1. Inleiding, achtergrond en doelstellingen
Dit subsidiebeleidskader Focus on Freedom bevat beleidsregels voor subsidieverlening op grond van artikel 4.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (hierna: SRBZ 2006)3. Het maakt deel uit van het bredere Focus beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke
organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in de periode 2026–2030,
dat in totaal acht instrumenten omvat. Een van deze instrumenten is ondergebracht
in dit subsidiebeleidskader Focus on Freedom. Voor de uitvoering daarvan is een totaalbedrag van € 85 miljoen beschikbaar, verdeeld
over een periode van vijf jaar. Voor een centraal uit te voeren externe evaluatie
wordt 0,3% van dit budget gereserveerd, waardoor voor subsidieverlening een bedrag
van € 84.745.000 resteert.
1.1. Beleidsachtergrond
Wereldwijd staan de vrijheid van religie en levensovertuiging en de gelijke rechten
van lhbtiq+-personen onder toenemende druk. Religieuze minderheden en lhbtiq+-personen
worden geconfronteerd met discriminatie, vervolging en geweld. Beide groepen lopen
gevaar door discriminerende wetgeving, sociale stigma’s en beperkte toegang tot essentiële
diensten en juridische bescherming. Het gebrek aan effectieve bescherming ondermijnt
niet alleen de mensenrechten van individuen, maar ook de democratie en rechtsstaat
in de landen waar deze problematiek speelt. Daarnaast neemt de beschikbare (internationale)
financiering voor maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bevordering
en bescherming van mensenrechten af.
Focus on Freedom sluit aan bij bredere Nederlandse beleidsdoelstellingen, zoals vastgelegd in de Beleidsnota
Mensenrechten, Democratie, Internationale Rechtsorde4 (MDIR-nota) en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme5, waarin Nederland het belang van een effectief en inclusief multilateraal systeem
voor de bescherming van mensenrechten onderstreept.
Dit subsidiebeleidskader zet, als onderdeel van Focus (zie paragraaf 1.2) in op het
financieel en door middel van capaciteitsversterking ondersteunen van met name lokale
maatschappelijke organisaties zodat zij beter in staat zijn om de benodigde diensten
te verlenen en de dialoog te voeren die relevant zijn voor het realiseren van de thematische
beleidsdoelen. Daarnaast biedt dit kader de mogelijkheid van subsidiëring van support
partners voor activiteiten op het gebied van internationale belangenbehartiging. Internationale
belangenbehartiging gebeurt vraaggestuurd en in afstemming met lokale maatschappelijke
organisaties, met als doel het bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het betreffende
sub-instrument en beleidsverandering op multilateraal, internationaal en regionaal
niveau te bevorderen.
De hoofddoelstellingen van het Focus on Freedom subsidiebeleidskader zijn:
-
1)
Bevordering van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen: Door gelijke toegang tot rechten, veiligheid, werkgelegenheid en diensten wordt geweld,
discriminatie en marginalisatie van deze groep effectief aangepakt.
-
2)
Bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze
minderheden: Iedereen moet vrij zijn om een religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging te
kiezen, te veranderen of geen geloof aan te hangen zonder angst voor repressie of
uitsluiting.
Het subsidiebeleidskader Focus on Freedom bevat met het oog hierop twee sub-instrumenten,
die elk zijn toegesneden op een van beide hoofddoelstellingen, met een eigen thematische
focus, target communities en geografische reikwijdte. De twee instrumenten zijn:
De hoofdstukken 1 tot en met 7 van dit subsidiebeleidskader zijn op alle twee de sub-instrumenten
van toepassing. De instrument-specifieke beleidsachtergronden, doelen, subsidiabele
activiteiten, criteria en geografische reikwijdte staan per instrument verder uitgewerkt
in de instrument-specifieke hoofdstukken 8 en 9.
1.2. Beleidsprincipes
Het subsidiebeleidskader Focus on Freedom is onderdeel van Focus, het overkoepelende beleidskader van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken op het gebied van versterking van maatschappelijke organisaties6. Binnen Focus gelden beleidsuitgangspunten die van toepassing zijn op alle instrumenten.
Deze beleidsprincipes zijn het referentiekader voor de beoordeling en selectie van
de aanvragen, evenals voor de vormgeving van de door de subsidieaanvragers te ontwikkelen
en uit te voeren activiteiten.
Capaciteitsversterking
Het versterken van de vaardigheden en kennis van lokale maatschappelijke organisaties.
Dit draagt bij aan zowel de effectiviteit als de efficiëntie van ontwikkelingsinitiatieven
en vormt daarom een belangrijk element binnen dit kader. Capaciteitsversterking kan
betrekking hebben op uiteenlopende terreinen, zoals programmamanagement, financieel
beheer of de bescherming van kwetsbare groepen, en kan worden vormgegeven via bijvoorbeeld
training, coaching of kennisuitwisseling. Hierbij wordt aangesloten bij reeds aanwezige
lokale capaciteit. Deze benadering is essentieel voor het bevorderen van lokaal eigenaarschap.
Lokaal geleide ontwikkeling
Leidend voor het bredere nieuwe beleidskader Focus (waaronder Focus on Freedom valt),
is de wens om lokaal eigenaarschap binnen ontwikkelingshulp te stimuleren en te vergroten.
Volgens de OESO-DAC betekent dit dat lokale actoren zelf beslissen over de vormgeving
en implementatie van ontwikkelingsinitiatieven, waarbij internationale donoren en
externe partners, waaronder ook Nederlandse maatschappelijke organisaties, een ondersteunende
rol spelen bij het oplossen van de maatschappelijke vraagstukken waar lokale gemeenschappen
voor staan. Deze ondersteuning kan onder meer bestaan uit financiële of inhoudelijke
capaciteitsversterking, het faciliteren van kennisuitwisseling tussen lokale maatschappelijke
organisaties, of het beschikbaar stellen van technologische innovaties en wetenschappelijke
inzichten.
Gendergelijkheid
Met de sub-instrumenten onder dit SBK beoogt de minister ook bij te dragen aan gendergelijkheid.
Dit verhoogt de sociale en economische weerbaarheid van gemeenschappen en versterkt
de effectiviteit en relevantie van ontwikkelingshulp.
Klimaat
Aanvragers worden uitgenodigd om in het projectvoorstel een beschrijving en analyse
op te nemen van de context van klimaatverandering, inclusief een beoordeling van klimaatrisico’s
en klimaatkwetsbaarheden die relevant zijn voor het programma.
Conflictsensitiviteit
Te allen tijde geldt dat Nederland wil voorkomen dat de gesubsidieerde activiteiten
bijdragen aan het verergeren van conflicten. Bij alle activiteiten die worden gesubsidieerd,
moet daarom rekening worden gehouden met de context waarin deze worden uitgevoerd.
Dit houdt in dat activiteiten 1) dusdanig moeten worden ontwikkeld dat bewust negatieve
effecten en onbedoelde bijdragen aan conflicten worden vermeden of geminimaliseerd,
en 2) dat bewust positieve effecten op de conflictdynamiek worden gecreëerd en kansen
voor vrede en inclusie worden versterkt. Risico’s met betrekking tot het verergeren
van conflicten moeten in kaart worden gebracht in de contextanalyses.
Dit vereist het vermogen om (i) de operationele context waarin activiteiten plaatsvinden
te analyseren en te begrijpen; (ii) dat begrip te vertalen naar consequenties voor
activiteiten en interacties met die context; en (iii) conflictsensitiviteit in de
hele activiteitscyclus te integreren en te actualiseren. Gelet op het belang dat Nederland
hecht aan het onderwerp geestelijke gezondheid en psychosociale ondersteuning als
onderdeel van inzet in fragiele staten en conflictgebieden, is het van belang om als
onderdeel van conflictsensitiviteit ook mentale gezondheid en psychosociale dimensies
en dynamiek mee te nemen in het analyseren en begrijpen van de contexten waarin activiteiten
plaatsvinden.
Do no harm
In aansluiting op het beleidsuitgangspunt van conflictsensitiviteit geldt het do no
harm-principe: gesubsidieerde activiteiten mogen geen negatieve gevolgen hebben voor
de lokale bevolking, bestaande verhoudingen of bredere ontwikkelingsdoelen. Subsidieontvangers
zijn daarom verplicht mogelijke risico’s tijdig te identificeren en maatregelen te
treffen om schadelijke effecten te voorkomen of te beperken.
1.3. Rol en verantwoordelijkheden van de Support Partners en In-Country Partners
Dit subsidiebeleidskader maakt gebruik van een intermediaire structuur met ‘support
partners’ en ‘in-country partners’ (lokale maatschappelijke organisaties en internationale/regionale
maatschappelijke organisaties). De support partner fungeert individueel als aanvrager en subsidieontvanger (niet als onderdeel van een consortium). De selectie
van in-country partners vindt plaats tijdens de inceptiefase. Deze structuur en de
rollen en verantwoordelijkheden van support- en in-country partners worden in het
hiernavolgende uiteen gezet en toegelicht.
1.3.1. Rol en verantwoordelijkheden van de support partner
De support partner:
-
• is de maatschappelijke organisatie die subsidie ontvangt van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (BZ) in het kader van een van de instrumenten van Focus on Freedom;
-
• zet deze van BZ ontvangen subsidie in voor het uitvoeren van financieringsactiviteiten
en capaciteitsversterkende activiteiten ten behoeve van in-country partners;
-
• zet de van BZ ontvangen subsidie in voor activiteiten op het gebied van internationale
belangenbehartiging die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het betreffende
sub-instrument en duurzame systeemverandering op regionaal en internationaal niveau.
-
• fungeert als intermediair tussen BZ en de in-country partners;
-
• handelt op eigen naam en titel en op basis van eigen deskundigheid, zonder mandaat
of opdracht van het Ministerie;
-
• is verantwoordelijk voor een rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de gesubsidieerde
activiteiten;
-
• is verantwoordelijk voor het werven, selecteren, financieel en anderszins ondersteunen
van lokale maatschappelijke organisaties binnen de thematische kaders van het betreffende
instrument;
-
• draagt zorg voor tijdige afronding van de activiteiten, zodat bij de aanvraag tot
vaststelling van de subsidie aan alle rapportageverplichtingen is voldaan;
Nader uitgewerkt houden deze verantwoordelijkheden het volgende in:
-
•
Werving, selectie en contractering: De support partner richt een transparant en objectief selectieproces in, met inachtneming
van de beleidsdoelen van het instrument waaronder hij subsidie aanvraagt bij BZ. Hierbinnen
dienen in-country partners projectvoorstellen in met verzoek tot ondersteuning voor
financiering door de support-partner. Daarnaast kunnen lokale maatschappelijke organisaties
ook verzoek tot ondersteuning indienen voor vraaggestuurde capaciteitsversterking.
De support partner selecteert in-country partners op basis van het door hem ontwikkelde
selectieproces. Onderdeel hiervan vormt beoordeling van de organisatiecapaciteit van
de in-country partners die van voldoende kwaliteit moet zijn om in aanmerking te kunnen
komen voor ondersteuning door de support partner. De vaststelling van de criteria
om te beoordelen of de organisatiecapaciteit van steun-vragende in-country partners
van voldoende kwaliteit zijn om in aanmerking te komen voor ondersteuning, ligt bij
de support partner.
Onderdeel van het selectiemechanisme is de uitsluiting van de mogelijkheid voor in-country
partners om een derde financieringslaag te creëren. Dit houdt in dat in-country partners
niet zijn toegestaan de ontvangen middelen door te financieren aan andere organisaties.
De financieringsstroom verloopt uitsluitend rechtstreeks van de support partner naar
de in-country partner.
-
•
Financiering: De support partner biedt financiering aan de door hem geselecteerde in-country partners
ter uitvoering van door deze partners ontwikkelde projectvoorstellen. Dit betreft
dialoog en dienstverlening (uitgevoerd door lokale maatschappelijke partners) en coördinatie en ondersteuning (uitgevoerd door internationale/regionale organisaties). Deze financiering gebeurt onder eigen naam en verantwoordelijkheid van de support
partner. Van de subsidiemiddelen die een support partner wil aanwenden voor financieringsactiviteiten
dient 30% betrekking te hebben op de financiering van dienstverlening, conform paragraaf 2.4.
-
•
Capaciteitsversterkende activiteiten: De support partner biedt capaciteitsversterking aan de door hem geselecteerde lokale
maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld via directe begeleiding, inzet van derden
of financiering waarmee de partner zelf ondersteuning inkoopt (zie paragraaf 2.2).
De invulling wordt afgestemd op de behoefte van de lokale maatschappelijke organisaties
en in samenspraak met de organisatie vastgesteld.
-
•
Monitoring en verantwoording: De support partner is verantwoordelijk voor de monitoring van de voortgang en resultaten
van zijn financierings- en capaciteitsversterkingsactiviteiten, bevordert wederzijdse
verantwoording en rapporteert aan BZ over uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten,
de besteding van de daarvoor verleende middelen en de naleving van de aan de subsidie
verbonden verplichtingen. De support partner draagt volledige verantwoordelijkheid
voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de subsidieverplichtingen,
inclusief de verantwoording jegens de minister over de uitvoering van de activiteiten
en de besteding van de middelen.
-
•
Internationale belangenbehartiging: Dit gebeurt op multilateraal, internationaal en regionaal niveau, bijvoorbeeld via
samenwerking met internationale netwerken, participatie in relevante (multilaterale)
beleidsfora en het onderhouden van strategische partnerschappen met gelijkgezinde
organisaties en platforms.
