       
                                       
                                       
                                       Gelet op het bovenstaande verkrijgt een kind dat ten tijde van het afleggen van de
                                          verklaring tot (mede)verkrijging of het indienen van het verzoek om (mede)verlening
                                          de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt slechts het Nederlanderschap indien het
                                          daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd. Indien dit kind echter bedenkingen heeft tegen
                                          de (mede)verkrijging of (mede)verlening deelt het kind daarin niet. De (andere) wettelijk
                                          vertegenwoordiger of andere ouder wordt gewezen op de mogelijkheid een zienswijze
                                          naar voren te brengen omtrent de (mede)verkrijging of (mede)verlening. Gelet hierop
                                          kunnen zich (onder meer) de volgende situaties voordoen:
                                       
                                       
                                          - 
                                             – alle partijen stemmen in met de (mede)verkrijging of (mede)verlening van het Nederlanderschap;
                                                het kind verkrijgt zelfstandig het Nederlanderschap of deelt in de verkrijging of
                                                verlening; 
- 
                                             – het kind stemt wél in, de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder stemt niet in;
                                                de autoriteit die beslist op de optie of de naturalisatie bepaalt –na afweging van
                                                alle gehoorde argumenten –of het kind zelfstandig het Nederlanderschap verkrijgt of
                                                deelt in de verkrijging of verlening. Hierbij moet worden bedacht dat de zienswijze
                                                van de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder weliswaar wordt betrokken in de
                                                beslissing, maar dat die zienswijze gelet op de gevorderde leeftijd van het kind een
                                                geringe zelfstandige betekenis heeft; 
- 
                                             – het kind stemt niet in, de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder stemt wél in;
                                                het kind verkrijgt niet zelfstandig het Nederlanderschap of deelt niet in de verkrijging
                                                of verlening; 
- 
                                             – het kind én de wettelijk vertegenwoordiger of andere ouder stemmen niet in; het kind
                                                verkrijgt niet zelfstandig het Nederlanderschap of deelt niet in de verkrijging of
                                                verlening; 
- 
                                             – niet gebleken is dat het kind heeft ingestemd (het kind, een wettelijk vertegenwoordiger
                                                of een gemachtigde is bijvoorbeeld niet verschenen om de instemming te geven); het
                                                kind verkrijgt niet zelfstandig het Nederlanderschap of deelt niet in de verkrijging
                                                of verlening. 
                                          Voorbeeld 1
                                          
                                       
                                       A is twaalf jaar oud en is in het bezit van de Belgische nationaliteit. Zij is geboren
                                          staande het huwelijk van haar Belgische vader en Belgische moeder. Dit huwelijk is
                                          nog altijd in stand. De vader van A wil Nederlander worden. Hij opteert bij de gemeente
                                          van zijn woonplaats voor het Nederlanderschap op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. Bij het afleggen van de optieverklaring geeft hij aan dat A moet delen in de verkrijging
                                          van het Nederlanderschap. A en haar moeder zijn niet aanwezig bij het afleggen van
                                          de optie.
                                       
                                       De behandelend ambtenaar Burgerzaken stuurt A en haar moeder (zij kan eveneens optreden
                                          als wettelijk vertegenwoordiger) een brief waarin zij worden gewezen op de mogelijkheid
                                          om in persoon dan wel schriftelijk een zienswijze te geven omtrent de medeverkrijging.
                                          A geeft als zienswijze dat zij graag het Nederlanderschap wil verkrijgen, omdat zij
                                          al lange tijd in Nederland woont en zich verbonden voelt met de Nederlandse samenleving.
                                          De moeder van A geeft aan dat zij niet wenst dat A de Nederlandse nationaliteit verkrijgt,
                                          maar geeft daarvoor geen reden op. De behandelend ambtenaar Burgerzaken moet beslissen
                                          of A deelt in de verkrijging van het Nederlanderschap. Aangezien niet duidelijk is
                                          waarom de moeder zich niet kan vinden in de verkrijging van het Nederlanderschap door
                                          A en daarnaast zowel de vader als A gemotiveerd hebben aangegeven waarom verkrijging
                                          van de Nederlandse nationaliteit wenselijk is, beslist hij dat A meedeelt in de verkrijging
                                          van het Nederlanderschap.
                                       
