Besluit Focus on Freedom

[Regeling vervalt per 01-01-2031.]
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 13-12-2025 t/m heden.

Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 19 november 2025, nr. BZ2522260, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Besluit Focus on Freedom)

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.2, eerste lid, sub g, en artikel 4.3, eerste lid, sub g, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 voor activiteiten ten behoeve van capaciteitsversterking van, dienstverlening door en het voeren van dialoog door maatschappelijke organisaties in of voor lage- en middeninkomenslanden, op het thema beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden van religieuze minderheden en lhbtiq+ personen, gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2030 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

  • 1 Voor het in artikel 1 genoemde tijdvak geldt een subsidieplafond van € 84.745.000, welke middelen als volgt zijn verdeeld over de volgende thema’s:

    • a) € 34.895.000 voor aanvragen gericht op het thema beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden van religieuze minderheden; en

    • b) € 49.850.000 voor aanvragen gericht op het thema het thema beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden van lhbtiq+ personen.

Artikel 3

Aanvragen voor een subsidie in het kader van Focus on Freedom worden ingediend in de periode 15 december 2025 om 12.00 uur CET, tot en met 9 maart 2026 om 23.59 uur CET, aan de hand van het daartoe door de minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1

Artikel 4

  • 1 De verdeling van het subsidieplafond, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub a, vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die daaraan het beste voldoen het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die tijd zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage, met uitzondering van de annexen bij de bijlage, in de Staatscourant worden geplaatst. Annexen bij de bijlage worden via internet bekend gemaakt.2

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

namens deze,

de waarnemend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

S. Collet

Bijlage Subsidiebeleidskader Focus on Freedom

0. Definities

In dit subsidiebeleidskader (hierna: SBK) wordt verstaan onder:

Begrip

Definitie

Capaciteitsversterkende activiteiten

Activiteiten gericht op het versterken van de vaardigheden en kennis van lokale maatschappelijke organisaties met het oog op hun rol als dienstverlener en bij het voeren van een (kritische) dialoog. Capaciteitsversterkende activiteiten kunnen onder meer bestaan uit training, coaching, technische assistentie, mentoring, kennisdeling of het beschikbaar stellen van middelen voor de versterking van interne systemen en processen.

Coördinerende activiteiten

Activiteiten uitgevoerd door internationale/regionale maatschappelijke organisaties. Deze activiteiten zijn gericht op het coördineren, verbinden en versterken van lokale maatschappelijke organisaties in landen waar de support partner zelf niet beschikt over een lokaal netwerk en capaciteit om deze coördinerende rol te vervullen.

Dialoog

Het voeren van doelgerichte gesprekken en interactie met overheden, informele leiders, religieuze leiders en/of de private sector op lokaal, nationaal en regionaal niveau, uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties en met als doel bewustwording te vergroten en beleidsverandering te stimuleren.

Dienstverlening

Activiteiten uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties die direct gericht zijn op het verbeteren van het welzijn of de levensomstandigheden van individuen, gemeenschappen en/of gemeenschapsorganisaties (‘community based organisations’) (in dit subsidiebeleidskader aangeduid als ‘target communities’). Voorbeelden zijn het aanbieden van educatie, training, psychosociale ondersteuning, bescherming of voorlichting.

Financieringsactiviteiten

Het beschikbaar stellen van financiële middelen door de support partner aan in-country partners, zodat zij activiteiten kunnen uitvoeren die bijdragen aan de doelstellingen van het betreffende sub-instrument van dit subsidiebeleidskader. Bij deze te financieren activiteiten kan het gaan om zowel dienstverlening als dialoog (uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties), evenals om coördinerende en ondersteunende activiteiten (uitgevoerd door internationale/regionale organisaties).

Gendergelijkheid

Het gelijk stellen en gelijk behandelen van mensen ongeacht geslacht, genderidentiteit of seksuele geaardheid in het maatschappelijk verkeer en voor de wet.

In-country partners

Maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden volgens de OESO-DAC landenlijst1 (LMIL) die met steun van een support partner activiteiten uitvoeren die relevant zijn voor de beleidsdoelen binnen de sub-instrumenten onder dit subsidiebeleidskader, dan wel wier capaciteiten door support partners worden versterkt, dan wel die coördinerende en ondersteunende activiteiten verrichten.

Onder in-country partners vallen zowel a) lokale maatschappelijke organisaties als b) internationale/regionale maatschappelijke organisaties.

Binnen dit subsidiebeleidskader worden deze twee organisatiegroepen (lokale maatschappelijke organisaties en internationale/regionale maatschappelijke organisaties) afzonderlijk aangeduid (zie ook afzonderlijke definities hieronder). Enkel bij gezamenlijke verwijzing wordt de verzamelterm ‘in-country partners’ gebruikt.

Individuele aanvrager

Een maatschappelijke organisatie die zelfstandig een subsidieaanvraag indient en verantwoordelijk is voor de volledige uitvoering van het in de subsidieaanvraag voorgestelde programma binnen de kaders van dit subsidiebeleidskader en de naleving van de aan de subsidie te verbinden verplichtingen; in dit SBK aangeduid als support partner.

Internationale belangenbehartiging

Internationale pleitbezorging, via samenwerking met multilaterale, internationale en regionale netwerken, participatie in relevante (multilaterale) beleidsfora en het onderhouden van samenwerking met gelijkgezinde organisaties en platforms. Dit met als doel de belangen van een bepaalde groep, beweging, organisatie of netwerk te behartigen om zo structurele oorzaken van armoede, ongelijkheid en onrecht aan te pakken en beleid duurzaam te verbeteren.

Internationale belangenbehartigingsactiviteiten kunnen alleen subsidiabel zijn indien zij worden uitgevoerd door een support partner.

Internationale/regionale maatschappelijke organisatie

Een maatschappelijke organisatie die statutair gevestigd is in, en/of een operationeel veldkantoor onderhoudt in, een lage- of middeninkomensland (volgens de OESO-DAC-landenlijst1), maar onderdeel uitmaakt van een internationale of regionale organisatiestructuur met een hoofdzakelijk internationaal/regionaal mandaat en bestuur.

Internationale/regionale maatschappelijke organisaties worden uitsluitend ingezet in uitzonderlijke gevallen waarbij de support partner in het betreffende land geen lokaal netwerk en capaciteit heeft om een coördinerende rol te vervullen voor lokale maatschappelijke organisaties.

Lokaal geleide ontwikkeling

Een ontwikkeling waarbij maatschappelijke organisaties en gemeenschappen in lage- en middeninkomenslanden (volgens de OESO-DAC landenlijst1) (LMIL) zelf de regie voeren over prioriteiten, oplossingen en uitvoering van activiteiten.

Lokale maatschappelijke organisatie

Een maatschappelijke organisatie:

• die statutair gevestigd is in een laag- of middeninkomensland (volgens de OESO-DAC landenlijsten) en daarmee valt onder betreffende toepasselijke (sub-) nationale wet- en regelgeving;

• die opereert op (sub-)nationaal of regionaal niveau;

• en wiens acties/activiteiten gericht zijn op (sub-) nationale kwesties.

Maatschappelijke organisatie

Een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.

Support Partner

Een maatschappelijke organisatie die subsidie ontvangt voor het opzetten en uitvoeren van een eigen programma gericht op het selecteren en uitvoeren van financieringsactiviteiten en capaciteitsversterkende activiteiten ten behoeve van in-country partners in lage- of middeninkomenslanden (volgens de OESO-DAC landenlijst), evenals voor internationale belangenbehartiging, binnen de doelstellingen van dit subsidiebeleidskader.

1 https://www.oecd.org/content/dam/oecd/en/topics/policy-sub-issues/oda-eligibility-and-conditions/DAC-List-of-ODA-Recipients-for-reporting-2024-25-flows.pdf

1. Inleiding, achtergrond en doelstellingen

Dit subsidiebeleidskader Focus on Freedom bevat beleidsregels voor subsidieverlening op grond van artikel 4.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (hierna: SRBZ 2006)3. Het maakt deel uit van het bredere Focus beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in de periode 2026–2030, dat in totaal acht instrumenten omvat. Een van deze instrumenten is ondergebracht in dit subsidiebeleidskader Focus on Freedom. Voor de uitvoering daarvan is een totaalbedrag van € 85 miljoen beschikbaar, verdeeld over een periode van vijf jaar. Voor een centraal uit te voeren externe evaluatie wordt 0,3% van dit budget gereserveerd, waardoor voor subsidieverlening een bedrag van € 84.745.000 resteert.

1.1. Beleidsachtergrond

Wereldwijd staan de vrijheid van religie en levensovertuiging en de gelijke rechten van lhbtiq+-personen onder toenemende druk. Religieuze minderheden en lhbtiq+-personen worden geconfronteerd met discriminatie, vervolging en geweld. Beide groepen lopen gevaar door discriminerende wetgeving, sociale stigma’s en beperkte toegang tot essentiële diensten en juridische bescherming. Het gebrek aan effectieve bescherming ondermijnt niet alleen de mensenrechten van individuen, maar ook de democratie en rechtsstaat in de landen waar deze problematiek speelt. Daarnaast neemt de beschikbare (internationale) financiering voor maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bevordering en bescherming van mensenrechten af.

Focus on Freedom sluit aan bij bredere Nederlandse beleidsdoelstellingen, zoals vastgelegd in de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie, Internationale Rechtsorde4 (MDIR-nota) en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme5, waarin Nederland het belang van een effectief en inclusief multilateraal systeem voor de bescherming van mensenrechten onderstreept.

Dit subsidiebeleidskader zet, als onderdeel van Focus (zie paragraaf 1.2) in op het financieel en door middel van capaciteitsversterking ondersteunen van met name lokale maatschappelijke organisaties zodat zij beter in staat zijn om de benodigde diensten te verlenen en de dialoog te voeren die relevant zijn voor het realiseren van de thematische beleidsdoelen. Daarnaast biedt dit kader de mogelijkheid van subsidiëring van support partners voor activiteiten op het gebied van internationale belangenbehartiging. Internationale belangenbehartiging gebeurt vraaggestuurd en in afstemming met lokale maatschappelijke organisaties, met als doel het bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het betreffende sub-instrument en beleidsverandering op multilateraal, internationaal en regionaal niveau te bevorderen.

De hoofddoelstellingen van het Focus on Freedom subsidiebeleidskader zijn:

  • 1) Bevordering van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen: Door gelijke toegang tot rechten, veiligheid, werkgelegenheid en diensten wordt geweld, discriminatie en marginalisatie van deze groep effectief aangepakt.

  • 2) Bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden: Iedereen moet vrij zijn om een religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging te kiezen, te veranderen of geen geloof aan te hangen zonder angst voor repressie of uitsluiting.

Het subsidiebeleidskader Focus on Freedom bevat met het oog hierop twee sub-instrumenten, die elk zijn toegesneden op een van beide hoofddoelstellingen, met een eigen thematische focus, target communities en geografische reikwijdte. De twee instrumenten zijn:

  • Sub-instrument 1: Gelijke rechten voor lhbtiq+-personen

  • Sub-instrument 2: Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (Freedom of Religion and Belief)

De hoofdstukken 1 tot en met 7 van dit subsidiebeleidskader zijn op alle twee de sub-instrumenten van toepassing. De instrument-specifieke beleidsachtergronden, doelen, subsidiabele activiteiten, criteria en geografische reikwijdte staan per instrument verder uitgewerkt in de instrument-specifieke hoofdstukken 8 en 9.

1.2. Beleidsprincipes

Het subsidiebeleidskader Focus on Freedom is onderdeel van Focus, het overkoepelende beleidskader van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van versterking van maatschappelijke organisaties6. Binnen Focus gelden beleidsuitgangspunten die van toepassing zijn op alle instrumenten. Deze beleidsprincipes zijn het referentiekader voor de beoordeling en selectie van de aanvragen, evenals voor de vormgeving van de door de subsidieaanvragers te ontwikkelen en uit te voeren activiteiten.

Capaciteitsversterking

Het versterken van de vaardigheden en kennis van lokale maatschappelijke organisaties. Dit draagt bij aan zowel de effectiviteit als de efficiëntie van ontwikkelingsinitiatieven en vormt daarom een belangrijk element binnen dit kader. Capaciteitsversterking kan betrekking hebben op uiteenlopende terreinen, zoals programmamanagement, financieel beheer of de bescherming van kwetsbare groepen, en kan worden vormgegeven via bijvoorbeeld training, coaching of kennisuitwisseling. Hierbij wordt aangesloten bij reeds aanwezige lokale capaciteit. Deze benadering is essentieel voor het bevorderen van lokaal eigenaarschap.

Lokaal geleide ontwikkeling

Leidend voor het bredere nieuwe beleidskader Focus (waaronder Focus on Freedom valt), is de wens om lokaal eigenaarschap binnen ontwikkelingshulp te stimuleren en te vergroten. Volgens de OESO-DAC betekent dit dat lokale actoren zelf beslissen over de vormgeving en implementatie van ontwikkelingsinitiatieven, waarbij internationale donoren en externe partners, waaronder ook Nederlandse maatschappelijke organisaties, een ondersteunende rol spelen bij het oplossen van de maatschappelijke vraagstukken waar lokale gemeenschappen voor staan. Deze ondersteuning kan onder meer bestaan uit financiële of inhoudelijke capaciteitsversterking, het faciliteren van kennisuitwisseling tussen lokale maatschappelijke organisaties, of het beschikbaar stellen van technologische innovaties en wetenschappelijke inzichten.

Gendergelijkheid

Met de sub-instrumenten onder dit SBK beoogt de minister ook bij te dragen aan gendergelijkheid. Dit verhoogt de sociale en economische weerbaarheid van gemeenschappen en versterkt de effectiviteit en relevantie van ontwikkelingshulp.

Klimaat

Aanvragers worden uitgenodigd om in het projectvoorstel een beschrijving en analyse op te nemen van de context van klimaatverandering, inclusief een beoordeling van klimaatrisico’s en klimaatkwetsbaarheden die relevant zijn voor het programma.

Conflictsensitiviteit

Te allen tijde geldt dat Nederland wil voorkomen dat de gesubsidieerde activiteiten bijdragen aan het verergeren van conflicten. Bij alle activiteiten die worden gesubsidieerd, moet daarom rekening worden gehouden met de context waarin deze worden uitgevoerd. Dit houdt in dat activiteiten 1) dusdanig moeten worden ontwikkeld dat bewust negatieve effecten en onbedoelde bijdragen aan conflicten worden vermeden of geminimaliseerd, en 2) dat bewust positieve effecten op de conflictdynamiek worden gecreëerd en kansen voor vrede en inclusie worden versterkt. Risico’s met betrekking tot het verergeren van conflicten moeten in kaart worden gebracht in de contextanalyses.

Dit vereist het vermogen om (i) de operationele context waarin activiteiten plaatsvinden te analyseren en te begrijpen; (ii) dat begrip te vertalen naar consequenties voor activiteiten en interacties met die context; en (iii) conflictsensitiviteit in de hele activiteitscyclus te integreren en te actualiseren. Gelet op het belang dat Nederland hecht aan het onderwerp geestelijke gezondheid en psychosociale ondersteuning als onderdeel van inzet in fragiele staten en conflictgebieden, is het van belang om als onderdeel van conflictsensitiviteit ook mentale gezondheid en psychosociale dimensies en dynamiek mee te nemen in het analyseren en begrijpen van de contexten waarin activiteiten plaatsvinden.

