Overeenkomst ter bevordering van de uitwisseling van octrooirechten en technische inlichtingen voor defensiedoeleinden, 's-Gravenhage, 29-04-1955

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 13-07-1955 t/m heden

Overeenkomst ter bevordering van de uitwisseling van octrooirechten en technische inlichtingen voor defensiedoeleinden

Authentiek : NL

Overeenkomst ter bevordering van de uitwisseling van octrooirechten en technische inlichtingen voor defensiedoeleinden

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika - hierna te noemen de Regeringen -

die in het op 27 Januari 1950 te Washington ondertekende Verdrag tot Wederzijdse Hulpverlening inzake Verdediging overeengekomen zijn, op verzoek van elk hunner te zullen onderhandelen over passende regelingen betreffende octrooien en technische inlichtingen,

die in het algemeen behulpzaam wensen te zijn bij de productie van uitrusting en materiëel voor de verdediging door de uitwisseling van octrooirechten en technische inlichtingen te vergemakkelijken en te bevorderen, en

die erkennen, dat de rechten van particuliere eigenaars van octrooien en technische inlichtingen volledig erkend en beschermd moeten worden overeenkomstig de wetten welke van toepassing zijn op zodanige octrooien en technische inlichtingen,

zijn overeengekomen als volgt:

Artikel I

Beide Regeringen zullen, steeds als dit zonder al te grote beperking of belemmering van de defensieproductie uitvoerbaar is, het gebruik van octrooirechten bevorderen en het doorgeven en het gebruik van technische inlichtingen in particulier bezit, als omschreven in Artikel VIII, voor defensiedoeleinden aanmoedigen:

  • a) door middel van bestaande handelsrelaties tussen de eigenaar van die octrooirechten en van die technische inlichtingen en diegenen in het andere land, die het recht hebben die octrooirechten en technische inlichtingen te gebruiken, en

  • b) bij ontbreken van bestaande relaties, door middel van het tot stand brengen van dergelijke relaties door de eigenaar en de toekomstige gebruiker in het andere land,

mits, in het geval van gerubriceerde inlichtingen, dergelijke regelingen door de wetten en veiligheidseisen van beide landen zijn toegelaten en mits de bepalingen van alle zodanige regelingen onderworpen zullen blijven aan de toepasselijke wetten van beide landen.

Artikel II

Wanneer voor defensiedoeleinden technische inlichtingen door een der Regeringen aan de andere worden verschaft alleen om de waarde daarvan te bepalen en plannen te ontwerpen en dit bij de levering is bepaald, zal de andere Regering de technische inlichtingen behandelen als in vertrouwen medegedeeld en naar beste vermogens ervoor zorgdragen, dat de inlichtingen niet worden behandeld op een manier waardoor mogelijkerwijs de aanspraken van de eigenaar op octrooi of andere soortgelijke wettelijke bescherming zullen worden geschaad.

Artikel III

Wanneer technische inlichtingen, welke voor defensiedoeleinden door een der Regeringen ter beschikking van de andere worden gesteld, een uitvinding onthullen welke het onderwerp is van een octrooi of een octrooi-aanvrage die in het land van oorsprong geheim wordt gehouden, zal de andere Regering, voor zoveel zulks onder de toepasselijke wetten mogelijk is, een overeenkomstige octrooi-aanvrage bij indiening in het ontvangende land op soortgelijke wijze behandelen. De Regeringen komen overeen, de nodige uitvoeringsmaatregelen te treffen voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel IV

  • a Wanneer technische inlichtingen in particulier bezit

    • (i) door of namens hun eigenaar aan de Regering van het land waarvan deze onderdaan of ingezetene is, zijn medegedeeld, en

    • (ii) vervolgens voor defensiedoeleinden door die Regering ter kennis van de andere Regering worden gebracht en door deze laatste al dan niet voor defensiedoeleinden worden gebruikt of bekend gemaakt,

    komen de Regeringen overeen dat, indien door de Regering, die het eerst de inlichtingen ontvangt, aan de eigenaar enige vergoeding wordt betaald, deze betaling onverlet laat de tussen beide Regeringen eventueel te treffen regelingen ten aanzien van de door ieder van hen te aanvaarden aansprakelijkheid voor vergoeding. De Commissie voor Technische Eigendom, ingesteld krachtens Artikel VI van deze Overeenkomst, zal deze regelingen bespreken en daaromtrent aanbevelingen aan de Regeringen doen.

