TITEL I. STATUS VAN DE RECHTERS EN VAN DE ADVOCATEN-GENERAAL
                                       
                                     
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Alvorens zijn ambt te aanvaarden, moet iedere rechter voor het Hof van Justitie in
                                          openbare zitting bijeen de eed afleggen, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen
                                          onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim
                                          der beraadslagingen openbaar zal maken.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij
                                          in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, blijven zij deze
                                          immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd.
                                       
                                       Het Hof van Justitie kan, in voltallige zitting, de immuniteit opheffen. Wanneer de
                                          beslissing betrekking heeft op een lid van het Gerecht of van een gespecialiseerde
                                          rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege. 
                                       
                                       Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt
                                          ingesteld, kan hij in elk der lidstaten slechts worden berecht door de instantie welke
                                          bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechterlijke college.
                                       
                                       De artikelen 11 tot en met 14 en artikel 17 van het Protocol betreffende de voorrechten
                                          en immuniteiten van de Europese Unie zijn van toepassing op de rechters, de griffier
                                          en de toegevoegde rapporteurs van, alsmede op de advocaten-generaal bij het Hof van
                                          Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van de voorgaande alinea’s
                                          nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechters mogen geen politieke functie of bestuursambt uitoefenen.
                                       
                                       Zij mogen geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van
                                          deze bepaling door de Raad, met gewone meerderheid van stemmen, bij uitzondering afwijking
                                          is toegestaan.
                                       
                                       Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode
                                          en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in
                                          het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde
                                          functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.
                                       
                                       In geval van twijfel beslist het Hof van Justitie. Wanneer de beslissing betrekking
                                          heeft op een lid van het Gerecht of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het
                                          Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Behalve door periodieke vervanging of door overlijden eindigt de ambtsuitoefening
                                          van een rechter door ontslag.
                                       
                                       Ingeval een rechter om ontslag verzoekt, richt hij daartoe tot de president van het
                                          Hof van Justitie een brief, welke aan de voorzitter van de Raad wordt doorgezonden.
                                          Door laatstbedoelde kennisgeving ontstaat een vacature.
                                       
                                       Behoudens in gevallen waarin artikel 6 toepassing vindt, blijft elke rechter zitting
                                          hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen
                                          of van andere als zodanig geldende gunsten vervallen worden verklaard, wanneer hij,
                                          naar het eenstemmig oordeel van de rechters van en de advocaten-generaal bij het Hof
                                          van Justitie, heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt
                                          voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De betrokkene neemt niet aan die beraadslagingen
                                          deel. Wanneer de betrokkene lid is van het Gerecht of van een gespecialiseerde rechtbank,
                                          beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege. 
                                       
                                       De griffier deelt de beslissing van het Hof mede aan de voorzitters van het Europees
                                          Parlement en van de Commissie en geeft van die beslissing kennis aan de voorzitter
                                          van de Raad.
                                       
                                       In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat
                                          door laatstbedoelde kennisgeving een vacature.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechters wier ambtsuitoefening vóór het verstrijken van hun mandaat eindigt, worden
                                          voor de verdere duur van het mandaat vervangen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De bepalingen van de artikelen 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de advocaten-generaal.
                                        
                                  
                                 
                                    
                                    
                                       TITEL II. ORGANISATIE VAN HET HOF VAN JUSTITIE
                                       
                                     
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechters wijzen uit hun midden, voor drie jaar, de president en de vicepresident
                                          van het Hof van Justitie aan. Deze zijn herbenoembaar.
                                       
                                       De vicepresident staat de president van het Hof bij overeenkomstig de bepalingen van
                                          het reglement voor de procesvoering. Hij vervangt de president ingeval deze verhinderd
                                          is of het presidentschap vacant is.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De griffier legt voor het Hof van Justitie de eed af, dat hij zijn functie zal uitoefenen
                                          in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets
                                          van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie regelt de vervanging van de griffier, voor het geval dat deze
                                          verhinderd is.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In het belang van de dienst worden aan het Hof van Justitie ambtenaren en andere personeelsleden
                                          verbonden. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Op verzoek van het Hof van Justitie kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens
                                          de gewone wetgevingsprocedure, voorzien in de benoeming van toegevoegde rapporteurs
                                          en hun statuut bepalen. De toegevoegde rapporteurs kunnen overeenkomstig de in het
                                          reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen worden geroepen om deel
                                          te nemen aan het onderzoek van de bij het Hof aanhangige zaken en om de rechter-rapporteur
                                          bij te staan.
                                       