De support partner zet de van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen subsidie
derhalve in voor alle onderstaande activiteiten:
-
a) het uitvoeren van financieel beheer van de door de support partner aan in-country
partners verstrekte ondersteuning;
-
b) het uitvoeren van financieringsactiviteiten ten behoeve van dialoog en dienstverlening,
uitsluitend uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties en;
-
c) het uitvoeren van financieringsactiviteiten ten behoeve van coördinatie en ondersteuning,
uitsluitend uitgevoerd door internationale/regionale maatschappelijke organisaties
-
d) capaciteitsversterking ten behoeve van lokale maatschappelijke organisaties;
-
e) internationale belangenbehartiging ten behoeve van de thematische doelstellingen.
De drie hoofdactiviteiten van de support partner worden verder toegelicht in hoofdstuk 2.
Voorbeelden van projecten die in-country partners kunnen uitvoeren met de financiering
die zij ontvangen van de support partner, zijn opgenomen in de instrument-specifieke
hoofdstukken (8 en 9).
1.3.2. Rol en verantwoordelijkheden van in-country partners
Binnen dit SBK (zie Definities) wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende typen in-country partners:
Internationale/regionale maatschappelijke organisaties kunnen uitsluitend als in-country
partner worden ingezet wanneer de support partner in het betreffende land geen lokaal netwerk en capaciteit heeft om een coördinerende rol te vervullen voor lokale, maatschappelijke organisaties. Deze inzet is beperkt tot één land per aanvraag. In geval van internationale/regionale
maatschappelijke organisaties als in-country partner mag de support partner de BZ-subsidie
alleen aanwenden voor financiële ondersteuning, niet voor capaciteitsversterking (zie
hierboven).
Beide typen in-country organisaties worden via het selectiemechanisme van de support
partner geselecteerd en beschikken over relevante thematische en context-specifieke
expertise en netwerk. De belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden zijn als volgt:
Lokale maatschappelijke organisaties:
-
• ontvangen financiering van de support partner;
-
• ontvangen waar nodig vraaggestuurde capaciteitsversterking;
-
• zijn primair verantwoordelijk voor het inhoudelijk ontwerpen, uitvoeren en verantwoorden
van activiteiten binnen de thematische en geografische kaders van dit subsidiebeleidskader;
-
• beheren de van de support partner ontvangen middelen zorgvuldig en dragen bij aan
monitoring-, leer- en verantwoordingsprocessen;
-
• voeren diensten- en/of dialoogactiviteiten uit gericht op/met hun target communities,
waaronder capaciteitsversterking van eindbegunstigden (bijvoorbeeld via trainingen);
-
• financieren niet door naar een derde laag (uit te sluiten door de support partner).
Internationale/regionale maatschappelijke organisaties:
-
• ontvangen uitsluitend financiële steun van de support partner om samenwerking met
lokale maatschappelijke organisaties te faciliteren en hun netwerk en coördinerende
rol te benutten;
-
• ontvangen géén capaciteitsversterking, maar kunnen, waar relevant, capaciteitsversterking
bieden aan lokale maatschappelijke organisaties. In dat geval treden zij op als door
de support partner ingeschakelde derden (waarbij de support partner eindverantwoordelijk
blijft);
-
• voeren coördinerende activiteiten uit en werken samen met en ter versterking van lokale
maatschappelijke organisaties;
-
• dragen bij aan monitoring-, leer- en verantwoordingsprocessen;
-
• zijn gelijkwaardig aan lokale maatschappelijke organisaties, maar kunnen – op basis
van lokale aanwezigheid, netwerk en expertise – een coördinerende of ondersteunende
rol (primus inter pares) vervullen; en
-
• financieren niet door naar een derde laag van (lokale maatschappelijke) organisaties.
De rol van het financieel ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties is
voorbehouden aan de support partner.
1.4. Opbouw van dit subsidiebeleidskader en onderliggende instrumenten
Dit subsidiebeleidskader bestaat uit twee delen:
-
•
Generiek deel (hoofdstuk 1 t/m 7, 10, 11 en 12): van toepassing op alle twee de sub-instrumenten van dit subsidiebeleidskader en
bevat de algemene uitgangspunten, verplichtingen en procedures.
-
•
Sub-instrumenthoofdstukken (hoofdstuk 8 en 9): waarin per sub-instrument de specifieke beleidsdoelstellingen, doelen, activiteiten,
criteria en doorlooptijden zijn uitgewerkt.
2. Type activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt
Binnen dit subsidiebeleidskader zijn drie hoofdtypen activiteiten subsidiabel voor
de support partner:
-
1.
Financieringsactiviteiten (voor nadere toelichting, zie paragraaf 2.1);
-
2.
Capaciteitsversterkende activiteiten (voor nadere toelichting, zie paragraaf 2.2);
-
3.
Internationale belangenbehartiging: (voor nadere toelichting, zie paragraaf 2.3).
2.1. Financieringsactiviteiten
Met behulp van de onder Focus on Freedom aan de support partner verstrekte subsidie geeft de support partner financiële ondersteuning
aan in-country partners voor de uitvoering van activiteiten die relevant zijn voor
de doelstellingen en thematische prioriteiten van het sub-instrument waaruit subsidie
aan de support partner is toegekend. Daarbij kan het gaan om drie soorten activiteiten
van in-country partners:
-
1.
Dienstverlening (uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties)
Activiteiten die direct gericht zijn op het verbeteren van het welzijn of de levensomstandigheden
van individuen, gemeenschappen of gemeenschapsorganisaties in de doellanden (in dit
subsidiebeleidskader aangeduid als ‘target communities’).
Voorbeelden zijn:
-
○ Educatie en training;
-
○ Psychosociale ondersteuning;
-
○ Rechtsbijstand;
-
○ Bescherming en/of voorlichting;
-
○ In restrictieve contexten waar gemeenschapsorganisaties zich, vanwege veiligheidsrisico’s
en risico op vervolging, niet statutair kunnen oprichten en/of vestigen kunnen in-country
partners gemeenschapsorganisaties ondersteunen om bij te dragen aan dienstverlening.
Deze ondersteuning kan bestaan uit technische begeleiding (bijv. training, mentoring)
en financiële ondersteuning (seed funding) om hun functie, veerkracht en organisatieontwikkeling
te versterken.
-
2.
Dialoog (uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties)
Activiteiten gericht op het aangaan van lokale en nationale beleidsdialoog met overheden,
religieuze of informele leiders en/of de private sector in of gericht op het betreffende
uitvoeringsland. Het doel hiervan is bewustwording te vergroten en beleidsverandering
te stimuleren, gericht op het verbeteren van rechtsbescherming voor religieuze minderheden,
vrouwen en meisjes, jongeren en LHBTIQ+ personen. In restrictieve contexten mogen
lokale maatschappelijke organisaties gemeenschapsorganisaties ondersteunen om bij
te dragen aan dialoog.
Dialoogactiviteiten die gericht zijn op beleidsbeïnvloeding in Nederland, worden niet
gefinancierd vanuit de instrumenten van het beleidskader Focus. Deze activiteiten komen niet in
aanmerking voor subsidie en subsidies mogen evenmin worden aangewend voor het financieren
ervan.
-
3.
Coördinatie en ondersteuning (uitgevoerd door internationale/regionale maatschappelijke
organisaties)
Activiteiten gericht op het coördineren, verbinden en versterken van lokale maatschappelijke
organisaties in landen waar de support partner zelf niet beschikt over een lokaal
netwerk en capaciteit om deze coördinerende rol te vervullen. Support partners kunnen
uitsluitend internationale/regionale maatschappelijke organisaties hiervoor financiering geven, voor maximaal één (1) gekozen land per aanvraag.
Voorbeelden zijn:
-
○ Netwerkondersteuning en afstemming tussen lokale organisaties;
-
○ Kennisdeling, technische begeleiding en gezamenlijke leerprocessen.
De support partners ontwikkelen selectiemechanismen die passen binnen dit subsidiebeleidskader.
Zij geven hierin duidelijke randvoorwaarden en richting. Tegelijk laten zij in-country
partners zoveel mogelijk ruimte om eigen keuzes te maken die aansluiten op de lokale
context.
Financieringsactiviteiten worden uitgevoerd door de in-country partner met actieve
betrokkenheid van leden uit de gemeenschap, grassroots-bewegingen en andere lokale
informele structuren. De support partner borgt dit in zijn selectiemechanisme.
2.2. Capaciteitsversterkende activiteiten
De support partner biedt, afgestemd op de behoeften van de lokale maatschappelijke
organisaties, ondersteuning bij de versterking van hun capaciteit, gericht op effectievere
werking, grotere autonomie en duurzaamheid van zowel de organisatie als de programmatische
inzet van de lokale maatschappelijke organisatie. Dit omvat ook het versterken van
de capaciteit van lokale maatschappelijke organisaties om in restrictieve contexten
gemeenschapsorganisaties te ondersteunen. Capaciteitsversterking kan plaatsvinden
op drie inhoudelijke terreinen:
-
•
Algemene management: zoals op het gebied van HRM, financieel en operationeel management;
-
•
Inhoudelijke/technische capaciteit: expertise en vaardigheden gericht op inhoud van het thema en de uitvoering van dienstverlening;
-
•
Capaciteit voor dialoog: het vermogen van organisaties om effectief deel te nemen aan of aanjager te zijn
van beleidsdialogen op lokaal en regionaal niveau, zoals toegelicht in paragraaf 2.1
en gedefinieerd in de begrippenlijst.
Deze ondersteuning kan:
-
•
Direct worden geboden door de support partner;
-
•
Indirect worden uitgevoerd via door de support partner ingeschakelde derden;
-
•
Indirect worden uitgevoerd via door de lokale maatschappelijke organisatie ingeschakelde derden;
Capaciteitsversterking kan plaatsvinden op:
-
•
Individueel niveau: kennis en vaardigheden van medewerkers;
-
•
Teamniveau: samenwerking en onderlinge processen binnen de organisatie;
-
•
Organisatieniveau: strategie, structuur, leiderschap en systemen van de organisatie.
2.3. Internationale belangenbehartigingsactiviteiten op multilateraal, internationaal
en regionaal niveau (vanuit de Support Partner)
De support partner zet de van BZ ontvangen subsidie in voor internationale belangenbehartigingsactiviteiten
die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het betreffende sub-instrument. Deze
activiteiten worden door de support partner zelf uitgevoerd en zijn vraaggestuurd.
Ze vinden plaats in nauwe afstemming en met actieve betrokkenheid van lokale maatschappelijke
organisaties en zijn aanvullend op hun lokale en nationale inzet. Internationale belangenbehartiging
draagt bij aan duurzame systeemverandering en beleidsimpact op regionaal en internationaal
niveau.
Internationale belangenbehartiging omvat het actief deelnemen aan beleidsprocessen
binnen multilaterale, internationale en regionale gremia, zoals VN-organisaties, de
Afrikaanse Unie/ASEAN of andere internationale platforms en netwerken waarbinnen wordt
samengewerkt aan beleidsdoelstellingen op het thema van het betreffende instrument.
Dit met als doel de belangen van een bepaalde groep, beweging, organisatie of netwerk
te behartigen en zo structurele oorzaken van armoede, ongelijkheid en onrecht aan
te pakken en beleid duurzaam te verbeteren. De support partners vertegenwoordigen
hierbij – waar mogelijk – ook de belangen van lokale partners en target communities,
met als doel hun positie binnen mondiale beleidsvorming te versterken. Subsidiabele
activiteiten kunnen onder meer bestaan uit (niet limitatief):
-
• Het onderhouden en versterken van allianties met internationale netwerken, maatschappelijke
organisaties of relevante private actoren;
-
• Beleidsbeïnvloeding via het ontwikkelen van position papers, het aanleveren van thematische
bijdragen aan bijvoorbeeld mensenrechtenmandaten, rapportages van VN-mandaathouders,
en deelname aan beleidsconsultaties;
-
• Het faciliteren van deelname van in-country partners aan relevante internationale
fora en onderhandelingen, waarmee lokaal maatschappelijk middenveld toegang wordt
geboden tot internationale besluitvormings- en beïnvloedingsprocessen;
-
• Het signaleren en agenderen van beleidsontwikkelingen, trends en kansen die bijdragen
aan de realisatie van de doelstellingen van dit subsidiebeleidskader.
Deze activiteiten worden uitgevoerd door de support partner zelf, zijn aanvullend
op de lokale en nationale inzet van de lokale maatschappelijke organisaties (in de
vorm van dialoog) en dragen bij aan duurzame systeemverandering en beleidsimpact op
internationaal niveau. Informatieverstrekking over deze activiteiten aan het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en de relevante Nederlandse posten vormt integraal onderdeel
van de rapportageverplichting die voortvloeit uit de subsidieverlening. Met deze informatie
kan het Ministerie de verbinding maken tussen de eigen multilaterale en bilaterale
mensenrechtendiplomatie en de programmatische inzet.
Internationale belangenbehartigingsactiviteiten die gericht zijn op beleidsbeïnvloeding
in Nederland, worden niet gefinancierd vanuit de instrumenten van het beleidskader
Focus. Deze activiteiten komen niet in aanmerking voor subsidie en subsidies mogen evenmin
worden aangewend voor het financieren ervan.
2.4. Financiële vereisten in relatie tot subsidiabele activiteiten
Vereisten voor support partners:
-
•
Kosten voor financieel beheer: De kosten die support partners mogen opvoeren voor het financieel beheer van de verstrekte
ondersteuning aan in-country partners bedragen maximaal 20% van het totaal van de
directe en indirecte kosten die in-country partners opvoeren.
-
•
Indirecte kosten support partner: Indirecte kosten van de support partner mogen niet meer bedragen dan 15% van het
totaal van de directe en indirecte kosten van de support partner.