Do no harm

In aansluiting op het beleidsuitgangspunt van conflictsensitiviteit geldt het do no harm-principe: gesubsidieerde activiteiten mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de lokale bevolking, bestaande verhoudingen of bredere ontwikkelingsdoelen. Subsidieontvangers zijn daarom verplicht mogelijke risico’s tijdig te identificeren en maatregelen te treffen om schadelijke effecten te voorkomen of te beperken.

1.3. Rol en verantwoordelijkheden van de Support Partners en In-Country Partners

Dit subsidiebeleidskader maakt gebruik van een intermediaire structuur met ‘support partners’ en ‘in-country partners’ (lokale maatschappelijke organisaties en internationale/regionale maatschappelijke organisaties). De support partner fungeert individueel als aanvrager en subsidieontvanger (niet als onderdeel van een consortium). De selectie van in-country partners vindt plaats tijdens de inceptiefase. Deze structuur en de rollen en verantwoordelijkheden van support- en in-country partners worden in het hiernavolgende uiteen gezet en toegelicht.

1.3.1. Rol en verantwoordelijkheden van de support partner

De support partner:

  • is de maatschappelijke organisatie die subsidie ontvangt van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) in het kader van een van de instrumenten van Focus on Freedom;

  • zet deze van BZ ontvangen subsidie in voor het uitvoeren van financieringsactiviteiten en capaciteitsversterkende activiteiten ten behoeve van in-country partners;

  • zet de van BZ ontvangen subsidie in voor activiteiten op het gebied van internationale belangenbehartiging die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het betreffende sub-instrument en duurzame systeemverandering op regionaal en internationaal niveau.

  • fungeert als intermediair tussen BZ en de in-country partners;

  • handelt op eigen naam en titel en op basis van eigen deskundigheid, zonder mandaat of opdracht van het Ministerie;

  • is verantwoordelijk voor een rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten;

  • is verantwoordelijk voor het werven, selecteren, financieel en anderszins ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties binnen de thematische kaders van het betreffende instrument;

  • draagt zorg voor tijdige afronding van de activiteiten, zodat bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie aan alle rapportageverplichtingen is voldaan;

Nader uitgewerkt houden deze verantwoordelijkheden het volgende in:

  • Werving, selectie en contractering: De support partner richt een transparant en objectief selectieproces in, met inachtneming van de beleidsdoelen van het instrument waaronder hij subsidie aanvraagt bij BZ. Hierbinnen dienen in-country partners projectvoorstellen in met verzoek tot ondersteuning voor financiering door de support-partner. Daarnaast kunnen lokale maatschappelijke organisaties ook verzoek tot ondersteuning indienen voor vraaggestuurde capaciteitsversterking.

    De support partner selecteert in-country partners op basis van het door hem ontwikkelde selectieproces. Onderdeel hiervan vormt beoordeling van de organisatiecapaciteit van de in-country partners die van voldoende kwaliteit moet zijn om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning door de support partner. De vaststelling van de criteria om te beoordelen of de organisatiecapaciteit van steun-vragende in-country partners van voldoende kwaliteit zijn om in aanmerking te komen voor ondersteuning, ligt bij de support partner.

    Onderdeel van het selectiemechanisme is de uitsluiting van de mogelijkheid voor in-country partners om een derde financieringslaag te creëren. Dit houdt in dat in-country partners niet zijn toegestaan de ontvangen middelen door te financieren aan andere organisaties. De financieringsstroom verloopt uitsluitend rechtstreeks van de support partner naar de in-country partner.

  • Financiering: De support partner biedt financiering aan de door hem geselecteerde in-country partners ter uitvoering van door deze partners ontwikkelde projectvoorstellen. Dit betreft dialoog en dienstverlening (uitgevoerd door lokale maatschappelijke partners) en coördinatie en ondersteuning (uitgevoerd door internationale/regionale organisaties). Deze financiering gebeurt onder eigen naam en verantwoordelijkheid van de support partner. Van de subsidiemiddelen die een support partner wil aanwenden voor financieringsactiviteiten dient 30% betrekking te hebben op de financiering van dienstverlening, conform paragraaf 2.4.

  • Capaciteitsversterkende activiteiten: De support partner biedt capaciteitsversterking aan de door hem geselecteerde lokale maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld via directe begeleiding, inzet van derden of financiering waarmee de partner zelf ondersteuning inkoopt (zie paragraaf 2.2). De invulling wordt afgestemd op de behoefte van de lokale maatschappelijke organisaties en in samenspraak met de organisatie vastgesteld.

  • Monitoring en verantwoording: De support partner is verantwoordelijk voor de monitoring van de voortgang en resultaten van zijn financierings- en capaciteitsversterkingsactiviteiten, bevordert wederzijdse verantwoording en rapporteert aan BZ over uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, de besteding van de daarvoor verleende middelen en de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De support partner draagt volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de subsidieverplichtingen, inclusief de verantwoording jegens de minister over de uitvoering van de activiteiten en de besteding van de middelen.

  • Internationale belangenbehartiging: Dit gebeurt op multilateraal, internationaal en regionaal niveau, bijvoorbeeld via samenwerking met internationale netwerken, participatie in relevante (multilaterale) beleidsfora en het onderhouden van strategische partnerschappen met gelijkgezinde organisaties en platforms.

De support partner zet de van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen subsidie derhalve in voor alle onderstaande activiteiten:

  • a) het uitvoeren van financieel beheer van de door de support partner aan in-country partners verstrekte ondersteuning;

  • b) het uitvoeren van financieringsactiviteiten ten behoeve van dialoog en dienstverlening, uitsluitend uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties en;

  • c) het uitvoeren van financieringsactiviteiten ten behoeve van coördinatie en ondersteuning, uitsluitend uitgevoerd door internationale/regionale maatschappelijke organisaties

  • d) capaciteitsversterking ten behoeve van lokale maatschappelijke organisaties;

  • e) internationale belangenbehartiging ten behoeve van de thematische doelstellingen.

De drie hoofdactiviteiten van de support partner worden verder toegelicht in hoofdstuk 2. Voorbeelden van projecten die in-country partners kunnen uitvoeren met de financiering die zij ontvangen van de support partner, zijn opgenomen in de instrument-specifieke hoofdstukken (8 en 9).

1.3.2. Rol en verantwoordelijkheden van in-country partners

Binnen dit SBK (zie Definities) wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende typen in-country partners:

  • Lokale maatschappelijke organisaties;

  • Internationale/regionale maatschappelijke organisaties.

Internationale/regionale maatschappelijke organisaties kunnen uitsluitend als in-country partner worden ingezet wanneer de support partner in het betreffende land geen lokaal netwerk en capaciteit heeft om een coördinerende rol te vervullen voor lokale, maatschappelijke organisaties. Deze inzet is beperkt tot één land per aanvraag. In geval van internationale/regionale maatschappelijke organisaties als in-country partner mag de support partner de BZ-subsidie alleen aanwenden voor financiële ondersteuning, niet voor capaciteitsversterking (zie hierboven).

Beide typen in-country organisaties worden via het selectiemechanisme van de support partner geselecteerd en beschikken over relevante thematische en context-specifieke expertise en netwerk. De belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden zijn als volgt:

Lokale maatschappelijke organisaties:

  • ontvangen financiering van de support partner;

  • ontvangen waar nodig vraaggestuurde capaciteitsversterking;

  • zijn primair verantwoordelijk voor het inhoudelijk ontwerpen, uitvoeren en verantwoorden van activiteiten binnen de thematische en geografische kaders van dit subsidiebeleidskader;

  • beheren de van de support partner ontvangen middelen zorgvuldig en dragen bij aan monitoring-, leer- en verantwoordingsprocessen;

  • voeren diensten- en/of dialoogactiviteiten uit gericht op/met hun target communities, waaronder capaciteitsversterking van eindbegunstigden (bijvoorbeeld via trainingen);

  • financieren niet door naar een derde laag (uit te sluiten door de support partner).

Internationale/regionale maatschappelijke organisaties:

  • ontvangen uitsluitend financiële steun van de support partner om samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties te faciliteren en hun netwerk en coördinerende rol te benutten;

  • ontvangen géén capaciteitsversterking, maar kunnen, waar relevant, capaciteitsversterking bieden aan lokale maatschappelijke organisaties. In dat geval treden zij op als door de support partner ingeschakelde derden (waarbij de support partner eindverantwoordelijk blijft);

  • voeren coördinerende activiteiten uit en werken samen met en ter versterking van lokale maatschappelijke organisaties;

  • dragen bij aan monitoring-, leer- en verantwoordingsprocessen;

  • zijn gelijkwaardig aan lokale maatschappelijke organisaties, maar kunnen – op basis van lokale aanwezigheid, netwerk en expertise – een coördinerende of ondersteunende rol (primus inter pares) vervullen; en

  • financieren niet door naar een derde laag van (lokale maatschappelijke) organisaties. De rol van het financieel ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties is voorbehouden aan de support partner.

1.4. Opbouw van dit subsidiebeleidskader en onderliggende instrumenten

Dit subsidiebeleidskader bestaat uit twee delen:

  • Generiek deel (hoofdstuk 1 t/m 7, 10, 11 en 12): van toepassing op alle twee de sub-instrumenten van dit subsidiebeleidskader en bevat de algemene uitgangspunten, verplichtingen en procedures.

  • Sub-instrumenthoofdstukken (hoofdstuk 8 en 9): waarin per sub-instrument de specifieke beleidsdoelstellingen, doelen, activiteiten, criteria en doorlooptijden zijn uitgewerkt.

2. Type activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt

Binnen dit subsidiebeleidskader zijn drie hoofdtypen activiteiten subsidiabel voor de support partner:

  • 1. Financieringsactiviteiten (voor nadere toelichting, zie paragraaf 2.1);

  • 2. Capaciteitsversterkende activiteiten (voor nadere toelichting, zie paragraaf 2.2);

  • 3. Internationale belangenbehartiging: (voor nadere toelichting, zie paragraaf 2.3).

2.1. Financieringsactiviteiten

Met behulp van de onder Focus on Freedom aan de support partner verstrekte subsidie geeft de support partner financiële ondersteuning aan in-country partners voor de uitvoering van activiteiten die relevant zijn voor de doelstellingen en thematische prioriteiten van het sub-instrument waaruit subsidie aan de support partner is toegekend. Daarbij kan het gaan om drie soorten activiteiten van in-country partners:

  • 1. Dienstverlening (uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties)

    Activiteiten die direct gericht zijn op het verbeteren van het welzijn of de levensomstandigheden van individuen, gemeenschappen of gemeenschapsorganisaties in de doellanden (in dit subsidiebeleidskader aangeduid als ‘target communities’).

    Voorbeelden zijn:

    • Educatie en training;

    • Psychosociale ondersteuning;

    • Rechtsbijstand;

    • Bescherming en/of voorlichting;

    • In restrictieve contexten waar gemeenschapsorganisaties zich, vanwege veiligheidsrisico’s en risico op vervolging, niet statutair kunnen oprichten en/of vestigen kunnen in-country partners gemeenschapsorganisaties ondersteunen om bij te dragen aan dienstverlening. Deze ondersteuning kan bestaan uit technische begeleiding (bijv. training, mentoring) en financiële ondersteuning (seed funding) om hun functie, veerkracht en organisatieontwikkeling te versterken.

  • 2. Dialoog (uitgevoerd door lokale maatschappelijke organisaties)

    Activiteiten gericht op het aangaan van lokale en nationale beleidsdialoog met overheden, religieuze of informele leiders en/of de private sector in of gericht op het betreffende uitvoeringsland. Het doel hiervan is bewustwording te vergroten en beleidsverandering te stimuleren, gericht op het verbeteren van rechtsbescherming voor religieuze minderheden, vrouwen en meisjes, jongeren en LHBTIQ+ personen. In restrictieve contexten mogen lokale maatschappelijke organisaties gemeenschapsorganisaties ondersteunen om bij te dragen aan dialoog.

    Dialoogactiviteiten die gericht zijn op beleidsbeïnvloeding in Nederland, worden niet gefinancierd vanuit de instrumenten van het beleidskader Focus. Deze activiteiten komen niet in aanmerking voor subsidie en subsidies mogen evenmin worden aangewend voor het financieren ervan.

  • 3. Coördinatie en ondersteuning (uitgevoerd door internationale/regionale maatschappelijke organisaties)

    Activiteiten gericht op het coördineren, verbinden en versterken van lokale maatschappelijke organisaties in landen waar de support partner zelf niet beschikt over een lokaal netwerk en capaciteit om deze coördinerende rol te vervullen. Support partners kunnen uitsluitend internationale/regionale maatschappelijke organisaties hiervoor financiering geven, voor maximaal één (1) gekozen land per aanvraag.

    Voorbeelden zijn:

    • Netwerkondersteuning en afstemming tussen lokale organisaties;

    • Kennisdeling, technische begeleiding en gezamenlijke leerprocessen.

De support partners ontwikkelen selectiemechanismen die passen binnen dit subsidiebeleidskader. Zij geven hierin duidelijke randvoorwaarden en richting. Tegelijk laten zij in-country partners zoveel mogelijk ruimte om eigen keuzes te maken die aansluiten op de lokale context.

Financieringsactiviteiten worden uitgevoerd door de in-country partner met actieve betrokkenheid van leden uit de gemeenschap, grassroots-bewegingen en andere lokale informele structuren. De support partner borgt dit in zijn selectiemechanisme.

2.2. Capaciteitsversterkende activiteiten

De support partner biedt, afgestemd op de behoeften van de lokale maatschappelijke organisaties, ondersteuning bij de versterking van hun capaciteit, gericht op effectievere werking, grotere autonomie en duurzaamheid van zowel de organisatie als de programmatische inzet van de lokale maatschappelijke organisatie. Dit omvat ook het versterken van de capaciteit van lokale maatschappelijke organisaties om in restrictieve contexten gemeenschapsorganisaties te ondersteunen. Capaciteitsversterking kan plaatsvinden op drie inhoudelijke terreinen:

  • Algemene management: zoals op het gebied van HRM, financieel en operationeel management;

  • Inhoudelijke/technische capaciteit: expertise en vaardigheden gericht op inhoud van het thema en de uitvoering van dienstverlening;

  • Capaciteit voor dialoog: het vermogen van organisaties om effectief deel te nemen aan of aanjager te zijn van beleidsdialogen op lokaal en regionaal niveau, zoals toegelicht in paragraaf 2.1 en gedefinieerd in de begrippenlijst.

Deze ondersteuning kan:

  • Direct worden geboden door de support partner;

  • Indirect worden uitgevoerd via door de support partner ingeschakelde derden;

  • Indirect worden uitgevoerd via door de lokale maatschappelijke organisatie ingeschakelde derden;

Capaciteitsversterking kan plaatsvinden op:

  • Individueel niveau: kennis en vaardigheden van medewerkers;

  • Teamniveau: samenwerking en onderlinge processen binnen de organisatie;

  • Organisatieniveau: strategie, structuur, leiderschap en systemen van de organisatie.

