De overeenkomstsluitende lidstaten,
                                    
                                    Overwegende dat samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied
                                       van octrooien aanzienlijk bijdraagt aan het integratieproces in Europa, in het bijzonder
                                       door de totstandbrenging van een interne markt binnen de Europese Unie, die wordt
                                       gekenmerkt door het vrije verkeer van goederen en diensten, en de instelling van een
                                       systeem dat waarborgt dat de concurrentie op de interne markt niet wordt verstoord;
                                    
                                    Overwegende dat de gefragmenteerde markt voor octrooien en de aanzienlijke verschillen
                                       tussen de nationale rechtspraaksystemen nadelig zijn voor innovatie, met name voor
                                       kleine en middelgrote ondernemingen, die moeilijkheden ondervinden hun octrooirechten
                                       te handhaven en zich te verdedigen tegen ongegronde vorderingen en vorderingen betreffende
                                       octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden;
                                    
                                    Overwegende dat het Europees Octrooiverdrag (hierna genoemd „EOV”), dat door alle lidstaten van de Europese Unie is bekrachtigd,
                                       in één enkele procedure voor het verlenen van Europese octrooien door het Europees
                                       Octrooibureau voorziet;
                                    
                                    Overwegende dat octrooihouders krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012 voor hun Europese octrooien kunnen verzoeken om eenheidswerking teneinde eenheidsoctrooibescherming
                                       te verkrijgen in de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking;
                                    
                                    Geleid door de wens de handhaving van octrooien en het verweer tegen ongegronde vorderingen
                                       en octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden te verbeteren en de rechtszekerheid
                                       te vergroten door het instellen van een eengemaakt octrooigerecht voor geschillen
                                       over inbreuken op en de geldigheid van octrooien;
                                    
                                    Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht zodanig dient te worden opgezet dat
                                       het zeer snel deugdelijke beslissingen kan geven, waarbij de belangen van rechthebbenden
                                       en andere partijen zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen en rekening wordt gehouden
                                       met de vereiste proportionaliteit en flexibiliteit;
                                    
                                    Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht een gerecht gemeenschappelijk aan alle
                                       overeenkomstsluitende lidstaten dient te zijn en zo onderdeel dient te worden van
                                       hun rechtssysteem, met uitsluitende bevoegdheid met betrekking tot Europese octrooien
                                       met eenheidswerking alsmede Europese octrooien die zijn verleend overeenkomstig de
                                       bepalingen van het EOV;
                                    
                                    Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie de eenheid van de rechtsorde
                                       van de Unie en het primaat van het recht van de Unie dient te waarborgen;
                                    
                                    Herinnerend aan de verplichtingen die krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de overeenkomstsluitende lidstaten rusten, zoals de verplichting loyaal samen
                                       te werken als vervat in artikel 4, derde lid, VEU en de verplichting om via het Eengemaakt Octrooigerecht zorg te dragen voor de algehele
                                       uitvoering en eerbiediging van het recht van de Unie op hun onderscheiden grondgebieden
                                       en de rechtsbescherming van de in het recht van de Unie neergelegde individuele rechten;
                                    
                                    Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht, zoals elk nationaal gerecht, het recht
                                       van de Unie dient te eerbiedigen en toe te passen en, in samenwerking met het Hof
                                       van Justitie van de Europese Unie als bewaker van het recht van de Unie, de correcte
                                       toepassing en uniforme uitlegging ervan dient te waarborgen; in het bijzonder dient
                                       het Eengemaakt Octrooigerecht met het Hof van Justitie van de Europese Unie samen
                                       te werken door het recht van de Unie correct uit te leggen door te steunen op de jurisprudentie
                                       van het Hof en overeenkomstig artikel 267 VWEU te verzoeken om prejudiciële beslissingen;
                                    
                                    Overwegende dat de overeenkomstsluitende lidstaten, conform de jurisprudentie van
                                       het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid,
                                       aansprakelijk dienen te zijn voor schade ten gevolge van schendingen van het recht
                                       van de Unie door het Eengemaakt Octrooigerecht, met inbegrip van het verzuim het Hof
                                       van Justitie van de Europese Unie te verzoeken om prejudiciële beslissingen;
                                    
                                    Overwegende dat schendingen van het recht van de Unie door het Eengemaakt Octrooigerecht,
                                       met inbegrip van het verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële
                                       beslissing te verzoeken, rechtstreeks worden toegerekend aan de overeenkomstsluitende
                                       lidstaten, waartegen op grond van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU bijgevolg tegen elke overeenkomstsluitende lidstaat een inbreukprocedure kan worden
                                       ingesteld, teneinde het primaat van het recht van de Unie en de correcte toepassing
                                       ervan te waarborgen;
                                    
                                    Herinnerend aan het primaat van het recht van de Unie, met inbegrip van het VEU, het VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de algemene beginselen van
                                       het recht van de Unie zoals ontwikkeld door het Hof van Justitie van de Europese Unie
                                       en in het bijzonder het recht op een doeltreffend rechtsmiddel en op een eerlijke
                                       en openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke
                                       en onpartijdige rechterlijke instantie, de jurisprudentie van het Hof van Justitie
                                       van de Europese Unie en het secundaire recht van de Unie;
                                    
                                    Overwegende dat elke lidstaat van de Europese Unie tot deze overeenkomst dient te
                                       kunnen toetreden. Lidstaten die hebben besloten niet deel te nemen aan de nauwere
                                       samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming mogen
                                       aan deze overeenkomst deelnemen met betrekking tot Europese octrooien die voor hun
                                       onderscheiden grondgebied zijn verleend;
                                    
                                    Overwegende dat deze overeenkomst op 1 januari 2014 in werking dient te treden of
                                       op de eerste dag van de vierde maand na de dertiende nederlegging, mits de drie staten
                                       met het grootste aantal geldende Europese octrooien in het jaar voorafgaand aan het
                                       jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend tot de overeenkomstsluitende lidstaten
                                       behoren die hun akte van bekrachtiging of toetreding hebben nedergelegd, of op de
                                       eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen
                                       in Verordening (EU) nr. 1215/2012 inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst, al naar gelang welke
                                       datum het laatst valt;