                                       De toegevoegde rapporteurs, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid
                                          bieden en de nodige bewijzen van juridische bekwaamheid bezitten, worden door de Raad,
                                          met gewone meerderheid van stemmen, benoemd. Zij leggen voor het Hof de eed af dat
                                          zij hun ambt zullen uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig
                                          hun geweten en dat zij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zullen maken.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechters, de advocaten-generaal en de griffier zijn verplicht verblijf te houden
                                          in de plaats waar het Hof van Justitie is gevestigd.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie is permanent in functie. De rechterlijke vakanties worden door
                                          het Hof met inachtneming van de eisen van de dienst vastgesteld.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie vormt uit zijn midden kamers van drie en vijf rechters. De rechters
                                          kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters
                                          worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.
                                       
                                       De grote kamer bestaat uit vijftien rechters. Zij wordt voorgezeten door de president
                                          van het Hof. Voorts maken van de grote kamer deel uit de vicepresident van het Hof
                                          en, overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering, drie van
                                          de presidenten van de kamers van vijf rechters en andere rechters.
                                       
                                       Het Hof houdt zitting in grote kamer, wanneer een lidstaat of een instelling van de
                                          Unie die partij is bij het geding daarom verzoekt.
                                       
                                       Het Hof komt in voltallige zitting bijeen wanneer een zaak aanhangig is gemaakt op
                                          grond van artikel 228, lid 2, artikel 245, en artikel 247 danwel artikel 286, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
                                       
                                       Verder kan het Hof, wanneer het van oordeel is dat een aanhangige zaak van uitzonderlijk
                                          belang is, de advocaat-generaal gehoord, besluiten deze zaak naar de voltallige zitting
                                          te verwijzen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie kan slechts in oneven getal op geldige wijze beslissen.
                                       
                                       De beslissingen van de uit drie of vijf rechters bestaande kamers zijn geldig, wanneer
                                          zij door drie rechters zijn genomen.
                                       
                                       De beslissingen van de grote kamer zijn geldig wanneer elf rechters tegenwoordig zijn.
                                       
                                       De in voltallige zitting genomen beslissingen van het Hof zijn geldig wanneer zeventien
                                          rechters tegenwoordig zijn.
                                       
                                       In geval van verhindering van één der rechters van een kamer kan, overeenkomstig de
                                          in het reglement voor de procesvoering vastgestelde bepalingen een beroep worden gedaan
                                          op een rechter die deel uitmaakt van een andere kamer.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechters en de advocaten-generaal mogen niet deelnemen aan de berechting van enige
                                          zaak, waarin zij vroeger zijn opgetreden als gemachtigde, raadsman of advocaat van
                                          één van beide partijen, of waarover zij geroepen zijn geweest zich uit te spreken
                                          als lid van een rechtbank, van een commissie van onderzoek of in enige andere hoedanigheid.
                                       
                                       Wanneer een rechter of advocaat-generaal om een bijzondere reden meent niet te kunnen
                                          deelnemen aan de berechting of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt hij dit
                                          aan de president mede. Ingeval de president van oordeel is, dat een rechter of een
                                          advocaat-generaal om een bijzondere reden niet over een bepaalde zaak dient te zitten
                                          of te concluderen, stelt hij de betrokkene hiervan in kennis.
                                       
                                       In geval van moeilijkheden nopens de toepassing van dit artikel beslist het Hof van
                                          Justitie.
                                       
                                       Partijen kunnen geen wijziging in de samenstelling van het Hof of van een van zijn
                                          kamers verlangen met een beroep op de nationaliteit van een rechter, of op het feit,
                                          dat in het Hof of in een van zijn kamers een rechter van hun nationaliteit ontbreekt.
                                        