2.3. Internationale belangenbehartigingsactiviteiten op multilateraal, internationaal en regionaal niveau (vanuit de Support Partner)

De support partner zet de van BZ ontvangen subsidie in voor internationale belangenbehartigingsactiviteiten die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het betreffende sub-instrument. Deze activiteiten worden door de support partner zelf uitgevoerd en zijn vraaggestuurd. Ze vinden plaats in nauwe afstemming en met actieve betrokkenheid van lokale maatschappelijke organisaties en zijn aanvullend op hun lokale en nationale inzet. Internationale belangenbehartiging draagt bij aan duurzame systeemverandering en beleidsimpact op regionaal en internationaal niveau.

Internationale belangenbehartiging omvat het actief deelnemen aan beleidsprocessen binnen multilaterale, internationale en regionale gremia, zoals VN-organisaties, de Afrikaanse Unie/ASEAN of andere internationale platforms en netwerken waarbinnen wordt samengewerkt aan beleidsdoelstellingen op het thema van het betreffende instrument. Dit met als doel de belangen van een bepaalde groep, beweging, organisatie of netwerk te behartigen en zo structurele oorzaken van armoede, ongelijkheid en onrecht aan te pakken en beleid duurzaam te verbeteren. De support partners vertegenwoordigen hierbij – waar mogelijk – ook de belangen van lokale partners en target communities, met als doel hun positie binnen mondiale beleidsvorming te versterken. Subsidiabele activiteiten kunnen onder meer bestaan uit (niet limitatief):

  • Het onderhouden en versterken van allianties met internationale netwerken, maatschappelijke organisaties of relevante private actoren;

  • Beleidsbeïnvloeding via het ontwikkelen van position papers, het aanleveren van thematische bijdragen aan bijvoorbeeld mensenrechtenmandaten, rapportages van VN-mandaathouders, en deelname aan beleidsconsultaties;

  • Het faciliteren van deelname van in-country partners aan relevante internationale fora en onderhandelingen, waarmee lokaal maatschappelijk middenveld toegang wordt geboden tot internationale besluitvormings- en beïnvloedingsprocessen;

  • Het signaleren en agenderen van beleidsontwikkelingen, trends en kansen die bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van dit subsidiebeleidskader.

Deze activiteiten worden uitgevoerd door de support partner zelf, zijn aanvullend op de lokale en nationale inzet van de lokale maatschappelijke organisaties (in de vorm van dialoog) en dragen bij aan duurzame systeemverandering en beleidsimpact op internationaal niveau. Informatieverstrekking over deze activiteiten aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de relevante Nederlandse posten vormt integraal onderdeel van de rapportageverplichting die voortvloeit uit de subsidieverlening. Met deze informatie kan het Ministerie de verbinding maken tussen de eigen multilaterale en bilaterale mensenrechtendiplomatie en de programmatische inzet.

Internationale belangenbehartigingsactiviteiten die gericht zijn op beleidsbeïnvloeding in Nederland, worden niet gefinancierd vanuit de instrumenten van het beleidskader Focus. Deze activiteiten komen niet in aanmerking voor subsidie en subsidies mogen evenmin worden aangewend voor het financieren ervan.

2.4. Financiële vereisten in relatie tot subsidiabele activiteiten

Vereisten voor support partners:

  • Kosten voor financieel beheer: De kosten die support partners mogen opvoeren voor het financieel beheer van de verstrekte ondersteuning aan in-country partners bedragen maximaal 20% van het totaal van de directe en indirecte kosten die in-country partners opvoeren.

  • Indirecte kosten support partner: Indirecte kosten van de support partner mogen niet meer bedragen dan 15% van het totaal van de directe en indirecte kosten van de support partner.

  • Verplichte bestedingsnorm op financieringsactiviteiten:

    • Dienstverlening: Minimaal 30% van de subsidiemiddelen die een support partner vraagt voor inzet voor financiering van activiteiten van in-country partners moet worden aangewend voor ondersteuning van door lokale maatschappelijke organisaties uit te voeren dienstverleningsactiviteiten.

    • Coördinatie en ondersteuning: Maximaal 10% van de subsidiemiddelen die de support partner beoogt aan te wenden voor financiering van activiteiten van in-country partners mag worden ingezet voor coördinatie/ondersteunende activiteiten door internationale/regionale organisaties. Deze inzet is beperkt tot één land per (deel)aanvraag.

  • Kosten voor internationale belangenbehartiging:De kosten die support partners maximaal mogen opvoeren voor internationale belangenbehartigingsactiviteiten op multilateraal, internationaal en regionaal niveau bedragen minimaal 12% en maximaal 20% van de subsidiemiddelen.

  • Financiële onafhankelijkheid support partners. Dit criterium is nader uitgewerkt in paragraaf 3.2.

Vereisten voor in-country partners:

  • Indirecte kosten in-country partners: Indirecte kosten van de in-country partners (zowel lokale maatschappelijke organisaties als internationale/regionale organisaties) mogen niet meer bedragen dan 15% van het totaal van hun directe en indirecte kosten.

Bijlage 273808.png
Figuur 1: Activiteiten- en financieringsverdeling over support partners en in-country partners

Alle bovenstaande vereisten zijn nader uitgewerkt in Annex 4.1 ‘Handleiding budgetmodel’.

2.5. Activiteiten die niet in aanmerking komen voor subsidie

Onder dit subsidiebeleidskader komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • Proselitisme;

  • Activiteiten waarbij sprake is van racisme, stigmatiserende uitingen, antisemitisme of andere vormen van geloofsvervolging of discriminatie die naar maatstaven van Nederlands en/of Europees recht strafbaar en/of verboden zijn;

  • Commerciële activiteiten;

  • Activiteiten waarvoor reeds, zowel direct als indirect, subsidie of een bijdrage wordt ontvangen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, om dubbele financiering van identieke activiteiten te voorkomen;

  • Beleidsbeïnvloeding in Nederland;

  • Activiteiten die een of meer van de in deze paragraaf genoemde activiteiten ondersteunen.

2.6. Specifieke invulling van activiteiten per instrument

De instrumenthoofdstukken 8 en 9 bevatten de specifieke vereisten per instrument, inclusief voorbeelden van dienstverlening en dialoog waarop financiële ondersteuning zich met behulp van subsidie kan richten en voorbeelden van capaciteitsversterking die voor subsidie in aanmerking kan komen.

Subsidieaanvragen dienen te voldoen aan zowel de algemene vereisten (hoofdstukken 1 t/m 7) als de specifieke vereisten per instrument.

2.7. Monitoren Evaluatie en Leren (MEL)

Ook binnen de instrumenten van het beleidskader Focus is het doel van Monitoring, Evaluatie en Leren (MEL) het systematisch volgen van de voortgang, kwaliteit en resultaten van de gefinancierde activiteiten. Dit maakt het mogelijk om continu te leren, waar nodig strategische aanpassingen in het programma door te voeren en verantwoording af te leggen over de behaalde resultaten.

Voor Focus on Freedom geldt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) verantwoordelijk is voor het laten uitvoeren van een externe, kader-brede baselinestudie en een Mid-Term Evaluatie (MTE). De support partner draagt de verantwoordelijkheid voor het monitoren op output-niveau en leren gedurende de looptijd van de subsidie. Om misverstand te voorkomen: de support partners zijn gedurende de gehele looptijd van de subsidie verantwoordelijk om de rapportageverplichtingen, zoals die opgenomen zullen worden in de subsidieverleningsbeschikkingen, na te leven.

Bij de subsidieaanvraag dient een eerste opzet van de MEL-systematiek te worden ingediend. Hierbij moet ook worden toegelicht hoe deze eerste opzet in de inceptiefase verder zal worden uitgewerkt in samenwerking met in-country partners. Gedurende de inceptiefase faciliteert BZ afstemming tussen de verschillende support partners binnen hetzelfde instrument om waar mogelijk synergie te creëren en indicatoren te harmoniseren.

De systematiek die in de inceptiefase wordt uitgewerkt moet voldoen aan de volgende criteria (hierover zal in de subsidieverleningsbeschikkingen een verplichting worden opgenomen):

  • De systematiek sluit aan bij zowel het overkoepelende beleidskader Focus als bij het specifieke instrument.

  • Resultaten worden duidelijk geformuleerd op zowel output- als outcome-niveau, inclusief de onderliggende aannames. Waar mogelijk worden deze aannames onderbouwd met wetenschappelijke literatuur en/of praktijkervaringen. Aannames zonder gedegen onderbouwing worden gedurende het programma actief gemonitord en verder onderzocht.

  • Er worden passende indicatoren vastgesteld voor de gewenste resultaten op output- en outcome-niveau. Daarbij worden in ieder geval de volgende overkoepelende Focus-indicatoren meegenomen:

    • Het aantal lokale maatschappelijke organisaties dat wordt bereikt met capaciteitsversterkende activiteiten.

    • Financiering (in EUR) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die via maximaal één tussenlaag (de support partner) wordt verstrekt aan in-country partners organisaties.

    • Kwalitatief: de mate waarin de target communities betrokken zijn bij het ontwikkelen van het programma, de bespreking van de voortgang en de planning van activiteiten.

    • Kwalitatief: de mate waarin gender is meegenomen in het ontwerpen, uitvoeren en monitoren van het programma.

    De methodologische toelichting bij deze indicatoren wordt door BZ verstrekt na subsidieverlening, voorafgaand aan of tijdens de inceptiefase.

  • Er wordt helder inzicht gegeven in de wijze waarop in-country partners en target communities actief worden betrokken bij het MEL-proces, met inachtneming van het feit dat BZ de baselinestudie en mid-term evaluatie extern laat uitvoeren en centraal organiseert.

  • De MEL-systematiek stimuleert een lerende en adaptieve aanpak door regelmatige reflectie op de behaalde resultaten en het systematisch trekken van lessen voor verdere uitvoering.

2.8. Inceptiefase

Na subsidieverlening start elke geselecteerde support partner met een inceptiefase. Deze fase vangt aan op de startdatum van het subsidietijdvak, zoals vastgelegd in de subsidieverleningsbeschikking. Over deze fase wordt een inceptierapport opgesteld, dat (maximaal) zes maanden na afronding van de inceptiefase wordt ingediend.

Doel van de inceptiefase

In deze periode start de support partner met het toepassen van het in de aanvraag voorgestelde selectiemechanisme, bedoeld om in-country partners te selecteren voor de volledige looptijd van de activiteit. Indien omstandigheden dit vereisen, kunnen in een later stadium nog partners worden aangetrokken. Daarnaast ontwikkelt de support partner samen met de geselecteerde in-country partners het programma van activiteiten. Hierbij worden de beleidsdoelstellingen en thematische kaders van het betreffende instrument in acht genomen. De support partner vervult hierin een faciliterende rol, waarbij de aard en vorm van de ondersteuning in overleg met de in-country partners worden vastgesteld.

Een belangrijk onderdeel van de inceptiefase is het in kaart brengen van de capaciteitsversterkingsbehoeften van de lokale maatschappelijke organisaties. Op basis hiervan wordt gezamenlijk bepaald hoe deze versterking het best kan worden vormgegeven: via directe ondersteuning door de support partner, inzet van externe partijen, of financiering waarmee de in-country partner zelf ondersteuning kan organiseren.

Tevens wordt in deze fase de MEL-systematiek (Monitoring, Evaluatie en Leren) en risicodeling aanpak verder uitgewerkt. Waar relevant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) afstemming tussen support partners binnen hetzelfde instrument, met het oog op het creëren van synergie en het harmoniseren van indicatoren.

Resultaat van de inceptiefase

De inceptiefase wordt afgesloten met een inceptierapport. Hierin zijn de uitgewerkte programmering, de voorlopige selectie van de in-country partners en de MEL-systematiek opgenomen. Het Ministerie stelt hiervoor een standaardformat beschikbaar. Het inceptierapport wordt uiterlijk zes maanden na de startdatum ingediend. Deze goedkeuring vormt de basis voor de verdere uitvoering van het programma.

Na afronding van de inceptiefase wordt het inceptierapport, uiterlijk zes maanden na aanvang van het subsidietijdvak zoals genoemd in de subsidieverleningsbeschikking, bij het Ministerie ingediend. Bij de subsidieverlening verstrekt het Ministerie een verdere toelichting op de inceptiefase, rapportageverplichtingen van de aanvrager en de hiermee gepaard gaande tijdslijn.

3. Wie kan voor subsidie in aanmerking komen?

Subsidieaanvragen worden eerst getoetst aan de in dit hoofdstuk opgenomen drempelcriteria. Alleen aanvragen die deze toets doorstaan, worden verder beoordeeld (zie hoofdstuk 7).

3.1. Drempelcriteria

Een aanvraag komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan alle onderstaande drempelcriteria is voldaan. Indien aan één of meer van de criteria niet wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder inhoudelijk (op kwaliteit) beoordeeld.

Drempelcriteria met betrekking tot de aanvrager

D.1 Type organisatie

De aanvrager (support partner) is een maatschappelijke organisatie die zelfstandig een subsidieaanvraag indient.

D.2 Financiële onafhankelijkheid

Gedurende de periode 2022–2024 was minimaal 25% van de totale gemiddelde jaarlijkse inkomsten van de aanvrager afkomstig uit bronnen anders dan inkomsten van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit criterium is niet van toepassing op specialistische organisaties en kleine zuidelijke organisaties (zie paragraaf 3.2).

D.3 Track record aanvrager

  • a) De aanvrager beschikt over minimaal tien (10) jaar aantoonbare ervaring in het financieel en door middel van capaciteitsversterking ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden (LMIL), waarbij geldt dat de ervaring is opgedaan in de afgelopen vijftien jaar, peildatum 1 oktober 2025;

  • b) De aanvrager beschikt over minimaal vijf (5) jaar aantoonbare ervaring7 specifiek op:

    • alle beleidsdoelen en thema’s van het sub-instrument waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

    • voor aanvragen in het kader van sub-instrument lhbtiq+: de regio(’s) waarop de aanvraag zich richt;

    • voor aanvragen in het kader van sub-instrument FoRB: het geografische cluster/de geografische clusters waarop de aanvraag zich richt;

    daarbij geldt dat de ervaring is opgedaan in de afgelopen tien jaar, peildatum 1 oktober 2025.

D.4 Systeem voor selectie, monitoring en risicobeheersing van in-country partners

De aanvrager beschikt over een actueel beleid en systeem (toegepast in de afgelopen vijf jaar, peildatum 1 oktober 2025) voor de selectie en monitoring van door hem te ondersteunen in-country partners. Dit systeem ziet toe op de beheersing van risico’s op het gebied van financiën, governance en integriteit bij deze partners, in relatie tot de uitvoering van activiteiten en de besteding van middelen die zij met financiële ondersteuning van de support partner uitvoeren.

D.5 Maximale bezoldiging

De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van de aanvrager bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per kalenderjaar niet meer dan de hieronder vastgestelde maxima:

  • a) Voor aanvragers statutair gevestigd in Nederland of overige EU-lidstaten:

    De bezoldiging bedraagt maximaal EUR 226.000 (bruto) per kalenderjaar.

    Voor EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro geldt dat omrekening van de lokale valuta naar euro plaatsvindt op basis van de actuele corporate rates (zie Annex 7), zoals vastgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

  • b) Voor aanvragers statutair gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Zwitserland, Japan, de Verenigde Staten of Canada:

    De bezoldiging (bruto) bedraagt per kalenderjaar maximaal:

    • Verenigd Koninkrijk: GBP 245.536

    • Noorwegen: NOK 3.323.529

    • Zwitserland: CHF 371.194

    • Japan: JPY 37.569.305

    • Verenigde Staten / Canada: USD 348.469

  • c) Voor aanvragers statutair gevestigd in overige landen

    De bezoldiging bedraagt per kalenderjaar ten hoogste het bruto bedrag dat is vastgesteld voor het betreffende land van statutaire vestiging, zoals opgenomen in Annex 8 bij dit subsidiebeleidskader.