  • b Wanneer voor defensiedoeleinden technische inlichtingen door een onderdaan of ingezetene van het land van de ene Regering aan de andere Regering, op verzoek van de laatste, ter beschikking worden gesteld en deze vervolgens al dan niet voor defensiedoeleinden worden gebruikt of bekend gemaakt, zal de andere Regering, op Verzoek van de eigenaar, al datgene doen hetwelk onder de toepasselijke wetten mogelijk is om zorg te dragen voor onverwijlde, rechtvaardige en doeltreffende vergoeding voor dat gebruik of die bekendmaking, in zoverre de eigenaar krachtens die wetten daarop aanspraak heeft.

Artikel V

Wanneer een der Regeringen een uitvinding bezit of het recht heeft om licentie te verlenen tot het gebruik daarvan en deze uitvinding wordt door de andere Regering voor defensiedoeleinden gebruikt, dan zal de laatstbedoelde Regering het recht hebben de uitvinding kosteloos te gebruiken, behoudens voorzover er aansprakelijkheid mocht bestaan jegens een particuliere eigenaar met vaststaande belangen bij de uitvinding.

Wanneer een der Regeringen instellingen bezit of daarin beslissende zeggenschap heeft, welke instellingen het recht hebben een licentie te verlenen tot gebruik van een uitvinding, en deze uitvinding wordt door de andere Regering voor defensiedoeleinden gebruikt, dan zal de laatstbedoelde Regering recht hebben op een licentie op voorwaarden welke tenminste even gunstig zijn als die, welke kunnen worden verkregen door de eerstgenoemde Regering of door andere instellingen van die Regering, mits daardoor voor de Regering die het bezit of de zeggenschap heeft, geen financiële verplichtingen ontstaan.

Artikel VI

Elk der Regeringen zal een vertegenwoordiger aanwijzen om met de vertegenwoordiger van de andere Regering samen te komen teneinde een Commissie voor Technische Eigendom te vormen. De taak van deze Commissie zal zijn:

  • a) het bezien van en het doen van aanbevelingen omtrent aangelegenheden, die op het onderwerp van deze Overeenkomst betrekking hebben en door elk dezer Regeringen aan haar worden voorgelegd;

  • b) het doen van aanbevelingen aan de Regeringen ten aanzien van alle vraagstukken betreffende octrooirechten en technische inlichtingen, die rijzen in verband met het wederzijdse verdedigingsprogramma en door elk dezer Regeringen onder haar aandacht worden gebracht;

  • c) het medewerken, waar dienstig, aan het onderhandelen over handels- of andere overeenkomsten betreffende het gebruik van octrooirechten en technische inlichtingen in het wederzijds verdedigingsprogramma;

  • d) het kennis nemen van handels- of andere overeenkomsten die betrekking hebben op het gebruik van octrooirechten en technische inlichtingen in het wederzijds verdedigingsprogramma alsmede, waar nodig, het vernemen van de opvattingen van de twee Regeringen aangaande de aanvaardbaarheid van zulke overeenkomsten;

  • e) het medewerken, waar dienstig, aan het verkrijgen van licenties en het doen van aanbevelingen, waar dienstig, aangaande de betaling van vergoedingen voor het gebruik van uitvindingen in het wederzijds verdedigingsprogramma;

  • f) het aanmoedigen van projecten voor technische samenwerking tussen de strijdkrachten van de twee landen en het bevorderen van het gebruik van octrooirechten en technische inlichtingen in dergelijke projecten;

  • g) het blijven volgen van alle vraagstukken aangaande het gebruik, voor doeleinden van het wederzijds verdedigingsprogramma, van alle uitvindingen, die vallen of hierna zullen vallen binnen de bepalingen van Artikel V;

  • h) het doen van aanbevelingen aan de Regeringen hetzij in bijzondere gevallen, hetzij in het algemeen, aangaande de middelen, waarmede verschillen verholpen zouden kunnen worden tussen de wetten van de twee landen, die de vergoeding regelen voor technische inlichtingen, welke ter beschikking zijn gesteld voor defensiedoeleinden, of die daarop op andere wijze betrekking hebben.

Artikel VII

Desgevraagd zal elk der Regeringen, voorzover uitvoerbaar, de andere Regering alle nodige inlichtingen en passende bijstand verschaffen, vereist teneinde:

  • a) de eigenaar van technische inlichtingen, ter beschikking gesteld voor defensiedoeleinden in de gelegenheid te stellen alle rechten die hij op de technische inlichtingen mocht hebben, te beschermen en te bewaren, en

  • b) betalingen en beloningen vast te stellen, die voortvloeien uit het gebruik van octrooirechten en technische inlichtingen, ter beschikking gesteld voor defensiedoeleinden.

