Bijlage Subsidiebeleidskader Mine Action en Clustermunitie Programma III 2025–2030
Inhoudsopgave
Begrippenlijst
|
3
|
1.
|
Inleiding
|
4
|
2.
|
Beleidsachtergrond
|
4
|
3.
|
Doelstellingen Mine Action en Clustermunitie Programma III
|
6
|
4.
|
Activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt
|
8
|
5.
|
Wie kunnen voor subsidie in aanmerking komen
|
11
|
6.
|
Looptijd en omvang activiteiten
|
11
|
7.
|
Beschikbare middelen en de verdeling daarvan
|
11
|
8.
|
Subsidiabele kosten
|
12
|
9.
|
Vereisten subsidieaanvraag
|
13
|
10.
|
Aanvraagprocedure
|
13
|
11.
|
Beoordelingsprocedure
|
14
|
12.
|
Tijdpad
|
17
|
13.
|
Rapportage- en andere subsidieverplichtingen
|
17
|
14.
|
Administratieve lasten
|
18
|
15.
|
Annexen
|
18
|
Begrippenlijst
Capaciteitsversterking
|
Het proces van het ontwikkelen en versterken van de vaardigheden, middelen en structuren
van nationale overheden en van lokale ngo’s, met als doel duurzame en onafhankelijke
ontwikkeling.
|
Community Based Organisation (CBO)
|
Lokaal gevestigde non-profit organisatie die geen formele rechtspersoonlijkheid heeft,
maar wel een (informele) organisatiestructuur heeft. Een dergelijke organisatie kan
bestaan uit groepen die een gemeenschappelijk belang vertegenwoordigen: actiegroepen,
dorpsraden, individuen met een gemeenschappelijk belang.
|
Explosive Remnants of War (ERW)
|
Ontplofbare oorlogsresten zoals achtergelaten ontplofbare munitie/ abandoned ordnance (AXO) en niet-geëxplodeerde munitie/ unexploded ordnance (UXO).
|
Individuele aanvrager
|
Een maatschappelijke organisatie die zelfstandig (zonder alliantiepartners) een subsidieaanvraag
indient.
|
Lokalisering
|
Het proces waarin lokale actoren – waaronder individuen, gemeenschappen, netwerken,
organisaties, particuliere entiteiten en overheden – hun eigen agenda bepalen, oplossingen
ontwikkelen en de capaciteit, het leiderschap en de middelen inbrengen om deze oplossingen
te realiseren.
|
Mine action
|
Acties die de risico’s van landmijnen reduceren zodat mensen veilig kunnen leven zonder
beperkingen door landmijnen en explosieve oorlogsresten, waardoor economische, sociale
ontwikkeling als ook ontwikkelingen op gebied van gezondheidszorg mogelijk zijn zonder
belemmering van explosieve-munitiebesmetting, en in de noden van slachtoffers wordt
voorzien.
|
Nationale Mine Action Autoriteit (NMAA)
|
Het overheidsorgaan of de overheidsinstantie die is opgericht om toezicht te houden
op mine action in een land en deze te coördineren en reguleren.
|
Niet-gouvernementele organisatie (CSO/ngo)
|
Een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk
verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid
naar burgerlijk recht, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel
die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.
|
Risicodeling
|
Een mechanisme waarbij samenwerkende partijen gezamenlijk risico’s identificeren,
analyseren en afwegen, preventieve maatregelen ontwikkelen, en afspraken maken over
verantwoordelijkheden en nodige acties en het delen van (financiële) lasten voor gevallen
waarin risico’s realiteit worden.
|
Triple nexus
|
De samenhang en verbinding tussen inzet vanuit het humanitaire, ontwikkelings- en
vredesopbouwdomein.
|
1. Inleiding
Dit subsidiebeleidskader bevat beleidsregels voor het verstrekken van subsidie in
het kader van het Mine Action en Clustermunitie Programma III 2025–2030 (MACM III).