Drempelcriteria met betrekking tot de activiteiten

D.6 Thematische focus

De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn gericht op:

  • a) het algemene doel van Focus on Freedom, te weten het financieel ondersteunen en versterken van de capaciteit van lokale maatschappelijke organisaties, zodat zij diensten kunnen verlenen en dialoog kunnen voeren die direct bijdragen aan het realiseren van de instrument-specifieke doelstellingen (zie b), en;

  • b) de beleidsdoelen en thema’s van het sub-instrument waarop de aanvraag betrekking heeft en zoals gespecificeerd in de sub-instrument-specifieke hoofdstukken (zie paragrafen 8.1 en 9.1), en;

  • c) internationale belangenbehartiging op multilateraal, internationaal en regionaal en niveau.

D.7 Geografische focus en aantal landen

De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben uitsluitend betrekking op het aantal landen en de geografische focus zoals gespecificeerd in de sub-instrument-specifieke paragrafen 8.2 en 9.2.

D.8 Looptijd van de activiteiten

De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben een looptijd van 60 maanden, gerekend vanaf het moment van subsidieverlening. Deze activiteiten starten met ingang van het subsidietijdvak zoals aangegeven in de subsidieverleningsbeschikking.

D.9 Subsidiebedrag

  • a) De omvang van de aangevraagde subsidie bedraagt niet minder of meer dan de in de sub-instrument-specifieke hoofdstukken (zie paragrafen 8.4 of 9.4) vastgestelde minimale en maximale aanvraagomvang.

  • b) De aangevraagde subsidie betreft op jaarbasis maximaal het bedrag dat die organisatie in 2022, 2023 en 2024 gemiddeld per jaar aan ‘niet-BZ inkomsten’ ontving en in totaal niet meer dan vijf keer dit bedrag. Dit deelcriterium is niet van toepassing op specialistische organisaties en kleine zuidelijke organisaties als bedoeld in paragraaf 3.28, waar een nadere toelichting op dit deelcriterium is te vinden.

  • c) Minimaal 30% van de subsidiemiddelen die de aanvrager (support partner) beoogt aan te wenden voor financieringsactiviteiten wordt ingezet voor dienstverleningsactiviteiten van lokale maatschappelijke organisaties.

  • d) Maximaal 10% van de subsidiemiddelen die de aanvrager (support partner) beoogt aan te wenden voor financieringsactiviteiten wordt ingezet voor coördinatie/ondersteunende activiteiten.

  • e) Minimaal 12% en maximaal 20% van het aangevraagde subsidiebedrag wordt aangewend voor door de support partner uit te voeren internationale belangenbehartigingsactiviteiten op multilateraal, internationaal en regionaal niveau.

  • f) Maximaal 20% van het totaal van de directe en indirecte kosten die in-country partners maken wordt aangewend voor het financieel beheer van de door de support partner verstrekte ondersteuning.

D.10 Aantal aanvragen per aanvrager

Individuele aanvragers komen in het kader van dit subsidiebeleidskader voor maximaal één subsidie in aanmerking. Indien meerdere aanvragen worden ingediend, wordt alleen de eerst ontvangen aanvraag in behandeling genomen; latere aanvragen worden afgewezen.

D.11 Activiteiten die niet in aanmerking komen voor financiering

De aanvraag heeft geen betrekking op de volgende activiteiten:

  • a) Activiteiten die zich (mede) richten op proselitisme;

  • b) Activiteiten waarbij sprake is van racisme, stigmatiserende uitingen, antisemitisme of andere vormen van geloofsvervolging of discriminatie die naar maatstaven van Nederlands en/of Europees recht strafbaar en/of verboden zijn;

  • c) Commerciële activiteiten;

  • d) Activiteiten waarvoor al direct of indirect subsidie of een bijdrage wordt ontvangen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp;

  • e) Beleidsbeinvloeding in Nederland;

  • f) Activiteiten die een of meer van de in deze paragraaf genoemde activiteiten ondersteunen.

Naast de bovengenoemde drempelcriteria gelden voor subsidietoekenning ook vereisten met betrekking tot organisatiecapaciteit en integriteitsbeleid. Deze vereisten, evenals een nadere uitwerking van criterium D.2 inzake de financiële onafhankelijkheid van de aanvrager en criterium D.9b inzake de omvang van een aanvraag, worden in de volgende twee paragrafen toegelicht.

3.2. Financiële onafhankelijkheid aanvragers

Volgens drempelcriterium D.2 geldt als vereiste om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie onder het Focus-beleidskader dat van de totale jaarlijkse inkomsten van de aanvragende organisatie in 2022, 2023 en 2024 gemiddeld per jaar minimaal 25% afkomstig was uit bronnen anders dan die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Onder ‘inkomsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken’ vallen:

  • a) Alle directe subsidies en/of bijdragen9 ontvangen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (inclusief middelen die via door BZ-gemandateerde organisaties zoals RVO of Nuffic zijn verkregen).

N.B. Organisaties die zelf als penvoerder namens een alliantie/consortium subsidie/een bijdrage hebben ontvangen mogen het deel van de BZ-inkomsten uit deze subsidies en/of bijdragen dat zij rechtstreeks hebben doorgegeven10 aan andere organisaties binnen een alliantie/het consortium, in mindering brengen op dit bedrag.

  • b) Alle gelden verkregen door een organisatie als lid van een alliantie/consortium, van de penvoerder van de alliantie/het consortium die namens de alliantie/het consortium een subsidie of bijdrage ontving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, voor activiteiten die uit die subsidie of bijdrage zijn betaald.

Aan aanvragers die voldoen aan dit minimale percentage van 25% ‘niet-BZ inkomsten’ kan op jaarbasis een subsidie of bijdrage verstrekt worden van maximaal het bedrag dat die organisatie in 2022, 2023 en 2024 gemiddeld per jaar aan ‘niet-BZ inkomsten’ ontving. Voor de hele looptijd van het programma gaat dit dan om vijf keer dit bedrag in totaal, aangezien subsidies voor vijf jaar worden toegekend; uiteraard zullen ook geen subsidies worden verleend die het plafond zouden overschrijden dat beschikbaar is voor het instrument waaronder subsidie wordt aangevraagd.

Om aan te tonen dat aan de vereiste mate van financiële onafhankelijkheid wordt voldaan dienen aanvragers de door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen van 2022, 2023 en 2024 te overleggen. Daar waar dat niet mogelijk is, dient de aanvrager een onderbouwing te geven waarom de jaarrekeningen niet door een accountant zijn gecontroleerd.

N.B. Nadere informatie over de voor dit criterium aan te leveren documentatie bij de aanvraag is te vinden in Annex 2.

Aanvragers die niet voldoen aan het minimale percentage van 25% ‘niet-BZ inkomsten’ (i.e. zij halen dus meer dan 75% van hun inkomen uit BZ-subsidies en -bijdragen), komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van de instrumenten van dit subsidiebeleidskader. Alleen voor organisaties die in aanmerking komen voor maatwerk (zie hierna) geldt deze vereiste niet. Zij kunnen mogelijk ook voor meer subsidie in aanmerking komen dan vijf keer het bedrag dat zij gemiddeld in 2022, 2023 en 2024 aan ‘niet-BZ inkomsten’ hadden.

Maatwerk

Voor specialistische organisaties wordt een uitzondering gemaakt op de vereisten voor financiële onafhankelijkheid zoals hierboven toegelicht. Ook kleine, zuidelijke organisaties vallen niet onder dit criterium. Voor beide soorten organisaties geldt dus 1) dat ze niet hoeven te voldoen aan de eis dat gemiddeld minimaal 25% van hun inkomsten in 2022, 2023 en 2024 afkomstig was uit bronnen anders dan die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en 2) dat zij per jaar voor méér middelen in aanmerking kunnen komen dan hun gemiddelde jaarlijkse niet-BZ-inkomsten over de afgelopen drie jaar.

  • 1) In de context van dit subsidiebeleidskader wordt een specialistische organisatie als volgt gedefinieerd. Het is een maatschappelijke organisatie die zich, ten opzichte van andere maatschappelijke organisaties werkzaam op hetzelfde beleidsterrein, onderscheidt wat betreft focus, aard en omvang van kennis en ervaring. Dit wordt beoordeeld aan de hand van beide onderstaande vereisten:

    • a) De organisatie is in de afgelopen periode van minimaal 15 aaneengesloten jaren (peildatum 1 oktober 2025) actief op het kernthema waarop het instrument betrekking heeft in het kader waarvan de organisatie subsidie aanvraagt; en

    • b) De organisatie heeft zich gespecialiseerd in het bovengenoemde kernthema. Dit wordt aangetoond middels uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard 4400).

    In Annex 2 worden instructies gegeven voor het aantonen van het voldoen aan de bij a) en b) genoemde vereisten.

  • 2) In de context van dit subsidiebeleidskader wordt onder een kleine zuidelijke organisatie verstaan een organisatie die (i) is opgericht en statutair gevestigd in een land opgenomen op de lijst van lage- en middeninkomenslanden volgens de OESO-DAC indeling, en (ii) een personeelsbudget11 heeft van maximaal EUR 500.000 per jaar. Dit moet blijken uit resp. de oprichtingsakte/statuten en de meest recente jaarrekening.

    Aanvragers die menen aanspraak te kunnen maken op maatwerk op grond van het feit dat zij een specialistische organisatie zijn of een kleine, zuidelijke organisatie, dienen om dit aan te tonen de informatie mee te sturen die is gespecificeerd in Annex 2.

    Aanvragers die aanspraak maken op maatwerk als specialistische organisatie (zie paragraaf 3.2), wordt gevraagd om uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard 4400). Dit rapport hoeft nog niet te worden meegestuurd met de aanvraag, maar pas later (zie paragraaf 6.1).

    N.B. Goedkeuring van de drempeltoets op basis van de bij de drempeltoets aangeleverde informatie is voorwaardelijk. Indien blijkt dat niet is aangetoond dat aan de vereisten om te worden aangemerkt als specialistische organisatie wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.

3.3. Organisatiecapaciteit en integriteitsbeleid

Tevens gelden om in aanmerking te kunnen komen de volgende twee vereisten, waarop aanvragers die de drempeltoets hebben gehaald worden beoordeeld:

  • 0. De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.

  • 1. De aanvrager toont aan dat deze een integriteitsbeleid heeft vastgesteld en procedures heeft geïntroduceerd om aan dit beleid toepassing te kunnen geven. Het screenen van personeel bij werving vormt onderdeel van dit integriteitsbeleid en de procedures om er toepassing aan te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures dienen erop gericht te zijn om ernstige vormen van ongepast gedrag, daaronder begrepen seksuele misstanden en racisme, jegens medewerkers en andere betrokkenen tijdens de uitvoering van de voorgestelde activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft door de aanvrager en andere partijen die zij bij de activiteiten betrekken, zoveel mogelijk te voorkomen en in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. Deze procedures moeten zodanig zijn ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp is gewaarborgd.

De werking van deze twee vereisten is gelijk aan de werking van de criteria opgenomen in de drempeltoets: wordt niet aan de vereisten voldaan, dan komt de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

BZ hanteert hiervoor de ORIA (Organizational Risk and Integrity Assessment) of het Partos certificaat. Alleen aanvragers die een positieve beoordeling van de drempelcriteria (zie paragraaf 3.1) hebben ontvangen, worden separaat door BZ uitgenodigd om een ORIA of Partos certificaat aan te leveren. Deze hoeft dus niet te worden meegestuurd met de aanvraag.

Het tijdig aanleveren van een volledig ingevulde ORIA (inclusief bijlagen) en een positieve beoordeling van de verplichte onderdelen van de ORIA is verplicht om voor subsidietoekenning in aanmerking te kunnen komen. Indien een organisatie een nog geldige positief beoordeelde ORIA of een geldig Partos certificaat heeft, moet deze worden aangeleverd.

3.4. Wie komt niet voor subsidie in aanmerking

Niet in aanmerking voor subsidie komen:

  • Organisaties met winstoogmerk;

  • Overheidsorganisaties en organisaties waarbij de overheid de enige of meerderheidsaandeelhouder is;

  • Intergouvernementele organisaties;

  • Organisaties die een aanvraag indienen als of namens een samenwerkingsverband (alliantie, consortium).

4. Beschikbare middelen en de verdeling daarvan

Voor subsidieverlening in het kader van de sub-instrumenten van dit subsidiebeleidskader stelt de Minister van Buitenlandse Zaken een totaalbedrag van € 84.745.00012 beschikbaar voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2030, voor subsidieverlening voor een periode van vijf jaar (60 maanden).13

Het voor subsidieverlening beschikbare bedrag gedurende de volledige looptijd van vijf jaar is als volgt verdeeld over de sub-instrumenten binnen dit subsidiebeleidskader:

Subsidie subinstrument

Totaal subsidieplafond per instrument (€)

Verdere uitwerking in

LHBTIQ+

€ 49.850.000

Hoofdstuk 8

Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (FoRB)

€ 34.895.000

Hoofdstuk 9

De beschikbare middelen worden per sub-instrument verdeeld via een subsidietender. De rangschikking van de aanvragen wordt vastgesteld volgens de uitkomsten van de beoordeling van de aanvragen aan dit subsidiebeleidskader opgenomen kwalitatieve criteria (zie paragrafen 8.6 en 9.6). Alleen tijdig ingediende en volledige aanvragen die aan de drempelcriteria voldoen, worden op kwaliteit beoordeeld. De beoordeling vindt uitsluitend plaats op basis van de informatie die vóór sluiting van de aanvraagtermijn is ontvangen.

Hoofdstuk 7 bevat algemene bepalingen over beoordeling en selectie. De specifieke verdeelsystematiek van de beschikbare middelen per sub-instrument is uitgewerkt in resp. paragraaf 8.5 en 9.5.

5. Subsidiabele kosten

Slechts de kosten, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en die redelijkerwijs niet uit eigen middelen of op andere wijze kunnen worden bekostigd, zijn subsidiabel.14

Activiteiten die reeds zijn gestart voor de datum waarop de aanvraag is ingediend zijn niet subsidiabel, en dus zijn de daarmee gemoeide kosten niet subsidiabel.15 De subsidiabele kosten worden genoemd en toegelicht in het budgetmodel dat verplicht moet worden gehanteerd voor de bij de aanvraag in te dienen begroting (annex 4.2 bij dit subsidiebeleidskader).

6. Aanvraagprocedure

6.1. Proces en tijdslijnen

  • Aanvragen kunnen worden ingediend gedurende de openstellingsperiode: 15 december 20259 maart 2026, sluiting om 23.59 uur CET.

    • Aanvragen die worden ingediend na de vermelde sluitingsdatum en -tijd, worden afgewezen. Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de aanvraag door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. De aanvragende organisatie is volledig verantwoordelijk voor een tijdige en volledige indiening van de aanvraag.

  • Besluitvorming over de drempeltoets volgt uiterlijk: 20 april 2026.

  • Bij een positieve beoordeling van de drempeltoets ontvangt de aanvrager een verzoek tot indienen van:

    • 1. ORIA-documenten; of geldig Partos certificaat.

