Overeenkomst betreffende het douane- en belastingregime voor gasolie, die in de Rijnvaart
als boordvoorraad wordt verbruikt
De Rijnoeverstaten en België zullen geen douanerechten noch andere belastingen heffen
op gasolie, welke op normale wijze wordt verbruikt aan boord van vaartuigen, die de
Rijn en zijn nevenrivieren of de wateren, welke bedoeld zijn in artikel 2 van de Akte van Mannheim, bevaren.
Deze vrijstelling is van toepassing:
-
a) op gasolie, welke als boordvoorraad aan boord van deze schepen lang de Rijn wordt
ingevoerd;
-
b) op gasolie, betrokken uit goedgekeurde opslagplaatsen, welke door invoer uit het buitenland
onder douaneverband zijn bevoorraad;
-
c) op gasolie, afkomstig van binnenlandse raffinaderijen en betrokken uit goedgekeurde
opslagplaatsen, met dien verstande, dat in dat geval de overeenkomstsluitende Staten
zich niet verbinden de gasolie vrij te stellen van de belastingen, waaraan in beginsel
alle goederen en diensten in het binnenland onderworpen zijn.
België zal door deze overeenkomst gebonden zijn voor wat betreft de Schelde tot Antwerpen
en het Kanaal Terneuzen tot Gent.
De wijze waarop de contrôle op het verbruik van gasolie aan boord van de vaartuigen
wordt uitgeoefend en de voorwaarden voor het betrekken van die gasolie uit goedgekeurde
opslagplaatsen, zijn onderworpen aan de in elke Staat geldende voorschriften, zonder
onderscheid van vlag.
De Rijnoeverstaten en België zullen in het kader van hun wetgeving geen enkele maatregel
treffen noch toelaten dat een maatregel genomen wordt, die tot doel heeft of tot gevolg
zou kunnen hebben, dat de voor de Rijnvaart bestemde gasolie wordt verkocht tegen
hogere of lagere prijzen, dan die welke zich tussen onafhankelijke partijen volgens
de wetten van de markt vormen. De prijsvorming van deze gasolie mag niet worden beïnvloed
door discriminerende of voorkeursmaatregelen.
De Rijnoeverstaten en België zullen elkander wederzijds bijstand verlenen om de voorziening
van de internationale Rijnvaart van gasolie volgens de bepalingen van deze overeenkomst
te verzekeren.
De vragen, welke zich met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst
mochten voordoen, zullen aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart worden voorgelegd.
Deze overeenkomst zal zo spoedig mogelijk door de Rijnoeverstaten en België worden
bekrachtigd.
Zij zal in werking treden 30 dagen na de dag, waarop het procesverbaal van nederlegging
van de akten van bekrachtiging bij het Secretariaat van de Centrale Commissie voor
de Rijnvaart is gesloten.
Deze overeenkomst zal met ingang van 1 Juli 1956 door elk der overeenkomstsluitende
Staten kunnen worden opgezegd met inachtneming van een opzeggingstermijn van één jaar.
Indien evenwel de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, op een klacht van een Regering,
met een meerderheid van stemmen een ernstige inbreuk op de bepalingen van de artikelen
1 of 2 van deze overeenkomst zou vaststellen, kan deze overeenkomst, bij wijze van
uitzondering binnen dertig dagen na de beslissing van de Centrale Commissie worden
opgezegd, met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand, tenzij binnen
die termijn van dertig dagen een einde aan de inbreuk is gemaakt.
Deze overeenkomst zal eveneens met een opzeggingstermijn van een maand kunnen worden
opgezegd, indien de Centrale Commissie binnen een maand nadat een klacht bij haar
is neergelegd daarop nog geen beslissing heeft genomen, tenzij binnen die termijn
een einde aan de inbreuk is gemaakt.
De eventuele opzeggingen van deze overeenkomst moeten ter kennis van het Secretariaat
van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart worden gebracht.