-
•
Verplichte bestedingsnorm op financieringsactiviteiten:
-
○
Dienstverlening: Minimaal 30% van de subsidiemiddelen die een support partner vraagt voor inzet voor
financiering van activiteiten van in-country partners moet worden aangewend voor ondersteuning
van door lokale maatschappelijke organisaties uit te voeren dienstverleningsactiviteiten.
-
○
Coördinatie en ondersteuning: Maximaal 10% van de subsidiemiddelen die de support partner beoogt aan te wenden
voor financiering van activiteiten van in-country partners mag worden ingezet voor
coördinatie/ondersteunende activiteiten door internationale/regionale organisaties.
Deze inzet is beperkt tot één land per (deel)aanvraag.
-
•
Kosten voor internationale belangenbehartiging:De kosten die support partners maximaal mogen opvoeren voor internationale belangenbehartigingsactiviteiten
op multilateraal, internationaal en regionaal niveau bedragen minimaal 12% en maximaal
20% van de subsidiemiddelen.
-
•
Financiële onafhankelijkheid support partners. Dit criterium is nader uitgewerkt in paragraaf 3.2.
Vereisten voor in-country partners:
Figuur 1: Activiteiten- en financieringsverdeling over support partners en in-country
partners
Alle bovenstaande vereisten zijn nader uitgewerkt in Annex 4.1 ‘Handleiding budgetmodel’.
2.5. Activiteiten die niet in aanmerking komen voor subsidie
Onder dit subsidiebeleidskader komen niet voor subsidie in aanmerking:
-
• Proselitisme;
-
• Activiteiten waarbij sprake is van racisme, stigmatiserende uitingen, antisemitisme
of andere vormen van geloofsvervolging of discriminatie die naar maatstaven van Nederlands
en/of Europees recht strafbaar en/of verboden zijn;
-
• Commerciële activiteiten;
-
• Activiteiten waarvoor reeds, zowel direct als indirect, subsidie of een bijdrage wordt
ontvangen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of
de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, om dubbele financiering
van identieke activiteiten te voorkomen;
-
• Beleidsbeïnvloeding in Nederland;
-
• Activiteiten die een of meer van de in deze paragraaf genoemde activiteiten ondersteunen.
2.6. Specifieke invulling van activiteiten per instrument
De instrumenthoofdstukken 8 en 9 bevatten de specifieke vereisten per instrument,
inclusief voorbeelden van dienstverlening en dialoog waarop financiële ondersteuning
zich met behulp van subsidie kan richten en voorbeelden van capaciteitsversterking
die voor subsidie in aanmerking kan komen.
Subsidieaanvragen dienen te voldoen aan zowel de algemene vereisten (hoofdstukken 1
t/m 7) als de specifieke vereisten per instrument.
2.7. Monitoren Evaluatie en Leren (MEL)
Ook binnen de instrumenten van het beleidskader Focus is het doel van Monitoring,
Evaluatie en Leren (MEL) het systematisch volgen van de voortgang, kwaliteit en resultaten
van de gefinancierde activiteiten. Dit maakt het mogelijk om continu te leren, waar
nodig strategische aanpassingen in het programma door te voeren en verantwoording
af te leggen over de behaalde resultaten.
Voor Focus on Freedom geldt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) verantwoordelijk
is voor het laten uitvoeren van een externe, kader-brede baselinestudie en een Mid-Term
Evaluatie (MTE). De support partner draagt de verantwoordelijkheid voor het monitoren
op output-niveau en leren gedurende de looptijd van de subsidie. Om misverstand te
voorkomen: de support partners zijn gedurende de gehele looptijd van de subsidie verantwoordelijk
om de rapportageverplichtingen, zoals die opgenomen zullen worden in de subsidieverleningsbeschikkingen,
na te leven.
Bij de subsidieaanvraag dient een eerste opzet van de MEL-systematiek te worden ingediend.
Hierbij moet ook worden toegelicht hoe deze eerste opzet in de inceptiefase verder
zal worden uitgewerkt in samenwerking met in-country partners. Gedurende de inceptiefase
faciliteert BZ afstemming tussen de verschillende support partners binnen hetzelfde
instrument om waar mogelijk synergie te creëren en indicatoren te harmoniseren.
De systematiek die in de inceptiefase wordt uitgewerkt moet voldoen aan de volgende
criteria (hierover zal in de subsidieverleningsbeschikkingen een verplichting worden
opgenomen):
-
• De systematiek sluit aan bij zowel het overkoepelende beleidskader Focus als bij het
specifieke instrument.
-
• Resultaten worden duidelijk geformuleerd op zowel output- als outcome-niveau, inclusief
de onderliggende aannames. Waar mogelijk worden deze aannames onderbouwd met wetenschappelijke
literatuur en/of praktijkervaringen. Aannames zonder gedegen onderbouwing worden gedurende
het programma actief gemonitord en verder onderzocht.
-
• Er worden passende indicatoren vastgesteld voor de gewenste resultaten op output-
en outcome-niveau. Daarbij worden in ieder geval de volgende overkoepelende Focus-indicatoren
meegenomen:
-
○ Het aantal lokale maatschappelijke organisaties dat wordt bereikt met capaciteitsversterkende
activiteiten.
-
○ Financiering (in EUR) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die via maximaal één
tussenlaag (de support partner) wordt verstrekt aan in-country partners organisaties.
-
○ Kwalitatief: de mate waarin de target communities betrokken zijn bij het ontwikkelen
van het programma, de bespreking van de voortgang en de planning van activiteiten.
-
○ Kwalitatief: de mate waarin gender is meegenomen in het ontwerpen, uitvoeren en monitoren
van het programma.
De methodologische toelichting bij deze indicatoren wordt door BZ verstrekt na subsidieverlening,
voorafgaand aan of tijdens de inceptiefase.
-
• Er wordt helder inzicht gegeven in de wijze waarop in-country partners en target communities
actief worden betrokken bij het MEL-proces, met inachtneming van het feit dat BZ de
baselinestudie en mid-term evaluatie extern laat uitvoeren en centraal organiseert.
-
• De MEL-systematiek stimuleert een lerende en adaptieve aanpak door regelmatige reflectie
op de behaalde resultaten en het systematisch trekken van lessen voor verdere uitvoering.
2.8. Inceptiefase
Na subsidieverlening start elke geselecteerde support partner met een inceptiefase.
Deze fase vangt aan op de startdatum van het subsidietijdvak, zoals vastgelegd in
de subsidieverleningsbeschikking. Over deze fase wordt een inceptierapport opgesteld,
dat (maximaal) zes maanden na afronding van de inceptiefase wordt ingediend.
Doel van de inceptiefase
In deze periode start de support partner met het toepassen van het in de aanvraag
voorgestelde selectiemechanisme, bedoeld om in-country partners te selecteren voor
de volledige looptijd van de activiteit. Indien omstandigheden dit vereisen, kunnen
in een later stadium nog partners worden aangetrokken. Daarnaast ontwikkelt de support
partner samen met de geselecteerde in-country partners het programma van activiteiten.
Hierbij worden de beleidsdoelstellingen en thematische kaders van het betreffende
instrument in acht genomen. De support partner vervult hierin een faciliterende rol,
waarbij de aard en vorm van de ondersteuning in overleg met de in-country partners
worden vastgesteld.
Een belangrijk onderdeel van de inceptiefase is het in kaart brengen van de capaciteitsversterkingsbehoeften
van de lokale maatschappelijke organisaties. Op basis hiervan wordt gezamenlijk bepaald
hoe deze versterking het best kan worden vormgegeven: via directe ondersteuning door
de support partner, inzet van externe partijen, of financiering waarmee de in-country
partner zelf ondersteuning kan organiseren.
Tevens wordt in deze fase de MEL-systematiek (Monitoring, Evaluatie en Leren) en risicodeling
aanpak verder uitgewerkt. Waar relevant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (BZ) afstemming tussen support partners binnen hetzelfde instrument, met het
oog op het creëren van synergie en het harmoniseren van indicatoren.
Resultaat van de inceptiefase
De inceptiefase wordt afgesloten met een inceptierapport. Hierin zijn de uitgewerkte
programmering, de voorlopige selectie van de in-country partners en de MEL-systematiek
opgenomen. Het Ministerie stelt hiervoor een standaardformat beschikbaar. Het inceptierapport
wordt uiterlijk zes maanden na de startdatum ingediend. Deze goedkeuring vormt de
basis voor de verdere uitvoering van het programma.
Na afronding van de inceptiefase wordt het inceptierapport, uiterlijk zes maanden
na aanvang van het subsidietijdvak zoals genoemd in de subsidieverleningsbeschikking,
bij het Ministerie ingediend. Bij de subsidieverlening verstrekt het Ministerie een
verdere toelichting op de inceptiefase, rapportageverplichtingen van de aanvrager
en de hiermee gepaard gaande tijdslijn.
3. Wie kan voor subsidie in aanmerking komen?
Subsidieaanvragen worden eerst getoetst aan de in dit hoofdstuk opgenomen drempelcriteria.
Alleen aanvragen die deze toets doorstaan, worden verder beoordeeld (zie hoofdstuk 7).
3.1. Drempelcriteria
Een aanvraag komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan alle onderstaande
drempelcriteria is voldaan. Indien aan één of meer van de criteria niet wordt voldaan,
wordt de aanvraag afgewezen en niet verder inhoudelijk (op kwaliteit) beoordeeld.
Drempelcriteria met betrekking tot de aanvrager
D.1 Type organisatie
De aanvrager (support partner) is een maatschappelijke organisatie die zelfstandig
een subsidieaanvraag indient.
D.2 Financiële onafhankelijkheid
Gedurende de periode 2022–2024 was minimaal 25% van de totale gemiddelde jaarlijkse
inkomsten van de aanvrager afkomstig uit bronnen anders dan inkomsten van het Nederlandse
Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit criterium is niet van toepassing op specialistische
organisaties en kleine zuidelijke organisaties (zie paragraaf 3.2).
D.3 Track record aanvrager
-
a) De aanvrager beschikt over minimaal tien (10) jaar aantoonbare ervaring in het financieel
en door middel van capaciteitsversterking ondersteunen van lokale maatschappelijke
organisaties in lage- en middeninkomenslanden (LMIL), waarbij geldt dat de ervaring
is opgedaan in de afgelopen vijftien jaar, peildatum 1 oktober 2025;
-
b) De aanvrager beschikt over minimaal vijf (5) jaar aantoonbare ervaring7 specifiek op:
-
• alle beleidsdoelen en thema’s van het sub-instrument waarop de subsidieaanvraag betrekking
heeft;
-
• voor aanvragen in het kader van sub-instrument lhbtiq+: de regio(’s) waarop de aanvraag zich richt;
-
• voor aanvragen in het kader van sub-instrument FoRB: het geografische cluster/de geografische clusters waarop de aanvraag zich richt;
daarbij geldt dat de ervaring is opgedaan in de afgelopen tien jaar, peildatum 1 oktober
2025.
D.4 Systeem voor selectie, monitoring en risicobeheersing van in-country partners
De aanvrager beschikt over een actueel beleid en systeem (toegepast in de afgelopen
vijf jaar, peildatum 1 oktober 2025) voor de selectie en monitoring van door hem te
ondersteunen in-country partners. Dit systeem ziet toe op de beheersing van risico’s
op het gebied van financiën, governance en integriteit bij deze partners, in relatie
tot de uitvoering van activiteiten en de besteding van middelen die zij met financiële
ondersteuning van de support partner uitvoeren.
D.5 Maximale bezoldiging
De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van de aanvrager
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar niet meer dan de hieronder vastgestelde maxima:
-
a)
Voor aanvragers statutair gevestigd in Nederland of overige EU-lidstaten:
De bezoldiging bedraagt maximaal EUR 226.000 (bruto) per kalenderjaar.
Voor EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro geldt dat omrekening van de
lokale valuta naar euro plaatsvindt op basis van de actuele corporate rates (zie Annex 7),
zoals vastgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
-
b)
Voor aanvragers statutair gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Zwitserland,
Japan, de Verenigde Staten of Canada:
De bezoldiging (bruto) bedraagt per kalenderjaar maximaal:
-
• Verenigd Koninkrijk: GBP 245.536
-
• Noorwegen: NOK 3.323.529
-
• Zwitserland: CHF 371.194
-
• Japan: JPY 37.569.305
-
• Verenigde Staten / Canada: USD 348.469
-
c)
Voor aanvragers statutair gevestigd in overige landen
De bezoldiging bedraagt per kalenderjaar ten hoogste het bruto bedrag dat is vastgesteld
voor het betreffende land van statutaire vestiging, zoals opgenomen in Annex 8 bij
dit subsidiebeleidskader.
Drempelcriteria met betrekking tot de activiteiten
D.6 Thematische focus
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn gericht op:
-
a) het algemene doel van Focus on Freedom, te weten het financieel ondersteunen en versterken van de capaciteit van lokale
maatschappelijke organisaties, zodat zij diensten kunnen verlenen en dialoog kunnen
voeren die direct bijdragen aan het realiseren van de instrument-specifieke doelstellingen
(zie b), en;
-
b) de beleidsdoelen en thema’s van het sub-instrument waarop de aanvraag betrekking heeft
en zoals gespecificeerd in de sub-instrument-specifieke hoofdstukken (zie paragrafen 8.1
en 9.1), en;
-
c) internationale belangenbehartiging op multilateraal, internationaal en regionaal en
niveau.
D.7 Geografische focus en aantal landen
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben uitsluitend betrekking
op het aantal landen en de geografische focus zoals gespecificeerd in de sub-instrument-specifieke
paragrafen 8.2 en 9.2.
D.8 Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben een looptijd van 60 maanden,
gerekend vanaf het moment van subsidieverlening. Deze activiteiten starten met ingang
van het subsidietijdvak zoals aangegeven in de subsidieverleningsbeschikking.