                                  
                                 
                                    
                                    
                                       TITEL III. PROCEDURE VOOR HET HOF VAN JUSTITIE
                                       
                                     
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De lidstaten zowel als de instellingen van de Unie worden voor het Hof van Justitie
                                          vertegenwoordigd door een voor elke zaak benoemde gemachtigde; de gemachtigde kan
                                          door een raadsman of door een advocaat worden bijgestaan.
                                       
                                       De staten – niet zijnde lidstaten – die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede de in die Overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden
                                          op gelijke wijze vertegenwoordigd.
                                       
                                       De andere partijen moeten door een advocaat worden vertegenwoordigd.
                                       
                                       Alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie
                                          van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, kan een partij voor het Hof vertegenwoordigen of bijstaan.
                                       
                                       De gemachtigden, raadslieden en advocaten, die voor het Hof verschijnen, genieten
                                          de voor de onafhankelijke uitoefening van hun functies nodige rechten en waarborgen,
                                          overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen.
                                       
                                       Ten aanzien van de raadslieden en advocaten die voor het Hof optreden, bezit het Hof
                                          overeenkomstig de in dat reglement vast te stellen bepalingen de bevoegdheden welke
                                          ter zake gewoonlijk aan gerechtshoven en rechtbanken worden toegekend.
                                       
                                       Hoogleraren die onderdaan zijn van een lidstaat waarvan de wetgeving hun het recht
                                          toekent te pleiten, genieten voor het Hof de rechten welke in dit artikel aan de advocaten
                                          zijn toegekend.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De procedure voor het Hof van Justitie bestaat uit twee gedeelten: de schriftelijke
                                          en de mondelinge behandeling.
                                       
                                       De schriftelijke behandeling omvat het toezenden aan partijen en aan de instellingen
                                          van de Unie welker beslissingen in het geding zijn, van de verzoekschriften, memoriën,
                                          verweerschriften en andere opmerkingen en, eventueel, van de verdere conclusies, alsmede
                                          van alle stukken en documenten welke ter ondersteuning in het geding worden gebracht
                                          of van hun voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.
                                       
                                       De toezending geschiedt door tussenkomst van de griffier in de volgorde en binnen
                                          de termijnen als bepaald in het reglement voor de procesvoering.
                                       
                                       De mondelinge behandeling omvat het horen door het Hof van de gemachtigden, raadslieden
                                          en advocaten, en van de advocaat-generaal in zijn conclusie, benevens, zo nodig, het
                                          horen van getuigen en deskundigen.
                                       
                                       Wanneer het Hof van oordeel is dat in de zaak geen nieuwe rechtsvraag aan de orde
                                          is, kan het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslissen dat de zaak zonder conclusie
                                          van de advocaat-generaal zal worden berecht.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Een zaak wordt bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift,
                                          dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en
                                          woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de aanduiding
                                          van de partij of partijen tegen wie het verzoekschrift is gericht, het onderwerp van
                                          het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.
                                       
                                       Het moet, indien daartoe aanleiding bestaat, vergezeld gaan van de handeling waarvan
                                          nietigverklaring wordt gevraagd, of, in het geval bedoeld in artikel 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, van een bewijsstuk van de datum der in deze artikelen bedoelde uitnodiging. Indien
                                          deze stukken niet bij het verzoekschrift zijn gevoegd, nodigt de griffier de betrokkene
                                          uit deze alsnog binnen een redelijke termijn over te leggen; verval van het recht
                                          tot beroep kan niet worden tegengeworpen, indien het verzuim eerst is hersteld na
                                          het verstrijken van de termijn van beroep.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In de in artikel 18 van het EGA-Verdrag bedoelde gevallen wordt beroep bij het Hof van Justitie ingesteld door middel van
                                          een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet
                                          inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar,
                                          de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, de tegenpartijen, het onderwerp van
                                          het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.
                                       
                                       Het moet vergezeld gaan van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de bestreden
                                          beslissing van de arbitragecommissie.
                                       
