HOOFDSTUK I. TOEPASSINGSGEBIED
Dit Verdrag wijst het recht aan dat toepasselijk is op trusts en beheerst hun erkenning.
Voor de toepassing van dit Verdrag heeft de term trust het oog op de rechtsbetrekkingen
die - bij rechtshandeling onder de levenden of terzake des doods - in het leven worden
geroepen door een persoon, de insteller, wanneer goederen onder de macht van een trustee
worden gebracht ten behoeve van een begunstigde of voor een bepaald doel.
Een trust heeft de volgende kenmerken:
-
a. de goederen van de trust vormen een afgescheiden vermogen en zijn geen deel van het
vermogen van de trustee;
-
b. de rechtstitel met betrekking tot de goederen van de trust staat ten name van de trustee
of ten name van een ander voor rekening van de trustee;
-
c. de trustee heeft de bevoegdheid en de plicht, terzake waarvan hij verantwoording schuldig
is, om in overeenstemming met de bepalingen van de trust en de bijzondere verplichtingen,
waaraan hij van rechtswege is onderworpen, de goederen van de trust te besturen en
te beheren of er over te beschikken.
Het is niet noodzakelijkerwijs onverenigbaar met het bestaan van een trust dat de
insteller zich bepaalde rechten en bevoegdheden heeft voorbehouden of dat de trustee
bepaalde rechten als begunstigde heeft.
Het Verdrag is slechts van toepassing op trusts die door een wilsuiting in het leven
zijn geroepen en waarvan blijkt bij geschrift.
Het Verdrag is niet van toepassing op voorafgaande vragen betreffende de geldigheid
van testamenten of andere rechtshandelingen krachtens welke goederen aan de trustee
worden overgedragen.
Het Verdrag is niet van toepassing voor zover het recht dat door de bepalingen van
Hoofdstuk II wordt aangewezen de rechtsfiguur trust of de betrokken vorm van trust
niet kent.
HOOFDSTUK II. TOEPASSELIJK RECHT
De trust wordt beheerst door het door de insteller gekozen recht. De keuze moet uitdrukkelijk
zijn of voortvloeien uit de bepalingen van de akte waarbij de trust is ingesteld of
het geschrift waaruit van het bestaan daarvan blijkt, zonodig uitgelegd in het licht
van de omstandigheden van het geval.
Wanneer het recht, dat volgens het voorgaande lid is gekozen, de rechtsfiguur trust
of de betrokken vorm van trust niet kent, heeft de keuze geen rechtsgevolg en is het
door artikel 7 aangewezen recht van toepassing.
Wanneer er geen rechtskeuze is gedaan, wordt de trust beheerst door het recht waarmede
hij het nauwst verbonden is.
Om te bepalen met welk recht een trust het nauwst verbonden is, wordt in het bijzonder
rekening gehouden met:
-
a. de door de insteller aangewezen plaats waar de trust wordt bestuurd;
-
b. de plaats waar de goederen van de trust zijn gelegen;
-
c. de plaats waar de trustee zijn verblijf of zijn kantoor heeft;
-
d. de doeleinden van de trust en de plaatsen waar zij moeten worden verwezenlijkt.
Het door artikel 6 of 7 aangewezen recht beheerst de geldigheid, de uitlegging en
de rechtsgevolgen, alsmede het bestuur over de trust.
Dit recht beheerst met name:
-
a. de benoeming, het aftreden en het ontslag van de trustees, de bevoegdheid om als trustee
op te treden en de overgang van de functie van trustee;
-
b. de onderlinge rechten en plichten van de trustees;
-
c. het recht van de trustees om de vervulling van hun verplichtingen of de uitoefening
van hun bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te delegeren;
-
d. de bevoegdheid van de trustees om de trustgoederen te besturen en er over te beschikken,
om deze goederen met zekerheidsrechten te bezwaren en om nieuwe goederen te verwerven;
-
e. de bevoegdheid van de trustees om het trustvermogen te beleggen;
-
f. beperkingen met betrekking tot de duur van de trust en ten aanzien van de bevoegdheid
van de trustees de opbrengsten van het trustvermogen te reserveren;
-
g. de betrekkingen tussen trustees en begunstigden, met inbegrip van de persoonlijke
aansprakelijkheid van de trustees jegens de begunstigden;
-
h. de wijziging of beëindiging van de trust;
-
i. de verdeling van het trustvermogen;
-
j. de verplichting van de trustees van hun bestuur verantwoording af te leggen.
Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk kan een afsplitsbaar onderdeel
van de trust, in het bijzonder het bestuur, door een ander recht worden beheerst.
Het recht dat van toepassing is op de geldigheid van de trust bepaalt of dit recht
of het recht dat een afsplitsbaar onderdeel beheerst, kan worden vervangen door een
ander recht.
