Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de coproductie van films, Berlijn, 07-02-2015

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 26-05-2015 t/m heden

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de coproductie van films

Authentiek : NL

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de coproductie van films

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland,

Hierna te noemen „de verdragsluitende partijen”,

Zich ervan bewust dat audiovisuele coproducties een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Europese filmindustrie alsmede aan de bevordering van de economische en culturele uitwisseling tussen de beide landen,

Geleid door de wens de coproductie van films die bevorderlijk kunnen zijn voor het maken van films in beide landen met name in het kader van de bilaterale betrekkingen te stimuleren,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

  • 1 Coproducties waarop dit Verdrag van toepassing is dienen te worden erkend door de bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende partijen. In de Bondsrepubliek Duitsland is dat het Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle en in het Koninkrijk der Nederlanden het Nederlands Filmfonds.

  • 2 De verdragsluitende partijen informeren elkaar door middel van een schriftelijke kennisgeving bij wijziging van de bevoegde autoriteiten.

Artikel 2

  • 1 In het kader van dit Verdrag omvat het begrip „film” ongeacht lengte, drager en filmgenre (met name speelfilm, animatie of documentaire) alle films die voldoen aan de voor de filmindustrie op het grondgebied van de verdragsluitende partijen geldende bepalingen en die primair geproduceerd worden om in filmtheaters en bioscopen te worden vertoond.

  • 2 De bepalingen van dit Verdrag inzake in coproductie geproduceerde films gelden dienovereenkomstig voor coproducties op het gebied van televisie en video en, indien de stimuleringsregelingen van beide landen daarin voorzien, voor alle nieuwe vormen van audiovisuele producties.

Artikel 3

  • 1 Films die in het kader van dit Verdrag in coproductie geproduceerd worden, worden door de verdragsluitende partijen aangemerkt als nationale films.

  • 2 De desbetreffende coproducent ontvangt steun en andere financiële voordelen die op het grondgebied van de verdragsluitende partij worden toegekend overeenkomstig het desbetreffende nationale recht.

Artikel 4

De coproducenten van in het kader van dit Verdrag geproduceerde films dienen hun zetel of een vestiging op het grondgebied van een van de verdragsluitende partijen te hebben.

Artikel 5

De voor een coproductie beoogde voordelen worden toegekend aan de coproducenten die worden geacht te beschikken over de juiste technische en financiële organisatie alsmede over toereikende professionele kwalificaties en ervaring.

Artikel 6

  • 1 Bij de aanvraag van subsidie dient de coproducent de daartoe door de desbtreffende verdragsluitende partij ingestelde procedures in acht te nemen.

  • 2 Indien de bevoegde autoriteiten een film als een coproductie hebben erkend die gesteund dient te worden, kan deze erkenning met wederzijdse instemming van de bevoegde autoriteiten uitsluitend herroepen worden indien er ten opzichte van de aanvraag van subsidie een wezenlijke verandering in de artistieke, financiële of technische aspecten is opgetreden.

Artikel 7

  • 1 De bijdrage van de coproducenten van beide landen mag niet minder dan 20 (twintig) percent en niet meer dan 80 (tachtig) percent bedragen van de totale productiekosten van de film. Indien de bijdrage minder dan 20 (twintig) percent bedraagt, kan de desbetreffende verdragsluitende partij maatregelen treffen om de toegang tot de nationale stimuleringsprogramma's te beperken of uit te sluiten. Bij wijze van uitzondering en met instemming van beide verdragsluitende partijen kan een bijdrage van ten minste 10 (tien) percent worden toegelaten.

  • 2 Elke coproducent dient daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan de productie op acteer-, artistiek of technisch gebied. Deze bijdrage van elke coproducent dient evenredig te zijn aan zijn financiële bijdrage met inbegrip van de bijdragen van de auteurs en acteurs, de betrokken technische medewerkers, laboratoria en faciliteiten.

  • 3 Coproducties waarbij een of meer coproducenten, in afwijking van het tweede lid, uitsluitend financieel betrokken zijn kunnen als coproducties in de zin van dit Verdrag worden aangemerkt indien de financiële bijdrage van deze coproducent(en) ten minste 10 (tien) percent en ten hoogste 20 (twintig) percent bedraagt van de productiekosten.

Artikel 8

  • 1 De personen die deel uitmaken van de bij de coproductie betrokken filmploeg dienen tot de volgende categorieën te behoren:

    Wat de Bondsrepubliek Duitsland betreft:

    • Duitsers in de zin van de Grondwet,

    • personen die deel uitmaken van de Duitse cultuur en hun vaste woonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland hebben,

    • onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie of,

    • onderdanen van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna als EER-overeenkomst aangeduid).

    Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft:

    • onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden,

    • personen die hun vaste woonplaats hebben, in dat deel van het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 15, vijfde lid,

    • onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie of,

    • onderdanen van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst.

  • 2 De verdragsluitende partijen komen overeen dat overeenkomstig de voorwaarden van dit Verdrag tot stand gekomen coproducties waarbij onderdanen van staten betrokken zijn waarmee een van de verdragsluitende partijen een verdrag heeft gesloten inzake de coproductie van films erkend kunnen worden. De bijdrage van een staat aan een dergelijke coproductie mag niet minder dan 10 (tien) en niet meer dan 70 (zeventig) percent bedragen van de totale kosten per coproductie.