                                       
                                          Voorbeeld 2
                                          
                                       
                                       Verzoeker B is zestien jaar, heeft de Marokkaanse nationaliteit en wil de Nederlandse
                                          nationaliteit verkrijgen. Hij is geboren staande het huwelijk van zijn vader en moeder.
                                          Zijn beide ouders zijn vier jaar geleden genaturaliseerd tot Nederlander. Omdat hij
                                          op dat moment in Marokko verbleef, heeft hij niet gedeeld in de naturalisatie van
                                          zijn ouders. Een half jaar geleden is bij uitspraak van de Rechtbank Haarlem het huwelijk
                                          van zijn ouders door echtscheiding ontbonden. De rechter heeft daarbij alleen de moeder
                                          met het ouderlijk gezag over A belast.
                                       
                                       B en zijn vader gaan samen naar het stadhuis van Haarlem om een verzoek om naturalisatie
                                          voor B in te dienen. Aan de vereisten van artikel 11, vierde lid, RWN wordt voldaan. B verklaart uitdrukkelijk dat hij Nederlander wil worden. De vader
                                          overhandigt desgevraagd de rechterlijke uitspraak waarbij de echtscheiding is uitgesproken.
                                          De behandelend ambtenaar Burgerzaken komt, na het lezen van de uitspraak, tot de conclusie
                                          dat bij de echtscheiding de rechter met toepassing van het Nederlandse recht het ouderlijk
                                          gezag alleen aan de moeder heeft toegekend en dat de vader derhalve niet bevoegd is
                                          om als wettelijk vertegenwoordiger voor B op te treden. Op grond hiervan ontraadt
                                          hij de vader om het verzoek om naturalisatie voor B in te dienen. De vader en B zijn
                                          het hiermee niet eens en het verzoek om naturalisatie wordt toch ingediend. Het verzoek
                                          wordt door de ambtenaar Burgerzaken met een negatief advies doorgestuurd naar de IND.
                                          De IND stuurt de vader van B een brief met de mededeling om binnen een bepaalde termijn
                                          het gebrek te herstellen. De vader reageert niet op deze brief. Het verzoek wordt
                                          vervolgens met inachtneming van de bepalingen in artikel 4:5 Awb buiten behandeling gesteld. Het verzoek voldoet immers niet aan het wettelijk vereiste
                                          in artikel 2, derde lid, RWN.
                                       
                                       
                                          Voorbeeld 3
                                          
                                       
                                       C is een jaar oud en heeft de Duitse nationaliteit. Bij de geboorte van C is haar
                                          Duitse moeder niet gehuwd. De moeder heeft van rechtswege het gezag over C. Kort na
                                          haar geboorte wordt C door een Nederlandse man erkend. De erkenner verzoekt vervolgens
                                          de kantonrechter om met het gezag over C te worden belast. Dit verzoek wordt afgewezen
                                          omdat tijdens deze procedure bekend wordt dat de erkenner verslaafd is aan harddrugs,
                                          regelmatig in afkickcentra verblijft en de moeder van C zich verzet tegen toewijzing
                                          van het verzoek.
                                       
                                       De moeder van C wil de Nederlandse nationaliteit verkrijgen en gaat naar de gemeente
                                          van haar woonplaats om een verzoek om naturalisatie in te dienen. Bij het indienen
                                          van het verzoek geeft zij aan dat zij C wil laten meedelen in de verlening van het
                                          Nederlanderschap. Aan alle voorwaarden voor naturalisatie en medeverlening wordt voldaan.
                                          De man die C heeft erkend, behoeft niet te worden gevraagd om een zienswijze omtrent
                                          de verkrijging van het Nederlanderschap door C. Weliswaar is hij de juridische vader
                                          van C, maar hij wordt niet aangemerkt als ‘andere ouder’ als bedoeld in artikel 2, vierde lid, RWN. De rechter heeft immers bepaald dat het niet in het belang van het kind is dat hij
                                          zeggenschap over C heeft.