AFDEELING I. Kanaal van Terneuzen.
Overeenkomstig de bepalingen, vervat in artikel 20 van het tractaat van den 5den November
1842, zal het kanaal van Terneuzen, na den 5den November 1844, niet meer dienen dan
voor de scheepvaart, en voor de uitloozing van het water, komende van het bovengedeelte
deszelven kanaals en van het kanaal de Langeleede.
Wanneer het kanaal, volgens de aanwijzing der daartoe, krachtens de laatste paragraaph
van artikel 20 van het tractaat van 5 November 1842, door het Belgische gouvernement
benoemde agenten, niet moet worden afgelaten, zal hetzelve bestendig op het gewoon
peil van navigatie gehouden worden, hetwelk bepaald wordt als volgt:
Voor het gedeelte, begrepen tusschen Gent en Sas van Gent, op vier el veertig duim,
(4.40 el) boven den slagbalk der bovensluis te Sas van Gent, en voor het gedeelte,
tusschen laatstgenoemde stad en Terneuzen, op vier el twintig duim (4.20 el) boven
genoemden slagbalk.
In geval van noodzakelijk geoordeelde aftapping van het kanaal, voor de uitvoering
van werken, hetzij van onderhoud of tot herstelling, op het Nederlandsch grondgebied,
zal het tijdstip en de duur dier aftapping met gemeenschappelijk overleg der hoofd-ingenieurs
in Zeeland en Oost-Vlaanderen bepaald worden.
Zoo die aftapping echter, ten gevolge van hoogst dringende omstandigheden, noodzakelijk
wordt bevonden zonder dat het bedoelde overleg heeft kunnen plaats hebben, zal de
Nederlandsche ambtenaar welke die aftapping bevolen heeft, de redenen daarvan onmiddellijk
ter kennis brengen van den hoofd-ingenieur in Oost-Vlaanderen.
De hoofd-ingenieur in de provincie Zeeland, de ingenieur van het arrondissement, de
ambtenaar residerende te Sas van Gent of te Terneuzen, belast met de manoeuvers der
sluizen, en de agenten van het Belgische gouvernement, hierboven in artikel 2 vermeld,
zullen regtstreeks met elkander briefwisseling kunnen voeren.
AFDEELING II. Gronden, gelegen aan de regterzijde van het kanaal van Terneuzen.
Het water der landen en polders van de gemeenten Selzate, Winkel, Wachtebeke, Moerbeke,
Kemseke, Stekene en Clinge, zal zonder verhindering naar de waterleidingen en kreken
op het Nederlandsch grondgebied blijven sueren, van waar hetzelve, te zijner tijd,
naar de zee zal worden afgeleid, door middel der, ingevolge het tractaat van den 5den
November ll., te maken werken.
De waterleidingen, sluizen, heulen en andere kunstwerken, gelegen op het Nederlandsch
grondgebied en bestemd om het Belgisch water in gemeenschap te brengen met het nieuwe
uitwaterings-kanaal, zullen door de zorg van het Nederlandsche gouvernement in eenen
goeden staat onderhouden worden.
Er wordt nogtans verstaan, dat de polders van het land van Waas, welker water te voren
door de kreek aan het Boerenmagazijn sueerde, zich, des verkiezende, op nieuw van
dezen uitweg zullen kunnen bedienen, mits te hunnen koste en zich gedragende overeenkomstig
de Nederlandsche wetten en reglementen.
In geval men nieuwe bedijkingen voor de polders van Saftingen en Nieuw-Aremberg mogt
doen, zal de uitwatering der oude en nieuwe polders, ten koste der belanghebbenden,
door de schorren worden geleid.
Inmiddels zal de afwatering in eene omgekeerde rigting, in 1805 voor den polder van
Saftingen door dien van Kieldrecht, provisioneel toegestaan, in stand blijven.
AFDEELING III. Gronden, gelegen aan de linkerzijde van het kanaal van Terneuzen tot
aan de Izabella-watering.
De afwatering der landen van de watering die vóór 1830 bekend was onder den naam der
watering van Assenede of St. Albert, en welke door de Amelia- en de Zwarte sluis,
gelegen in den dijk tusschen de Smallegelanden en St. Pieterspolder, plaats had, zal,
te gelegener tijd, naar zee worden geleid, door middel der vereischte werken, welke
het Nederlandsche gouvernement, ingevolge het tractaat van den 5den November ll.,
zal doen uitvoeren.
De waterleidingen, sluizen, heulen en andere kunstwerken, gelegen op het Nederlandsch
grondgebied en bestemd om het Belgische water in gemeenschap te brengen met het nieuwe
middel van uitwatering, zullen door de zorg van het Nederlandsche gouvernement in
eenen goeden staat onderhouden worden.