D.9 Subsidiebedrag
-
a) De omvang van de aangevraagde subsidie bedraagt niet minder of meer dan de in de sub-instrument-specifieke
hoofdstukken (zie paragrafen 8.4 of 9.4) vastgestelde minimale en maximale aanvraagomvang.
-
b) De aangevraagde subsidie betreft op jaarbasis maximaal het bedrag dat die organisatie
in 2022, 2023 en 2024 gemiddeld per jaar aan ‘niet-BZ inkomsten’ ontving en in totaal
niet meer dan vijf keer dit bedrag. Dit deelcriterium is niet van toepassing op specialistische organisaties en kleine zuidelijke organisaties
als bedoeld in paragraaf 3.28, waar een nadere toelichting op dit deelcriterium is te vinden.
-
c) Minimaal 30% van de subsidiemiddelen die de aanvrager (support partner) beoogt aan
te wenden voor financieringsactiviteiten wordt ingezet voor dienstverleningsactiviteiten
van lokale maatschappelijke organisaties.
-
d) Maximaal 10% van de subsidiemiddelen die de aanvrager (support partner) beoogt aan
te wenden voor financieringsactiviteiten wordt ingezet voor coördinatie/ondersteunende
activiteiten.
-
e) Minimaal 12% en maximaal 20% van het aangevraagde subsidiebedrag wordt aangewend voor
door de support partner uit te voeren internationale belangenbehartigingsactiviteiten
op multilateraal, internationaal en regionaal niveau.
-
f) Maximaal 20% van het totaal van de directe en indirecte kosten die in-country partners
maken wordt aangewend voor het financieel beheer van de door de support partner verstrekte
ondersteuning.
D.10 Aantal aanvragen per aanvrager
Individuele aanvragers komen in het kader van dit subsidiebeleidskader voor maximaal
één subsidie in aanmerking. Indien meerdere aanvragen worden ingediend, wordt alleen
de eerst ontvangen aanvraag in behandeling genomen; latere aanvragen worden afgewezen.
D.11 Activiteiten die niet in aanmerking komen voor financiering
De aanvraag heeft geen betrekking op de volgende activiteiten:
-
a) Activiteiten die zich (mede) richten op proselitisme;
-
b) Activiteiten waarbij sprake is van racisme, stigmatiserende uitingen, antisemitisme
of andere vormen van geloofsvervolging of discriminatie die naar maatstaven van Nederlands
en/of Europees recht strafbaar en/of verboden zijn;
-
c) Commerciële activiteiten;
-
d) Activiteiten waarvoor al direct of indirect subsidie of een bijdrage wordt ontvangen
ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp;
-
e) Beleidsbeinvloeding in Nederland;
-
f) Activiteiten die een of meer van de in deze paragraaf genoemde activiteiten ondersteunen.
Naast de bovengenoemde drempelcriteria gelden voor subsidietoekenning ook vereisten
met betrekking tot organisatiecapaciteit en integriteitsbeleid. Deze vereisten, evenals
een nadere uitwerking van criterium D.2 inzake de financiële onafhankelijkheid van
de aanvrager en criterium D.9b inzake de omvang van een aanvraag, worden in de volgende
twee paragrafen toegelicht.
3.2. Financiële onafhankelijkheid aanvragers
Volgens drempelcriterium D.2 geldt als vereiste om in aanmerking te kunnen komen voor
subsidie onder het Focus-beleidskader dat van de totale jaarlijkse inkomsten van de
aanvragende organisatie in 2022, 2023 en 2024 gemiddeld per jaar minimaal 25% afkomstig
was uit bronnen anders dan die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Onder ‘inkomsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken’ vallen:
N.B. Organisaties die zelf als penvoerder namens een alliantie/consortium subsidie/een
bijdrage hebben ontvangen mogen het deel van de BZ-inkomsten uit deze subsidies en/of
bijdragen dat zij rechtstreeks hebben doorgegeven10 aan andere organisaties binnen een alliantie/het consortium, in mindering brengen
op dit bedrag.
-
b) Alle gelden verkregen door een organisatie als lid van een alliantie/consortium, van
de penvoerder van de alliantie/het consortium die namens de alliantie/het consortium
een subsidie of bijdrage ontving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, voor activiteiten die uit die subsidie
of bijdrage zijn betaald.
Aan aanvragers die voldoen aan dit minimale percentage van 25% ‘niet-BZ inkomsten’
kan op jaarbasis een subsidie of bijdrage verstrekt worden van maximaal het bedrag dat die organisatie in 2022, 2023 en 2024 gemiddeld per jaar aan
‘niet-BZ inkomsten’ ontving. Voor de hele looptijd van het programma gaat dit dan om vijf keer dit bedrag in
totaal, aangezien subsidies voor vijf jaar worden toegekend; uiteraard zullen ook
geen subsidies worden verleend die het plafond zouden overschrijden dat beschikbaar
is voor het instrument waaronder subsidie wordt aangevraagd.
Om aan te tonen dat aan de vereiste mate van financiële onafhankelijkheid wordt voldaan
dienen aanvragers de door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen van 2022, 2023 en 2024 te overleggen.
Daar waar dat niet mogelijk is, dient de aanvrager een onderbouwing te geven waarom
de jaarrekeningen niet door een accountant zijn gecontroleerd.
N.B. Nadere informatie over de voor dit criterium aan te leveren documentatie bij
de aanvraag is te vinden in Annex 2.
Aanvragers die niet voldoen aan het minimale percentage van 25% ‘niet-BZ inkomsten’ (i.e. zij halen dus
meer dan 75% van hun inkomen uit BZ-subsidies en -bijdragen), komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van de instrumenten van dit subsidiebeleidskader.
Alleen voor organisaties die in aanmerking komen voor maatwerk (zie hierna) geldt
deze vereiste niet. Zij kunnen mogelijk ook voor meer subsidie in aanmerking komen
dan vijf keer het bedrag dat zij gemiddeld in 2022, 2023 en 2024 aan ‘niet-BZ inkomsten’
hadden.
Maatwerk
Voor specialistische organisaties wordt een uitzondering gemaakt op de vereisten voor
financiële onafhankelijkheid zoals hierboven toegelicht. Ook kleine, zuidelijke organisaties
vallen niet onder dit criterium. Voor beide soorten organisaties geldt dus 1) dat
ze niet hoeven te voldoen aan de eis dat gemiddeld minimaal 25% van hun inkomsten
in 2022, 2023 en 2024 afkomstig was uit bronnen anders dan die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en 2) dat zij per jaar voor méér middelen in
aanmerking kunnen komen dan hun gemiddelde jaarlijkse niet-BZ-inkomsten over de afgelopen
drie jaar.
-
1) In de context van dit subsidiebeleidskader wordt een specialistische organisatie als volgt gedefinieerd. Het is een maatschappelijke organisatie die zich, ten opzichte
van andere maatschappelijke organisaties werkzaam op hetzelfde beleidsterrein, onderscheidt
wat betreft focus, aard en omvang van kennis en ervaring. Dit wordt beoordeeld aan
de hand van beide onderstaande vereisten:
-
a) De organisatie is in de afgelopen periode van minimaal 15 aaneengesloten jaren (peildatum
1 oktober 2025) actief op het kernthema waarop het instrument betrekking heeft in
het kader waarvan de organisatie subsidie aanvraagt; en
-
b) De organisatie heeft zich gespecialiseerd in het bovengenoemde kernthema. Dit wordt
aangetoond middels uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van
het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen
specifieke werkzaamheden (Standaard 4400).
In Annex 2 worden instructies gegeven voor het aantonen van het voldoen aan de bij
a) en b) genoemde vereisten.
-
2) In de context van dit subsidiebeleidskader wordt onder een kleine zuidelijke organisatie verstaan een organisatie die (i) is opgericht en statutair gevestigd in een land
opgenomen op de lijst van lage- en middeninkomenslanden volgens de OESO-DAC indeling,
en (ii) een personeelsbudget11 heeft van maximaal EUR 500.000 per jaar. Dit moet blijken uit resp. de oprichtingsakte/statuten
en de meest recente jaarrekening.
Aanvragers die menen aanspraak te kunnen maken op maatwerk op grond van het feit dat
zij een specialistische organisatie zijn of een kleine, zuidelijke organisatie, dienen
om dit aan te tonen de informatie mee te sturen die is gespecificeerd in Annex 2.
Aanvragers die aanspraak maken op maatwerk als specialistische organisatie (zie paragraaf 3.2),
wordt gevraagd om uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van
het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen
specifieke werkzaamheden (Standaard 4400). Dit rapport hoeft nog niet te worden meegestuurd
met de aanvraag, maar pas later (zie paragraaf 6.1).
N.B. Goedkeuring van de drempeltoets op basis van de bij de drempeltoets aangeleverde
informatie is voorwaardelijk. Indien blijkt dat niet is aangetoond dat aan de vereisten
om te worden aangemerkt als specialistische organisatie wordt voldaan, wordt de aanvraag
afgewezen en niet verder beoordeeld.
3.3. Organisatiecapaciteit en integriteitsbeleid
Tevens gelden om in aanmerking te kunnen komen de volgende twee vereisten, waarop
aanvragers die de drempeltoets hebben gehaald worden beoordeeld:
-
0. De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid
met betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
-
1. De aanvrager toont aan dat deze een integriteitsbeleid heeft vastgesteld en procedures
heeft geïntroduceerd om aan dit beleid toepassing te kunnen geven. Het screenen van
personeel bij werving vormt onderdeel van dit integriteitsbeleid en de procedures
om er toepassing aan te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures dienen
erop gericht te zijn om ernstige vormen van ongepast gedrag, daaronder begrepen seksuele
misstanden en racisme, jegens medewerkers en andere betrokkenen tijdens de uitvoering
van de voorgestelde activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft door de aanvrager
en andere partijen die zij bij de activiteiten betrekken, zoveel mogelijk te voorkomen
en in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk
te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. Deze procedures moeten zodanig
zijn ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp is gewaarborgd.
De werking van deze twee vereisten is gelijk aan de werking van de criteria opgenomen
in de drempeltoets: wordt niet aan de vereisten voldaan, dan komt de aanvrager niet
in aanmerking voor subsidie.
BZ hanteert hiervoor de ORIA (Organizational Risk and Integrity Assessment) of het
Partos certificaat. Alleen aanvragers die een positieve beoordeling van de drempelcriteria
(zie paragraaf 3.1) hebben ontvangen, worden separaat door BZ uitgenodigd om een ORIA
of Partos certificaat aan te leveren. Deze hoeft dus niet te worden meegestuurd met de aanvraag.
Het tijdig aanleveren van een volledig ingevulde ORIA (inclusief bijlagen) en een
positieve beoordeling van de verplichte onderdelen van de ORIA is verplicht om voor
subsidietoekenning in aanmerking te kunnen komen. Indien een organisatie een nog geldige
positief beoordeelde ORIA of een geldig Partos certificaat heeft, moet deze worden
aangeleverd.
3.4. Wie komt niet voor subsidie in aanmerking
Niet in aanmerking voor subsidie komen:
-
• Organisaties met winstoogmerk;
-
• Overheidsorganisaties en organisaties waarbij de overheid de enige of meerderheidsaandeelhouder
is;
-
• Intergouvernementele organisaties;
-
• Organisaties die een aanvraag indienen als of namens een samenwerkingsverband (alliantie,
consortium).
4. Beschikbare middelen en de verdeling daarvan
Voor subsidieverlening in het kader van de sub-instrumenten van dit subsidiebeleidskader
stelt de Minister van Buitenlandse Zaken een totaalbedrag van € 84.745.00012 beschikbaar voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2030, voor subsidieverlening voor een periode van vijf jaar (60 maanden).13
Het voor subsidieverlening beschikbare bedrag gedurende de volledige looptijd van
vijf jaar is als volgt verdeeld over de sub-instrumenten binnen dit subsidiebeleidskader:
|
Subsidie subinstrument
|
Totaal subsidieplafond per instrument (€)
|
Verdere uitwerking in
|
|
LHBTIQ+
|
€ 49.850.000
|
Hoofdstuk 8
|
|
Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (FoRB)
|
€ 34.895.000
|
Hoofdstuk 9
|
De beschikbare middelen worden per sub-instrument verdeeld via een subsidietender.
De rangschikking van de aanvragen wordt vastgesteld volgens de uitkomsten van de beoordeling
van de aanvragen aan dit subsidiebeleidskader opgenomen kwalitatieve criteria (zie
paragrafen 8.6 en 9.6). Alleen tijdig ingediende en volledige aanvragen die aan de
drempelcriteria voldoen, worden op kwaliteit beoordeeld. De beoordeling vindt uitsluitend
plaats op basis van de informatie die vóór sluiting van de aanvraagtermijn is ontvangen.
Hoofdstuk 7 bevat algemene bepalingen over beoordeling en selectie. De specifieke
verdeelsystematiek van de beschikbare middelen per sub-instrument is uitgewerkt in
resp. paragraaf 8.5 en 9.5.
6. Aanvraagprocedure
6.1. Proces en tijdslijnen
-
• Aanvragen kunnen worden ingediend gedurende de openstellingsperiode: 15 december 2025 – 9 maart 2026, sluiting om 23.59 uur CET.
-
○ Aanvragen die worden ingediend na de vermelde sluitingsdatum en -tijd, worden afgewezen.
Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de aanvraag door het Ministerie
van Buitenlandse Zaken is ontvangen. De aanvragende organisatie is volledig verantwoordelijk voor een tijdige en volledige
indiening van de aanvraag.
-
• Besluitvorming over de drempeltoets volgt uiterlijk: 20 april 2026.
-
• Bij een positieve beoordeling van de drempeltoets ontvangt de aanvrager een verzoek
tot indienen van:
-
1. ORIA-documenten; of geldig Partos certificaat.
-
2. Voor specialistische organisaties die aanspraak maken op maatwerk: uitvoering van
de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9),
wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard
4400).