Een trust die in het leven is geroepen overeenkomstig het door de bepalingen van het
voorafgaande hoofdstuk aangewezen recht wordt erkend als trust.
Die erkenning houdt tenminste in dat het trustvermogen is afgescheiden van het eigen
vermogen van de trustee en dat de trustee in zijn hoedanigheid van trustee als eiser
of verweerder in rechte kan optreden en kan verschijnen voor een notaris of voor enig
persoon die handelt in de uitoefening van een openbare functie.
Voorzover het recht dat toepasselijk is op de trust dit verlangt of bepaalt, brengt
deze erkenning in het bijzonder mede:
-
a. dat de persoonlijke schuldeisers van de trustee geen verhaal hebben op het trustvermogen;
-
b. dat de trustgoederen geen deel uitmaken van het vermogen van de trustee in geval van
diens insolventie of faillissement;
-
c. dat de trustgoederen geen deel uitmaken van enige huwelijksgoederengemeenschap waarin
de trustee gehuwd mocht zijn noch van zijn nalatenschap;
-
d. dat de trustgoederen kunnen worden teruggevorderd in gevallen waarin de trustee deze,
met schending van de verplichtingen die voor hem uit de trust voortvloeien, met zijn
eigen vermogen heeft vermengd of deze heeft vervreemd. Niettemin blijven de rechten
en verplichtingen van een derde die de goederen onder zich heeft, beheerst door de
wet aangewezen door de verwijzingsregels van het forum.
De trustee die een roerend of onroerend goed, dan wel een daarop betrekking hebbende
rechtstitel, in een register wil doen inschrijven, is gerechtigd inschrijving te verlangen
in zijn hoedanigheid van trustee of op zodanige andere wijze dat van het bestaan van
de trust blijkt voorzover zulks niet door het recht van de Staat, waar inschrijving
wordt verlangd, verboden wordt of daarmede onverenigbaar is.
Geen Staat is gehouden een trust te erkennen waarvan de kenmerkende elementen, afgezien
van de keuze van het toepasselijk recht, de plaats van bestuur van de trust en de
gewone verblijfplaats van de trustee, nauwer verbonden zijn met Staten die de rechtsfiguur
of de betrokken vorm van trust niet kennen.
Het Verdrag laat de toepassing van rechtsregels die gunstiger zijn voor de erkenning
van trusts onverlet.
HOOFDSTUK IV. ALGEMENE BEPALINGEN
Het Verdrag laat onverlet de toepassing van bepalingen van het recht dat is aangewezen
door de verwijzingsregels van het land van de rechter, in zoverre van deze bepalingen
niet door een wilsuiting kan worden afgeweken, met name wanneer zij betreffen:
-
a. de bescherming van minderjarigen en andere handelingsonbekwamen;
-
b. de persoonlijke en vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk;
-
c. de erfopvolging krachtens testament of wet, in het bijzonder het wettelijk erfdeel;
-
d. de eigendomsoverdracht en de zekerheidsrechten;
-
e. de bescherming van schuldeisers in geval van insolventie;
-
f. de bescherming van derden te goeder trouw in andere opzichten.
Wanneer toepassing van het voorgaande lid aan de erkenning van een trust in de weg
staat, tracht de rechter op andere wijze aan het doel van de trust gevolg te geven.
Het Verdrag laat onverlet de toepassing van de bepalingen van het recht van het land
van de rechter die ongeacht de verwijzingsregels zelfs in internationale situaties
moeten worden toegepast.
Bij wijze van uitzondering kan eveneens gevolg worden toegekend aan bepalingen van
gelijke aard van het recht van een andere Staat die een voldoende nauw verband met
het voorwerp van het geschil heeft.
Elke Verdragsluitende Staat kan, door middel van een voorbehoud, verklaren dat hij
het tweede lid van dit artikel niet zal toepassen.
Onder de term „recht" verstaat dit Verdrag de rechtsregels die in een Staat gelden
met uitsluiting van de verwijzingsregels.
Van de toepassing van het Verdrag kan worden afgezien indien die toepassing klaarblijkelijk
onverenigbaar zou zijn met de openbare orde.
Het Verdrag laat de bevoegdheden van de Staten op belastinggebied onverlet.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde verklaren dat de bepalingen van het
Verdrag ook zullen gelden voor trusts in het leven geroepen door een rechterlijke
beslissing.
Van deze verklaring moet worden kennisgegeven aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden en zij heeft rechtsgevolg met ingang van
de dag van ontvangst van die kennisgeving.
Artikel 31 is van overeenkomstige toepassing op de intrekking van deze verklaring.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich het recht voorbehouden de bepalingen van hoofdstuk
III slechts toe te passen op trusts waarvan de geldigheid beheerst wordt door het
recht van een Verdragsluitende Staat.