                                       Indien het Hof het beroep verwerpt, wordt de beslissing van de arbitragecommissie
                                          onherroepelijk.
                                       
                                       Indien het Hof de beslissing van de arbitragecommissie vernietigt, kan de procedure,
                                          wanneer daartoe grond bestaat, op initiatief van een der partijen in het geding voor
                                          de arbitragecommissie worden hervat. Deze is aan de door het Hof besliste rechtsvragen
                                          gebonden.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie
                                          die de procedure schorst en een beroep doet op het Hof van Justitie, aan dit Hof van
                                          Justitie kennis gegeven op initiatief van die instantie. De griffier van het Hof geeft
                                          van deze beslissing vervolgens kennis aan de betrokken partijen, de lidstaten en de
                                          Commissie, alsmede aan de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie die de
                                          handeling waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, heeft vastgesteld.
                                          
                                       
                                       Binnen twee maanden na deze laatste kennisgeving hebben de partijen, de lidstaten,
                                          de Commissie en, in voorkomend geval, de instelling, het orgaan of de instantie van
                                          de Unie die de handeling waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, heeft
                                          vastgesteld, het recht bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen in te dienen.
                                       
                                       In de in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie
                                          door de griffier van het Hof voorts kennis gegeven aan de staten – niet zijnde lidstaten
                                          – die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte alsmede aan de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,
                                          die binnen twee maanden na de kennisgeving bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen
                                          kunnen indienen wanneer de beslissing een van de toepassingsgebieden van de overeenkomst
                                          betreft.
                                       
                                       Indien in een door de Raad met een of meer derde staten op een bepaald gebied gesloten
                                          overeenkomst is bepaald, dat deze staten het recht hebben memories of schriftelijke
                                          opmerkingen in te dienen ingeval een rechterlijke instantie van een lidstaat het Hof
                                          een prejudiciële vraag stelt die op het toepassingsgebied van de overeenkomst betrekking
                                          heeft, wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie waarin een
                                          dergelijke vraag is gesteld, eveneens kennis gegeven aan de betrokken derde staten,
                                          die binnen een termijn van twee maanden na deze kennisgeving memories of schriftelijke
                                          opmerkingen kunnen indienen bij het Hof.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het reglement voor de procesvoering kan voorzien in een versnelde procedure en, voor
                                          prejudiciële procedures op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,
                                          in een spoedprocedure.
                                       
                                       Deze procedures kunnen in een kortere termijn voor de indiening van memories of schriftelijke
                                          opmerkingen voorzien dan die van artikel 23, en in afwijking van artikel 20, vierde
                                          alinea, kan worden beslist de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal te berechten.
                                       
                                       In de spoedprocedure kan bovendien het aantal partijen en andere in artikel 23 bedoelde
                                          belanghebbenden dat memories of schriftelijke opmerkingen kan indienen, worden beperkt,
                                          en in gevallen van uiterste spoedeisendheid kan de schriftelijke fase van de procedure
                                          achterwege worden gelaten.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie kan partijen verzoeken alle stukken over te leggen en alle inlichtingen
                                          te verstrekken, welke het wenselijk acht. In geval van weigering neemt het Hof van
                                          Justitie hiervan akte.
                                       
                                       Het Hof kan eveneens aan de lidstaten en aan de instellingen, organen of instanties
                                          die geen partij in het proces zijn, verzoeken alle inlichtingen te verstrekken welke
                                          het voor het proces nodig acht.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie is bevoegd te allen tijde een deskundigenonderzoek op te dragen
                                          aan personen, lichamen, bureaus, commissies of organen te zijner keuze.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Getuigen kunnen worden gehoord overeenkomstig de bepalingen die worden vastgesteld
                                          in het reglement voor de procesvoering.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Ten aanzien van gebrekige getuigen geniet het Hof van Justitie dezelfde bevoegdheden
                                          als op dit gebied in de regel zijn toegekend aan gerechtshoven en rechtbanken, en
                                          kan het geldboeten opleggen, een en ander overeenkomstig de bepalingen die worden
                                          vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Getuigen en deskundigen kunnen onder ede worden gehoord volgens de in het reglement
                                          voor de procesvoering vastgestelde formule of op de wijze, welke in de nationale wetgeving
                                          van de getuige of de deskundige is voorgeschreven.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie kan bevelen, dat een getuige of deskundige door de rechterlijke
                                          instantie van zijn woonplaats wordt gehoord.
                                       