De afwatering der polders en landen, zoo wel in de Nederlanden als in Belgie, welke
gelegen zijn aan de linkerzijde van het kanaal van Terneuzen, en die zich tegenwoordig
door de sluizen beneden Sas van Gent ontlasten, zal te zamen kunnen geleid worden
naar de nieuwe door het Nederlandsche gouvernement, volgens het tractaat van den 5den
November ll., daar te stellen uitwatering.
De vereeniging van de watering der Zwarte sluis, ingesteld bij besluit van Zijne Majesteit
den Koning der Belgen, dd. 15 December 1833, zal de vrijheid hebben om, behalve de
afwateringsmiddelen hierboven genoemd, zich, te haren koste, te blijven bedienen van
diegene, welke zij thans bezit.
Te dien einde zal zij het gebruik en het beheer behouden van de zeesluis, nevens de
Izabella-sluis in de haven van Bouchoute gebouwd, en van de daartoe behoorende waterleidingen
en andere werken.
Het water van deze watering zal bij voortduring door den Grooten Izabella-polder kunnen
blijven afloopen.
De thans in functie zijnde directie der gezegde watering wordt in stand gehouden.
In het vervolg zullen de personen die tot deze directie benoemd worden, hunne betrekking
op het Nederlandsch grondgebied niet kunnen uitoefenen, dan na de homologatie hunner
benoeming door het Nederlandsche gouvernement.
Deze homologatie zal beschouwd worden als te zijn verleend, indien, na verloop van
twee maanden, te rekenen van den dag der mededeeling van de benoemingen aan het Nederlandsche
gouvernement, hetzelve aan het Belgische gouvernement deszelfs redenen van weigering
niet heeft bekend gemaakt.
De Nederlandsche polders, of gedeelten derzelve, welke daarbij belang hebben, zullen
op dezelfde voorwaarden als de Belgische landen, deel dezer watering kunnen uitmaken.
AFDEELING IV. Izabella-watering.
De vereeniging, uitmakende de Izabella-watering, behoudt het gebruik en het beheer
der zeesluis, bekend onder den naam van de Izabella-sluis, en van de daartoe behoorende
werken.
De thans in functie zijnde directie der gezegde watering wordt in stand gehouden.
In het vervolg zullen de personen welke tot deze directie benoemd worden, hunne betrekking
niet op het Nederlandsch grondgebied kunnen uitoefenen, dan na de homologatie hunner
benoeming door het Nederlandsche gouvernement.
Deze homologatie zal beschouwd worden als te zijn verleend, indien na verloop van
twee maanden, te rekenen van den dag der mededeeling van de benoemingen aan het Nederlandsche
gouvernement, hetzelve aan het Belgische gouvernement deszelfs redenen van weigering
niet heeft bekend gemaakt.
AFDEELING V. Watering van den Kapitalen-Dam.
De vereeniging der watering van den Kapitalen-Dam zal uit twee afdeelingen bestaan.
De eene zal het beheer voeren over de landen liggende op het Nederlandsch grondgebied,
en de andere over die gelegen in Belgie.
Elke afdeeling, afzonderlijk door de respective gouvernementen georganiseerd, zal
haar bijzonder beheer hebben, volgens een reglement door haar vastgesteld en door
het gouvernement goedgekeurd.
Van deze reglementen, zoowel als van de veranderingen welke daarin in het vervolg
mogten worden gebragt, zal mededeeling gedaan worden aan de centrale directie, ingesteld
bij artikel 18.
Het beheer van ieder der beide afdeelingen zal geheel onafhankelijk van de andere
blijven, voor zoo veel betreft de werken die noodig zijn om het water naar den algemeenen
boezem der Ligne of Passageule te leiden, gelijk ook, in het algemeen, wat de inwendige
belangen van derzelver grondgebied aangaat.
Met dien verstande nogtans, dat geene beletselen zullen mogen worden daargesteld aan
den afloop van het water der Belgische afdeeling door de Nederlandsche Groote Jonkvrouw-
en Passageule polders; zullende gemelde afdeeling, te allen tijde, al de vereischte
werken tot onderhoud der in gemelde polders gelegen watergangen kunnen doen, welke
in het belang harer afwatering noodig zijn.
De bruggen, heulen, buizen en watergangen in beide die polders zullen echter niet
mogen verwijd worden, zonder toestemming der centrale directie.