Artikel VIII

  • a) „Technische inlichtingen” wordt in deze Overeenkomst gebruikt in de betekenis van inlichtingen (waarbij inbegrepen voorschriften, werkwijzen, vakwetenschappelijke, wetenschappelijke of technische inlichtingen in welke vorm ook), die zijn voortgebracht door, of in het bijzonder behoren tot de kennis van de eigenaar en van zijn ingewijden en waarover het publiek niet beschikt.

  • b) „Uitvinding” betekent datgene wat geoctrooieerd of octrooieerbaar is krachtens de wetten van het betrokken land.

  • c) „Gebruiken” houdt mede de vervaardiging door of voor een der Regeringen in.

  • d) Deze Overeenkomst is niet van toepassing op octrooien, octrooiaanvragen en technische inlichtingen op het gebied van atoomenergie.

  • e) Deze Overeenkomst zal bestaande of toekomstige veiligheidsregelingen tussen de Regeringen onverlet laten.

Artikel IX

  • a) Voor wat Nederland betreft zal deze Overeenkomst uitsluitend van toepassing zijn op het grondgebied van het Rijk in Europa.

  • b) De bepalingen van deze Overeenkomst zullen voorlopig toepassing vinden van de datum van ondertekening af. De Overeenkomst zal in werking treden op de dag waarop de Regering van de Verenigde Staten van Amerika ervan in kennis wordt gesteld, dat de in Nederland grondwettelijk vereiste goedkeuring is verkregen.

  • c) De bepalingen van deze Overeenkomst kunnen op verzoek van elk der Regeringen op elk tijdstip worden herzien.

  • d) Deze Overeenkomst zal eindigen op de dag, dat het Verdrag tot Wederzijdse Hulpverlening inzake Verdediging eindigt of zes maanden na mededeling van opzegging door een der Regeringen, naar gelang welke datum de vroegste is, maar onverminderd de verplichtingen en aansprakelijkheden, die alsdan ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst zijn ontstaan.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheidene Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te 's-Gravenhage, in tweevoud in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten authentiek, de 29ste April 1955.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. W. BEYEN

(w.g.) J. LUNS

Voor de Verenigde Staten van Amerika:

(w.g.) H. FREEMAN MATTHEWS

No. I

MINISTRY OF FOREIGN AFFAIRS

The Hague, April 29th, 1955.

Excellency:

With regard to the “Agreement to facilitate the exchange of Patent Rights and Technical Information for Defense Purposes” concluded on April 29th 1955 between our two Governments, we would propose that the following interpretations be considered as constituting a formal part of our mutual understanding.

  • 1. With regard to Article IV it is recognized that the actions of our two Governments in transmitting privately-owned technical information to each other, or in the subsequent disclosure or use of such information, might on occasion result in liability by one or both of our Governments, under our respective laws, by reason of a disclosure or use of such information without consent of the owner. It is further recognized that in certain cases compensation might be paid by the transmitting Government even though the payment of such compensation might have resulted from the failure of the recipient Government to respect the conditions under which the information was made available.

    It is believed that, in any cases in which compensation might be payable to a private owner in consequence of such failure on the part of the recipient Government, it should be possible under the laws of our respective countries to make arrangements for the assumption of ultimate liability by the recipient Government. In the event, however, that discrepancies in the laws of our two countries should preclude mutually satisfactory arrangements for the assumption of ultimate liability under this or other circumstances, it is understood that the Technical Property Committee will consider such discrepancies as a matter falling within the purview of Article VI (h).

  • 2. It is understood that Article IV does not preclude private owners of technical information to endeavour to obtain compensation or protection, whenever they think appropriate, through normal legal procedures.

  • 3. In Article V, the term “control” is meant to express a predominant influence of the Government in the management of the entity concerned, especially to the extent that the Government are qualified to instruct the entity to grant a license in the sense of this Article.

  • 4. Referring again to Article V, it is understood that the using Government shall be “entitled to use the invention without cost” or be “entitled to a license on terms at least as favourable as may be received by the Government owning or controlling the entity concerned or by other entities thereof” only if such invention or such license is used for defense purposes. Whenever the invention or license is used for civil needs, it is evident that Article V is not applicable.