                                       Dit bevel wordt ter uitvoering gericht tot de bevoegde rechterlijke instantie overeenkomstig
                                          de bepalingen van het reglement voor de procesvoering. De stukken ter uitvoering van
                                          de rogatoire commissie worden op dezelfde wijze aan het Hof teruggezonden.
                                       
                                       Het Hof draagt de kosten, doch kan deze eventueel ten laste van partijen brengen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Elke lidstaat beschouwt iedere schending van de eed der getuigen en deskundigen als
                                          het overeenkomstige strafbare feit bedreven voor een nationale rechtbank die in burgerlijke
                                          zaken uitspraak doet. Op aangifte van het Hof van Justitie vervolgt hij de daders
                                          van dit strafbare feit voor de bevoegde nationale rechterlijke instantie.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof van Justitie ambtshalve of op verzoek van
                                          partijen om gewichtige redenen anders beslist.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Tijdens de mondelinge behandeling kan het Hof van Justitie de deskundigen, de getuigen
                                          alsook de partijen zelf, horen. Deze laatsten kunnen evenwel slechts pleiten bij monde
                                          van hun vertegenwoordiger.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Van iedere zitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de president en de
                                          griffier wordt ondertekend.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rol der terechtzitting wordt door de president vastgesteld.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De beraadslagingen van het Hof van Justitie zijn en blijven geheim.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De arresten zijn met redenen omkleed. Zij vermelden de namen van de rechters die hebben
                                          beslist.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De arresten worden ondertekend door de president en de griffier. Zij worden in openbare
                                          zitting uitgesproken.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie geeft een beslissing ten aanzien van de proceskosten.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De president van het Hof van Justitie kan in een summiere procedure, voorzover nodig
                                          afwijkend van sommige regels van dit statuut, welke wordt vastgesteld bij het reglement
                                          voor de procesvoering, uitspraak doen op conclusies, strekkende ofwel tot verkrijging
                                          van de in artikel 278 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 157 van het EGA-Verdrag bedoelde opschorting, ofwel tot toepassing van voorlopige maatregelen krachtens artikel 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ofwel tot schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 299, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
                                             Unie of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag.
                                       
                                       De in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden kunnen door de vicepresident van het
                                          Hof van Justitie worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het reglement
                                          voor de procesvoering.
                                       
                                       Bij verhindering van de president en de vicepresident worden deze vervangen door een
                                          andere rechter overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering.
                                       
                                       De door de president of zijn plaatsvervanger gegeven beschikking heeft slechts een
                                          voorlopig karakter en prejudicieert niet op de beslissing van het Hof ten principale.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen zich voegen in een voor het Hof
                                          van Justitie aanhangig rechtsgeding.
                                       
                                        Hetzelfde recht hebben de organen en instanties van de Unie en elke andere persoon,
                                          indien zij aannemelijk kunnen maken belang te hebben bij de beslissing van het voor
                                          het Hof aanhangige rechtsgeding. Natuurlijke of rechtspersonen kunnen zich niet voegen
                                          in rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Unie, of tussen lidstaten
                                          enerzijds en instellingen van de Unie anderzijds. 
                                       
                                       Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea kunnen de staten – niet zijnde lidstaten
                                          – die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,
                                          zich voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding, wanneer dit een der toepassingsgebieden
                                          van die Overeenkomst betreft.
                                       