2. Beleidsachtergrond
Na afloop van gewapende conflicten leiden explosieve oorlogsresten (Explosive Remnants of War, ERWs) zoals landmijnen, geïmproviseerde explosieven (IEDs) en clustermunitie vaak tot
langdurige onveiligheid voor burgers. Dit belemmert humanitaire hulp, stabilisatie (vredesmissies), wederopbouw en sociaaleconomische
ontwikkeling. Wegen, grensgebieden en de omgeving van huizen en scholen blijven onbegaanbaar,
waardoor burgers geen veilige toegang hebben tot voedsel, water en andere basisbehoeften.
De aanwezigheid van ERW is een potentiële barrière voor terugkeer naar huis van vluchtelingen en ontheemden.
Humanitaire ontmijning, internationaal bekend onder de term mine action , richt zich op het verminderen van de sociale, economische en ecologische impact
van ERW. Daarom kan mine action niet los worden gezien van humanitaire- en ontwikkelingshulp en, in sommige gevallen,
vredesopbouw en ondersteunende operaties.
De afgelopen jaren is er door Nederland en andere donoren fors ingezet op het verkleinen
van gebied dat besmet is met ERW. Mine action gaat niet alleen over ontmijning maar ook over mensen en samenlevingen en hoe zij
getroffen worden door aanwezigheid van landmijnen. Er is daarom ook geïnvesteerd in
slachtofferhulp en risicovoorlichting. Verder wordt er steeds meer synergie gezocht
tussen mine action en humanitaire hulp, stabiliteit, wederopbouw en sociaaleconomische ontwikkeling
(triple nexus), waardoor de impact van mine action activiteiten vergroot kan worden.
2.1. Nederlandse beleidsprioriteiten
Het Nederlandse mine action beleid is gebaseerd op twee beleidsdocumenten:
-
– de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS-nota, Doen waar Nederland
goed in is (BHOS-nota), en
-
– de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS).
In beide beleidsnotities wordt de nadruk gelegd op preventie. Nederland onderschrijft
daarmee de doelstellingen uit het VN-rapport Pathways to Peace voor een verschuiving van conflictbeheersing en -oplossing naar het voorkomen van
geweld en bevorderen van duurzame vrede. Nederland ziet mine action als integraal onderdeel van de conflictpreventie-agenda en van het bevorderen van
duurzame vrede, doordat het verschillende facetten van grondoorzaken van conflict
en armoede aanpakt. De inzet op mine action maakt dan ook onderdeel uit van het Nederlandse Veiligheid en Rechtsorde-beleid,
dat zich richt op het promoten van vreedzame, eerlijke en inclusieve samenlevingen.
De impact van het MACM III Programma maakt onderdeel uit van prioriteitsgebied 1 van
het Nederlandse Veiligheid en Rechtsorde-beleid: veiligheid van mensen door de toegang
tot bruikbaar land. Het MACM III Programma draagt bij aan SDG1 (geen armoede), SDG2
(geen honger), SDG3 (goede gezondheid en welzijn), SDG5 (gendergelijkheid), en SDG8
(eerlijk werk en economische groei).
Het Nederlandse mine action beleid draagt daarnaast bij aan het opbouwen van rechtvaardige en vreedzame samenlevingen,
conform SDG16 (vrede, justitie en sterke publieke diensten). Het aantal vierkante
meters ontmijnde grond is daarbij een begrotingsindicator voor de bovengenoemde BHOS-nota
(# of m2 land released from mines), waarover jaarlijks wordt gerapporteerd in het BHO-jaarverslag. Daarnaast draagt
mine action bij aan het Nederlandse beleid ten behoeve van ontwapening en wapenbeheersing.
Nederland is een belangrijke donor op het gebied van mine action. In de afgelopen jaren zette Nederland zich naast het MACM II Programma 2020–2024
voor mine action in met bijdragen aan UNMAS, UNDP en UNOPS. Naar aanleiding van de situatie in Oekraïne
is de Nederlandse bijdrage aanzienlijk verhoogd.