  • 5. The State Universities including the Institute of Technology of Delft and the Institute of Agriculture of Wageningen, in the views of our Government, are not owned or controlled by them in such a sense as to enable them to instruct these institutions to grant licenses or otherwise to dispose of their intellectual property, with regard to the application of Article V.

    The same applies for the Netherlands Central Organization for Applied Physical Research and the Netherlands Organization for Pure Scientific Research and their dependent organizations and laboratories. Notwithstanding the fact that the whole or part of their revenue is obtained from Government funds, these organizations are fully autonomous and the Netherlands Government accordingly could not dispose of their patent rights and/or technical information.

    However, the Netherlands Government would, when so requested, be willing to use their best efforts to provide for the United States Government, for defense purposes, a license to use an invention owned by the institutions referred to above on terms at least as favourable as may be received by the Netherlands Government themselves.

  • 6. Nothing in this Agreement shall be construed to derogate from the provisions of the Agreement concluded December 14, 1954 between our two Governments on, as well as the contract relating to the “Air Defense Technical Center”.

The confirmation of these understandings by the United States Government will be appreciated.

We avail ourselves of this opportunity to renew to Your Excellency the assurances of our highest consideration.

The Minister

without Portfolio,

(sd.) J. LUNS

The Minister

for Foreign Affairs,

(sd.) J. W. BEYEN

To His Excellency

H. Freeman Matthews,

Ambassador Extraordinary and Plenipotentiary

of the United States of America,

The Hague.

No. II

AMERICAN EMBASSY

The Hague, April 29, 1955

Excellencies:

I have the honor to acknowledge your Excellencies' letter of April 29, 1955 setting forth certain interpretations concerning the Agreement to Facilitate the Exchange of Patent Rights and Technical Information for Defense Purposes concluded between our two Governments on April 29, 1955. This letter states:

[Red: (Volgen de punten 1 - 6 van No. I)]

I have the honor to confirm that the interpretations as given in your Excellencies' letter are acceptable to my Government.

Please accept, Excellencies, the renewed assurances of my highest consideration.

(sd.) H. FREEMAN MATTHEWS

Their Excellencies

J. W. Beyen,

Minister for Foreign Affairs,

and J. M. A. H. Luns,

Minister without Portfolio,

Royal Netherlands Ministry

for Foreign Affairs,

The Hague.

No. I

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

's-Gravenhage, 29 April 1955.

Excellentie,

Met betrekking tot de „Overeenkomst ter bevordering van de uitwisseling van octrooirechten en technische inlichtingen voor defensiedoeleinden” welke op 29 April 1955 tussen onze beide Regeringen werd gesloten, zouden wij willen voorstellen, dat de navolgende interpretaties geacht worden formeel deel uit te maken van hetgeen wij wederzijds zijn overeengekomen.

  • 1. Voor wat betreft Artikel IV wordt erkend, dat indien onze beide Regeringen elkander technische inlichtingen in particulier bezit doorgeven of zulke inlichtingen later bekendmaken of gebruiken, in voorkomende gevallen één van hen of wel zij beide onder onze onderscheidene wetgevingen aansprakelijk zouden kunnen zijn wegens het bekendmaken of het gebruik van zulke inlichtingen zonder toestemming van de eigenaar. Verder wordt erkend dat in bepaalde gevallen door de Regering, die de inlichtingen als vorenbedoeld doorgeeft, een vergoeding zou kunnen worden betaald, zelfs indien deze betaling zou zijn voortgevloeid uit het feit, dat de Regering, die de inlichtingen ontvangt, heeft nagelaten de voorwaarden in acht te nemen, waaronder deze ter beschikking werden gesteld.

    In alle gevallen, waarin aan een particuliere eigenaar een vergoeding verschuldigd mocht zijn tengevolge van een zodanige nalatigheid van de Regering, die de inlichtingen ontvangt, moet het naar wordt aangenomen mogelijk zijn om onder de wetgevingen van onze onderscheidene landen regelingen te treffen, waarbij die Regering de uiteindelijke aansprakelijkheid aanvaardt. In het geval echter, dat verschillen tussen de wetgevingen onzer beide landen het bereiken van voor beide partijen bevredigende regelingen voor de aanvaarding van de uiteindelijke aansprakelijkheid onder deze of andere omstandigheden zouden beletten, is het wel verstaan, dat de Commissie voor Technische Eigendom deze verschillen zal beschouwen als een aangelegenheid, vallende onder het bepaalde in Artikel VI (h).

