De Lid-Staten van de Raad van Europa die dit Protocol hebben ondertekend,
Gelet op de bepalingen van de Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht, welke Overeenkomst voor ondertekening is opengesteld te Londen op 7 juni 1968 (hierna
te noemen „de Overeenkomst”);
Overwegende dat het wenselijk is om het door deze Overeenkomst ingevoerde stelsel
van onderlinge hulp in internationaal verband uit te breiden tot het gebied van het
strafrecht en de strafvordering, en wel binnen een multilateraal kader waartoe alle
Partijen bij die Overeenkomst kunnen toetreden;
Overwegende dat, ten einde de hindernissen van economische aard die de toegang tot
de rechter belemmeren, weg te nemen en de economisch zwakken in staat te stellen hun
rechten in de Lid-Staten beter te doen gelden, het tevens wenselijk is om het door
de Overeenkomst ingevoerde stelsel uit te breiden tot het gebied van rechtshulp en
rechtsbijstand in burgerlijke zaken en in handelszaken;
Overwegende dat in artikel 1, tweede lid, van de Overeenkomst is bepaald dat twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen kunnen overeenkomen in
hun onderlinge betrekkingen het toepassingsgebied van deze Overeenkomst uit te breiden
tot andere gebieden dan die welke in de Overeenkomst worden genoemd;
Overwegende dat in artikel 3, derde lid, van de Overeenkomst is bepaald dat twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen kunnen overeenkomen in
hun onderlinge betrekkingen het toepassingsgebied van deze Overeenkomst uit te breiden
tot verzoeken die uitgaan van andere dan rechterlijke autoriteiten,