Aanvragers krijgen vanaf het verzoek tot het indienen van deze informatie 4 weken de tijd om de benodigde documenten aan te leveren. Beide documenten zullen gelijktijdig
met de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag worden beoordeeld.
N.B. Indien de beoordeling van bovengenoemde bij 1) en 2) genoemde documenten negatief
is, ontvangt de aanvrager een afwijzingsbeschikking.
-
• Indien de beoordeling van de drempeltoets (na het aanleveren van de ORIA- en uitvoering
van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9),
wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard
4400) alsnog) negatief is, ontvangt de aanvrager een afwijzingsbeschikking.
-
• Besluitvorming over al dan niet toekenning van subsidie volgt uiterlijk: 6 juli 2026
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde
lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag
niet voldoen aan de formele vereisten die op grond van dit subsidiebeleidskader aan
aanvragen worden gesteld, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum
en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen. Hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen van aanvragen
een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de minister geen toepassing
zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in verband met de
tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de tijd
die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. In dat geval zal de aanvraag
derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals
hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot een lagere rangschikking of zelfs afwijzing
van de subsidieaanvraag.
Aanvragen dienen volledig en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend
door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding
van naam en functie. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.
Bij het opstellen van de subsidieaanvraag is het kortheidshalve verwijzen naar andere
onderdelen van de aanvraag of bijlagen niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten
uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan.
Indien onderdelen van het aanvraagformulier – met inbegrip van bijlages – niet worden
ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal. Bijlagen die zijn opgesteld
in een andere taal dan het Engels dienen voorzien te zijn van een vertaling in het
Engels. Additionele informatie (zoals USB-sticks van een organisatie) worden niet
meegenomen in de beoordeling van een aanvraag.
Het heeft de uitdrukkelijke voorkeur dat aanvragen per e-mail in .pdf-formaat worden
ingediend, met daarbij het budget in Excel. Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar: DMM-focus@minbuza.nl
onder vermelding van aanvraag Focus on Freedom [+ naam sub-instrument] subsidiebeleidskader.
Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor
gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er
rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen. E-mails groter
dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt dat het moment
waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip
waarop de aanvraag is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in
de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst.
16
Eventuele (technische) problemen bij verzending komen voor rekening en risico van
aanvrager.
Indiening van aanvragen per post wordt afgeraden. Indien u daar niettemin voor kiest,
of voor indienen in persoon of koerier, neemt u dan tijdig contact op met het Ministerie via het e-mailadres: DMM-focus@minbuza.nl onder vermelding
van aanvraag Focus on Freedom [+ naam sub-instrument] subsidiebeleidskader. Houd hierbij rekening met post verzendtermijnen en met de omstandigheid dat de datum
van ontvangst wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip van inschrijving door
BZ en dat ’s avonds en op zaterdag en zondag door BZ geen post wordt ingeschreven.
Voor het Focus on Freedom subsidiebeleidskader is aan de hand van de Q&A’s bij het
subsidiebeleidskader FemFocus reeds een Q&A document opgesteld en openbaar beschikbaar.
Op 17 december vindt van 11:00 tot 12:30 uur een informatiesessie plaats waarin het
instrument Focus on Freedom wordt toegelicht. Na deze sessie is er tot en met 9 januari
de mogelijkheid om schriftelijk vragen in te dienen. Het streven is om de ingediende
vragen uiterlijk op 23 januari te beantwoorden.
Voor meer informatie over de Q&A en informatiesessie wordt verwezen naar: Grant programmes | Government.nl.
6.2. Vereiste documenten bij de aanvraag
Bij het indienen van een aanvraag geldt dat dit volgens de verplichte formats moet
worden gedaan. Hieronder volgt een overzicht van deze verplichte documenten en formats.
I Verplichte documenten en bijlagen bij de aanvraag
Bij de subsidieaanvraag dienen de volgende documenten te worden aangeleverd:
-
A. Een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens het verplichte format in Annex 1.
-
B.
Statuten van de aanvrager, waaruit blijkt dat de aanvrager een maatschappelijke organisatie
is en waarop de datum en plaats van oprichting duidelijk op vermeld staan evenals
de plaats van statutaire vestiging.
-
C. Een volledig ingevulde Tabel 1 in Annex 2 om aan te tonen dat wordt voldaan aan het drempelcriterium financiële onafhankelijkheid
(zie Annex 2, sectie 2.A).
-
D.
Door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen van de boekjaren 2022, 2023 en 2024. Voor deze jaarrekeningen moet per jaarrekening
worden aangegeven op welke pagina en onder welke paragraaf de gevraagde informatie
m.b.t. de voorwaarde voor financiële onafhankelijkheid terug te vinden is. Daar waar
geen gecontroleerde jaarrekeningen kunnen worden overlegd, dient de aanvrager een
sluitende onderbouwing te geven waarom de jaarrekeningen niet door een accountant
zijn gecontroleerd.
-
E.
Track record
17 van de organisatie, volgens het verplichte format in Annex 5.
-
F.
Projectvoorstel incl. beleidsprincipes
18, opgesteld volgens het verplichte format (zie Annex 3.1 (Gelijke rechten voor LHBTIQ+
personen) of 3.2 (Vrijheid van Religie en Levensovertuiging). Voor het instrument
Vrijheid van Religie en Levensovertuiging dient er per deelaanvraag een apart projectvoorstel
ingediend te worden.
-
G.
Begroting in Excel, opgesteld in het verplichte format (Annex 4.2). Dat wil zeggen:
-
i) een gedetailleerde begroting voor de eerste twaalf maanden, aangevuld met een meerjarenraming
voor de resterende project periode;
-
ii) narratieve uitleg hoe tot de bedragen in het budget is gekomen (geen vast format);
-
iii) alle onderliggende PxQ berekeningen (geen vast format).
-
H.
Een beschrijving van het door de aanvrager te hanteren proces van selectie en monitoring
van in-country partners met daarin:
II Verplichte bijlagen voor aanvragers die menen in aanmerking te komen voor maatwerk
in verband met het drempelcriterium D.2
De onderstaande bijlagen hoeven alleen te worden aangeleverd door aanvragers die menen
in aanmerking te komen voor maatwerk in verband met het drempelcriterium D.2 over
financiële onafhankelijkheid (zie uitleg onder paragraaf 3.2). Deze aanvragers sturen
de volgende informatie met de aanvraag mee (zie ook het in te vullen formulier in
Annex 2):
Voor een specialistische organisatie:
-
I. In aanvulling op het track record zoals vermeld onder E hierboven (in te vullen in
Annex 5): een additioneel track record van minimaal vijf en maximaal tien projecten of programma’s die gericht waren op
het kernthema waarop het sub-instrument betrekking heeft in het kader waarvan de organisatie
subsidie aanvraagt. Ten minste één project moet van meer dan tien jaar geleden zijn.
Dit moet worden ingevuld in Annex 2, waar ook nadere toelichting hierover te vinden
is.
-
J.
Door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen van 2020, 2021, 2022, 2023 en 2024. Daar waar geen gecontroleerde jaarrekeningen
kunnen worden overlegd, dient de aanvrager een onderbouwing te geven waarom de jaarrekeningen
niet door een accountant zijn gecontroleerd. Duidelijk moet worden aangegeven op welke
pagina en bij welke sectie in de jaarrekeningen de gevraagde informatie uit tabel 2
in annex 2 kan worden gevonden (zie K).
-
K.
De ingevulde Tabel 2 in Annex 2 maakt inzichtelijk dat minimaal 80% van de jaarlijkse programma-uitgaven van de aanvrager
gedurende deze vijf jaar naar activiteiten en interventies op dit kernthema ging.
Aanvragers wordt gevraagd om uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op
basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen
specifieke werkzaamheden (Standaard 4400). Let op: Dit rapport wordt pas na de drempeltoets
opgevraagd, samen met de ORIA of Partos-informatie. Aanvragers ontvangen hierover
bericht en krijgen 4 weken de tijd de informatie aan te leveren. Deze hoeft dus nog
niet meegestuurd te worden met de aanvraag.
Voor een kleine, zuidelijke organisatie:
-
L. Uit de statuten onder B hierboven blijkt dat de aanvragende organisatie is opgericht en statutair
is gevestigd in een land vermeld op het overzicht met lage- en middeninkomenslanden
volgens de OESO-DAC indeling. Mochten de statuten hiervoor onvoldoende bewijs leveren,
dan kan de aanvrager een oprichtingsakte als bijlage bij de aanvraag meesturen die
dit aantoont.
-
M. De aanvrager overlegt diens meest recente financiële jaarrekening waaruit blijkt dat hij maximaal EUR 500.000 heeft uitgegeven aan werknemers van uw
organisatie die in loondienst zijn.
7. Beoordelings- en selectieprocedure
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van
Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn
onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van dit subsidiebeleidskader.
Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig
de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
Beoordeling drempelcriteria
Tijdig ontvangen aanvragen worden behandeld volgens de volgende beoordelings- en selectieprocedure.
De aanvrager en de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dienen allereerst
te voldoen aan alle drempelcriteria. De drempelcriteria staan beschreven in paragraaf 3.1
van dit subsidiebeleidskader. Bij het niet voldoen aan één (of meer) van de drempelcriteria
wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld. De aanvrager ontvangt hierover
bericht.
Beoordeling ORIA en maatwerk
Aanvragers van wie de aanvraag voldoet aan de drempelcriteria ontvangen vanuit BZ
bericht hierover. Deze mededeling zal steeds onder voorbehoud zijn gelet het bepaalde
in paragraaf 3.3 inzake de nog aan te leveren vereiste documenten voor de Organisational
Risk and Integrity Assessment (ORIA), of een geldig Partos certificaat met het oog
op de beoordeling aan de criteria over organisatiecapaciteit en integriteitsbeleid.
Aanvragers die aanspraak maken op maatwerk als specialistische organisatie (zie paragraaf 3.2),
wordt gevraagd om uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van
het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen
specifieke werkzaamheden (Standaard 4400). Dit rapport hoeft nog niet te worden meegestuurd met de aanvraag, maar pas later
(zie paragraaf 6.1).
N.B. Goedkeuring van de drempeltoets op basis van de bij de drempeltoets aangeleverde
informatie is voorwaardelijk. Indien blijkt dat niet is aangetoond dat aan de vereisten
om te worden aangemerkt als specialistische organisatie wordt voldaan, wordt de aanvraag
afgewezen en niet verder beoordeeld.
Een positieve beoordeling van de verplichte onderdelen van de ORIA en, voor organisaties
die in aanmerking willen komen voor maatwerk, van bovengenoemd rapport van de accountant
is noodzakelijk om voor subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen. BZ voert
de ORIA-beoordeling en de beoordeling van het accountantsrapport gelijktijdig uit
met de op de drempeltoets volgende inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvraag.
Inhoudelijke beoordeling
Voor de inhoudelijke beoordeling hanteert BZ kwalitatieve beoordelingscriteria, die
zijn opgenomen in de betreffende sub-instrument-hoofdstukken (paragraaf 8.6 en 9.6).
De kwalitatieve beoordelingscriteria hebben betrekking op het trackrecord, het projectvoorstel
(inclusief budget) en de beleidsprincipes. De puntentoekenning per onderdeel is als
volgt:
|
Onderdeel
|
Maximaal aantal te behalen punten
|
Minimumscore per onderdeel
|
|
Trackrecord
|
40
|
25
|
|
Projectvoorstel inclusief budget
|
60
|
35
|
|
Beleidsprincipes
|
10
|
6
|
|
Totaal
|
110
|
–
|
Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet de algehele kwaliteit van de aanvraag
ten minste als ruim voldoende worden beoordeeld. Dit betekent een totaalscore van minimaal 77 punten van de maximaal 110 punten. Daarnaast moet ook ieder afzonderlijk onderdeel ten minste als ruim voldoende worden
beoordeeld, blijkend uit de in bovenstaande tabel genoemde te behalen minimumscore.
(Let op: om de vereiste minimum score van 77 punten te behalen volstaat het niet om
per onderdeel van de aanvraag het minimum aantal punten te behalen). Aanvragen die
niet aan deze vereisten ten aanzien van kwaliteit voldoen worden afgewezen.
De verdeelsystematiek van de beschikbare middelen is per specifiek sub-instrument
uitgewerkt in resp. paragraaf 8.5 en 9.5.
De besluitvorming zal plaatsvinden met oog voor artikel 10 van het Subsidiebesluit
Ministerie van Buitenlandse Zaken19. De minister kan subsidieverlening weigeren als het verlenen van subsidie niet verenigbaar
is met zijn beleid op het gebied van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingshulp;
het moet daarbij gaan om publiekelijk kenbaar beleid, bijvoorbeeld uit de memorie
van toelichting bij de begroting van het Ministerie, uit Kamerstukken of uit beleidsregels
op grond van artikel 6, eerste lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
8. Sub-instrument 1: Gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen (LHBTIQ+)
8.1. Beleidscontext en doelstelling
Wereldwijd staan de mensenrechten en veiligheid van lhbtiq+-personen steeds meer onder
druk. Deze groep wordt in veel landen geconfronteerd met discriminatie, geweld en
beperkte toegang tot essentiële diensten. Dit subsidie sub-instrument draagt bij aan
het realiseren van betere toegang tot (gelijke) rechten, versterking van de positie
van lhbtiq+-personen door lokale maatschappelijke organisaties en overige actoren
die zich hiervoor inzetten te steunen, verbeterde toegang tot beschermingsmechanismen
en diensten die de fysieke veiligheid van lhbtiq+-personen verbeteren, en het stimuleert
de inhoudelijke dialoog met (lokale en nationale) overheden en religieuze en overige
actoren.