  • 2. Het is wel verstaan, dat Artikel IV particuliere eigenaren van technische inlichtingen niet verhindert te trachten door middel van normale wettelijke procedures vergoeding of bescherming te krijgen wanneer zij zulks passend achten.

  • 3. In Artikel V bedoelt de term „beslissende zeggenschap hebben” tot uitdrukking te brengen, dat de Regering een overheersende invloed in de leiding van de desbetreffende instelling heeft, met name dat de Regering bevoegd is de instelling te gelasten een licentie te verlenen in de zin van Artikel V.

  • 4. Wederom naar Artikel V verwijzend wordt aangenomen, dat de Regering die de in dit Artikel bedoelde uitvinding gebruikt, „het recht zal hebben de uitvinding kosteloos te gebruiken” of „recht zal hebben op een licentie op voorwaarden welke tenminste even gunstig zijn als die, welke kunnen worden verkregen door de Regering die de desbetreffende instelling bezit of daarin beslissende zeggenschap heeft of door andere instellingen van die Regering”, alleen in het geval, dat die uitvinding of die licentie voor defensiedoeleinden wordt gebruikt. Het is duidelijk, dat Artikel V niet van toepassing is wanneer de uitvinding of de licentie wordt gebruikt voor civiele behoeften.

  • 5. De Rijksuniversiteiten met inbegrip van de Technische Hogeschool te Delft en de Landbouwhogeschool te Wageningen vallen, naar de mening van onze Regering, niet onder de categorie van instellingen welke zij bezit, of waarover zij beslissende zeggenschap heeft, in die zin dat zij deze instellingen kan gelasten licenties te verlenen of op andere wijze over hun intellectuele eigendom kan beschikken met betrekking tot de toepassing van Artikel V.

    Hetzelfde geldt voor de Nederlandse Centrale Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek en de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek en de daarvan afhankelijke organisaties en laboratoria. Niettegenstaande het feit, dat haar middelen geheel of gedeeltelijk worden verkregen uit overheidsfondsen, zijn deze instellingen volledig autonoom en de Nederlandse Regering kan dientengevolge niet beschikken over haar octrooirechten en/of technische inlichtingen.

    De Nederlandse Regering is echter desgevraagd bereid naar haar beste vermogen te trachten voor de Regering van de Verenigde Staten voor defensiedoeleinden een licentie op een aan de hierbovengenoemde instellingen toebehorende uitvinding te verkrijgen op voorwaarden welke tenminste even gunstig zijn als die, welke de Nederlandse Regering zelf zou kunnen ontvangen.

  • 6. Niets in deze Overeenkomst zal worden uitgelegd als een afwijking van de bepalingen van de op 14 December 1954 tussen onze beide Regeringen gesloten Overeenkomst of van die van het contract betreffende het „Technisch Studiecentrum voor de luchtverdediging”.

De bevestiging van deze afspraken door de Regering der Verenigde Staten zal op prijs worden gesteld.

Wij veroorloven ons gebruik te maken van deze gelegenheid om Uwer Excellentie de hernieuwde verzekering te geven van onze bijzondere hoogachting.

De Minister

zonder Portefeuille,

(w.g.) J. M. A. H. LUNS

De Minister

van Buitenlandse Zaken,

(w.g.) J. W. BEYEN

Zijner Excellentie H. Freeman Matthews,

Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur van

de Verenigde Staten van Amerika,

's-Gravenhage.

No. II

AMERIKAANSE AMBASSADE

's-Gravenhage, 29 April 1955

Excellenties,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van de brief van Uwe Excellenties van 29 April 1955, waarin bepaalde interpretaties zijn vervat betreffende de Overeenkomst ter bevordering van de uitwisseling van octrooirechten en technische inlichtingen voor defensiedoeleinden, welke tussen onze beide Regeringen werd gesloten op 29 April 1955. In deze brief wordt verklaard:

[Red: (Volgen de punten 1-6 van No. I)]

Ik heb de eer te bevestigen dat de in de brief van Uwe Excellenties gegeven interpretaties aanvaardbaar zijn voor mijn Regering.

Gelief, Excellenties, de hernieuwde verzekering mijner bijzondere hoogachting te aanvaarden.

(w.g.) H. FREEMAN MATTHEWS

Aan Hunne Excellenties

J. W. Beyen, Minister van Buitenlandse Zaken, en

J. M. A. H. Luns, Minister zonder Portefeuille,

Ministerie van Buitenlandse Zaken,

's-Gravenhage.

Naar boven