Er zal eene centrale directie worden ingesteld, bestaande uit den directeur en twee
gezworenen van iedere afdeeling. Het voorzitterschap in dezelve zal bekleed worden
door den directeur der Nederlandsche afdeeling. Zij zal zich eenen penningmeester
toevoegen, welke de functien van griffier zal waarnemen.
De centrale directie zal van de in functie treding harer leden kennis geven aan de
Gedeputeerde Staten van Zeeland, en aan de permanente deputatie van den provincialen
Raad van Oost-Vlaanderen.
De centrale directie wordt uitsluitend belast met het beheer der sluis van den Kapitalen-Dam,
van de Magdalena en van het Verlaat, met derzelver aankleve, en van de waterleiding
genaamd de Ligne of Passageule, van af de buitenzijde der St. Margaretha-sluis tot
aan de zoo even genoemde zeesluizen, alsmede van al de bruggen en heulen over gezegde
waterleiding gelegen.
Zij zal de noodige zorg dragen, dat het water der beide afdeelingen zich met den meest
mogelijken spoed ontlaste, en te dien einde alle vereischte werken aan voornoemde
waterleiding en aan bovengemelde kunstwerken doen uitvoeren.
De centrale directie zal, zoo spoedig mogelijk, een reglement van administratie vaststellen,
na ingewonnen advies der algemeene vergadering van ingelanden van elke afdeeling.
Dit reglement zal, met bijvoeging der deliberatien dier vergaderingen, aan de goedkeuring
van het Nederlandsche gouvernement onderworpen worden.
Deze stukken zullen, tot informatie, worden medegedeeld aan de permanente deputatie
van den provincialen Raad van Oost-Vlaanderen.
Elke afdeeling zal een aan hare oppervlakte geëvenredigd aandeel betalen in de kosten
der te maken werken, waarvan bet beheer aan de centrale directie is opgedragen.
Deze bijdrage zal ambtshalve op de begrooting van elke afdeeling gebragt en, op ordonnantie
der centrale directie, in de kas van derzelver penningmeester worden gestort.
Afschriften van de begrooting en van de specifieke rekening der door de centrale directie
gedane uitgaven, zullen jaarlijks aan de directie van elke afdeeling, ter mededeeling
aan de algemeene vergadering, gezonden worden.
AFDEELING VI. Watering van Slippendamme (Eecloo en Lembeke).
De suatie van de watering Slippendamme (Eecloo en Lembeke) zal voortdurend plaats
hebben door de sluis gelegen buiten de stad Aardenburg en door de Oostsluis op het
Zwin.
De directie der watering blijft belast met het onderhoud van den Eeclooschen watergang,
met de sluis te Aardenburg en met de in de gemeente St. Kruis liggende bruggen, bekend
onder de namen van:
-
1°. Latersbrugge in den Keursteenweg;
-
2°. Hoogebrug op het eind van den Groenenweg; en
-
3°. die in den Kruis- of Cocxweg.
De kaden van dezen watergang boven Aardenburg, zullen door gezegde watering hersteld
en onderhouden worden op eene hoogte, gelijk met de bovenvlakte der leggers van de
gemetselde brug over den watergang, op het punt van doorsnijding van den weg van Aardenburg
naar Maldegem.
Deze kaden zullen eene kruinsbreedte moeten hebben van vijf en zeventig duim (0.75
el), en een beloop van twee op één, aan den kant van het water, en van anderhalf op
één aan de landzijde.
De sluis te Aardenburg zal gesloten worden wanneer het water in den polder van Bewestereede
- Benoorden het hoogst draagbare peil zal bereikt hebben, bepaald op ééne el vijf
en zeventig duim (1.75 el) boven den vloer van de Oostsluis, zonder nogtans boven
het peil van den Eeclooschen Watergang, bepaald op ééne el achttien duim (1.18 el)
boven den vloer der sluis, gelegen aan de haven van Aardenburg, ter regterzijde van
die van den Eeclooschen Watergang, te zijn gerezen.
Wanneer het water hooger dan beide die peilen mogt komen, zal de sluis te Aardenburg
zoodanig worden gemanoeuvreerd, dat het water van den polder en van den watergang
zich beurtelings kunnen ontlasten.
De sluis, genaamd de Oostsluis en de daartoe betrekkelijke zeewerken, zullen onderhouden
worden ten koste van gezegde watering en van de polders welke zich daarvan voor hunne
afwatering zullen bedienen, ieder in verhouding tot hunne oppervlakte.
Het beheer der Oostsluis zal opgedragen worden aan eene directie, bestaande uit vier
leden, waarvan twee benoemd zullen worden door de directien der Nederlandsche polders,
door welke het water van gezegde watering loopt, en die hunne afwatering door genoemde
sluis hebben, en twee door de directie der watering van Slippendamme (Eccloo en Lembeke).