    • 2. Voor specialistische organisaties die aanspraak maken op maatwerk: uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard 4400).

    Aanvragers krijgen vanaf het verzoek tot het indienen van deze informatie 4 weken de tijd om de benodigde documenten aan te leveren. Beide documenten zullen gelijktijdig met de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag worden beoordeeld.

    N.B. Indien de beoordeling van bovengenoemde bij 1) en 2) genoemde documenten negatief is, ontvangt de aanvrager een afwijzingsbeschikking.

  • Indien de beoordeling van de drempeltoets (na het aanleveren van de ORIA- en uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard 4400) alsnog) negatief is, ontvangt de aanvrager een afwijzingsbeschikking.

  • Besluitvorming over al dan niet toekenning van subsidie volgt uiterlijk: 6 juli 2026

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag niet voldoen aan de formele vereisten die op grond van dit subsidiebeleidskader aan aanvragen worden gesteld, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen. Hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot een lagere rangschikking of zelfs afwijzing van de subsidieaanvraag.

Aanvragen dienen volledig en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding van naam en functie. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.

Bij het opstellen van de subsidieaanvraag is het kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag of bijlagen niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van het aanvraagformulier – met inbegrip van bijlages – niet worden ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.

De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal. Bijlagen die zijn opgesteld in een andere taal dan het Engels dienen voorzien te zijn van een vertaling in het Engels. Additionele informatie (zoals USB-sticks van een organisatie) worden niet meegenomen in de beoordeling van een aanvraag.

Het heeft de uitdrukkelijke voorkeur dat aanvragen per e-mail in .pdf-formaat worden ingediend, met daarbij het budget in Excel. Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar: DMM-focus@minbuza.nl onder vermelding van aanvraag Focus on Freedom [+ naam sub-instrument] subsidiebeleidskader.

Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen. E-mails groter dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt dat het moment waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip waarop de aanvraag is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst. 16

Eventuele (technische) problemen bij verzending komen voor rekening en risico van aanvrager.

Indiening van aanvragen per post wordt afgeraden. Indien u daar niettemin voor kiest, of voor indienen in persoon of koerier, neemt u dan tijdig contact op met het Ministerie via het e-mailadres: DMM-focus@minbuza.nl onder vermelding van aanvraag Focus on Freedom [+ naam sub-instrument] subsidiebeleidskader. Houd hierbij rekening met post verzendtermijnen en met de omstandigheid dat de datum van ontvangst wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip van inschrijving door BZ en dat ’s avonds en op zaterdag en zondag door BZ geen post wordt ingeschreven.

Voor het Focus on Freedom subsidiebeleidskader is aan de hand van de Q&A’s bij het subsidiebeleidskader FemFocus reeds een Q&A document opgesteld en openbaar beschikbaar.

Op 17 december vindt van 11:00 tot 12:30 uur een informatiesessie plaats waarin het instrument Focus on Freedom wordt toegelicht. Na deze sessie is er tot en met 9 januari de mogelijkheid om schriftelijk vragen in te dienen. Het streven is om de ingediende vragen uiterlijk op 23 januari te beantwoorden.

Voor meer informatie over de Q&A en informatiesessie wordt verwezen naar: Grant programmes | Government.nl.

6.2. Vereiste documenten bij de aanvraag

Bij het indienen van een aanvraag geldt dat dit volgens de verplichte formats moet worden gedaan. Hieronder volgt een overzicht van deze verplichte documenten en formats.

I Verplichte documenten en bijlagen bij de aanvraag

Bij de subsidieaanvraag dienen de volgende documenten te worden aangeleverd:

  • A. Een volledig ingevuld aanvraagformulier volgens het verplichte format in Annex 1.

  • B. Statuten van de aanvrager, waaruit blijkt dat de aanvrager een maatschappelijke organisatie is en waarop de datum en plaats van oprichting duidelijk op vermeld staan evenals de plaats van statutaire vestiging.

  • C. Een volledig ingevulde Tabel 1 in Annex 2 om aan te tonen dat wordt voldaan aan het drempelcriterium financiële onafhankelijkheid (zie Annex 2, sectie 2.A).

  • D. Door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen van de boekjaren 2022, 2023 en 2024. Voor deze jaarrekeningen moet per jaarrekening worden aangegeven op welke pagina en onder welke paragraaf de gevraagde informatie m.b.t. de voorwaarde voor financiële onafhankelijkheid terug te vinden is. Daar waar geen gecontroleerde jaarrekeningen kunnen worden overlegd, dient de aanvrager een sluitende onderbouwing te geven waarom de jaarrekeningen niet door een accountant zijn gecontroleerd.

  • E. Track record 17 van de organisatie, volgens het verplichte format in Annex 5.

  • F. Projectvoorstel incl. beleidsprincipes 18, opgesteld volgens het verplichte format (zie Annex 3.1 (Gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen) of 3.2 (Vrijheid van Religie en Levensovertuiging). Voor het instrument Vrijheid van Religie en Levensovertuiging dient er per deelaanvraag een apart projectvoorstel ingediend te worden.

  • G. Begroting in Excel, opgesteld in het verplichte format (Annex 4.2). Dat wil zeggen:

    • i) een gedetailleerde begroting voor de eerste twaalf maanden, aangevuld met een meerjarenraming voor de resterende project periode;

    • ii) narratieve uitleg hoe tot de bedragen in het budget is gekomen (geen vast format);

    • iii) alle onderliggende PxQ berekeningen (geen vast format).

  • H. Een beschrijving van het door de aanvrager te hanteren proces van selectie en monitoring van in-country partners met daarin:

    • (i) Bijbehorende procedures en formats (max 1 of 2 voorbeelden)

    • (ii) Bewijs van toepassing: Geanonimiseerd voorbeeld risicoanalyse of due diligence van een in-country partner.

II Verplichte bijlagen voor aanvragers die menen in aanmerking te komen voor maatwerk in verband met het drempelcriterium D.2

De onderstaande bijlagen hoeven alleen te worden aangeleverd door aanvragers die menen in aanmerking te komen voor maatwerk in verband met het drempelcriterium D.2 over financiële onafhankelijkheid (zie uitleg onder paragraaf 3.2). Deze aanvragers sturen de volgende informatie met de aanvraag mee (zie ook het in te vullen formulier in Annex 2):

Voor een specialistische organisatie:

  • I. In aanvulling op het track record zoals vermeld onder E hierboven (in te vullen in Annex 5): een additioneel track record van minimaal vijf en maximaal tien projecten of programma’s die gericht waren op het kernthema waarop het sub-instrument betrekking heeft in het kader waarvan de organisatie subsidie aanvraagt. Ten minste één project moet van meer dan tien jaar geleden zijn. Dit moet worden ingevuld in Annex 2, waar ook nadere toelichting hierover te vinden is.

  • J. Door een accountant gecontroleerde jaarrekeningen van 2020, 2021, 2022, 2023 en 2024. Daar waar geen gecontroleerde jaarrekeningen kunnen worden overlegd, dient de aanvrager een onderbouwing te geven waarom de jaarrekeningen niet door een accountant zijn gecontroleerd. Duidelijk moet worden aangegeven op welke pagina en bij welke sectie in de jaarrekeningen de gevraagde informatie uit tabel 2 in annex 2 kan worden gevonden (zie K).

  • K. De ingevulde Tabel 2 in Annex 2 maakt inzichtelijk dat minimaal 80% van de jaarlijkse programma-uitgaven van de aanvrager gedurende deze vijf jaar naar activiteiten en interventies op dit kernthema ging. Aanvragers wordt gevraagd om uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard 4400). Let op: Dit rapport wordt pas na de drempeltoets opgevraagd, samen met de ORIA of Partos-informatie. Aanvragers ontvangen hierover bericht en krijgen 4 weken de tijd de informatie aan te leveren. Deze hoeft dus nog niet meegestuurd te worden met de aanvraag.

Voor een kleine, zuidelijke organisatie:

  • L. Uit de statuten onder B hierboven blijkt dat de aanvragende organisatie is opgericht en statutair is gevestigd in een land vermeld op het overzicht met lage- en middeninkomenslanden volgens de OESO-DAC indeling. Mochten de statuten hiervoor onvoldoende bewijs leveren, dan kan de aanvrager een oprichtingsakte als bijlage bij de aanvraag meesturen die dit aantoont.

  • M. De aanvrager overlegt diens meest recente financiële jaarrekening waaruit blijkt dat hij maximaal EUR 500.000 heeft uitgegeven aan werknemers van uw organisatie die in loondienst zijn.

7. Beoordelings- en selectieprocedure

De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van dit subsidiebeleidskader. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.

Beoordeling drempelcriteria

Tijdig ontvangen aanvragen worden behandeld volgens de volgende beoordelings- en selectieprocedure. De aanvrager en de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dienen allereerst te voldoen aan alle drempelcriteria. De drempelcriteria staan beschreven in paragraaf 3.1 van dit subsidiebeleidskader. Bij het niet voldoen aan één (of meer) van de drempelcriteria wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld. De aanvrager ontvangt hierover bericht.

Beoordeling ORIA en maatwerk

Aanvragers van wie de aanvraag voldoet aan de drempelcriteria ontvangen vanuit BZ bericht hierover. Deze mededeling zal steeds onder voorbehoud zijn gelet het bepaalde in paragraaf 3.3 inzake de nog aan te leveren vereiste documenten voor de Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA), of een geldig Partos certificaat met het oog op de beoordeling aan de criteria over organisatiecapaciteit en integriteitsbeleid.

Aanvragers die aanspraak maken op maatwerk als specialistische organisatie (zie paragraaf 3.2), wordt gevraagd om uitvoering van de werkzaamheden door de accountant op basis van het accountantsprotocol (Annex 9), wat resulteert in een rapport van overeengekomen specifieke werkzaamheden (Standaard 4400). Dit rapport hoeft nog niet te worden meegestuurd met de aanvraag, maar pas later (zie paragraaf 6.1).

N.B. Goedkeuring van de drempeltoets op basis van de bij de drempeltoets aangeleverde informatie is voorwaardelijk. Indien blijkt dat niet is aangetoond dat aan de vereisten om te worden aangemerkt als specialistische organisatie wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.

Een positieve beoordeling van de verplichte onderdelen van de ORIA en, voor organisaties die in aanmerking willen komen voor maatwerk, van bovengenoemd rapport van de accountant is noodzakelijk om voor subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen. BZ voert de ORIA-beoordeling en de beoordeling van het accountantsrapport gelijktijdig uit met de op de drempeltoets volgende inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvraag.

Inhoudelijke beoordeling

Voor de inhoudelijke beoordeling hanteert BZ kwalitatieve beoordelingscriteria, die zijn opgenomen in de betreffende sub-instrument-hoofdstukken (paragraaf 8.6 en 9.6). De kwalitatieve beoordelingscriteria hebben betrekking op het trackrecord, het projectvoorstel (inclusief budget) en de beleidsprincipes. De puntentoekenning per onderdeel is als volgt:

Onderdeel

Maximaal aantal te behalen punten

Minimumscore per onderdeel

Trackrecord

40

25

Projectvoorstel inclusief budget

60

35

Beleidsprincipes

10

6

Totaal

110

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet de algehele kwaliteit van de aanvraag ten minste als ruim voldoende worden beoordeeld. Dit betekent een totaalscore van minimaal 77 punten van de maximaal 110 punten. Daarnaast moet ook ieder afzonderlijk onderdeel ten minste als ruim voldoende worden beoordeeld, blijkend uit de in bovenstaande tabel genoemde te behalen minimumscore. (Let op: om de vereiste minimum score van 77 punten te behalen volstaat het niet om per onderdeel van de aanvraag het minimum aantal punten te behalen). Aanvragen die niet aan deze vereisten ten aanzien van kwaliteit voldoen worden afgewezen.

De verdeelsystematiek van de beschikbare middelen is per specifiek sub-instrument uitgewerkt in resp. paragraaf 8.5 en 9.5.

De besluitvorming zal plaatsvinden met oog voor artikel 10 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken19. De minister kan subsidieverlening weigeren als het verlenen van subsidie niet verenigbaar is met zijn beleid op het gebied van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingshulp; het moet daarbij gaan om publiekelijk kenbaar beleid, bijvoorbeeld uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie, uit Kamerstukken of uit beleidsregels op grond van artikel 6, eerste lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

8. Sub-instrument 1: Gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen (LHBTIQ+)

8.1. Beleidscontext en doelstelling

Wereldwijd staan de mensenrechten en veiligheid van lhbtiq+-personen steeds meer onder druk. Deze groep wordt in veel landen geconfronteerd met discriminatie, geweld en beperkte toegang tot essentiële diensten. Dit subsidie sub-instrument draagt bij aan het realiseren van betere toegang tot (gelijke) rechten, versterking van de positie van lhbtiq+-personen door lokale maatschappelijke organisaties en overige actoren die zich hiervoor inzetten te steunen, verbeterde toegang tot beschermingsmechanismen en diensten die de fysieke veiligheid van lhbtiq+-personen verbeteren, en het stimuleert de inhoudelijke dialoog met (lokale en nationale) overheden en religieuze en overige actoren.

Het sub-instrument Gelijke rechten voor lhbtiq+-personen (hierna: LHBTIQ+) sluit aan bij de bredere Nederlandse beleidsdoelstellingen zoals vastgelegd in de MDIR-nota20 en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme21.

De hoofddoelstellingen van dit sub-instrument zijn:

  • 1. Het versterken van lokale maatschappelijke organisaties en gemeenschapsorganisaties die zich inzetten voor de rechten, bescherming en inclusie van lhbtiq+-personen;

  • 2. Het verbeteren van de toegang tot juridische en psychosociale ondersteuning, een veilige omgeving en bescherming voor lhbtiq+-personen;

  • 3. Het stimuleren van economische en maatschappelijke participatie van lhbtiq+-personen;

  • 4. Het bevorderen van een inclusieve dialoog met relevante actoren om wet- en regelgeving te verbeteren en sociale stigma’s te verminderen;

  • 5. Het ondersteunen van belangenbehartiging om discriminatie tegen lhbtiq+ personen tegen te gaan en gelijke rechten te bevorderen.

Het sub-instrument draagt daarmee bij aan de duurzame versterking van lokale initiatieven die de positie van lhbtiq+-personen verbeteren op korte en lange termijn. De doelstellingen van dit sub-instrument zijn in lijn met de doelstellingen van het Nederlandse buitenlandse mensenrechtenbeleid op lhbtiq+, te weten 1) de decriminalisering van homoseksualiteit en/of diverse gender identiteit en expressie; 2) het tegengaan van geweld en discriminatie tegen lhbtiq+-personen; en 3) het bevorderen van sociale acceptatie van lhbtiq+-personen. Dit zijn tevens thema’s waar Nederland decennialange expertise en netwerken op heeft ontwikkeld, en waar Nederlandse bilaterale en multilaterale vertegenwoordigingen diplomatieke capaciteit op hebben.

Voor overige generieke beleidsuitgangspunten, zoals capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties en lokaal geleide ontwikkeling, wordt verwezen naar het overkoepelend deel, paragraaf 1.2.

8.2. Geografische focus

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft voor het sub-instrument Gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen een landenlijst vastgesteld, waarop de landen zijn ingedeeld in regio’s. Wegens de gevoeligheid van de thematiek en veiligheidsoverwegingen is nadere informatie over de landenlijst uitsluitend op verzoek beschikbaar via het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DMM-focus@minbuza.nl). Bij een verzoek voor nadere informatie dienen het meest recente jaarverslag en de statuten van de organisatie te worden meegestuurd.