                                       De conclusies van het verzoek tot voeging kunnen slechts strekken tot ondersteuning
                                          van de conclusies van een der partijen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat schriftelijk
                                          conclusies in te dienen, wordt het arrest tegen haar bij verstek gewezen. Het arrest
                                          is vatbaar voor verzet binnen een maand na zijn betekening. Tenzij het Hof van Justitie
                                          anders bepaalt, schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het bij verstek gewezen
                                          arrest niet.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De lidstaten, de instellingen, organen en instanties van de Unie en alle andere natuurlijke
                                          of rechtspersonen kunnen, in de gevallen en overeenkomstig de bepalingen vast te stellen
                                          in het reglement voor de procesvoering, derdenverzet instellen tegen de arresten gewezen
                                          in rechtsgedingen waarin zij niet geroepen zijn geweest, indien hun rechten door deze
                                          arresten worden geschaad.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In geval van moeilijkheden aangaande de betekenis en de strekking van een arrest,
                                          heeft het Hof van Justitie tot taak dit uit te leggen, op verzoek van een der partijen
                                          of van een instelling van de Unie die haar belang terzake aannemelijk maakt.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie kan slechts om herziening van een arrest worden verzocht op grond
                                          van de ontdekking van een feit dat van beslissende invloed kan zijn en dat vóór de
                                          uitspraak van het arrest onbekend was aan het Hof en aan de partij die de herziening
                                          verzoekt.
                                       
                                       De herzieningsprocedure begint met een arrest, waarbij het Hof, uitdrukkelijk het
                                          bestaan van een nieuw feit vaststellende en oordelende dat het grond tot herziening
                                          oplevert, uit dien hoofde het verzoek ontvankelijk verklaart.
                                       
                                       Om herziening kan niet meer worden verzocht na verloop van tien jaar te rekenen van
                                          de dagtekening van het arrest.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In het reglement voor de procesvoering worden termijnen wegens afstand vastgesteld.
                                       
                                       Verval van instantie wegens het verstrijken van een procestermijn kan niet worden
                                          tegengeworpen, wanneer de betrokkene toeval of overmacht aantoont.
                                        
                                    
                                  
                                 
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          Artikel 9, eerste alinea, artikel 9 bis, de artikelen 14 en 15, artikel 17, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea, en artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing op het Gerecht en de leden ervan.
                                       
                                       
                                          Artikel 3, vierde alinea, en de artikelen 10, 11 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de griffier van het Gerecht.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Gerecht bestaat uit achtentwintig rechters.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De leden van het Gerecht kunnen worden aangewezen om de functie van advocaat-generaal
                                          te bekleden.
                                       
                                       De advocaat-generaal heeft tot taak in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en
                                          onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken welke aan
                                          het Gerecht zijn voorgelegd, teneinde dit ter zijde te staan bij de vervulling van
                                          zijn taak.
                                       
                                       De criteria voor de selectie van de zaken en de wijze waarop de advocaten-generaal
                                          worden aangewezen, worden bepaald in het reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
                                       
                                       Een lid van het Gerecht dat is aangewezen om in een zaak de functie van advocaat-generaal
                                          te bekleden, mag niet deelnemen aan de berechting van die zaak.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Gerecht houdt zitting in kamers bestaande uit drie of vijf rechters. De rechters
                                          kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters
                                          worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.
                                       
                                       Het reglement voor de procesvoering regelt de samenstelling van de kamers en bepaalt
                                          van welke zaken zij kennis nemen. In sommige, door het reglement voor de procesvoering
                                          bepaalde gevallen, kan het Gerecht voltallig of in enkelvoudige kamer zitting houden.
                                       
                                       Het reglement voor de procesvoering kan ook bepalen dat, in de gevallen en onder de
                                          voorwaarden die daarin worden vastgesteld, het Gerecht in grote kamer zitting houdt.
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De president van het Hof van Justitie en de president van het Gerecht bepalen in onderlinge
                                          overeenstemming de wijze waarop ambtenaren en andere personeelsleden bij het Hof in
                                          het belang van de dienst hun diensten aan het Gerecht verlenen. Bepaalde ambtenaren
                                          of andere personeelsleden ressorteren onder de griffier van het Gerecht, onder het
                                          gezag van de president van het Gerecht.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De procedure voor het Gerecht wordt geregeld in titel III.
                                       
