Per 1 januari 2026 is een groot aantal regelingen gewijzigd. Mogelijk zijn deze wijzigingen nog niet doorgevoerd in de geconsolideerde tekst en ziet u nog een oude versie. Raadpleeg bij twijfel de bekendmaking.

Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten 2025

Geraadpleegd op 31-12-2025.
Toekomstige tekst vanaf 01-01-2026.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-01-2026.

Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 maart 2025, nr.1667475, houdende voorwaarden waaronder bekostigde HO- en MBO-instellingen met publieke middelen mogen investeren in private activiteiten (Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten 2025)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 1.9, eerste lid, 2.9, derde lid, en 15.1, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de artikelen 1.3.1, derde lid, 1.3.2, tweede lid,

1.7.1, 2.5.9, tweede lid, en 11.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en artikel 4, lid 5a, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a. bevoegd gezag: rechtspersoon die een regionaal opleidingencentrum of een beroepscollege in stand houdt als bedoeld in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, dan wel instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, aanhef en eerste streepje, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • b. integrale kostprijs: kostprijs als bedoeld in artikel 25i, eerste lid, van de Mededingingswet en die bestaat uit álle kosten die samenhangen met de private activiteit;

  • c. investeren met publieke middelen: aanwenden van publieke middelen in welke vorm dan ook;

  • d. marktconform tarief: het tarief dat voor een private activiteit in rekening wordt gebracht en dat overeenkomt met wat gegeven de marktomstandigheden redelijk is;

  • e. private activiteiten: alle activiteiten die onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag worden uitgevoerd en die niet tot de wettelijke taak kunnen worden gerekend;

  • f. publieke middelen: middelen verkregen ten laste van de rijksbegroting of anderszins uit hoofde van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen bestemd om de wettelijke taak te verrichten, alsmede de opbrengsten daarvan en de voorzieningen die met deze middelen of heffingen zijn of worden gefinancierd, zoals de huisvesting en het personeel;

  • g. wettelijke taak: taak van het bevoegd gezag of de onderwijsinstelling zoals beschreven in hoofdstuk I, titel 3, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of artikel 1.3, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor zover deze taak voor bekostiging in aanmerking komt.

Artikel 1.2. Doel van de beleidsregel

Deze beleidsregel beschrijft de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag met publieke middelen mag investeren in private activiteiten, met als doel om onrechtmatige besteding van publieke middelen door het bevoegd gezag te voorkomen en om de concurrentieverhouding tussen het bevoegd gezag en ondernemingen zo gelijk mogelijk te houden.

Artikel 1.3. Reikwijdte

  • 1 Deze beleidsregel is van toepassing op investeringen met publieke middelen in private activiteiten.

  • 2 Deze beleidsregel is niet van toepassing op de activiteiten, genoemd in de Regeling beleggen, lenen en derivaten 2016.

  • 3 Deze beleidsregel is niet van toepassing op investeringen in private activiteiten voor zover die activiteiten volledig worden gefinancierd met subsidie, als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, anders dan de bekostiging of eventuele aanvullende middelen waarover het bevoegd gezag beschikt ter uitvoering van de wettelijke taak.

Hoofdstuk 2. Voorwaarden en verantwoording

Artikel 2.1. Voorwaarden

Het bevoegd gezag mag uitsluitend onder de volgende cumulatieve voorwaarden met publieke middelen investeren in private activiteiten:

  • a. de private activiteit is in lijn met de wettelijke taak van het bevoegd gezag;

  • b. de private activiteit levert meerwaarde op voor de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taak;

  • c. de investering is proportioneel;

  • d. de private activiteit wordt aangeboden voor ten minste een tarief dat gelijk is aan of groter is dan de integrale kostprijs van die activiteit, dan wel tegen een marktconform tarief; en

  • e. een positief resultaat op de private activiteit wordt aan het publieke eigen vermogen toegevoegd ter uitvoering van de wettelijke taak.

Artikel 2.2. Verantwoording

[Wijziging per 01-01-2026.]

  • 1 Het bevoegd gezag legt verantwoording af over investeringen met publieke middelen in private activiteiten in het bestuursverslag, bedoeld in artikel 2.5.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 2.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag verantwoording in het bestuursverslag achterwege laten voor zover de totale investeringen met publieke middelen in private activiteiten niet meer bedragen dan 0,1 procent van de rijksbijdrage die het bevoegd gezag ontvangt op grond van artikel 2.2.4 van de Wet educatie beroepsonderwijs dan wel op grond van artikel 2.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 3 Het bevoegd gezag ordent en presenteert de private activiteiten waarin met publieke middelen is geïnvesteerd in soorten activiteiten.

  • 4 Het bestuursverslag bevat:

    • a. een toelichting op de in het derde lid genoemde ordening;

    • b. een beschrijving van de juridische en organisatorische inbedding van de private activiteiten waarin met publieke middelen is geïnvesteerd, inclusief een beschrijving van de verantwoordelijkheidstoebedeling;

    • c. een beschrijving van het (risico-)beleid en beheer;

    • d. een kwalitatieve beschrijving van de meerwaarde van de soort private activiteit voor de uitvoering van de wettelijke taak;

    • e. een overzicht van de private activiteiten waarin met publieke middelen is geïnvesteerd, in lijn met de in het derde lid genoemde ordening.

  • 5 Het overzicht als bedoeld in het vierde lid, onderdeel e, verschaft inzicht in:

    • a. de totale baten afkomstig van afnemers van de private activiteiten;

    • b. de totale investering met publieke middelen; en

    • c. de totale kosten per soort activiteiten.

  • 6 Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van de minister dan wel op verzoek van de Inspectie van het onderwijs alle benodigde informatie om de rechtmatigheid van investeringen met publieke middelen in private activiteiten te kunnen beoordelen.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 3.1. Evaluatie

Deze beleidsregel wordt binnen drie jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd met betrekking tot de doeltreffendheid en de effecten daarvan in de praktijk.

Artikel 3.2. Intrekking

De Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten (2021) wordt ingetrokken.

Artikel 3.3. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2025, met dien verstande dat artikel 2.2, eerste tot en met vijfde lid in werking treedt met ingang van 1 januari 2026 over het verslagjaar 2025.

Artikel 3.4. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten 2025.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

E.E.W. Bruins