Het sub-instrument Gelijke rechten voor lhbtiq+-personen (hierna: LHBTIQ+) sluit aan
bij de bredere Nederlandse beleidsdoelstellingen zoals vastgelegd in de MDIR-nota20 en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme21.
De hoofddoelstellingen van dit sub-instrument zijn:
-
1. Het versterken van lokale maatschappelijke organisaties en gemeenschapsorganisaties
die zich inzetten voor de rechten, bescherming en inclusie van lhbtiq+-personen;
-
2. Het verbeteren van de toegang tot juridische en psychosociale ondersteuning, een veilige
omgeving en bescherming voor lhbtiq+-personen;
-
3. Het stimuleren van economische en maatschappelijke participatie van lhbtiq+-personen;
-
4. Het bevorderen van een inclusieve dialoog met relevante actoren om wet- en regelgeving
te verbeteren en sociale stigma’s te verminderen;
-
5. Het ondersteunen van belangenbehartiging om discriminatie tegen lhbtiq+ personen tegen
te gaan en gelijke rechten te bevorderen.
Het sub-instrument draagt daarmee bij aan de duurzame versterking van lokale initiatieven
die de positie van lhbtiq+-personen verbeteren op korte en lange termijn. De doelstellingen
van dit sub-instrument zijn in lijn met de doelstellingen van het Nederlandse buitenlandse
mensenrechtenbeleid op lhbtiq+, te weten 1) de decriminalisering van homoseksualiteit
en/of diverse gender identiteit en expressie; 2) het tegengaan van geweld en discriminatie
tegen lhbtiq+-personen; en 3) het bevorderen van sociale acceptatie van lhbtiq+-personen.
Dit zijn tevens thema’s waar Nederland decennialange expertise en netwerken op heeft
ontwikkeld, en waar Nederlandse bilaterale en multilaterale vertegenwoordigingen diplomatieke
capaciteit op hebben.
Voor overige generieke beleidsuitgangspunten, zoals capaciteitsversterking van maatschappelijke
organisaties en lokaal geleide ontwikkeling, wordt verwezen naar het overkoepelend
deel, paragraaf 1.2.
8.2. Geografische focus
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft voor het sub-instrument Gelijke rechten
voor LHBTIQ+ personen een landenlijst vastgesteld, waarop de landen zijn ingedeeld
in regio’s. Wegens de gevoeligheid van de thematiek en veiligheidsoverwegingen is
nadere informatie over de landenlijst uitsluitend op verzoek beschikbaar via het Ministerie
van Buitenlandse Zaken (DMM-focus@minbuza.nl). Bij een verzoek voor nadere informatie
dienen het meest recente jaarverslag en de statuten van de organisatie te worden meegestuurd.
Om in aanmerking te komen voor subsidie binnen het sub-instrument Gelijke rechten
voor LHBTIQ+ personen richt de aanvraag zich op minimaal drie en maximaal twintig landen. Minstens 50% van de gekozen landen dient te zijn opgenomen in bovengenoemde landenlijst.22 Overige landen mogen vrij worden gekozen, uitgezonderd Rwanda, mits deze in lijn
zijn met de beleidsdoelstellingen zoals beschreven in paragraaf 8.1. Het bevorderen
van gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is gebaat bij regionale en cross-regionale
samenwerking. Ingediende aanvragen die zich richten op zes of meer landen dienen over minimaal twee regio’s, zoals aangegeven op de landenlijst, verspreid te zijn. Aanvragen gericht op minder
dan zes landen zijn gericht op één regio of twee regio’s.
Rol van internationale/regionale maatschappelijke organisaties
Een internationale/regionale maatschappelijke organisatie kan door een support partner slechts in één van de gekozen landen als in-country
partner worden ingezet om samenwerking tussen lokale maatschappelijke organisaties
te ondersteunen, wanneer de support partner daar zelf geen lokaal netwerk heeft en
geen coördinerende rol kan vervullen. In alle overige gekozen landen dient de support
partner zelf te beschikken over lokale operationele capaciteit en/of een gevestigd
netwerk en wordt uitsluitend samengewerkt met lokale maatschappelijke organisaties.
8.3. Specifieke invulling van subsidiabele activiteiten
Binnen dit instrument wordt van de aanvragers verwacht dat zij financierings- en capaciteitsversterkende
activiteiten ontwikkelen en aan internationale belangenbehartiging doen (zie paragraaf 2.1,
2.2 en 2.3), welke activiteiten dienen bij te dragen aan de doelstellingen van het
sub-instrument, zoals beschreven in paragraaf 8.1.
Financieringsactiviteiten
De support partner ondersteunt in-country partners financieel bij de uitvoering van
activiteiten die aansluiten bij de beleidsdoelen van dit instrument, zie ook paragraaf 2.1.
De in-country partners zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van
deze activiteiten. De support partner faciliteert dit door een transparant aanvraagproces
op te zetten en te hanteren voor selectie, financiering en begeleiding van de in-country
partners.
In het kader van dit instrument kunnen support partners in-country partners financieel
steunen bij activiteiten gericht op onder andere (niet limitatief):
-
• Het opzetten van veilige ruimtes, zoals opvanghuizen voor lhbtiq+-personen die met
huiselijk of intiem partnergeweld dan wel andere vormen van geweld en vervolging te
maken hebben als gevolg van hun mensenrechtenwerk;
-
• Het bieden van psychosociale steun en juridische hulp aan slachtoffers van vervolging,
geweld of discriminatie;
-
• Het faciliteren van noodhulp en tijdelijke relocatie voor lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers;
-
• Bewustwordingscampagnes en educatieve programma’s die stigma’s en misinformatie bestrijden
en zichtbaarheid vergroten;
-
• Dialoogtrajecten met overheden en religieuze actoren om beleid en wetgeving te verbeteren
en bescherming te waarborgen.
Nb.
Financieringsactiviteiten kunnen zien op dienstverlening, dialoog en/of coördinatie
en ondersteuning door de internationale/regionale organisaties (zie hoofdstuk 2).
Minimaal 30% van het voor financieringsactiviteiten aangevraagde budget dient te worden
besteed aan het financieel ondersteunen van dienstverlening.
Capaciteitsversterkende activiteiten
De support partner ondersteunt lokale maatschappelijke organisaties bij de versterking
van hun capaciteit, in lijn met de generieke uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 2.2.
Deze ondersteuning is gericht op het vergroten van de effectiviteit, autonomie en
duurzaamheid van lokale maatschappelijke organisaties, en is niet direct gericht op
de target communities.
Internationale/regionale organisaties kunnen onder de condities genoemd in paragraaf 1.3
door de support partner of door lokaal maatschappelijke organisaties ingeschakelde
derden ondersteunen bij de capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties.
De invulling wordt afgestemd op de behoefte van de lokale maatschappelijke organisaties
en is in beginsel overeengekomen in de inceptiefase. Specifieke voorbeelden van capaciteitsversterking
binnen dit instrument zijn (niet limitatief):
-
• Trainingen en capaciteitsopbouw op het gebied van governance, financieel beheer, HR, integriteit (inclusief SEAH en preventie van fraude en corruptie),
MEL en communicatie;
-
• Ondersteuning bij organisatieontwikkeling en strategische samenwerking;
-
• Kennisdeling en het faciliteren van onderlinge samenwerking en netwerken;
Trainingen en begeleiding voor allies (zoals lokale beleidsmakers, rechters, advocaten, religieuze actoren) om lhbtiq+-rechten
op te nemen in beleid en praktijk.
Internationale belangenbehartigingsactiviteiten
De support partner voert internationale belangenbehartigingsactiviteiten uit die bijdragen
aan de beleidsdoelstellingen zoals geformuleerd in paragrafen 2.3 en 8.1. Deze activiteiten
vinden plaats op multilateraal, internationaal en regionaal niveau. De bestedingsruimte
voor deze component bedraagt minimaal 12% en maximaal 20% van de totale gevraagde
(zie paragraaf 2.4) subsidiemiddelen. In aanvulling op de generieke richtlijnen in
paragraaf 2.3 kan hierbij gedacht worden aan:
-
• Bijdragen aan het monitoren van naleving en schending van mensenrechten op basis van
seksuele oriëntatie, genderidentiteit, expressie en sekseigenschappen;
-
• Organiseren en bijdragen aan leeractiviteiten binnen en tussen netwerken om kennis
en capaciteiten te delen en te versterken rondom internationale belangenbehartiging;
-
• Versterken van de zichtbaarheid en stem van lokale partners, activisten en target
communities in multilaterale beleidsprocessen, met als doel hun positie in mondiale
beleidsvorming te verbeteren;
-
• Onderhouden van structurele dialoog met multilaterale organisaties (zoals de VN, EU,
AU, etc.) en het leveren van inhoudelijke bijdragen aan gedeelde beleidsagenda’s;
-
• Deelname en bijdrage aan (inter)nationale campagnes, rechtsbijstand, evenementen of
gezamenlijke verklaringen die bijdragen aan o.a. het tegengaan van anti-lhbtiq+-wetgeving;
-
• Kennisdeling en gezamenlijke analyses met multilaterale en internationale partners
om beleidsontwikkeling te voeden en de evidence base voor lhbtiq+-interventies en
beleid te versterken;
-
• Cross-regionale samenwerking en uitwisseling tussen in-country partners om (inter)nationale
belangenbehartiging te versterken.
Nb.
Aanvragers dienen in hun begroting een onderscheid te maken tussen financieringsactiviteiten,
capaciteitsversterkende activiteiten en internationale belangenbehartiging vanuit
de support partner.
Let op dat bij het opstellen van de projectbegroting (zie ook paragraaf 6.2, onderdeel
G) dat de respectievelijke kosten voor de drie in deze paragraaf genoemde activiteiten
moeten worden uitgesplitst.
8.4. Subsidieplafond en omvang aanvraag
Het subsidieplafond voor dit sub-instrument (Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen)
bedraagt € 49.850.000 voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2030, voor subsidieverlening voor een periode van vijf jaar (60 maanden).23
De omvang van een aanvraag bedraagt minimaal 33.3% en maximaal 50% van het voor dit
sub-instrument beschikbare budget. Dit betekent dat een aanvraag minimaal € 16.616.000,
en maximaal € 24.925.000 bedraagt. Er zullen maximaal 3 subsidies worden verleend
onder sub-instrument 1: Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen (LHBTIQ+).
8.5. Verdeling van middelen binnen het sub-instrument
In aanvulling op de hoofdstukken 4 en 7 geldt het volgende:
De verdeling van middelen vindt plaats via een subsidietender, oftewel op basis van
kwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 4. De kwaliteit wordt beoordeeld door beoordeling
van aanvragen op grond van de kwalitatieve criteria neergelegd in paragraaf 8.6. De
uitkomsten van deze beoordeling leiden tot een rangorde van de aanvragen op basis
van kwaliteit. Aanvragen die niet van ten minste ruim voldoende kwaliteit zijn (zie
hoofdstuk 7) worden niet meegenomen in deze rangschikking.
De minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde (op kwaliteit),
totdat het subsidieplafond is uitgeput. De aanvragen die het beste aan de kwalitatieve
criteria voldoen, worden als eerste gehonoreerd, mits ze van ten minste ruim voldoende
kwaliteit zijn.
Indien het resterende budget niet toereikend is om de eerstvolgende aanvraag in de
rangorde volledig te honoreren, zal deze aanvraag slechts gedeeltelijk worden gehonoreerd,
namelijk voor zover het resterende budget dit toelaat. Daarbij wordt rekening gehouden
met een evenwichtige spreiding van de middelen over de landen waarop aanvragen zijn
ontvangen.
Een aanvrager ontvangt een besluit op zijn aanvraag, waarin wordt aangegeven of sprake
is van een volledige toekenning, een gedeeltelijke toekenning/gedeeltelijke afwijzing
of een volledige afwijzing. Van een gedeeltelijke toekenning kan sprake zijn als de
voor dit instrument beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle kwalificerende
aanvragen te honoreren en/of ten behoeve van een evenwichtige spreiding van de beschikbare
middelen over de landen waarop aanvragen zijn ontvangen. Van een afwijzing kan sprake
zijn indien de kwaliteit van een aanvraag niet ruim voldoende is
8.6. Specifieke kwalitatieve criteria
De ingediende aanvraag wordt, indien toetsing op de drempelcriteria zoals genoemd
in paragraaf 3.1 met positieve uitkomst is afgerond, beoordeeld op basis van de volgende
kwalitatieve criteria.
Onderdeel I: Track Record (maximaal 40 punten)
-
1.
Track record op capaciteitsversterking (maximaal 10 punten)
-
a) De mate waarin de aanvrager aantoonbaar ervaring heeft met capaciteitsversterking
ten behoeve van lokale maatschappelijke organisaties in LMIL die zich inzetten voor
gelijke rechten voor lhbtiq+-personen, afgestemd op de behoeften van deze organisaties.
-
b) De mate waarin de door de aanvrager ingezette capaciteitsversterking tot positieve
en duurzame verandering heeft geleid bij lokale maatschappelijke organisaties, en
er door de aanvrager uit deze ervaringen is geleerd.
-
2.
Track record op financieringsmechanismen (maximaal 10 punten)
De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met het opzetten en beheren van systemen
voor het beschikbaar stellen en verantwoorden van middelen aan in-country partners,
op een wijze die ruimte laat voor transparantie, wederzijds vertrouwen en een passende
mate van verantwoordelijkheid bij deze partners.
-
3.
Beschikking over lokaal en relevant netwerk (maximaal 10 punten)
-
a) De mate waarin de aanvrager beschikt over een voor de beleidsdoelstellingen (zie paragraaf 8.1)
van het instrument relevant en divers netwerk van lokale maatschappelijke organisaties
in de door hem gekozen landen, dat aantoont dat de aanvrager stevig is ingebed in
de lokale context.