                                       De procedure voor het Gerecht wordt, voorzover nodig, gepreciseerd en aangevuld door
                                          het reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Het reglement voor de procesvoering
                                          kan afwijken van artikel 40, vierde alinea, en van artikel 41, wanneer dat wegens
                                          de bijzonderheden van de geschillen op het gebied van de intellectuele eigendom noodzakelijk
                                          is.
                                       
                                       In afwijking van artikel 20, vierde alinea, kan de advocaat-generaal zijn met redenen
                                          omklede conclusie schriftelijk nemen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Wanneer een tot het Gerecht gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing
                                          wordt neergelegd bij de griffier van het Hof van Justitie, wordt het door deze onverwijld
                                          doorgezonden naar de griffier van het Gerecht. Evenzo, wanneer een tot het Hof gericht
                                          verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier
                                          van het Gerecht, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van
                                          het Hof.
                                       
                                       Wanneer het Gerecht vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep
                                          ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is, verwijst het de zaak naar het Hof. Evenzo,
                                          wanneer het Hof vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort,
                                          verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.
                                       
                                       Wanneer bij het Hof en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die hetzelfde voorwerp
                                          hebben of die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling
                                          betreffen, kan het Gerecht, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het
                                          Hof het arrest heeft gewezen, dan wel, indien het beroepen betreft die krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn ingesteld, zich onbevoegd verklaren opdat het Hof uitspraak kan doen op die
                                          beroepen. Onder dezelfde voorwaarden kan ook het Hof besluiten zijn behandeling te
                                          schorsen; de procedure voor het Gerecht vindt dan doorgang.
                                       
                                       Wanneer een lidstaat en een insteling van de Unie eenzelfde handeling betwisten, verklaart
                                          het Gerecht zich onbevoegd opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Van eindbeslissingen van het Gerecht, beslissingen die het geding ten gronde slechts
                                          gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van
                                          onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, geeft de griffier van het Gerecht kennis aan
                                          alle partijen, alsook aan alle lidstaten en aan de instellingen van de Unie, zelfs
                                          indien deze niet in de zaak voor het Gerecht zijn tussengekomen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing
                                          kan bij het Hof van Justitie een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen
                                          eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde
                                          slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake
                                          van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid.
                                       
                                       Hogere voorziening staat open voor iedere partij die geheel of gedeeltelijk in het
                                          ongelijk is gesteld. Voor andere tussenkomende partijen dan lidstaten en instellingen
                                          van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open, wanneer de beslissing van
                                          het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.
                                       
                                       Met uitzondering van zaken betreffende geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden,
                                          staat hogere voorziening eveneens open voor de lidstaten en de instellingen van de
                                          Unie die niet in het geding voor het Gerecht zijn tussengekomen. In dit geval verschilt
                                          de positie van die lidstaten en instellingen niet van de positie van lidstaten of
                                          instellingen die in eerste aanleg zouden zijn tussengekomen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Hogere voorziening bij het Hof van Justitie staat open tegen beslissingen van het
                                          Gerecht waarbij een verzoek tot tussenkomst wordt afgewezen. Het verzoek om hogere
                                          voorziening moet door degene wiens verzoek is afgewezen worden ingediend binnen twee
                                          weken, te rekenen vanaf de betekening van de afwijzende beslissing.
                                       
                                       Tegen elke beslissing die door het Gerecht krachtens artikel 278, artikel 279, of artikel 299, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
                                             Unie dan wel krachtens artikel 157 of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag wordt genomen, staat voor de partijen in het geding hogere voorziening open gedurende
                                          twee maanden vanaf de betekening ervan.
                                       
                                       Van de in de eerste en tweede alinea van dit artikel bedoelde hogere voorziening wordt
                                          kennis genomen en er wordt over beslist volgens de in artikel 39 bedoelde procedure.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het verzoek aan het Hof van Justitie om hogere voorziening kan alleen rechtsvragen
                                          betreffen. Het moet gebaseerd zijn op middelen, ontleend aan onbevoegdheid van het
                                          Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor aan de belangen
                                          van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, dan wel schending van het recht van de
                                          Unie door het Gerecht.
                                       