De impact en risico’s van explosieve oorlogsresten hangen af van gender, leeftijd
en andere diversiteitsaspecten zoals bevolkingsgroep. Daarom is voor Nederland gender
en diversiteit een belangrijk onderwerp binnen mine action. Uit de evaluatie van het MACM II Programma bleek dat door de gehanteerde gender-sensitieve benadering, meer vrouwen deelnamen
en betrokken waren bij door Nederland gefinancierde ontmijningsprojecten. Ook hadden
ze betere toegang tot diensten en er werd een afname van genderdiscriminatie gerapporteerd.
Focus op inclusiviteit zorgde voor verbeterde aanvaarding door gemeenschappen, aangepaste
diensten en leidde tot meer duurzaamheid van het programma. De conflictsensitieve
benadering die de partners hanteerden, versterkte de betrokkenheid van gemeenschappen
bij ontmijningsactiviteiten.
2.1.1. Lokalisering
Met het ondertekenen van de Grand Bargain heeft Nederland zich gecommitteerd om financiering van ontwikkelingshulp ‘as local as possible and as international as necessary’ in te zetten. Onder lokalisering wordt verstaan: het proces waarin lokale actoren – waaronder individuen,
gemeenschappen, netwerken, organisaties, particuliere entiteiten en overheden – hun
eigen agenda bepalen, oplossingen ontwikkelen en de capaciteit, het leiderschap en
de middelen inbrengen om deze oplossingen te realiseren. Dit omvat zowel de wijze waarop aanvragers lokale gemeenschappen betrekken bij hun
activiteiten, als de wijze waarop aanvragers invulling geven aan hun partnerschap
met lokale organisaties.
Lokale actoren zijn, samen met de direct betrokken mensen en gemeenschappen, bij uitstek
in staat om de grondoorzaken van conflict te identificeren en adresseren en probleemoplossende
ideeën aan te dragen.
Lokalisering vindt plaats op verschillende niveaus en is contextspecifiek. Lokalisering
kan bijvoorbeeld door internationale organisaties plaatsvinden, als zij lokale actoren
en organisaties direct en voor de duur van het hele programma betrekken bij het ontwerpen
en implementeren van mine action activiteiten, of door het ondersteunen van lokale ngo’s die actief zijn op het gebied
van mine action, of door andere activiteiten binnen de triple nexus. Met dit subsidiebeleidskader zet Nederland zich in voor het vergroten van lokaal
eigenaarschap.
2.1.2. Ontmijning binnen de triple nexus Humanitair-Ontwikkeling-Vredesopbouw
Nederland ziet mine action niet alleen als middel om de veiligheid van mensen te verbeteren. Mine action draagt ook op verschillende manieren bij aan de zogenaamde Humanitair-Ontwikkeling-Vredesopbouw
Nexus, ook wel triple nexus genoemd. Mine action creëert daarbij de randvoorwaarden voor toegang tot humanitaire hulp en sociaaleconomische
wederopbouw. Voorbeelden hiervan uit vanuit het MACM II Programma gesteunde activiteiten
zijn het financieren van zaaien van gewassen op vrijgegeven landbouwgrond of bijdragen
aan de rehabilitatie van infrastructuur of gebouwen zoals scholen. Het langs dergelijke
wegen versterken van de weerbaarheid (‘resilience’) van lokale gemeenschappen draagt bij aan stabilisatie in door mijnen getroffen gebieden.
Daarnaast komt mine action de nationale veiligheid ten goede: de explosieven kunnen na het ruimen niet meer
in handen komen van bijvoorbeeld Armed Groups and Defacto Authorities (AGDA). Via de subsidieverlening voor activiteiten gericht op de triple nexus (zie paragraaf 4.1.1.) streeft Nederland ernaar de impact van het MACM III Programma
te vergroten.
