MINISTERIE VAN
BUITENLANDSE ZAKEN
Directie Verdragen DVE/VV-215462
's-Gravenhage, 20 december 1968.
Mijnheer de Ambassadeur,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van Uwer Excellentie brief van heden, welke,
in Nederlandse vertaling, als volgt luidt:
„Ik heb de eer U namens de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en met verwijzing
naar de tussen de Ambassade van de Bondsrepubliek Duitsland te 's-Gravenhage en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden gevoerde besprekingen
inzake de bevordering der uitwisseling van ambtelijke geschriften het volgende akkoord
voor te stellen ter uitvoering van artikel 10 van de op 27 april 1961 te 's-Gravenhage
ondertekende Culturele Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk
der Nederlanden:
-
1. De „Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, Abteilung Amtsdruckschriften und Internationaler
Amtlicher Schriftenaustausch”, te 1) Berlijn 30, Reichpietschufer 72-76, en de Koninklijke
Bibliotheek, Internationaal Ruilbureau, te 's-Gravenhage (hierna te noemen: de twee
instellingen) zullen elkaar regelmatig een exemplaar van de in de twee Staten gepubliceerde
ambtelijke geschriften doen toekomen voorzover deze voor ruil in aanmerking komen.
De ruil geschiedt op basis van lijsten van desiderata die de twee instellingen elkaar
toezenden. De lijsten van desiderata kunnen worden gewijzigd of uitgebreid.
-
2. Ruil en verzending geschieden rechtstreeks door de twee instellingen.
-
3. Elk der twee instellingen draagt de integrale kosten van het transport van materiaal
naar de plaats van bestemming, voor zover betaling bij verzending mogelijk is.
-
4. Andere reeds bestaande akkoorden tussen afzonderlijke Overheidsinstellingen der beide
Staten blijven door dit akkoord onverlet.
-
5. Dit akkoord is ook van toepassing op het „Land” Berlijn voor zover de Regering van
de Bondsrepubliek Duitsland de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden niet binnen
drie maanden na de inwerkingtreding van het akkoord van het tegendeel in kennis stelt.
-
6. De geldingsduur van het akkoord eindigt bij het aflopen van de op 27 april 1961 ondertekende
Culturele Overeenkomst, voor zover het niet door een der Partijen, met inachtneming
van een termijn van één jaar, op een eerder tijdstip wordt opgezegd.
Indien de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden haar instemming betuigt met
de voorstellen vervat in de nummers 1 tot en met 6, stel ik voor dat deze brief en
Uwer Excellentie's antwoord te dier zake een akkoord tussen onze beide Regeringen
ter uitvoering van artikel 10 van de in de eerste alinea dezes genoemde Culturele
Overeenkomst zullen vormen, welk akkoord in werking treedt op de datum van Uwer Excellentie's
antwoordbrief.”
Ik heb de eer ter kennis van Uwe Excellentie te brengen, dat de Nederlandse Regering
instemt met de voorstellen vervat in hogergenoemde brief, zodat die brief en het onderhavige
antwoord een akkoord tussen onze beide Regeringen ter uitvoering van artikel 10 van
de op 27 april 1961 te 's-Gravenhage ondertekende Culturele Overeenkomst tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland vormen, welk akkoord in
werking treedt op de datum waarop deze brief is gedagtekend en hetwelk even lang van
kracht blijft als de Culturele Overeenkomst, voor zover niet een der Partijen het
akkoord, met inachtneming van een termijn van één jaar, opzegt.
Gelieve, Mijnheer de Ambassadeur, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting
wel te willen aanvaarden.
(w.g.) J. LUNS
Zijner Excellentie
Dr. H. R. Arnold,
Ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland,
's-Gravenhage.