Zij zal door een der Nederlandsche leden voorgezeten worden en zich eenen penningmeester,
die tevens de functien van griffier zal waarnemen, toevoegen.
De directie zal van de in functie treding harer leden kennis geven aan de Gedeputeerde
Staten van Zeeland en aan de permanente deputatie van den provincialen Raad van Oost-Vlaanderen.
De directie zal, zoo spoedig mogelijk, na ingewonnen advies van de directien der polders
en watering in het voorgaande artikel genoemd, een reglement van administratie vaststellen.
Dit reglement zal, met overlegging der deliberatien van genoemde directien, aan de
goedkeuring van het Nederlandsche gouvernement worden onderworpen.
Deze stukken zullen, tot informatie, aan de permanente deputatie van den provincialen
Raad van Oost-Vlaanderen worden medegedeeld.
AFDEELING VII. Watering van Slippendamme (Maldegem).
De afwatering der landen van de watering Slippendamme (Maldegem), en van al het water
dat zich thans in de Eede ontlast, zal voortdurend plaats hebben volgens de overeenkomst
van den tweeden October 1828.
De watering van Slippendamme (Maldegem) wordt gemagtigd, om, te haren koste, de opening
der sluis, gelegen op het eind der Aardenburgsche vaart, te vergrooten, na zich deswege
te hebben verstaan met het bestuur der stad Sluis.
De kaden ter wederzijde van de Eedevaart, van af de scheiding der beide Rijken tot
aan de stad Aardenburg, zullen door genoemde watering hersteld en onderhouden worden
ter hoogte van vijftig duim (0.50 el) boven de gemetselde landhoofden der brug, liggende
voor de kerk der gemeente Eede.
Deze kaden zullen vijf en zeventig duim (0.75 el) kruinsbreedte hebben en een beloop,
aan de zijde van het water, van twee op één, en aan de zijde der landen, van anderhalf
op één.
AFDEELING VIII. Watering van de Passluis.
De afwatering der landen van de watering der Passluis naar het Zwin, zal door middel
der aanwezige werken voortduren.
De thans in functie zijnde directie wordt in stand gehouden.
De nieuwe benoemingen zullen ter kennis gebragt worden van Gedeputeerde Staten der
provincie Zeeland en van de permanente deputatie van den provincialen Raad van West-Vlaanderen.
Het lid der directie, welke den op het Nederlandsch grondgebied gelegen, in artikel
3 van het reglement van den 25sten Maart 1817 vermelden polder moet vertegenwoordigen,
zal uit de Nederlandsche eigenaren worden gekozen.
De directie en de algemeene vergadering zullen zich ter plaatse vereenigen, waar zij
zulks geschikt zullen oordeelen.
Zij zullen worden voorgezeten door het Nederlandsch lid.
Het bestaande reglement blijft van kracht in al deszelfs beschikkingen welke door
de voorgaande artikelen niet zijn gewijzigd.
AFDEELING IX. Algemeene bepalingen.
De directien der wateringen of sluizen, in de tegenwoordige overeenkomst vermeld,
zullen gehouden zijn zich ten aanzien der op het Nederlandsch grondgebied uit te voeren
werken en ten aanzien der geschotsrollen, voor zoo ver die het Nederlandsch gedeelte
der wateringen betreffen, te gedragen overeenkomstig de in het Koningrijk der Nederlanden,
betrekkelijk de polders of wateringen in het algemeen, bestaande of nader uit te vaardigen
reglementen en besluiten-
De afmetingen der kanalen en de uitwateringen der in Belgie aanwezige kunstwerken,
strekkende tot aflozing van het Vlaamsche water naar het Nederlandsch grondgebied,
zullen niet mogen vergroot worden, zonder toestemming van het Nederlandsche gouvernement.
Het is insgelijks verboden om de afmetingen en de uitwateringen van de op het Nederlandsch
grondgebied gelegen kunstwerken, dienende tot afloop van hetzelfde water, te verminderen,
zonder de toestemming van het Belgische gouvernement.
De kunstwerken, met hunne afmetingen, in dit artikel bedoeld, zijn met rood aangewezen
op de hiernevens in drie bladen gevoegde kaart, te weten:
-
De werken op het Nederlandsch grondgebied, met de nummers 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9, 12,
13, 18, 22, 34, 35, 39, 40, 46, 49, 50, 53 en 54;
-
En die op het Belgisch grondgebied met de nummers 5, 6, 10, 11, 14, 15, 16, 17, 19,
20, 21, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 36, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 45,
47, 51, 52, 55 en 56.