2.1.3. Capaciteitsversterking
Het versterken van de capaciteit van lokale ngo's is essentieel voor duurzame en inclusieve
ontwikkeling. Het World Bank Annual Report 2023 benadrukt de noodzaak van duurzame
ontwikkeling en capaciteitsversterking in samenwerkingen met lokale ngo’s wereldwijd. Capaciteitsversterking van lokale ngo's is gericht op duurzame en onafhankelijke
ontwikkeling, waarbij lokale ngo's worden ondersteund om hun eigen doelen en prioriteiten
te realiseren. Dit beleidsprincipe vereist een aanpak die gericht is op een lange-termijnrelatie
en vereist een flexibele aanpak die zich voortdurend aanpast aan veranderende omstandigheden
en uitdagingen. Dit proces van capaciteitsversterking bestaat niet enkel uit technische
ondersteuning, maar omvat een holistische benadering waarbij er rekening wordt gehouden
met verschillende factoren.Via subsidieverlening voor activiteiten gericht op capaciteitsversterking
(zie paragraaf 4.1.1) streeft Nederland ernaar de capaciteit van de lokale ngo's die
actief zijn in de ontmijningssector te versterken.
2.2. Internationale afspraken
Nederland heeft het Verdrag tegen Antipersoneelsmijnen (APMBC/Ottawaverdrag), het
Verdrag over Clustermunitie (CCM/Osloverdrag) en Protocol V van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) ondertekend en geratificeerd. Hiermee heeft Nederland zich gecommitteerd om landen
te ondersteunen die zelf niet, of minder goed, in staat zijn landmijnen en clustermunitie
te verwijderen, voorraden ERW te vernietigen, slachtoffers te ondersteunen en andere mine action activiteiten uit te voeren. Het MACM III Programma geeft hier uitvoering aan.
3. Doelstellingen Mine Action en Clustermunitie Programma III
3.1. Primaire doelstellingen
De inzet op mine action maakt onderdeel uit van het Nederlandse Veiligheid en Rechtsorde-beleid en het daarbij
horende resultatenraamwerk. De overkoepelend doelstelling van dit raamwerk is het
creëren van legitieme stabiliteit en duurzame vrede in conflictgebieden. Het Mine
Action en Cluster Munitie Programma III 2025–2030 draagt primair bij aan doel 1 van
resultatenraamwerk (veiligheid voor mensen en gemeenschappen), gekoppeld aan SDG 16.1
(verminderen van geweld) en 16.6 (ontwikkeling van effectieve, verantwoordelijke en
transparante instellingen). Het doel van mine action in het resultatenkader is als volgt: om doden en gewonden door explosieven te voorkomen,
de levenskwaliteit van overlevenden van explosieven te verbeteren en bij te dragen
aan welvarendere gemeenschappen in ontmijnde gebieden.
Mine action kan niet los worden gezien van de andere thema’s binnen de Veiligheid en Rechtsorde
Theory of Change. Mine action draagt niet alleen bij aan fysieke veiligheid, maar ook aan veel andere
aspecten van menselijke veiligheid, waaronder de terugkeer van ontheemden en vluchtelingen
naar hun plaats van herkomst, landproductiviteit, voedselzekerheid en economische
zekerheid. Nederland onderstreept in deze benadering het belang van economische, mentale
en psychosociale ondersteuning voor overlevenden en hun naasten in het MACM III Programma.
De primaire doelstelling van het voorliggende MACM III Programma is daarom tweeledig:
-
1)
Veiligheid van mensen verbeteren door het verminderen van de risico’s van explosieve oorlogsresten en het voorzien
in de noden van slachtoffers. Dit draagt bij aan stabilisatie en maakt sociaal-economische
ontwikkeling mogelijk.
-
2)
Versterken van nationale mine action autoriteiten door hen te ondersteunen in het ontwikkelen van hun capaciteit en zelfredzaamheid,
zodat zij op lange termijn zelfstandig in staat zijn om landmijnen en explosieve oorlogsresten
effectief aan te pakken. Dit draagt bij aan een duurzame mijnvrije toekomst.