Om in aanmerking te komen voor subsidie binnen het sub-instrument Gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen richt de aanvraag zich op minimaal drie en maximaal twintig landen. Minstens 50% van de gekozen landen dient te zijn opgenomen in bovengenoemde landenlijst.22 Overige landen mogen vrij worden gekozen, uitgezonderd Rwanda, mits deze in lijn zijn met de beleidsdoelstellingen zoals beschreven in paragraaf 8.1. Het bevorderen van gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is gebaat bij regionale en cross-regionale samenwerking. Ingediende aanvragen die zich richten op zes of meer landen dienen over minimaal twee regio’s, zoals aangegeven op de landenlijst, verspreid te zijn. Aanvragen gericht op minder dan zes landen zijn gericht op één regio of twee regio’s.

Rol van internationale/regionale maatschappelijke organisaties

Een internationale/regionale maatschappelijke organisatie kan door een support partner slechts in één van de gekozen landen als in-country partner worden ingezet om samenwerking tussen lokale maatschappelijke organisaties te ondersteunen, wanneer de support partner daar zelf geen lokaal netwerk heeft en geen coördinerende rol kan vervullen. In alle overige gekozen landen dient de support partner zelf te beschikken over lokale operationele capaciteit en/of een gevestigd netwerk en wordt uitsluitend samengewerkt met lokale maatschappelijke organisaties.

8.3. Specifieke invulling van subsidiabele activiteiten

Binnen dit instrument wordt van de aanvragers verwacht dat zij financierings- en capaciteitsversterkende activiteiten ontwikkelen en aan internationale belangenbehartiging doen (zie paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3), welke activiteiten dienen bij te dragen aan de doelstellingen van het sub-instrument, zoals beschreven in paragraaf 8.1.

Financieringsactiviteiten

De support partner ondersteunt in-country partners financieel bij de uitvoering van activiteiten die aansluiten bij de beleidsdoelen van dit instrument, zie ook paragraaf 2.1. De in-country partners zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van deze activiteiten. De support partner faciliteert dit door een transparant aanvraagproces op te zetten en te hanteren voor selectie, financiering en begeleiding van de in-country partners.

In het kader van dit instrument kunnen support partners in-country partners financieel steunen bij activiteiten gericht op onder andere (niet limitatief):

  • Het opzetten van veilige ruimtes, zoals opvanghuizen voor lhbtiq+-personen die met huiselijk of intiem partnergeweld dan wel andere vormen van geweld en vervolging te maken hebben als gevolg van hun mensenrechtenwerk;

  • Het bieden van psychosociale steun en juridische hulp aan slachtoffers van vervolging, geweld of discriminatie;

  • Het faciliteren van noodhulp en tijdelijke relocatie voor lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers;

  • Bewustwordingscampagnes en educatieve programma’s die stigma’s en misinformatie bestrijden en zichtbaarheid vergroten;

  • Dialoogtrajecten met overheden en religieuze actoren om beleid en wetgeving te verbeteren en bescherming te waarborgen.

Nb.

Financieringsactiviteiten kunnen zien op dienstverlening, dialoog en/of coördinatie en ondersteuning door de internationale/regionale organisaties (zie hoofdstuk 2).

Minimaal 30% van het voor financieringsactiviteiten aangevraagde budget dient te worden besteed aan het financieel ondersteunen van dienstverlening.

Capaciteitsversterkende activiteiten

De support partner ondersteunt lokale maatschappelijke organisaties bij de versterking van hun capaciteit, in lijn met de generieke uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 2.2. Deze ondersteuning is gericht op het vergroten van de effectiviteit, autonomie en duurzaamheid van lokale maatschappelijke organisaties, en is niet direct gericht op de target communities.

Internationale/regionale organisaties kunnen onder de condities genoemd in paragraaf 1.3 door de support partner of door lokaal maatschappelijke organisaties ingeschakelde derden ondersteunen bij de capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties.

De invulling wordt afgestemd op de behoefte van de lokale maatschappelijke organisaties en is in beginsel overeengekomen in de inceptiefase. Specifieke voorbeelden van capaciteitsversterking binnen dit instrument zijn (niet limitatief):

  • Trainingen en capaciteitsopbouw op het gebied van governance, financieel beheer, HR, integriteit (inclusief SEAH en preventie van fraude en corruptie), MEL en communicatie;

  • Ondersteuning bij organisatieontwikkeling en strategische samenwerking;

  • Kennisdeling en het faciliteren van onderlinge samenwerking en netwerken;

Trainingen en begeleiding voor allies (zoals lokale beleidsmakers, rechters, advocaten, religieuze actoren) om lhbtiq+-rechten op te nemen in beleid en praktijk.

Internationale belangenbehartigingsactiviteiten

De support partner voert internationale belangenbehartigingsactiviteiten uit die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen zoals geformuleerd in paragrafen 2.3 en 8.1. Deze activiteiten vinden plaats op multilateraal, internationaal en regionaal niveau. De bestedingsruimte voor deze component bedraagt minimaal 12% en maximaal 20% van de totale gevraagde (zie paragraaf 2.4) subsidiemiddelen. In aanvulling op de generieke richtlijnen in paragraaf 2.3 kan hierbij gedacht worden aan:

  • Bijdragen aan het monitoren van naleving en schending van mensenrechten op basis van seksuele oriëntatie, genderidentiteit, expressie en sekseigenschappen;

  • Organiseren en bijdragen aan leeractiviteiten binnen en tussen netwerken om kennis en capaciteiten te delen en te versterken rondom internationale belangenbehartiging;

  • Versterken van de zichtbaarheid en stem van lokale partners, activisten en target communities in multilaterale beleidsprocessen, met als doel hun positie in mondiale beleidsvorming te verbeteren;

  • Onderhouden van structurele dialoog met multilaterale organisaties (zoals de VN, EU, AU, etc.) en het leveren van inhoudelijke bijdragen aan gedeelde beleidsagenda’s;

  • Deelname en bijdrage aan (inter)nationale campagnes, rechtsbijstand, evenementen of gezamenlijke verklaringen die bijdragen aan o.a. het tegengaan van anti-lhbtiq+-wetgeving;

  • Kennisdeling en gezamenlijke analyses met multilaterale en internationale partners om beleidsontwikkeling te voeden en de evidence base voor lhbtiq+-interventies en beleid te versterken;

  • Cross-regionale samenwerking en uitwisseling tussen in-country partners om (inter)nationale belangenbehartiging te versterken.

Nb.

Aanvragers dienen in hun begroting een onderscheid te maken tussen financieringsactiviteiten, capaciteitsversterkende activiteiten en internationale belangenbehartiging vanuit de support partner.

Let op dat bij het opstellen van de projectbegroting (zie ook paragraaf 6.2, onderdeel G) dat de respectievelijke kosten voor de drie in deze paragraaf genoemde activiteiten moeten worden uitgesplitst.

8.4. Subsidieplafond en omvang aanvraag

Het subsidieplafond voor dit sub-instrument (Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen) bedraagt € 49.850.000 voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2030, voor subsidieverlening voor een periode van vijf jaar (60 maanden).23

De omvang van een aanvraag bedraagt minimaal 33.3% en maximaal 50% van het voor dit sub-instrument beschikbare budget. Dit betekent dat een aanvraag minimaal € 16.616.000, en maximaal € 24.925.000 bedraagt. Er zullen maximaal 3 subsidies worden verleend onder sub-instrument 1: Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen (LHBTIQ+).

8.5. Verdeling van middelen binnen het sub-instrument

In aanvulling op de hoofdstukken 4 en 7 geldt het volgende:

De verdeling van middelen vindt plaats via een subsidietender, oftewel op basis van kwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 4. De kwaliteit wordt beoordeeld door beoordeling van aanvragen op grond van de kwalitatieve criteria neergelegd in paragraaf 8.6. De uitkomsten van deze beoordeling leiden tot een rangorde van de aanvragen op basis van kwaliteit. Aanvragen die niet van ten minste ruim voldoende kwaliteit zijn (zie hoofdstuk 7) worden niet meegenomen in deze rangschikking.

De minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde (op kwaliteit), totdat het subsidieplafond is uitgeput. De aanvragen die het beste aan de kwalitatieve criteria voldoen, worden als eerste gehonoreerd, mits ze van ten minste ruim voldoende kwaliteit zijn.

Indien het resterende budget niet toereikend is om de eerstvolgende aanvraag in de rangorde volledig te honoreren, zal deze aanvraag slechts gedeeltelijk worden gehonoreerd, namelijk voor zover het resterende budget dit toelaat. Daarbij wordt rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van de middelen over de landen waarop aanvragen zijn ontvangen.

Een aanvrager ontvangt een besluit op zijn aanvraag, waarin wordt aangegeven of sprake is van een volledige toekenning, een gedeeltelijke toekenning/gedeeltelijke afwijzing of een volledige afwijzing. Van een gedeeltelijke toekenning kan sprake zijn als de voor dit instrument beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle kwalificerende aanvragen te honoreren en/of ten behoeve van een evenwichtige spreiding van de beschikbare middelen over de landen waarop aanvragen zijn ontvangen. Van een afwijzing kan sprake zijn indien de kwaliteit van een aanvraag niet ruim voldoende is

8.6. Specifieke kwalitatieve criteria

De ingediende aanvraag wordt, indien toetsing op de drempelcriteria zoals genoemd in paragraaf 3.1 met positieve uitkomst is afgerond, beoordeeld op basis van de volgende kwalitatieve criteria.

Onderdeel I: Track Record (maximaal 40 punten)

  • 1. Track record op capaciteitsversterking (maximaal 10 punten)

    • a) De mate waarin de aanvrager aantoonbaar ervaring heeft met capaciteitsversterking ten behoeve van lokale maatschappelijke organisaties in LMIL die zich inzetten voor gelijke rechten voor lhbtiq+-personen, afgestemd op de behoeften van deze organisaties.

    • b) De mate waarin de door de aanvrager ingezette capaciteitsversterking tot positieve en duurzame verandering heeft geleid bij lokale maatschappelijke organisaties, en er door de aanvrager uit deze ervaringen is geleerd.

  • 2. Track record op financieringsmechanismen (maximaal 10 punten)

    De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met het opzetten en beheren van systemen voor het beschikbaar stellen en verantwoorden van middelen aan in-country partners, op een wijze die ruimte laat voor transparantie, wederzijds vertrouwen en een passende mate van verantwoordelijkheid bij deze partners.

  • 3. Beschikking over lokaal en relevant netwerk (maximaal 10 punten)

    • a) De mate waarin de aanvrager beschikt over een voor de beleidsdoelstellingen (zie paragraaf 8.1) van het instrument relevant en divers netwerk van lokale maatschappelijke organisaties in de door hem gekozen landen, dat aantoont dat de aanvrager stevig is ingebed in de lokale context.

    • b) In gevallen waarin de aanvrager niet beschikt over een relevant netwerk van lokale maatschappelijke organisaties in één van de landen waarvoor de aanvraag wordt ingediend: de mate waarin de aanvrager in staat is een geschikte internationale of regionale maatschappelijke organisatie te identificeren die, in samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties, als in-country partner kan optreden in een coördinerende en ondersteunende rol.

  • 4. Track record op belangenbehartiging (maximaal 10 punten)

    De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met belangenbehartiging gericht op gelijke rechten voor lhbtiq+-personen binnen regionale, internationale en multilaterale gremia en hiermee de vraag-gestuurde belangen van lokale maatschappelijke organisaties heeft vertegenwoordigd en hun positie heeft versterkt.

Onderdeel II: Voorstel (maximaal 60 punten)

  • 5. Context-, stakeholder- en probleemanalyse, en voorstel incl. landenkeuze (maximaal 20 punten)

    • a) De mate waarin een gedegen en relevante context-, stakeholder- en probleemanalyse wordt geschetst met aandacht voor intersectionaliteit en de verschillende target communities.

    • b) De mate waarin het voorstel voor activiteiten logisch voortvloeit uit en aansluit op de context-, stakeholder- en probleemanalyse.

    • c) De mate waarin de keuze voor (een combinatie van) specifieke landen logisch voortvloeit uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en goed is onderbouwd.

    • d) De mate waarin het voorstel overtuigend onderbouwt hoe de interventie bijdraagt aan duurzame resultaten.

  • 6. Visie en aanpak op lokalisering (maximaal 5 punten)

    De mate waarin de aanvrager een heldere visie en aanpak presenteert voor het stimuleren van lokaal eigenaarschap, met inzicht in de rolverdeling tussen de aanvrager en in-country partners (lokale maatschappelijke organisaties, en indien van toepassing, internationale regionale organisaties) bij het ontwerp en de implementatie van het programma.

  • 7. Selectie en beoordelingsproces van in-country partners (maximaal 5 punten)

    De mate waarin het selectieproces van in-country partners zorgvuldig, objectief en inclusief is ingericht. Daarbij is van belang dat er duidelijke procedures zijn voor het selecteren van nieuwe partners en voor de herbeoordeling van bestaande partners, waarvan de organisatiecapaciteit als voldoende is beoordeeld om voor ondersteuning in aanmerking te komen.

  • 8. Capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties (maximaal 10 punten)

    • a) De mate waarin de voorgestelde aanpak voor capaciteitsversterking blijk geeft van een vraag-gestuurde werkwijze, met aandacht voor de lokale context en de (nader te bepalen) capaciteitsbehoeften van lokale maatschappelijke partners.

    • b) De mate waarin de voorgestelde aanpak is gebaseerd op een duidelijke visie op capaciteitsversterking.

  • 9. Internationale belangenbehartiging (5 punten)

    De mate waarin de door de aanvrager zelf uit te voeren belangenbehartigingsactiviteiten logisch voortvloeien uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en bijdragen aan het vergroten van cross-regionale samenwerking en het netwerk van lokale maatschappelijke organisatiesop een adaptieve, bewijs- en vraag-gestuurde wijze met betrokkenheid van lhbtiq+ vertegenwoordigers.

  • 10. MEL systematiek (maximaal 5 punten)

    • a) De mate waarin de voorgestelde aanpak en taakverdeling voor MEL in samenwerking met in-country partners wordt ontwikkeld.

    • b) De mate waarin deze aanpak zodanig is ingericht dat deze de voortgang van het programma bewaakt, hierover op transparante wijze verantwoording mogelijk maakt en als basis dient voor tijdige aanpassing van activiteiten binnen de vereisten van dit subsidiebeleidskader.

  • 11. Risicobeheersing (maximaal 5 punten)

    De mate waarin de risico’s voor het voorgestelde programma en voor alle betrokkenen inzichtelijk zijn gemaakt en deze zijn voorzien van passende mitigerende maatregelen.

  • 12. Budget (5 punten)

    De mate waarin de benodigde middelen, en de verdeling daarvan, opgenomen in de begroting bij de aanvraag, in evenredige verhouding staan tot de context- stakeholder- en probleemanalyse, de uit te voeren activiteiten en de te realiseren resultaten.

Onderdeel III: Beleidsprincipes (maximaal 10 punten)

  • 13. Gender (maximaal 5 punten):

    • a) De mate waarin het voorstel proactief rekening houdt met genderverhoudingen in de desbetreffende context.