Het wordt nogtans verstaan, dat veranderingen, alleen ten doel hebbende het bevorderen
of wijzigen van den afloop des waters, zonder aan de betrokken eigendommen te schaden,
met toestemming der besturen van de daarbij betrokken Nederlandsche of Belgische provincien
zullen kunnen plaats hebben.
De Belgische directien van polders en wateringen, die op het Nederlandsch grondgebied
eenige werken te onderhouden hebben, worden gemagtigd om agenten te benoemen, belast
met het policie-toezigt op de instandhouding dier werken.
Aan deze agenten zal, door het Nederlandsche gouvernement, het vereischte openbaar
karakter verleend worden, om hunne processen-verbaal in regten geldig te doen zijn.
De eigendommen voor welke men, met toestemming van de bevoegde autoriteit van het
Rijk in hetwelk zij gelegen zijn, geen gebruik meer zal maken van de middelen van
afwatering in de tegenwoordige overeenkomst vermeld, zullen uit dien hoofde tot geene
bijdragen meer gehouden zijn, te rekenen van het dienstjaar volgende op dat in hetwelk
de daartoe strekkende resolutie aan het bestuur der betrokkene watering zal zijn bekend
gemaakt.
Voor gezegde eigendommen zal men daarna niet weder gebruik van die middelen van afwatering
kunnen maken, dan na verkregen toestemming der algemeene vergadering, en bekomen goedkeuring
van de bevoegde autoriteit.
De provinciale autoriteiten van Zeeland en der beide Vlaanderen, de hoofd-ingenieurs
in die provincien, en de directien der polders in dezelfde watering begrepen, zullen
met elkander briefwisseling kunnen voeren over alles waf de afwatering betreft.
Indien er moeijelijkheden of bezwaren, betrekkelijk de uitvoering of de toepassing
der onderwerpelijke overeenkomst, tusschen de wateringen, de polders, of tusschen
de leden van eene gemengde administratie ontstaan, zullen dezelve voor eene commissie
worden gebragt, belast met het, zoo mogelijk, bevredigen der partijen, of om met meerderheid
van stemmen te beslissen.
In geval de stemmen staken, zal deswege aan de beide gouvernementen worden gerefereerd.
Deze commissie zal van weerszijde uit een gelijk aantal leden bestaan, te weten: uit
twee leden te benoemen door het gedeputeerde bestuur van ieder der bij de in verschil
zijnde zaak betrokkene provincien, en uit de hoofd-ingenieurs in dezelfde provincien.
Er wordt geenerhande nadeel toegebragt, of eenige meerdere waarde gegeven aan de regten
en pretensien welke directien van polders of wateringen jegens elkander zouden kunnen
doen gelden, voor zoo ver die regten of pretensien niet strijdig zijn met de bepalingen
der onderwerpelijke overeenkomst.
Indien het, in het vervolg, noodig wierd bevonden om de tegenwoordige overeenkomst
te wijzigen, zullen de daarin te brengen veranderingen een nader onderwerp van schikking
tusschen de beide gouvernementen uitmaken.
AFDEELING X. Transitoire beschikkingen.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 20, § c, van het tractaat van den 5den November 1842, zullen, gedurende de twee jaren die
voor de uitvoering der nieuwe afwaterings-middelen zullen gevorderd worden, de bestaande
kunstwerken op het kanaal van Gent naar Terneuzen in het belang der beide Rijken worden
gemanoeuvreerd, op dezelfde wijze als zulks plaats had vóór het jaar 1830.
Te dien einde zal er onmiddellijk eene dagelijksche briefwisseling worden daargesteld
tusschen de ambtenaren van het Nederlandsche gouvernement, belast met het beheer van
het kanaal op het Nederlandsch grondgebied en residerende te Sas van Gent of Terneuzen,
en de ambtenaren belast met dezelfde functien op het Belgisch grondgebied.
Tot tijd en wijle dat het op te maken reglement voor de watering van den Kapitalen-Dam,
ingevolge artikel 21 der tegenwoordige overeenkomst, executoir verklaard zal zijn,
worden de bij besluiten van den prefect van het departement der Schelde, van den 13den
September 1808 en van den 21sten April 1809, en bij resolutie van Gedeputeerde Staten
van Zeeland van den 18den Januarij 1828, goedgekeurde reglementen, in stand gehouden,
voor zoo veel de kunstwerken betreft, welker beheer aan de centrale directie is opgedragen.
De tegenwoordige overeenkomst zal bekrachtigd worden en de bekrachtigingen daarvan
zullen te Gent worden uitgewisseld, binnen den tijd van veertig dagen, of zoo mogelijk
vroeger.