3.2. Cross cutting doelstellingen
De beleidsprioriteiten lokalisering, triple nexus en capaciteitsversterking (zie paragraaf 2.1) vormen de drie cross cutting doelstellingen van het MACM III Programma en geven richting aan de activiteiten.
Voor de subsidieverlening is het essentieel dat lokalisering zichtbaar wordt in elke activiteit. Lokalisering dient daarbij niet slechts een middel
te zijn, maar een kernprincipe dat richting geeft aan het programma dat een aanvrager
voorstelt. De concrete invulling van lokalisering zal variëren afhankelijk van de
context van elk land. Daarom moet in elke subsidieaanvraag, naast een algemene visie
en een track record op het gebied van lokalisering, ook een uitgewerkte landenspecifieke
visie op lokalisering worden opgenomen voor de landen waarin de voorgestelde activiteiten
plaatsvinden. Deze landenspecifieke visie vormt een integraal onderdeel van de beoordeling
en selectie van de subsidieaanvraag. De verdere uitwerking van deze visies vindt plaats
tijdens de inceptiefase (zie paragraaf 4.5).
Daarnaast beoogt het MACM III Programma verbinding te zoeken met andere inzet binnen
de Humanitair-Ontwikkeling-Vredesopbouw Nexus om de impact en duurzaamheid van mine action te vergroten. In deze context is de triple nexus eveneens als cross-cutting doelstelling waarop activiteiten zich kunnen richten in het programma opgenomen.
Hoewel de uitvoering van dergelijke activiteiten ook niet verplicht is, wordt ook
deze wel meegenomen in de beoordeling van de subsidieaanvragen. Het actief integreren
van de triple nexus kan een belangrijke meerwaarde zijn voor de bijdrage aan de bredere doelstellingen
van het programma.
Via de subsidieverlening voor versterking van nationale mine action autoriteiten tracht Nederland er voor te zorgen dat staten op de lange termijn zelf
het ontmijningsprobleem te lijf kunnen gaan en de kennis en kunde hebben om een sterke
coördinerende rol te spelen. Het uiteindelijke doel is dat gemeenschappen volledig
mijnvrij worden, zodat zij veilig kunnen leven en duurzame ontwikkeling mogelijk wordt.
Het MACM III Programma richt zich daarom, behalve op de capaciteitsversterking van
nationale mine action autoriteiten als één van de hoofdactiviteiten, ook op het vergroten van de duurzame
en onafhankelijke ontwikkeling van lokale ngo’s actief in de ontmijningssector. In
deze context is de capaciteitsversterking van lokale ngo’s als cross cutting doelstelling in het programma opgenomen. Hoewel de uitvoering van hierop gerichte
activiteiten niet verplicht is, wordt deze wel meegenomen in de beoordeling van de
subsidieaanvragen. Het actief integreren van capaciteitsversterking van lokale ngo’s kan een belangrijke meerwaarde zijn voor de bijdrage aan de bredere doelstellingen
van het programma.
3.3. Beleidsprincipes
Voor het bereiken van de bovenstaande doelstelling dienen de aanvragers bij het opstellen
en uitvoeren van de door hen voorgestelde activiteiten voldoende aandacht te besteden
aan de onderstaande beleidsprincipes.
Flexibiliteit
Rekening houden met snelle veranderingen in de lokale omstandigheden en veiligheid
blijkt uit diverse onderzoeken de meest efficiënte en duurzame manier van werken te
zijn. MACM III biedt hierom ruimte om flexibel met veranderende omstandigheden om te gaan,
zij het binnen de grenzen van de vereisten van deze beleidsregels. Dit houdt in dat
er in de programmering van de subsidieontvangers continue leer- en feedback-lussen
moeten zijn ingebouwd om doelgericht leren mogelijk te maken en de programmering aan
te passen op basis van dat leren. Hierbij gaat het niet alleen om het aanpassen van
programmering in het licht van eventuele veranderingen in de context waarin het programma
uitgevoerd wordt, maar ook om het aanpassen van programmering in het licht van opgedane
inzichten over de effectiviteit van de programmering.
