De Regeringen van de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk
                                       België, het Koninkrijk Denemarken, Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek,
                                       het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk Noorwegen, het Koninkrijk der Nederlanden,
                                       de Portugese Republiek, Zweden, de Zwitserse Bondsstaat en de Federale Volksrepubliek
                                       Zuidslavië,
                                    
                                    overwegende, dat de spoorwegen hun taak in de algemene economie slechts dan kunnen
                                       vervullen, indien zij in staat zijn de met een normale vernieuwing en een noodzakelijke
                                       modernisering van rollend materieel verband houdende investeringen uit te voeren;
                                       dat de in de standaardisering van het materieel en in de gemeenschappelijke exploitatie
                                       bereikte vooruitgang hun logische aanvulling vinden in de invoering van een systeem
                                       van internationale financiering van de inkopen;
                                    
                                    overwegende, dat een dergelijke financiering wezenlijk kan bijdragen tot de consolidatie
                                       van de prestaties op technisch gebied verricht om een voortschrijdende Europese integratie
                                       van de spoorwegen te verzekeren; dat deze financiering zich in het bijzonder leent
                                       voor rollend materieel, samengesteld uit gestandaardiseerde eenheden, waarvan de eigendom
                                       gemakkelijk van het ene aan het andere land kan worden overgedragen;
                                    
                                    overwegende, dat de Duitse Bondsspoorwegen, de Nationale Maatschappij der Franse spoorwegen,
                                       de Italiaanse Staatsspoorwegen, de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen,
                                       de Zwitserse Bondsspoorwegen, de N.V. Nederlandsche Spoorwegen, de Zweedse Staatsspoorwegen,
                                       het Nationale Net van Spaanse Spoorwegen, de Nationale Maatschappij der Luxemburgse
                                       Spoorwegen, de Zuid-slavische Spoorwegen, de Maatschappij der Portugese Spoorwegen,
                                       de Oostenrijkse Bondsspoorwegen, de Deense Staatsspoorwegen, de Noorse Staatsspoorwegen,
                                       zijn overeengekomen de „Eurofima”, Europese Maatschappij tot financiering van spoorwegmaterieel
                                       (hierna te noemen „de Maatschappij”) op te richten;
                                    
                                    overwegende, dat de Maatschappij zowel door haar samenstelling als door haar doel
                                       een openbaar belang dient en een internationaal karakter heeft;
                                    
                                    vaststellende, dat de Maatschappij ten doel heeft de uitrusting en de exploitatie
                                       van de openbare spoorwegdiensten van de deelnemende partijen op de gunstigste voorwaarden
                                       te bevorderen;
                                    
                                    verlangende onder deze omstandigheden aan de Maatschappij iedere mogelijke steun te
                                       geven;
                                    
                                    erkennende, dat de werkzaamheid van de Maatschappij op economisch en financieel gebied
                                       moet worden bevorderd door bijzondere maatregelen en dat de oprichting en werking
                                       van de Maatschappij er niet toe mogen leiden, dat daaruit voor de deelnemende spoorwegen
                                       heffingen en belastingen voortvloeien, welke niet te hunnen laste zouden zijn geweest,
                                       indien ieder hunner met eigen middelen zijn materieel had verworven;
                                    
                                    overwegende, dat de kredietwaardigheid van de Maatschappij welke haar transacties
                                       grotendeels uit leningen moet financieren, slechts zal kunnen worden verkregen en
                                       gehandhaafd, indien de door de spoorwegen tegenover de Maatschappij aangegane verplichtingen
                                       onder alle omstandigheden worden nagekomen;