                                       Het verzoek om hogere voorziening kan niet uitsluitend betrekking hebben op de veroordeling
                                          in of het bedrag van de proceskosten.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In geval van hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht omvat de procedure
                                          voor het Hof van Justitie een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Onder de in
                                          het reglement voor de procesvoering bepaalde voorwaarden kan het Hof, de advocaat-generaal
                                          en de partijen gehoord, zonder mondelinge behandeling beslissen.
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening vernietigt het Hof
                                          van Justitie de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer
                                          deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.
                                       
                                       Indien de zaak wordt verwezen, is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof
                                          over de rechtsvragen.
                                       
                                       In geval van gegrondheid van een verzoek om hogere voorziening van een lidstaat of
                                          een instelling van de Unie die in de zaak voor het Gerecht niet is tussengekomen,
                                          kan het Hof, indien het zulks noodzakelijk acht, verklaren welke gevolgen van de vernietigde
                                          beslissing van het Gerecht als definitief worden beschouwd ten aanzien van de andere
                                          partijen in het geschil.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In de in artikel 256, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
                                             Unie bedoelde gevallen kan de eerste advocaat-generaal het Hof van Justitie voorstellen,
                                          de beslissing van het Gerecht te heroverwegen, wanneer hij van oordeel is dat er een
                                          ernstig risico bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt
                                          aangetast.
                                       
                                       Het voorstel moet binnen een maand na de uitspraak van het Gerecht gedaan worden.
                                       
                                       Het Hof beslist binnen een maand na het door de eerste advocaat-generaal gedane voorstel
                                          of heroverweging van de uitspraak noodzakelijk is.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het Hof van Justitie doet, op basis van het dossier dat het Gerecht hem doet toekomen,
                                          in het kader van een spoedprocedure uitspraak op de vragen waarop de heroverweging
                                          betrekking heeft.
                                       
                                       De in artikel 23 bedoelde belanghebbenden en de partijen in de procedure voor het
                                          Gerecht in de gevallen omschreven in artikel 256, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben het recht om over de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft, bij
                                          het Hof memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen een daartoe gestelde
                                          termijn.
                                       
                                       Het Hof kan besluiten een mondelinge behandeling te openen alvorens uitspraak te doen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Onverminderd het bepaalde in de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben het voorstel tot heroverweging en het besluit om de heroverwegingsprocedure
                                          te openen, in de gevallen bedoeld in artikel 256, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geen schorsende werking. Indien het Hof van Justitie vaststelt dat de eenheid of
                                          de samenhang van het recht van de Unie door de beslissing van het Gerecht wordt aangetast,
                                          verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat gebonden is aan de rechtsvragen die door
                                          het Hof van Justitie zijn beslist; het Hof van Justitie kan verklaren welke gevolgen
                                          van de beslissing van het Gerecht ten aanzien van de partijen in het geschil als definitief
                                          moeten worden beschouwd. Indien de oplossing van het geschil, gelet op het resultaat
                                          van de heroverweging, evenwel voortvloeit uit de feitelijke vaststelling waarop de
                                          beslissing van het Gerecht is gebaseerd, doet het Hof de zaak zelf af.
                                       
                                       In de in artikel 256, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen en indien geen voorstel tot heroverweging is ingediend of geen
                                          besluit tot opening van de heroverwegingsprocedure is genomen, wordt het antwoord
                                          of worden de antwoorden van het Gerecht op de hem gestelde vragen bindend bij het
                                          verstrijken van de daartoe in artikel 62, tweede alinea, vastgestelde termijn. Is
                                          er wel een heroverwegingsprocedure geopend, dan wordt het antwoord of worden de antwoorden
                                          waarvan de heroverweging wordt gevraagd, bindend na afloop van deze procedure, behoudens
                                          andersluidende beslissing van het Hof. Wanneer het Hof van oordeel is dat de eenheid
                                          of de samenhang van het recht van de Unie door de beslissing van het Gerecht wordt
                                          aan getast, wordt het antwoord van het Gerecht op de vragen waarop de heroverweging
                                          betrekking heeft, vervangen door het antwoord van het Hof.