-
b) In gevallen waarin de aanvrager niet beschikt over een relevant netwerk van lokale
maatschappelijke organisaties in één van de landen waarvoor de aanvraag wordt ingediend:
de mate waarin de aanvrager in staat is een geschikte internationale of regionale
maatschappelijke organisatie te identificeren die, in samenwerking met lokale maatschappelijke
organisaties, als in-country partner kan optreden in een coördinerende en ondersteunende
rol.
-
4.
Track record op belangenbehartiging (maximaal 10 punten)
De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met belangenbehartiging gericht op gelijke
rechten voor lhbtiq+-personen binnen regionale, internationale en multilaterale gremia
en hiermee de vraag-gestuurde belangen van lokale maatschappelijke organisaties heeft
vertegenwoordigd en hun positie heeft versterkt.
Onderdeel II: Voorstel (maximaal 60 punten)
-
5.
Context-, stakeholder- en probleemanalyse, en voorstel incl. landenkeuze (maximaal
20 punten)
-
a) De mate waarin een gedegen en relevante context-, stakeholder- en probleemanalyse
wordt geschetst met aandacht voor intersectionaliteit en de verschillende target communities.
-
b) De mate waarin het voorstel voor activiteiten logisch voortvloeit uit en aansluit
op de context-, stakeholder- en probleemanalyse.
-
c) De mate waarin de keuze voor (een combinatie van) specifieke landen logisch voortvloeit
uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en goed is onderbouwd.
-
d) De mate waarin het voorstel overtuigend onderbouwt hoe de interventie bijdraagt aan
duurzame resultaten.
-
6.
Visie en aanpak op lokalisering (maximaal 5 punten)
De mate waarin de aanvrager een heldere visie en aanpak presenteert voor het stimuleren
van lokaal eigenaarschap, met inzicht in de rolverdeling tussen de aanvrager en in-country
partners (lokale maatschappelijke organisaties, en indien van toepassing, internationale
regionale organisaties) bij het ontwerp en de implementatie van het programma.
-
7.
Selectie en beoordelingsproces van in-country partners (maximaal 5 punten)
De mate waarin het selectieproces van in-country partners zorgvuldig, objectief en
inclusief is ingericht. Daarbij is van belang dat er duidelijke procedures zijn voor
het selecteren van nieuwe partners en voor de herbeoordeling van bestaande partners,
waarvan de organisatiecapaciteit als voldoende is beoordeeld om voor ondersteuning
in aanmerking te komen.
-
8.
Capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties (maximaal 10 punten)
-
a) De mate waarin de voorgestelde aanpak voor capaciteitsversterking blijk geeft van
een vraag-gestuurde werkwijze, met aandacht voor de lokale context en de (nader te
bepalen) capaciteitsbehoeften van lokale maatschappelijke partners.
-
b) De mate waarin de voorgestelde aanpak is gebaseerd op een duidelijke visie op capaciteitsversterking.
-
9.
Internationale belangenbehartiging (5 punten)
De mate waarin de door de aanvrager zelf uit te voeren belangenbehartigingsactiviteiten
logisch voortvloeien uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en bijdragen
aan het vergroten van cross-regionale samenwerking en het netwerk van lokale maatschappelijke
organisatiesop een adaptieve, bewijs- en vraag-gestuurde wijze met betrokkenheid van
lhbtiq+ vertegenwoordigers.
-
10.
MEL systematiek (maximaal 5 punten)
-
a) De mate waarin de voorgestelde aanpak en taakverdeling voor MEL in samenwerking met
in-country partners wordt ontwikkeld.
-
b) De mate waarin deze aanpak zodanig is ingericht dat deze de voortgang van het programma
bewaakt, hierover op transparante wijze verantwoording mogelijk maakt en als basis
dient voor tijdige aanpassing van activiteiten binnen de vereisten van dit subsidiebeleidskader.
-
11.
Risicobeheersing (maximaal 5 punten)
De mate waarin de risico’s voor het voorgestelde programma en voor alle betrokkenen
inzichtelijk zijn gemaakt en deze zijn voorzien van passende mitigerende maatregelen.
-
12.
Budget (5 punten)
De mate waarin de benodigde middelen, en de verdeling daarvan, opgenomen in de begroting
bij de aanvraag, in evenredige verhouding staan tot de context- stakeholder- en probleemanalyse,
de uit te voeren activiteiten en de te realiseren resultaten.
Onderdeel III: Beleidsprincipes (maximaal 10 punten)
9. Sub-Instrument 2: Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (FoRB)
9.1. Beleidscontext en doelstelling
Wereldwijd staat de vrijheid van religie en levensovertuiging in toenemende mate onder
druk. Ruim driekwart van de wereldbevolking leeft in landen waar deze vrijheid wordt
beperkt. Religieuze minderheden worden vaak geconfronteerd met discriminatie, geweld,
sociale uitsluiting en stigmatisering. Wetgeving zoals blasfemiewetten en de beperkte
toegang tot essentiële diensten ondermijnen hun positie in de samenleving. Ook mensenrechtenverdedigers
die zich inzetten voor religieuze vrijheid lopen steeds vaker risico’s.
Echter ontbreekt het in veel contexten aan goed toegeruste lokale maatschappelijke
organisaties en religieuze actoren die deze rechten kunnen beschermen en versterken.
Interreligieuze dialoog blijft onderbenut, terwijl het juist in religieus diverse
en kwetsbare samenlevingen cruciaal is voor het voorkomen van spanningen, polarisatie
en gewelddadig extremisme. Binnen religieuze gemeenschappen krijgen vrouwen, jongeren
en lhbtiq+ personen vaak onvoldoende ruimte, en blijven zij uitgesloten van lokale
besluitvorming en bescherming.
De wereldorde is in beweging. Geopolitieke spanningen, autoritaire tendensen en conflicten
zorgen voor toenemende druk op mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging.
In dit krachtenveld groeit het belang van religie als maatschappelijk en politiek
factor. Religieuze leiders en gemeenschappen beschikken over gezag en netwerken tot
diep in de samenleving. Zij kunnen bijdragen aan het herstellen van vertrouwen, het
voorkomen van radicalisering en het bevorderen van sociale cohesie. Tegelijkertijd
kunnen traditionele en religieuze normen botsen met universele mensenrechten, zoals
gendergelijkheid en seksuele en reproductieve rechten. Dit vraagt om zorgvuldige,
kritische dialoog met religieuze actoren, gericht op inclusie en rechtvaardigheid.
De hoofddoelstellingen van dit sub-instrument zijn:
-
1. Het versterken van lokale maatschappelijke organisaties en gemeenschapsorganisaties
die bijdragen aan het bevorderen van vrijheid van religie en bescherming van religieuze
minderheden;
-
2. Het stimuleren van inter-, intra en extra-religieuze dialoog en samenwerking;
-
3. Het tegengaan van spanningen, polarisatie en het risico op gewelddadig extremisme
in kwetsbare en religieus diverse samenlevingen;
-
4. Versterken van inclusie van kwetsbare groepen, waaronder vrouwen, jongeren en lhbtiq+
personen, binnen religieuze gemeenschappen;
-
5. Het ondersteunen van dialoog en internationale belangenbehartiging richting overheden
om discriminatie tegen religieuze minderheden te verminderen en hun positie te versterken.
Het sub-instrument Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (hierna: FoRB) sluit
aan bij de bredere Nederlandse inzet voor mensenrechten, zoals verankerd in de MDIR-nota24 en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme25. Structurele samenwerking met religieuze actoren draagt bij aan de effectiviteit
en duurzaamheid van het Nederlandse buitenlandbeleid.
Voor overige generieke beleidsuitgangspunten, zoals capaciteitsversterking van maatschappelijke
organisaties en lokaal geleide ontwikkeling, wordt verwezen naar het overkoepelend
deel, paragraaf 1.2.
9.2. Geografische focus
Algemeen gesteld dienen de activiteiten plaats te vinden in landen waar de noden van
religieuze minderheden groot zijn en waar reeds ervaring met FoRB-programmering aanwezig
is. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie binnen het FoRB sub-instrument
moet een aanvraag betrekking hebben op activiteiten in één of twee van de volgende
geografische clusters:
Wanneer een aanvraag betrekking heeft op beide hier genoemde geografische clusters,
dient de aanvraag te bestaan uit twee deelaanvragen.
Per cluster worden in de (deel)aanvraag minimaal drie en maximaal zes landen opgenomen. Een aanvraag die bestaat uit twee deelaanvragen (voor beide geografische
clusters een) zal dus minimaal zes en maximaal 12 landen betreffen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft voor het FoRB sub-instrument per geografische cluster een landenlijst vastgesteld. Deze landenlijst betreft de prioritaire landen uit de
bredere lijst die in de voetnoot per cluster is opgenomen. Wegens de gevoeligheid
van de thematiek is nadere informatie over deze landenlijst uitsluitend op verzoek
beschikbaar via het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DMM-focus@minbuza.nl). Bij
een verzoek om nadere informatie over de landenlijst dienen het meest recente jaarverslag
en de statuten van de organisatie te worden meegestuurd.
Elke (deel)aanvraag moet betrekking hebben op drie van de landen die zijn opgenomen in een van bovengenoemde landenlijsten. Daarnaast
kunnen per (deel)aanvraag maximaal drie extra landen worden toegevoegd. De keuze voor deze aanvullende landen is vrij, mits
deze landen binnen het geografische cluster vallen (zoals gespecificeerd in de voetnoot)
waarvoor de aanvraag wordt ingediend.
Rol van internationale/regionale maatschappelijke organisaties
Een internationale/regionale maatschappelijke organisatie kan per deelaanvraag door een support partner slechts in één van de gekozen landen
worden ingezet om samenwerking tussen lokale maatschappelijke organisaties te ondersteunen,
wanneer de support partner daar zelf geen lokaal netwerk heeft en geen coördinerende
rol kan vervullen. In alle overige gekozen landen dient de support partner zelf te
beschikken over lokale operationele capaciteit en/of een gevestigd netwerk en wordt
uitsluitend samengewerkt met lokale maatschappelijke organisaties.
9.3. Specifieke invulling van subsidiabele activiteiten
Binnen dit deelinstrument wordt van de aanvragers verwacht dat zij financierings-
en capaciteitsversterkende activiteiten ontwikkelen (zie paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3)
en aan internationale belangenbehartiging doen, welke activiteiten dienen bij te dragen
aan de doelstellingen van het instrument, zoals beschreven in paragraaf 9.1.
Financieringsactiviteiten
De support partner ondersteunt in-country partners financieel bij de uitvoering van
activiteiten die aansluiten bij de beleidsdoelen van dit instrument, zie ook paragraaf 2.1.
De in-country partners zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van
deze activiteiten. De support partner faciliteert dit door een transparant aanvraagproces
op te zetten en te hanteren voor selectie, financiering en begeleiding van de in-country
partners.
In het kader van dit instrument kunnen support partners in-country partners financieel
steunen bij activiteiten gericht op onder andere (niet limitatief):
-
• Bevorderen van interreligieuze dialoog en samenwerking op lokaal en nationaal niveau
om onderling begrip, respect en vreedzaam samenleven te stimuleren;
-
• Ontwikkelen en uitvoeren van community outreach-projecten die actief bijdragen aan
het bevorderen van tolerantie, inclusie en wederzijds respect;
-
• Opzetten van mediavoorlichting en publiekscampagnes ter versterking van een positief
maatschappelijk klimaat rond religieuze diversiteit en verdraagzaamheid;
-
• Stimuleren van constructieve dialoog met overheden en religieuze leiders gericht op
verbeteringen in beleid en wetgeving ter bescherming van religieuze minderheden;
-
• Bijdragen aan nationale en internationale mensenrechtenprocedures en beleidsdialogen
ter bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging; bieden van juridische
ondersteuning en psychosociale hulp aan mensenrechtenverdedigers en leden van religieuze
minderheden die worden bedreigd, vervolgd of gemarginaliseerd.
Nb.
Financieringsactiviteiten kunnen zien op dienstverlening, dialoog en/of coördinatie
en ondersteuning door de internationale/regionale organisaties (zie hoofdstuk 2).
Minimaal 30% van het voor financieringsactiviteiten aangevraagde budget dient te worden
besteed aan het financieel ondersteunen van dienstverlening.
Capaciteitsversterkende activiteiten.
De support partner ondersteunt lokale maatschappelijke organisaties bij de versterking
van hun capaciteit, in lijn met de generieke uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 2.2.
Deze ondersteuning is gericht op het vergroten van de effectiviteit, autonomie en
duurzaamheid van lokale maatschappelijke organisaties, en is niet direct gericht op
de target communities.
Internationale/regionale organisaties kunnen onder de condities genoemd in paragraaf 1.3
als door de support partner of door lokaal maatschappelijke organisaties ingeschakelde
derden ondersteunen bij de capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties.
De invulling wordt afgestemd op de behoefte van de lokale maatschappelijke organisaties
en is in beginsel overeengekomen in de inceptiefase. Specifieke voorbeelden van capaciteitsversterking
binnen dit instrument zijn (niet limitatief):
-
• Organiseren van trainingen en structurele capaciteitsopbouw voor lokale maatschappelijke
organisaties en religieuze leiders op gebieden zoals goed bestuur, financieel beheer,
personeelsbeleid, integriteit, monitoring en evaluatie, en strategische communicatie;
-
• Stimuleren van kennisdeling en het faciliteren van samenwerking en netwerkvorming
tussen lokale maatschappelijke organisaties en relevante partners;
-
• Bieden van technische ondersteuning aan lokale maatschappelijke organisaties bij de
ontwikkeling van strategieën voor belangenbehartiging en beleidsbeïnvloeding;
-
• Ondersteunen van de oprichting en versterking van duurzame samenwerkingsverbanden
en netwerken, zodat lokale maatschappelijke organisaties beter toegerust zijn om zelfstandig
dialoog te voeren en beleidsverandering te realiseren.
