Bij uitspraak van 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361, heeft de rechtbank Noord-Nederland
geoordeeld dat artikel 1, onderdeel b, van het Besluit BIR zoals dat luidde van 1 januari 2022 tot 1 januari 2024 onverbindend moet worden verklaard.
De onverbindend-verklaring betrof het hogere belastingrentepercentage (van 8 procent)
voor de vennootschapsbelasting en enige overige middelen.
Met toepassing van artikel 28, derde lid, AWR is namens mij op 18 december 2024 beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.
Inmiddels is een groot aantal bezwaarschriften met eenzelfde rechtsvraag ingediend
tegen het belastingrentepercentage dat vanaf 1 oktober 2020 voor de vennootschapsbelasting
in rekening gebracht wordt. Met het oog op een efficiënte en eenduidige afdoening
van de bezwaarschriften geef ik daarom een aanwijzing massaal bezwaar. Onder deze
aanwijzing vallen de bezwaarschriften die betrekking hebben op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen betreffen.
De thans in geschil zijnde bepaling van het Besluit BIR is met ingang van 1 oktober 2020 in werking getreden voor de vennootschapsbelasting
en de bronbelasting. Daarna hebben uitbreidingen naar de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en
het winstaandeel plaatsgevonden.
Het aantal bezwaarschriften tegen de in rekening gebrachte belastingrente voor andere
middelen dan de vennootschapsbelasting die onder dezelfde bepaling vallen, is op dit
moment nog beperkt. Omdat het antwoord op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen echter rechtstreeks geldt voor de belastingrente die voor deze
andere middelen in rekening gebracht wordt, worden eventuele bezwaren daartegen ook
onder deze aanwijzing gebracht.
Naast de uitbreiding met andere middelen is met ingang van 1 januari 2024 de systematiek
gewijzigd aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage wordt bepaald. Deze wijziging houdt in dat het belastingrentepercentage – voor de genoemde middelen
– niet langer rechtstreeks is gekoppeld aan de wettelijke rente op handelstransacties,
maar – voor alle middelen – aan de ECB-rente op basisherfinancieringstransacties.
De wijziging van de systematiek aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage
bepaald wordt, is geen reden om deze aanwijzing niet van toepassing te laten zijn
op de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting,
de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel.
Ook wijkt met ingang van 1 januari 2024 het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting
en enige overige middelen af van de andere middelen. Wel kan deze wijziging van de
systematiek een reden zijn om een of meer andere proefprocedures te selecteren. In
dat geval en mede afhankelijk van het arrest in de reeds lopende cassatieprocedure
tegen de genoemde uitspraak van 7 november 2024 kunnen meerdere collectieve uitspraken
op bezwaar worden gedaan.