Het Verdrag is van toepassing op trusts ongeacht het tijdstip waarop zij in het leven
geroepen zijn.
Een Verdragsluitende Staat kan zich evenwel voorbehouden het Verdrag niet toe te passen
op trusts die in het leven zijn geroepen vóór het tijdstip waarop het Verdrag voor
die Staat in werking is getreden.
Voor de bepaling van het overeenkomstig het Verdrag toe te passen recht, wordt, indien
een Staat verscheidene gebiedsdelen omvat elk met eigen rechtsregels voor trusts,
iedere verwijzing naar het recht van die Staat uitgelegd als een verwijzing naar het
recht van het gebiedsdeel in kwestie.
Een Staat waarbinnen verschillende gebiedsdelen eigen rechtsregels voor trusts bezitten,
is niet verplicht dit Verdrag toe te passen op conflicten uitsluitend tussen de rechtsstelsels
van die gebiedsdelen.
Het Verdrag laat de toepassing onverlet van internationale akten waarbij een Verdragsluitende
Staat partij is of zal worden en die bepalingen bevatten over onderwerpen die worden
geregeld door dit Verdrag.
HOOFDSTUK V. SLOTBEPALINGEN
Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring
of toetreding, of op het tijdstip waarop een verklaring krachtens artikel 29 wordt
afgelegd, de in artikel 16, 21 en 22 bedoelde voorbehouden maken.
Geen ander voorbehoud is toegestaan.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde een door hem gemaakt voorbehoud intrekken;
het voorbehoud houdt op van kracht te zijn met ingang van de eerste dag van de derde
kalendermaand na de kennisgeving van de intrekking.
Het Verdrag staat open voor ondertekening door de Staten die Lid waren van de Haagse
Conferentie voor Internationaal Privaatrecht ten tijde van haar Vijftiende Zitting.
Het Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging,
aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Iedere andere Staat kan tot dit Verdrag toetreden nadat het krachtens artikel 30,
eerste lid, in werking is getreden.
De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
De toetreding heeft slechts gevolg in de betrekkingen tussen de toetredende Staat
en die Verdragsluitende Staten, die niet binnen twaalf maanden na ontvangst van de
kennisgeving bedoeld in artikel 32 tegen die toetreding bezwaar hebben gemaakt. Een
zodanig bezwaar kan eveneens worden gemaakt door iedere Lid-Staat op het tijdstip
dat deze het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt na een toetreding. Deze bezwaren
worden ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk
der Nederlanden.
Een Staat die twee of meer gebiedsdelen omvat waarin verschillende rechtsstelsels
van toepassing zijn, kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding,
goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag van toepassing is op al zijn gebiedsdelen
of slechts op één of meer ervan, en kan te allen tijde deze verklaring wijzigen door
het afleggen van een nieuwe verklaring.
Deze verklaringen worden ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
van het Koninkrijk der Nederlanden en vermelden uitdrukkelijk de gebiedsdelen waarop
het Verdrag van toepassing is.
Wanneer een Staat geen verklaring ingevolge dit artikel heeft afgelegd, is het Verdrag
op het gehele grondgebied van de Staat toepasselijk.
Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging
van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring als bedoeld in artikel
27.
Vervolgens treedt dit Verdrag in werking:
-
a. voor iedere Staat die het daarna bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt op de eerste
dag van de derde kalendermaand na nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding
of goedkeuring;
-
b. voor iedere Staat die toetreedt, op de eerste dag van de derde kalendermaand na verloop
van de termijn bedoeld in artikel 28;
-
c. voor de gebiedsdelen waartoe het Verdrag is uitgebreid overeenkomstig artikel 29,
de eerste dag van de derde kalendermaand na de kennisgeving bedoeld in dat artikel.
Iedere Verdragsluitende Staat kan dit Verdrag opzeggen door een formele schriftelijke
kennisgeving aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden,
depositaris van dit Verdrag.
De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand na verloop van een termijn
van zes maanden na de dag van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris, of
op een in de kennisgeving aangegeven later tijdstip.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlariden geeft de
Lid-Staten van de Conferentie, alsmede de Staten die zijn toegetreden overeenkomstig
het bepaalde in artikel 28 kennis van:
-
a. de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen bedoeld in artikel
27;
-
b. de dag waarop het Verdrag in werking treedt overeenkomstig het bepaalde in artikel
30;
-
c. de toetredingen en bezwaren tegen toetredingen bedoeld in artikel 28;
-
d. de uitbreidingen bedoeld in artikel 29;
-
e. de verklaringen bedoeld in artikel 20;
-
f. de voorbehouden of intrekkingen van voorbehouden bedoeld in artikel 26;
-
g. de opzeggingen bedoeld in artikel 31.