    • b) De mate waarin het voorstel inzet op versterking van gendergelijkheid middels de voorgestelde implementatie, passend bij de lokale context en target communities.

  • 14. Conflictsensitiviteit (maximaal 5 punten):

    • a) De mate waarin het voorstel inzicht toont in de conflictdynamiek in de context van de landen waarop de aanvraag zich richt en deze inzichten heeft vertaald naar conflictsensitief ontwerp en uitvoering van activiteiten.

    • b) De wijze waarop wordt gewaarborgd dat uitvoering in overeenstemming is met het do no harm-principe.

9. Sub-Instrument 2: Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (FoRB)

9.1. Beleidscontext en doelstelling

Wereldwijd staat de vrijheid van religie en levensovertuiging in toenemende mate onder druk. Ruim driekwart van de wereldbevolking leeft in landen waar deze vrijheid wordt beperkt. Religieuze minderheden worden vaak geconfronteerd met discriminatie, geweld, sociale uitsluiting en stigmatisering. Wetgeving zoals blasfemiewetten en de beperkte toegang tot essentiële diensten ondermijnen hun positie in de samenleving. Ook mensenrechtenverdedigers die zich inzetten voor religieuze vrijheid lopen steeds vaker risico’s.

Echter ontbreekt het in veel contexten aan goed toegeruste lokale maatschappelijke organisaties en religieuze actoren die deze rechten kunnen beschermen en versterken. Interreligieuze dialoog blijft onderbenut, terwijl het juist in religieus diverse en kwetsbare samenlevingen cruciaal is voor het voorkomen van spanningen, polarisatie en gewelddadig extremisme. Binnen religieuze gemeenschappen krijgen vrouwen, jongeren en lhbtiq+ personen vaak onvoldoende ruimte, en blijven zij uitgesloten van lokale besluitvorming en bescherming.

De wereldorde is in beweging. Geopolitieke spanningen, autoritaire tendensen en conflicten zorgen voor toenemende druk op mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging. In dit krachtenveld groeit het belang van religie als maatschappelijk en politiek factor. Religieuze leiders en gemeenschappen beschikken over gezag en netwerken tot diep in de samenleving. Zij kunnen bijdragen aan het herstellen van vertrouwen, het voorkomen van radicalisering en het bevorderen van sociale cohesie. Tegelijkertijd kunnen traditionele en religieuze normen botsen met universele mensenrechten, zoals gendergelijkheid en seksuele en reproductieve rechten. Dit vraagt om zorgvuldige, kritische dialoog met religieuze actoren, gericht op inclusie en rechtvaardigheid.

De hoofddoelstellingen van dit sub-instrument zijn:

  • 1. Het versterken van lokale maatschappelijke organisaties en gemeenschapsorganisaties die bijdragen aan het bevorderen van vrijheid van religie en bescherming van religieuze minderheden;

  • 2. Het stimuleren van inter-, intra en extra-religieuze dialoog en samenwerking;

  • 3. Het tegengaan van spanningen, polarisatie en het risico op gewelddadig extremisme in kwetsbare en religieus diverse samenlevingen;

  • 4. Versterken van inclusie van kwetsbare groepen, waaronder vrouwen, jongeren en lhbtiq+ personen, binnen religieuze gemeenschappen;

  • 5. Het ondersteunen van dialoog en internationale belangenbehartiging richting overheden om discriminatie tegen religieuze minderheden te verminderen en hun positie te versterken.

Het sub-instrument Vrijheid van Religie en Levensovertuiging (hierna: FoRB) sluit aan bij de bredere Nederlandse inzet voor mensenrechten, zoals verankerd in de MDIR-nota24 en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme25. Structurele samenwerking met religieuze actoren draagt bij aan de effectiviteit en duurzaamheid van het Nederlandse buitenlandbeleid.

Voor overige generieke beleidsuitgangspunten, zoals capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties en lokaal geleide ontwikkeling, wordt verwezen naar het overkoepelend deel, paragraaf 1.2.

9.2. Geografische focus

Algemeen gesteld dienen de activiteiten plaats te vinden in landen waar de noden van religieuze minderheden groot zijn en waar reeds ervaring met FoRB-programmering aanwezig is. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie binnen het FoRB sub-instrument moet een aanvraag betrekking hebben op activiteiten in één of twee van de volgende geografische clusters:

  • 1. Sub-Sahara Afrika en Noord-Afrika26

  • 2. het Midden-Oosten en Azië27

Wanneer een aanvraag betrekking heeft op beide hier genoemde geografische clusters, dient de aanvraag te bestaan uit twee deelaanvragen.

Per cluster worden in de (deel)aanvraag minimaal drie en maximaal zes landen opgenomen. Een aanvraag die bestaat uit twee deelaanvragen (voor beide geografische clusters een) zal dus minimaal zes en maximaal 12 landen betreffen.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft voor het FoRB sub-instrument per geografische cluster een landenlijst vastgesteld. Deze landenlijst betreft de prioritaire landen uit de bredere lijst die in de voetnoot per cluster is opgenomen. Wegens de gevoeligheid van de thematiek is nadere informatie over deze landenlijst uitsluitend op verzoek beschikbaar via het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DMM-focus@minbuza.nl). Bij een verzoek om nadere informatie over de landenlijst dienen het meest recente jaarverslag en de statuten van de organisatie te worden meegestuurd.

Elke (deel)aanvraag moet betrekking hebben op drie van de landen die zijn opgenomen in een van bovengenoemde landenlijsten. Daarnaast kunnen per (deel)aanvraag maximaal drie extra landen worden toegevoegd. De keuze voor deze aanvullende landen is vrij, mits deze landen binnen het geografische cluster vallen (zoals gespecificeerd in de voetnoot) waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

Rol van internationale/regionale maatschappelijke organisaties

Een internationale/regionale maatschappelijke organisatie kan per deelaanvraag door een support partner slechts in één van de gekozen landen worden ingezet om samenwerking tussen lokale maatschappelijke organisaties te ondersteunen, wanneer de support partner daar zelf geen lokaal netwerk heeft en geen coördinerende rol kan vervullen. In alle overige gekozen landen dient de support partner zelf te beschikken over lokale operationele capaciteit en/of een gevestigd netwerk en wordt uitsluitend samengewerkt met lokale maatschappelijke organisaties.

9.3. Specifieke invulling van subsidiabele activiteiten

Binnen dit deelinstrument wordt van de aanvragers verwacht dat zij financierings- en capaciteitsversterkende activiteiten ontwikkelen (zie paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3) en aan internationale belangenbehartiging doen, welke activiteiten dienen bij te dragen aan de doelstellingen van het instrument, zoals beschreven in paragraaf 9.1.

Financieringsactiviteiten

De support partner ondersteunt in-country partners financieel bij de uitvoering van activiteiten die aansluiten bij de beleidsdoelen van dit instrument, zie ook paragraaf 2.1. De in-country partners zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van deze activiteiten. De support partner faciliteert dit door een transparant aanvraagproces op te zetten en te hanteren voor selectie, financiering en begeleiding van de in-country partners.

In het kader van dit instrument kunnen support partners in-country partners financieel steunen bij activiteiten gericht op onder andere (niet limitatief):

  • Bevorderen van interreligieuze dialoog en samenwerking op lokaal en nationaal niveau om onderling begrip, respect en vreedzaam samenleven te stimuleren;

  • Ontwikkelen en uitvoeren van community outreach-projecten die actief bijdragen aan het bevorderen van tolerantie, inclusie en wederzijds respect;

  • Opzetten van mediavoorlichting en publiekscampagnes ter versterking van een positief maatschappelijk klimaat rond religieuze diversiteit en verdraagzaamheid;

  • Stimuleren van constructieve dialoog met overheden en religieuze leiders gericht op verbeteringen in beleid en wetgeving ter bescherming van religieuze minderheden;

  • Bijdragen aan nationale en internationale mensenrechtenprocedures en beleidsdialogen ter bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging; bieden van juridische ondersteuning en psychosociale hulp aan mensenrechtenverdedigers en leden van religieuze minderheden die worden bedreigd, vervolgd of gemarginaliseerd.

Nb.

Financieringsactiviteiten kunnen zien op dienstverlening, dialoog en/of coördinatie en ondersteuning door de internationale/regionale organisaties (zie hoofdstuk 2).

Minimaal 30% van het voor financieringsactiviteiten aangevraagde budget dient te worden besteed aan het financieel ondersteunen van dienstverlening.

Capaciteitsversterkende activiteiten.

De support partner ondersteunt lokale maatschappelijke organisaties bij de versterking van hun capaciteit, in lijn met de generieke uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 2.2. Deze ondersteuning is gericht op het vergroten van de effectiviteit, autonomie en duurzaamheid van lokale maatschappelijke organisaties, en is niet direct gericht op de target communities.

Internationale/regionale organisaties kunnen onder de condities genoemd in paragraaf 1.3 als door de support partner of door lokaal maatschappelijke organisaties ingeschakelde derden ondersteunen bij de capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties.

De invulling wordt afgestemd op de behoefte van de lokale maatschappelijke organisaties en is in beginsel overeengekomen in de inceptiefase. Specifieke voorbeelden van capaciteitsversterking binnen dit instrument zijn (niet limitatief):

  • Organiseren van trainingen en structurele capaciteitsopbouw voor lokale maatschappelijke organisaties en religieuze leiders op gebieden zoals goed bestuur, financieel beheer, personeelsbeleid, integriteit, monitoring en evaluatie, en strategische communicatie;

  • Stimuleren van kennisdeling en het faciliteren van samenwerking en netwerkvorming tussen lokale maatschappelijke organisaties en relevante partners;

  • Bieden van technische ondersteuning aan lokale maatschappelijke organisaties bij de ontwikkeling van strategieën voor belangenbehartiging en beleidsbeïnvloeding;

  • Ondersteunen van de oprichting en versterking van duurzame samenwerkingsverbanden en netwerken, zodat lokale maatschappelijke organisaties beter toegerust zijn om zelfstandig dialoog te voeren en beleidsverandering te realiseren.

Internationale belangenbehartigingsactiviteiten

De support partner voert internationale belangenbehartigingsactiviteiten uit die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen zoals geformuleerd in paragrafen 2.3 en 9.1. Deze activiteiten vinden plaats op multilateraal, internationaal en regionaal niveau in afstemming en met nauwe betrokkenheid van de in-country partner. De bestedingsruimte voor deze component bedraagt minimaal 12% en maximaal 20% van de totaal gevraagde subsidiebedrag. In aanvulling op de generieke richtlijnen in paragraaf 2.3 kan hierbij gedacht worden aan:

  • het onderhouden en versterken van allianties met internationale netwerken, maatschappelijke organisaties en relevante private actoren;

  • beleidsbeïnvloeding via het ontwikkelen van position papers, het aanleveren van thematische bijdragen aan bijvoorbeeld VN-mandaathouders en deelname aan beleidsconsultaties;

  • het faciliteren van deelname van in-country partners aan relevante internationale fora en onderhandelingen, zodat lokaal maatschappelijk middenveld toegang krijgt tot besluitvormings- en beïnvloedingsprocessen;

  • het signaleren en agenderen van beleidsontwikkelingen, trends en kansen die bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van dit subsidiebeleidskader;

  • het versterken van de zichtbaarheid en stem van lokale partners en target communities in multilaterale beleidsprocessen, met als doel hun positie in mondiale beleidsvorming te verbeteren;

  • het onderhouden van structurele dialoog met multilaterale organisaties (zoals VN-organisaties, de Afrikaanse Unie en ASEAN) en het leveren van inhoudelijke bijdragen aan hun beleidsagenda’s;

  • deelname aan internationale campagnes of gezamenlijke verklaringen die bijdragen aan duurzame systeemverandering op het terrein van vrijheid van religie en levensovertuiging;

  • kennisdeling en gezamenlijke analyses met multilaterale en internationale partners om beleidsontwikkeling te voeden en de evidence base voor FoRB+-interventies te versterken.

Nb.

Aanvragers dienen in hun begroting een onderscheid te maken tussen financieringsactiviteiten, capaciteitsversterkende activiteiten en internationale belangenbehartiging vanuit de support partner.

Let op dat bij het opstellen van de projectbegroting (zie ook paragraaf 6.2 onderdeel G) de respectievelijke kosten voor de drie in deze paragraaf genoemde activiteiten moeten worden uitgesplitst.

9.4. Subsidieplafond en omvang aanvraag

Het subsidieplafond voor dit FoRB-instrument bedraagt € 34.895.000 voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2030, voor subsidieverlening voor een periode van vijf jaar (60 maanden).28

Binnen een aanvraag voor dit instrument kan een voorstel worden ingediend voor één of twee geografische clusters. Wanneer een aanvraag betrekking heeft op twee geografische clusters, wordt dit beschouwd als een aanvraag met twee deelaanvragen.

De geografische clusters zijn:

  • 1. Sub-Sahara Afrika en Noord-Afrika

  • 2. het Midden-Oosten en Azië

Vraagt een aanvrager subsidie aan voor activiteiten in beide geografische clusters, dan dient zijn aanvraag dus te bestaan uit twee deelaanvragen.

De omvang van een (deel)aanvraag voor een geografisch cluster bedraagt 50% van het voor dit instrument (Vrijheid van Religie en Levensovertuiging – FoRB) beschikbare budget van € 34.895.000. Dit betekent dat de omvang van een (deel)aanvraag € 17.447.500 bedraagt.

Wanneer een aanvraag betrekking heeft op beide geografische clusters (zowel Sub-Sahara Afrika en Noord-Afrika als het Midden-Oosten en Azië), wordt dit beschouwd als één aanvraag met twee deelaanvragen. De totale omvang van de aanvraag bedraagt in dit geval 100% van het beschikbare budget (€ 34.895.000).

9.5. Verdeling beschikbare middelen binnen het sub-instrument

In aanvulling op de hoofdstukken 4 en 7 geldt het volgende:

De verdeling van middelen vindt plaats via een subsidietender, oftewel op basis van kwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 4. De kwaliteit wordt beoordeeld door beoordeling van aanvragen op grond van de kwalitatieve criteria neergelegd in paragraaf 9.6.

De kwalitatieve beoordeling van aanvragen vindt plaats per geografisch cluster (zie paragraaf 9.2). Voor elke (deel-)aanvraag voor een geografisch cluster wordt één eindscore toegekend op basis van de vastgestelde beoordelingscriteria. Indien sprake is van een aanvraag met twee geografische clusters, ontvangt iedere deelaanvraag een afzonderlijke eindscore. Alle (deel-)aanvragen worden vervolgens per geografisch cluster gerangschikt op basis van kwaliteit. Aanvragen die niet van ten minste ruim voldoende kwaliteit zijn (zie hoofdstuk 7) worden niet meegenomen in deze rangschikking.

De minister besluit per geografisch cluster tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde (op kwaliteit), waarbij per regio de best scorende (deel-)aanvraag wordt gehonoreerd, mits deze van ten minste ruim voldoende kwaliteit is.

Indien in een bepaald geografisch cluster geen (deel-)aanvragen van ruim voldoende kwaliteit zijn ontvangen, wordt geen subsidie verleend voor activiteiten in het betreffende geografische cluster; er zullen dan meer middelen beschikbaar zijn voor subsidieverlening voor activiteiten in andere geografische clusters. Een aanvrager ontvangt een besluit op zijn aanvraag, waarin wordt aangegeven of sprake is van een volledige toekenning, een gedeeltelijke toekenning/gedeeltelijke afwijzing, of een volledige afwijzing.

