Bijlage II. als bedoeld in artikel 6
Het farmacovigilantiesysteem dient ondersteund te worden door een kwaliteitssysteem
dat bestaat uit procedures, nalevingsbeheer en documentbeheer (GVP Module 1, I.B.101). Het personeel is voldoende op de hoogte van de procedures (GVP Module 1, I.B.7).
Als minimum dienen de volgende procedures in dat kwaliteitssysteem aanwezig te zijn:
-
– procedure voor registratie van bijwerkingen;
-
– procedure voor beoordelen van ernst en causaliteit van bijwerkingen;
-
– procedure voor follow-up van cases voor aanvullende gegevens als het initiële rapport
niet compleet is, voor medische beoordeling, en uitkomst van zwangerschap;
-
– procedure voor vastleggen en beoordelen van medische klachten en productklachten voor
mogelijke bijwerkingen;
-
– procedure voor bewaren van source data;
-
– procedure voor training van medewerkers.
Herkennen van bijwerkingen
Personeel van de bereidende apotheek is aantoonbaar getraind en in staat om bijwerkingen
te herkennen. Er wordt rekening mee gehouden dat een bijwerking ook onderdeel kan
zijn van een medische klacht of productklacht. Nieuw personeel ontvangt training in
het herkennen van bijwerkingen en deze scholingen worden ook regelmatig herhaald.
Training records zijn in de apotheek aanwezig en direct inzichtelijk tijdens een eventuele
inspectie (GVP Module 1, I.B.7).
Registratie van bijwerkingen
De bereidende apotheek dient alle gemelde bijwerkingen te registreren in het farmacovigilantiesysteem.
Hierin legt de apotheek tevens de door Lareb doorgestuurde bijwerkingen vast. Voordat
een bijwerking daadwerkelijk wordt geregistreerd, voert de bereidende apotheek eerst
een controle uit of de betreffende melding niet al eerder is vastgelegd in het systeem
(duplicate check). Daarnaast gaat de apotheek na of de melding aan de minimale eisen
voldoet (GVP Module 6, VI.B.2). Deze minimale informatie bestaat uit:
-
– naam van het geneesmiddel, bereider en Z-index nummer (indien genotificeerd);
-
– patiëntidentificatie (bijvoorbeeld initialen, geboortedatum, leeftijd of geslacht);
-
– identificeerbare bron (melder);
-
– bijwerking(en).
Als de melding niet aan de minimale eisen voldoet, neemt de bereidende apotheek contact
op met de melder voor het verkrijgen van follow-up informatie. Waar mogelijk dienen
bijwerkingen van een patiënt bevestigd te worden door een voorschrijver.
Beoordeling van bijwerkingen
Alle bijwerkingen worden beoordeeld op ernst (GVP Module 6, VI.A.1.6) en causaliteit
(GVP Module 6, VI.A.1.1) door de bereidende apotheker. EMA heeft een lijst met medisch
belangrijke gebeurtenissen (important medical events) opgesteld. Deze lijst kan worden
gebruikt voor het bepalen van ernst van bijwerkingen (GVP Module 6, VI.A.1.6). Voor
het bepalen van causaliteit kan het WHO-UMC causality assessment system document worden
gebruikt2. Spontaan gemelde bijwerkingen zijn altijd gerelateerd, tenzij de melder anders aangeeft
(GVP Module 6, VI.A.1.1). Verder is het niet toegestaan om een bijwerking die de melder
als ernstig beschouwt, als niet ernstig te classificeren (GVP Module 6, VI.B.2.).
Meldingen dienen zo volledig mogelijk te zijn, zodat een zinvolle medische beoordeling
mogelijk is. Als de ernst en/of causaliteit niet goed kunnen worden beoordeeld, is
follow-up nodig.
Bijzondere doelgroepen
Indien de bereidende apotheker kennis neemt van het gebruik van een geneesmiddel tijdens
zwangerschap of tijdens het geven van borstvoeding dient dit in alle gevallen te worden
geregistreerd in het farmacovigilantiesysteem. De uitkomst van de zwangerschap (gezonde
neonaat, congenitale afwijkingen, (spontane) abortus) is van belang bij gebruik van
een geneesmiddel tijdens de zwangerschap. Daarom dient follow-up plaats te vinden,
totdat de uitkomst van de zwangerschap bekend is (GVP Module 6, VI.B.6.1). Het is
tevens belangrijk om bijwerkingeninformatie te verzamelen bij kwetsbare groepen zoals
kinderen en ouderen. Vastleggen van de leeftijd of leeftijdscategorie van de patiënt
bij een melding is derhalve van belang.
Signaaldetectie
Bereidende apotheken volgen de bijwerkingengegevens in hun farmacovigilantiesysteem
voortdurend en daarnaast periodiek (signaaldetectie) om te bepalen of zich nieuwe
of gewijzigde risico’s voordoen. De gebruikte methode voor signaaldetectie voldoet
daarbij aan de volgende eisen:
-
– de methode is geschikt voor de data;
-
– de signaaldetectie wordt periodiek uitgevoerd;
-
– de signaaldetectie wordt duidelijk gedocumenteerd, zoals vastgelegd in GVP Module
9, IX.B.2 en IX.B.5.
Gedetecteerde signalen worden gevalideerd op basis van een onderzoek naar:
-
– individuele meldingen van bijwerkingen;
-
– geaggregeerde gegevens;
-
– literatuurinformatie;
-
– eventuele andere gegevensbronnen.
Een signaal is valide als er voldoende bewijsmateriaal is voor een nieuw mogelijk
oorzakelijk verband, of als het een nieuw aspect van een bekend verband aantoont waardoor
verdere analyse van het signaal nodig is. Alle gevalideerde signalen worden zo spoedig
mogelijk gemeld aan IGJ via het mailadres meldpunt@igj.nl.