  • 3 Studio- en buitenopnames worden gedraaid in de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk der Nederlanden of in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een verdragsluitende partij bij de EER-Overeenkomst. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende partijen kunnen uit artistieke overwegingen ook buitenopnamen elders toestaan, indien het script of de oorspronkelijke locatie van de film daartoe noodzaakt.

  • 4 Van elke coproductiefilm worden twee versies vervaardigd: een Duitse en een Nederlandse. De dialogen kunnen ook andere talen bevatten, indien het script dit vereist.

Artikel 9

Er dient een balans te worden gehandhaafd, zowel qua acteren en artistieke betrokkenheid als qua financiële en technische deelname van de beide landen (studio’s, laboratoria en postproductie). De overeenkomstig artikel 14 ingestelde gemengde commissie controleert of dit evenwicht wordt gehandhaafd.

Artikel 10

Om aanspraak te kunnen maken op de subsidies uit hoofde van dit Verdrag, dient het originele negatief of het voor kopiëren geschikte originele negatief van een in het kader van dit Verdrag tot stand gekomen film eigendom te zijn van de betrokken coproducenten gezamenlijk. Elke coproducent heeft het recht de voor de exploitatie in zijn eigen land benodigde kopieën te vervaardigen.

Artikel 11

In de openingstitels en aftiteling en het pr-materiaal van de film dient vermeld te worden dat het een Duits-Nederlandse respectievelijk Nederlands-Duitse coproductie betreft.

Artikel 12

De verdeling van de opbrengsten geschiedt in principe naar rato van de financiële deelname van elke coproducent. Indien met redenen omkleed kunnen daarbij ook bijdragen op acteer-, artistiek en technisch gebied in aanmerking worden genomen.

Artikel 13

  • 1 Het coproductiecontract dient regelingen te bevatten voor de verkoop van in het kader van dit Verdrag geproduceerde films.

  • 2 De verdragsluitende partijen bekrachtigen hun voornemen tevens de verkoop en exploitatie van films van de andere verdragsluitende partij te stimuleren die niet in het kader van dit Verdrag geproduceerd zijn. De overeenkomstig artikel 14 ingestelde gemengde commissie onderzoekt de daartoe bestaande mogelijkheden en doet voorstellen voor samenwerking met exploitatiemaatschappijen in de beide landen van de verdragsluitende partijen.

  • 3 De verdragsluitende partijen spannen zich in tijdens filmdagen, festivals en overige culturele evenementen hun nationale en in het kader van dit Verdrag geproduceerde films over en weer onder de aandacht te brengen en er publiciteit voor te genereren.

Artikel 14

  • 1 De bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende partijen informeren elkaar over de toepassing van dit Verdrag teneinde bij de uitleg van de bepalingen ontstane problemen te verhelpen. Voorts stellen zij in voorkomend geval ter bevordering van de samenwerking in het kader van dit Verdrag dienovereenkomstige wijzigingen voor in het belang van de verdragsluitende partijen.

  • 2 Er wordt een gemengde commissie van vertegenwoordigers van de regering, van de bevoegde autoriteiten en van de filmindustrie ingesteld teneinde toe te zien op de toepassing van dit Verdrag en eventuele wijzigingen aan te bevelen.

  • 3 De gemengde commissie komt op verzoek van een verdragsluitende partij binnen drie maanden na de datum van het verzoek bijeen, in het bijzonder wanneer de desbetreffende wetgeving van de verdragspartijen gewijzigd wordt of indien bij de toepassing van dit Verdrag ernstige problemen optreden.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende partijen stellen elkaar regelmatig op de hoogte bij toekenning, afwijzing, wijziging of intrekking van de status van een coproductie. Alvorens een aanvraag af te wijzen overlegt de bevoegde autoriteit met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende partij.

Artikel 15

  • 1 Dit Verdrag wordt gesloten voor onbepaalde tijd.

  • 2 Dit Verdrag treedt in werking op de datum waarop de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland door middel van een schriftelijke kennisgeving medegedeeld heeft dat voldaan is aan de nationale voorwaarden voor het in werking treden ervan. De dag van ontvangst is beslissend.

  • 3 Dit Verdrag blijft van kracht zolang het niet door een van beide verdragspartijen opgezegd wordt. Iedere verdragspartij kan het Verdrag langs diplomatieke weg schriftelijk opzeggen. Zes maanden na deze opzegging treedt het Verdrag dan buiten werking. De dag van ontvangst van de schriftelijke opzegging is hierbij beslissend. Opzegging van dit Verdrag laat de voltooiing van vóór de opzegging erkende coproducties onverlet.

  • 4 Dit Verdrag wordt overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties onmiddellijk na de inwerkingtreding door de Bondsrepubliek Duitsland geregistreerd bij het Secretariaat van de Verenigde Naties. De regering van het Koninkrijk der Nederlanden wordt onder vermelding van het VN-registratienummer geïnformeerd over de registratie zodra deze door het Secretariaat van de VN bevestigd is.

  • 5 Ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag uitsluitend van toepassing op het Koninkrijk in Europa.

GEDAAN te Berlijn, op 7 februari 2015, in tweevoud, in de Duitse en de Nederlandse taal, waarbij de twee teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

JET BUSSEMAKER

Voor de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland,

ANDREAS GÖRGEN

MONIKA GRÜTTERS

Naar boven