Internationale belangenbehartigingsactiviteiten
De support partner voert internationale belangenbehartigingsactiviteiten uit die bijdragen
aan de beleidsdoelstellingen zoals geformuleerd in paragrafen 2.3 en 9.1. Deze activiteiten
vinden plaats op multilateraal, internationaal en regionaal niveau in afstemming en
met nauwe betrokkenheid van de in-country partner. De bestedingsruimte voor deze component
bedraagt minimaal 12% en maximaal 20% van de totaal gevraagde subsidiebedrag. In aanvulling
op de generieke richtlijnen in paragraaf 2.3 kan hierbij gedacht worden aan:
-
• het onderhouden en versterken van allianties met internationale netwerken, maatschappelijke
organisaties en relevante private actoren;
-
• beleidsbeïnvloeding via het ontwikkelen van position papers, het aanleveren van thematische
bijdragen aan bijvoorbeeld VN-mandaathouders en deelname aan beleidsconsultaties;
-
• het faciliteren van deelname van in-country partners aan relevante internationale
fora en onderhandelingen, zodat lokaal maatschappelijk middenveld toegang krijgt tot
besluitvormings- en beïnvloedingsprocessen;
-
• het signaleren en agenderen van beleidsontwikkelingen, trends en kansen die bijdragen
aan de realisatie van de doelstellingen van dit subsidiebeleidskader;
-
• het versterken van de zichtbaarheid en stem van lokale partners en target communities
in multilaterale beleidsprocessen, met als doel hun positie in mondiale beleidsvorming
te verbeteren;
-
• het onderhouden van structurele dialoog met multilaterale organisaties (zoals VN-organisaties,
de Afrikaanse Unie en ASEAN) en het leveren van inhoudelijke bijdragen aan hun beleidsagenda’s;
-
• deelname aan internationale campagnes of gezamenlijke verklaringen die bijdragen aan
duurzame systeemverandering op het terrein van vrijheid van religie en levensovertuiging;
-
• kennisdeling en gezamenlijke analyses met multilaterale en internationale partners
om beleidsontwikkeling te voeden en de evidence base voor FoRB+-interventies te versterken.
Nb.
Aanvragers dienen in hun begroting een onderscheid te maken tussen financieringsactiviteiten,
capaciteitsversterkende activiteiten en internationale belangenbehartiging vanuit
de support partner.
Let op dat bij het opstellen van de projectbegroting (zie ook paragraaf 6.2 onderdeel G)
de respectievelijke kosten voor de drie in deze paragraaf genoemde activiteiten moeten
worden uitgesplitst.
9.4. Subsidieplafond en omvang aanvraag
Het subsidieplafond voor dit FoRB-instrument bedraagt € 34.895.000 voor de periode
van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2030, voor subsidieverlening voor een periode van vijf jaar (60 maanden).28
Binnen een aanvraag voor dit instrument kan een voorstel worden ingediend voor één
of twee geografische clusters. Wanneer een aanvraag betrekking heeft op twee geografische
clusters, wordt dit beschouwd als een aanvraag met twee deelaanvragen.
De geografische clusters zijn:
Vraagt een aanvrager subsidie aan voor activiteiten in beide geografische clusters,
dan dient zijn aanvraag dus te bestaan uit twee deelaanvragen.
De omvang van een (deel)aanvraag voor een geografisch cluster bedraagt 50% van het
voor dit instrument (Vrijheid van Religie en Levensovertuiging – FoRB) beschikbare
budget van € 34.895.000. Dit betekent dat de omvang van een (deel)aanvraag € 17.447.500
bedraagt.
Wanneer een aanvraag betrekking heeft op beide geografische clusters (zowel Sub-Sahara
Afrika en Noord-Afrika als het Midden-Oosten en Azië), wordt dit beschouwd als één
aanvraag met twee deelaanvragen. De totale omvang van de aanvraag bedraagt in dit
geval 100% van het beschikbare budget (€ 34.895.000).
9.5. Verdeling beschikbare middelen binnen het sub-instrument
In aanvulling op de hoofdstukken 4 en 7 geldt het volgende:
De verdeling van middelen vindt plaats via een subsidietender, oftewel op basis van
kwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 4. De kwaliteit wordt beoordeeld door beoordeling
van aanvragen op grond van de kwalitatieve criteria neergelegd in paragraaf 9.6.
De kwalitatieve beoordeling van aanvragen vindt plaats per geografisch cluster (zie
paragraaf 9.2). Voor elke (deel-)aanvraag voor een geografisch cluster wordt één eindscore
toegekend op basis van de vastgestelde beoordelingscriteria. Indien sprake is van
een aanvraag met twee geografische clusters, ontvangt iedere deelaanvraag een afzonderlijke
eindscore. Alle (deel-)aanvragen worden vervolgens per geografisch cluster gerangschikt
op basis van kwaliteit. Aanvragen die niet van ten minste ruim voldoende kwaliteit
zijn (zie hoofdstuk 7) worden niet meegenomen in deze rangschikking.
De minister besluit per geografisch cluster tot subsidieverlening overeenkomstig deze
rangorde (op kwaliteit), waarbij per regio de best scorende (deel-)aanvraag wordt
gehonoreerd, mits deze van ten minste ruim voldoende kwaliteit is.
Indien in een bepaald geografisch cluster geen (deel-)aanvragen van ruim voldoende
kwaliteit zijn ontvangen, wordt geen subsidie verleend voor activiteiten in het betreffende
geografische cluster; er zullen dan meer middelen beschikbaar zijn voor subsidieverlening
voor activiteiten in andere geografische clusters. Een aanvrager ontvangt een besluit
op zijn aanvraag, waarin wordt aangegeven of sprake is van een volledige toekenning,
een gedeeltelijke toekenning/gedeeltelijke afwijzing, of een volledige afwijzing.
Van een (gedeeltelijke) afwijzing is sprake:
-
• Indien de kwaliteit van een aanvraag niet ruim voldoende is en/of
-
• In geval bij een aanvraag op twee ’geografische clusters de deelaanvraag op slechts
één geografisch cluster wordt toegekend en/of
-
• Indien de voor dit instrument beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle kwalificerende
(deel-)aanvragen te honoreren.
9.6. Specifieke kwalitatieve criteria
De ingediende aanvraag wordt, indien toetsing op de drempelcriteria zoals genoemd
in paragraaf 3.1 met positieve uitkomst is afgerond, beoordeeld op basis van de volgende
kwalitatieve criteria (in geval van deelaanvragen: per deelaanvraag).
Onderdeel I: Track Record (maximaal 40 punten)
-
1.
Track record op capaciteitsversterking (maximaal 10 punten)
-
a) De mate waarin de aanvrager aantoonbaar ervaring heeft met capaciteitsversterking
ten behoeve van lokale maatschappelijke organisaties in LMIL’s die zich inzetten voor
vrijheid van religie en levensovertuiging, afgestemd op de behoeften van deze organisaties.
-
b) De mate waarin de door de aanvrager ingezette capaciteitsversterking tot positieve
verandering heeft geleid bij lokale maatschappelijke organisaties, en er door de aanvrager
uit deze ervaringen is geleerd.
-
2.
Track record op financieringsmechanismen (maximaal 10 punten)
De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met het opzetten en beheren van systemen
voor het beschikbaar stellen en verantwoorden van middelen aan in-country partners,
op een wijze die ruimte laat voor transparantie, wederzijds vertrouwen en een passende
mate van verantwoordelijkheid bij deze partners.
-
3.
Beschikking over lokaal en relevant netwerk (maximaal 10 punten)
-
a) De mate waarin de aanvrager beschikt over een voor de beleidsdoelstellingen (zie paragraaf 9.1)
van het instrument relevant en divers netwerk van lokale maatschappelijke organisaties
in de door hem gekozen landen, dat aantoont dat de aanvrager stevig is ingebed in
de lokale context.
-
b) In gevallen waarin de aanvrager niet beschikt over een relevant netwerk van lokale
maatschappelijke organisaties in één van de landen waarvoor de aanvraag wordt ingediend:
de mate waarin de aanvrager in staat is een geschikte internationale of regionale
maatschappelijke organisatie te identificeren die, in samenwerking met lokale maatschappelijke
organisaties, als in-country partner kan optreden in een coördinerende en ondersteunende
rol.
-
4.
Track record op belangenbehartiging (maximaal 10 punten)
De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met belangenbehartiging gericht op vrijheid
van religie en levensovertuiging binnen regionale, internationale en multilaterale
gremia, hiermee de vraaggestuurde belangen van lokale maatschappelijke organisaties
heeft vertegenwoordigd en hun positie heeft versterkt.
Onderdeel II: Voorstel (maximaal 60 punten)
-
5.
Context-, stakeholder- en probleemanalyse en landenkeuze (maximaal 20 punten)
-
a) De mate waarin een gedegen en relevante context-, stakeholder- en probleemanalyse
wordt geschetst met aandacht voor intersectionaliteit en de verschillende target communities.
-
b) De mate waarin het voorstel voor activiteiten logisch voortvloeit uit en aansluit
op de context-, stakeholder- en probleemanalyse.
-
c) De mate waarin de keuze voor (een combinatie van) specifieke landen logisch voortvloeit
uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en goed is onderbouwd.
-
d) De mate waarin het voorstel overtuigend onderbouwt hoe de interventie bijdraagt aan
duurzame resultaten.
-
6.
Visie en aanpak op lokalisering (maximaal 5 punten)
De mate waarin de aanvrager een heldere visie en aanpak presenteert voor het stimuleren
van lokaal eigenaarschap, met inzicht in de rolverdeling tussen de aanvrager en in-country
partners (lokale maatschappelijke organisaties, en indien van toepassing, internationale
regionale organisaties) bij het ontwerp en de implementatie van het programma.
-
7.
Selectie en beoordelingsproces van in-country partners (maximaal 5 punten)
De mate waarin het selectieproces van in-country partners zorgvuldig, objectief en
inclusief is ingericht. Daarbij is van belang dat er duidelijke procedures zijn voor
het selecteren van nieuwe partners en voor de herbeoordeling van bestaande partners,
waarvan de organisatiecapaciteit als voldoende is beoordeeld om voor ondersteuning
in aanmerking te komen.
-
8.
Capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties (maximaal 10 punten)
-
a) De mate waarin de voorgestelde aanpak voor capaciteitsversterking blijk geeft van
een vraaggestuurde werkwijze, met aandacht voor de lokale context en de (nader te
bepalen) capaciteitsbehoeften van lokale maatschappelijke organisaties.
-
b) De mate waarin de voorgestelde aanpak is gebaseerd op een duidelijke methodologische
visie op capaciteitsversterking.
-
9.
Internationale belangenbehartiging (maximaal 5 punten)
De mate waarin de door de aanvrager zelf uit te voeren belangenbehartigingsactiviteiten
logisch voortvloeien uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en bijdragen
aan het vergroten van cross-regionale samenwerking en het netwerk van lokale maatschappelijke
organisaties op een adaptieve, bewijs- en vraaggestuurde wijze met betrokkenheid van
relevante religieuze actoren en stakeholders.
-
10.
MEL systematiek (maximaal 5 punten)
-
a) De mate waarin de voorgestelde aanpak en taakverdeling voor MEL in samenwerking met
in-country partners wordt ontwikkeld.
-
b) De mate waarin deze aanpak zodanig is ingericht dat deze de voortgang van het programma
bewaakt, hierover op transparante wijze verantwoording mogelijk maakt en als basis
dient voor tijdige aanpassing van activiteiten binnen de vereisten van dit subsidiebeleidskader.
-
11.
Risicobeheersing (maximaal 5 punten)
De mate waarin de risico’s voor het voorgestelde programma en voor alle betrokkenen
inzichtelijk zijn gemaakt en deze zijn voorzien van passende mitigerende maatregelen.
-
12.
Budget (maximaal 5 punten)
De mate waarin de benodigde middelen, en de verdeling daarvan, opgenomen in de begroting
bij de aanvraag, in evenredige verhouding staan tot de context-, stakeholder- en probleemanalyse,
de uit te voeren activiteiten en de te realiseren resultaten.
Onderdeel III: Beleidsprincipes (maximaal 10 punten)
10. Rapportage- en andere subsidieverplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de subsidieverleningsbeschikking.
Deze verplichtingen zullen onder andere betrekking op een meldingsplicht ten aanzien
van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidie, zoals het
niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten, en op
verplichtingen over verantwoordingsrapportages, zoals inhoudelijke en financiële tussen-
en eindrapportages.
Indien na de looptijd van de beschikking middelen over zijn, zullen deze – tenzij
het subsidietijdvak wordt verlengd – terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Hierover zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.
Annexes
Annexes die met het SBK worden gepubliceerd:
Annex 1: Aanvraagformulier (volgens verplicht format)
Annex 2: Toelichting en invulformulier om aan te tonen dat wordt voldaan aan het drempelcriterium
financiële onafhankelijkheid (inclusief maatwerk)
Annex 3.1: Projectvoorstel incl. beleidsprincipes ‘Lhbtiq+’
Annex 3.2: Projectvoorstel incl. beleidsprincipes ‘ForB’
Annex 4.1: Handleiding budgetmodel
Annex 4.2: Budgetmodel format Excel
Annex 5: Track record
Annex 6: Landenlijst
Annex 7: Corporate rates
Annex 8: Max. bezoldigingsbedragen
Annex 9: Accountantsprotocol