Van een (gedeeltelijke) afwijzing is sprake:

  • Indien de kwaliteit van een aanvraag niet ruim voldoende is en/of

  • In geval bij een aanvraag op twee ’geografische clusters de deelaanvraag op slechts één geografisch cluster wordt toegekend en/of

  • Indien de voor dit instrument beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle kwalificerende (deel-)aanvragen te honoreren.

9.6. Specifieke kwalitatieve criteria

De ingediende aanvraag wordt, indien toetsing op de drempelcriteria zoals genoemd in paragraaf 3.1 met positieve uitkomst is afgerond, beoordeeld op basis van de volgende kwalitatieve criteria (in geval van deelaanvragen: per deelaanvraag).

Onderdeel I: Track Record (maximaal 40 punten)

  • 1. Track record op capaciteitsversterking (maximaal 10 punten)

    • a) De mate waarin de aanvrager aantoonbaar ervaring heeft met capaciteitsversterking ten behoeve van lokale maatschappelijke organisaties in LMIL’s die zich inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging, afgestemd op de behoeften van deze organisaties.

    • b) De mate waarin de door de aanvrager ingezette capaciteitsversterking tot positieve verandering heeft geleid bij lokale maatschappelijke organisaties, en er door de aanvrager uit deze ervaringen is geleerd.

  • 2. Track record op financieringsmechanismen (maximaal 10 punten)

    De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met het opzetten en beheren van systemen voor het beschikbaar stellen en verantwoorden van middelen aan in-country partners, op een wijze die ruimte laat voor transparantie, wederzijds vertrouwen en een passende mate van verantwoordelijkheid bij deze partners.

  • 3. Beschikking over lokaal en relevant netwerk (maximaal 10 punten)

    • a) De mate waarin de aanvrager beschikt over een voor de beleidsdoelstellingen (zie paragraaf 9.1) van het instrument relevant en divers netwerk van lokale maatschappelijke organisaties in de door hem gekozen landen, dat aantoont dat de aanvrager stevig is ingebed in de lokale context.

    • b) In gevallen waarin de aanvrager niet beschikt over een relevant netwerk van lokale maatschappelijke organisaties in één van de landen waarvoor de aanvraag wordt ingediend: de mate waarin de aanvrager in staat is een geschikte internationale of regionale maatschappelijke organisatie te identificeren die, in samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties, als in-country partner kan optreden in een coördinerende en ondersteunende rol.

  • 4. Track record op belangenbehartiging (maximaal 10 punten)

    De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met belangenbehartiging gericht op vrijheid van religie en levensovertuiging binnen regionale, internationale en multilaterale gremia, hiermee de vraaggestuurde belangen van lokale maatschappelijke organisaties heeft vertegenwoordigd en hun positie heeft versterkt.

Onderdeel II: Voorstel (maximaal 60 punten)

  • 5. Context-, stakeholder- en probleemanalyse en landenkeuze (maximaal 20 punten)

    • a) De mate waarin een gedegen en relevante context-, stakeholder- en probleemanalyse wordt geschetst met aandacht voor intersectionaliteit en de verschillende target communities.

    • b) De mate waarin het voorstel voor activiteiten logisch voortvloeit uit en aansluit op de context-, stakeholder- en probleemanalyse.

    • c) De mate waarin de keuze voor (een combinatie van) specifieke landen logisch voortvloeit uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en goed is onderbouwd.

    • d) De mate waarin het voorstel overtuigend onderbouwt hoe de interventie bijdraagt aan duurzame resultaten.

  • 6. Visie en aanpak op lokalisering (maximaal 5 punten)

    De mate waarin de aanvrager een heldere visie en aanpak presenteert voor het stimuleren van lokaal eigenaarschap, met inzicht in de rolverdeling tussen de aanvrager en in-country partners (lokale maatschappelijke organisaties, en indien van toepassing, internationale regionale organisaties) bij het ontwerp en de implementatie van het programma.

  • 7. Selectie en beoordelingsproces van in-country partners (maximaal 5 punten)

    De mate waarin het selectieproces van in-country partners zorgvuldig, objectief en inclusief is ingericht. Daarbij is van belang dat er duidelijke procedures zijn voor het selecteren van nieuwe partners en voor de herbeoordeling van bestaande partners, waarvan de organisatiecapaciteit als voldoende is beoordeeld om voor ondersteuning in aanmerking te komen.

  • 8. Capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties (maximaal 10 punten)

    • a) De mate waarin de voorgestelde aanpak voor capaciteitsversterking blijk geeft van een vraaggestuurde werkwijze, met aandacht voor de lokale context en de (nader te bepalen) capaciteitsbehoeften van lokale maatschappelijke organisaties.

    • b) De mate waarin de voorgestelde aanpak is gebaseerd op een duidelijke methodologische visie op capaciteitsversterking.

  • 9. Internationale belangenbehartiging (maximaal 5 punten)

    De mate waarin de door de aanvrager zelf uit te voeren belangenbehartigingsactiviteiten logisch voortvloeien uit de context-, stakeholder- en probleemanalyse en bijdragen aan het vergroten van cross-regionale samenwerking en het netwerk van lokale maatschappelijke organisaties op een adaptieve, bewijs- en vraaggestuurde wijze met betrokkenheid van relevante religieuze actoren en stakeholders.

  • 10. MEL systematiek (maximaal 5 punten)

    • a) De mate waarin de voorgestelde aanpak en taakverdeling voor MEL in samenwerking met in-country partners wordt ontwikkeld.

    • b) De mate waarin deze aanpak zodanig is ingericht dat deze de voortgang van het programma bewaakt, hierover op transparante wijze verantwoording mogelijk maakt en als basis dient voor tijdige aanpassing van activiteiten binnen de vereisten van dit subsidiebeleidskader.

  • 11. Risicobeheersing (maximaal 5 punten)

    De mate waarin de risico’s voor het voorgestelde programma en voor alle betrokkenen inzichtelijk zijn gemaakt en deze zijn voorzien van passende mitigerende maatregelen.

  • 12. Budget (maximaal 5 punten)

    De mate waarin de benodigde middelen, en de verdeling daarvan, opgenomen in de begroting bij de aanvraag, in evenredige verhouding staan tot de context-, stakeholder- en probleemanalyse, de uit te voeren activiteiten en de te realiseren resultaten.

Onderdeel III: Beleidsprincipes (maximaal 10 punten)

  • 13. Gender (maximaal 5 punten):

    • a) De mate waarin het voorstel proactief rekening houdt met genderverhoudingen in de desbetreffende context.

    • b) De mate waarin het voorstel inzet op versterking van gendergelijkheid middels de voorgestelde implementatie, passend bij de lokale context en target communities.

  • 14. Conflictsensitiviteit (maximaal 5 punten):

    • a) De mate waarin het voorstel inzicht toont in de conflictdynamiek in de context van de landen waarop de aanvraag zich richt en deze inzichten heeft vertaald naar conflictsensitief ontwerp en uitvoering van activiteiten.

    • b) De wijze waarop wordt gewaarborgd dat uitvoering in overeenstemming is met het do no harm-principe.

10. Rapportage- en andere subsidieverplichtingen

Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.

Deze verplichtingen zullen onder andere betrekking op een meldingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidie, zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten, en op verplichtingen over verantwoordingsrapportages, zoals inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages.

Indien na de looptijd van de beschikking middelen over zijn, zullen deze – tenzij het subsidietijdvak wordt verlengd – terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierover zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.

11. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de uitvoering van dit subsidiebeleidskader bedragen € 75.000 voor de totale subsidieperiode. Administratieve lasten zijn de lasten die gepaard gaan met informatieverplichtingen in verband met het doen van de aanvraag en in geval subsidie wordt verstrekt het voldoen aan de daaraan verbonden verantwoordingsverplichtingen. Uitgaande van de inschatting dat maximaal 60 organisaties een aanvraag indienen die kan worden gehonoreerd, is het bedrag 60 x € 75.000, wat neerkomt op 5,3 procent van het totale subsidiebudget.

Bij de totstandkoming van het subsidiebeleidskader is kritisch bezien dat ten eerste de criteria voor de subsidieaanvragers en de beoogde resultaten helder zijn geformuleerd en ten tweede duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de financiering en verantwoording van de toegekende subsidies plaatsvindt. Hiermee moet een aanvrager de afweging kunnen maken of met de indiening van een subsidieaanvraag kans bestaat op een toekenning. Het Ministerie beoogt op deze wijze de administratieve lasten voor de subsidieaanvragers tot een minimum te beperken.

Annexes

Annexes die met het SBK worden gepubliceerd:

Annex 1: Aanvraagformulier (volgens verplicht format)

Annex 2: Toelichting en invulformulier om aan te tonen dat wordt voldaan aan het drempelcriterium financiële onafhankelijkheid (inclusief maatwerk)

Annex 3.1: Projectvoorstel incl. beleidsprincipes ‘Lhbtiq+’

Annex 3.2: Projectvoorstel incl. beleidsprincipes ‘ForB’

Annex 4.1: Handleiding budgetmodel

Annex 4.2: Budgetmodel format Excel

Annex 5: Track record

Annex 6: Landenlijst

Annex 7: Corporate rates

Annex 8: Max. bezoldigingsbedragen

Annex 9: Accountantsprotocol

  1. Het aanvraagformulier wordt geplaatst op https://www.government.nl/topics/grant-programmes. ^ [1]
  2. https://www.government.nl/topics/grant-programmes. ^ [2]
  3. Zie de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 juli 2025, nr. BZ2518248, tot wijziging van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 inzake subsidieverstrekking voor capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden (Stcrt. 2025, nr. 25027). ^ [3]
  4. Beleidsnota Mensenrechten – Democratie – Internationale Rechtsorde ^ [4]
  5. https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/publicaties/2022/12/23/beleidskader-mondiaal-multilateralisme/Beleidskader+Mondiaal+Multilateralisme.pdf ^ [5]
  6. De kernpunten van dit beleidskader zijn uiteengezet in diverse kamerbrieven, waaronder die van 11 november 2024 (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XVII, nr. 13), 21 januari 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XVII, nr. 55), 20 februari 2025 (Kamerstukken II 2019/2020, 34 952, nr. 87) en 27 juni 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 36 180, nr. 133). ^ [6]
  7. NB: Uitsluitend voor maximaal één (1) gekozen land per aanvraag mag een internationale/regionale organisatie ingezet worden om samenwerking tussen lokale maatschappelijke organisaties te ondersteunen en een coördinerende rol te vervullen. Dit is alleen mogelijk wanneer de aanvrager in dat land niet beschikt over lokale operationele capaciteit en een gevestigd netwerk. Indien een dergelijk land in de aanvraag is opgenomen heeft drempelcriterium D.3b) daarop geen betrekking. Zie de sub-instrument specifieke hoofdstukken 8.2 en 9.2 voor nadere toelichting. ^ [7]
  8. Voor alle aanvragers geldt uiteraard dat geen subsidie kan worden toegekend indien en voor zover daarmee het voor de aanvraag toepasselijke subsidieplafond zou worden overschreden (zie paragrafen 8.4 en 9.4). ^ [8]
  9. Inkomsten uit opdrachten tellen niet mee. ^ [9]
  10. Onder het ‘doorgeven’ van gelden wordt verstaan het bancair overschrijven van middelen zodat die op de bankrekening van een alliantiepartner komen te staan. ^ [10]
  11. Uitgaven aan werknemers in loondienst. ^ [11]
  12. Voor de uitvoering is een totaalbedrag van € 85 miljoen beschikbaar, verdeeld over een periode van vijf jaar. Voor een centraal uit te voeren externe evaluatie wordt 0,3% van dit budget gereserveerd, waardoor voor subsidieverlening een bedrag van € 84.745.000 resteert. ^ [12]
  13. Ter informatie: het subsidietijdvak waarin de te subsidiëren activiteiten moeten worden uitgevoerd start en eindigt later dan het tijdvak waarvoor het subsidieplafond geldt, gelet op de vastgestelde data voor de aanvraag- en besluitvormingsprocedure behorend bij dit subsidiebeleidskader. ^ [13]
  14. Artikel 14, eerste lid, Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. ^ [14]
  15. Artikel 9 Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. ^ [15]
  16. Bijvoorbeeld: e-mail 1 van 5, e-mail van 2 van 5 etc. ^ [16]
  17. Voor zowel het trackrecord ten behoeve van de drempeltoets (Annex 5) als het trackrecord als onderdeel van het voorstel (Annex 3.1) geldt dat het Ministerie externe referenties kan raadplegen met betrekking tot de ingediende track records om zo nodig aanvullende verificaties uit te voeren. ^ [17]
  18. Voor zowel het trackrecord ten behoeve van de drempeltoets (Annex 5) als het trackrecord als onderdeel van het voorstel (Annex 3.1) geldt dat het Ministerie externe referenties kan raadplegen met betrekking tot de ingediende track records om zo nodig aanvullende verificaties uit te voeren. ^ [18]
  19. wetten.nl – Regeling – Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken – BWBR0018039 ^ [19]
  20. MDIR-nota, 2023 ^ [20]
  21. Beleidskader Mondiaal Multilateralisme, 2023 ^ [21]
  22. Indien dit vanwege veiligheidsoverwegingen/risico’s in het land zelf aantoonbaar niet mogelijk blijkt binnen de kaders van dit sub-instrument, dient de aanvrager, voor zover mogelijk, maximaal aan te sluiten bij de landenlijst. De aanvrager dient daarbij een robuuste onderbouwing en analyse te geven van deze veiligheidsoverwegingen in een separaat document (max 350 woorden). ^ [22]
  23. Ter informatie: het subsidietijdvak waarin de te subsidiëren activiteiten moeten worden uitgevoerd start en eindigt later dan het tijdvak waarvoor het subsidieplafond geldt, gelet op de vastgestelde data voor de aanvraag- en besluitvormingsprocedure behorend bij dit subsidiebeleidskader. ^ [23]
  24. MDIR-nota ^ [24]
  25. Beleidskader Mondiaal Multilateralisme, 2023 ^ [25]
  26. Dit geografische cluster omvat lage- en middeninkomenslanden in Sub-Sahara Afrika: Angola, Benin, Burkina Faso, Burundi, Djibouti, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Liberia, Madagascar, Malawi, Mali, Mauritanië, Mozambique, Niger, Nigeria, Oeganda, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Soedan, Zuid-Soedan, Tanzania, en Zambia, en in Noord-Afrika: Algerije, Egypte, Marokko en Tunesië. ^ [26]
  27. Dit geografische cluster richt zich op lage- en middeninkomenslanden in Azië: Afghanistan, Bangladesh, Bhutan, Cambodja, India, Indonesië, Laos, Mongolië, Myanmar, Nepal, Pakistan, de Filipijnen, Sri Lanka, Thailand en Vietnam, en in het Midden-Oosten: Iran, Irak, Jordanië, Libanon, Syrië en Jemen. ^ [27]
  28. Ter informatie: het subsidietijdvak waarin de te subsidiëren activiteiten moeten worden uitgevoerd start en eindigt later dan het tijdvak waarvoor het subsidieplafond geldt, gelet op de vastgestelde data voor de aanvraag- en besluitvormingsprocedure behorend bij dit subsidiebeleidskader. ^ [28]