Innovatie
Nederland is een groot voorstander van innovatie binnen mine action activiteiten, bijvoorbeeld door verbetering van de interventiestrategie (verbeteren
van de effectiviteit van het programma) of door verbetering van de efficiëntie bij
het implementeren van programma’s. Digitalisering kan hier deel van uitmaken. Organisaties
die deelnemen worden gevraagd waar mogelijk te vernieuwen en hun kennis te delen via
openbare kanalen, om zo bij te dragen aan innovatie in de gehele ontmijningssector.
Inclusiviteit
De activiteiten dragen bij aan het gelijkwaardig verdelen van sociale en materiële
voordelen over sociale groepen en categorieën, en aan het aanpakken van de structurele
factoren die uitsluiting en marginalisatie van mensen in kwetsbare situaties in de
samenleving veroorzaken en in stand houden. Inclusieve besluitvorming, gelijke toegang
tot macht en middelen en een participatieve aanpak staan centraal. Activiteiten moeten
gender- en jeugdresponsief zijn: dat wil zeggen, bijdragen aan het voorkomen van toenemende
gender- en jeugdongelijkheid, en bijdragen aan gender- en jeugdgelijkheid. Dit vergt
een gender- en jeugdgevoelige lens in programmering, door vrouwen en jongeren consequent
te raadplegen en te betrekken bij programmering en beleidsbeïnvloedende beslissingen,
en door barrières weg te nemen die hun zinvolle deelname aan activiteiten kunnen belemmeren.
Daarnaast dienen activiteiten rekening te houden met de diversiteitsaspecten seksuele
geaardheid, religieuze achtergrond, culturele achtergrond en etnische achtergrond.
Conflictsensitiviteit
Nederland wil vermijden dat de activiteiten die gefinancierd worden, conflicten verergeren.
Alle activiteiten die worden gefinancierd, moeten daarom rekening houden met de context
waarin deze worden uitgevoerd. Zo kan bijvoorbeeld het ontmijnen of vrijgeven van
land van een bepaalde groeperingen, spanning met een andere groepering verhogen. Dergelijke
risico's moeten in kaart worden gebracht in de landenspecifieke contextanalyses. Dit
houdt in dat activiteiten dusdanig moeten worden ontwikkeld dat bewust negatieve effecten
en onbedoelde bijdragen aan conflicten worden vermeden of geminimaliseerd, en dat
bewust positieve effecten op de conflictdynamiek worden gecreëerd en kansen voor vrede
en inclusie worden versterkt. Dit vereist het vermogen om (i) de operationele context
waarin activiteiten plaatsvinden te analyseren en te begrijpen; (ii) dat begrip te
vertalen naar consequenties voor activiteiten en interacties met die context; en (iii)
conflictsensitiviteit in de hele activiteitscyclus te integreren en te actualiseren.
Gelet op het belang dat Nederland hecht aan het onderwerp geestelijke gezondheid en
psychosociale ondersteuning als onderdeel van inzet in fragiele staten en conflictgebieden,
is het van belang om als onderdeel van conflictsensitiviteit ook mentale gezondheid
en psychosociale dimensies en dynamiek mee te nemen in het analyseren en begrijpen
van de contexten waarin activiteiten plaatsvinden.
Klimaatverantwoordelijkheid
Zestig procent van de landen die het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering,
zijn besmet met ERW. Zonder oog voor de mogelijke milieueffecten van ontmijning kan een gebied of zelfs
een heel ecosysteem beschadigd raken, wat verdere ontwikkeling in het gebied belemmert. Het is daarom belangrijk dat ontmijningsacties geen negatieve effecten op ecosystemen
hebben. Klimaatrisico’s en weerbaarheid daartegen moeten dan ook worden meegenomen
in strategische contextanalyses en programmering, waarbij de nadruk ligt op het nemen
van beslissingen die bijdragen aan het verminderen van de negatieve impact van mine action activiteiten op het milieu en die zich proactief richten op milieubeheer.
4. Activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt
4.1. Activiteiten
Voor het bereiken van de onder hoofdstuk 3 genoemde doelstellingen stelt de minister
in totaal maximaal EUR 78.750.000 (zie hoofdstuk 7) ter beschikking voor subsidiëring van de activiteiten mine action en capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten.
4.1.1. Mine action activiteiten
Mine action activiteiten hebben tot doel de fysieke, sociale, economische en ecologische impact
van landmijnen en andere explosieve oorlogsresten te reduceren. Met het oog daarop
worden subsidiemiddelen beschikbaar gesteld voor onderstaande mine action activiteiten (bijdragend aan doelstelling 1: ‘verbetering van de veiligheid van mensen’,
zie paragraaf 3.1):
-
1.
Ontmijning: In kaart brengen en opruimen van besmette gebieden, oftewel non-technical survey, technical survey, clearance (inclusief Explosive Ordnance Disposal Spot taken voor individuele explosieven) en voorraadvernietiging.
-
2.
EORE: Risico-voorlichting over de gevaren van landmijnen en andere explosieven, oftewel
Explosive Ordnance Risk Education.
-
3.
Slachtofferhulp: Slachtofferhulp (inclusief rehabilitatie, re-integratie en psychosociale hulp voor
slachtoffers, familieleden en hulpverleners).
Landvoorstellen voor mine action activiteiten moeten altijd in elk geval activiteitentype 1 (Ontmijning) omvatten. Daarnaast moeten deze landenvoorstellen eveneens betrekking hebben op activiteitentype 2 (EORE) en/of activiteitentype 3 (Slachtofferhulp).
Tijdens de uitvoering van bovenstaande mine action activiteitentypen kunnen onderstaande twee subactiviteiten (los van elkaar) worden uitgevoerd (gerelateerd
aan de cross-cutting doelstellingen onder paragraaf 3.2), waarvoor aanvragers een deel van het gevraagde
budget kunnen reserveren (zie paragraaf 6.2):
-
1.
Triple nexus activiteiten, waaronder het financieren van zaaien van gewassen van vrijgegeven landbouwgrond,
bijdragen aan de rehabilitatie van infrastructuur (nutsvoorzieningen, wegen) of gebouwen
zoals scholen en gezondheidscentra.
-
2.
Capaciteitsversterking van lokale ngo’s, waaronder het ontwikkelen van lokale expertise en institutionele
structuren, zoals opleidingen en training, institutionele ondersteuning en levering
van materiaal en technologie.
. 4.1.2. Capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten
Om een duurzame mijnvrije wereld te bereiken is het belangrijk dat landen zoveel mogelijk
zelf de uitdagingen van landmijnen, explosieve oorlogsresten en residuele contaminatie
kunnen adresseren. Daarom worden middelen beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op capaciteitsversterking
van nationale mine action autoriteiten (doelstelling 2 onder paragraaf 3.1). Voorbeelden van zulke activiteiten
zijn:
-
• Adviseren en bieden van ondersteuning bij het ontwikkeling van National Mine Action Standards (NMAS);
-
• Adviseren en ondersteunen bij Information Management-processen ten behoeve van het in kaart brengen, standaardiseren en stroomlijnen van
ontmijningsactiviteiten;
-
• Technische en operationele ondersteuning aan nationale mine action autoriteiten om hun effectiviteit te verhogen.
. 4.2. Vereisten voor activiteitensoorten
De minister streeft naar een evenwichtige spreiding van de beschikbare middelen over
landen, prioriteiten en organisaties. Vanuit dit streven gelden de volgende vereisten
om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie:
-
• Elke subsidieaanvraag omvat minimaal drie en maximaal vijflandenspecifieke voorstellen. Deze landen behoren tot de in paragraaf 4.3 opgenomen focuslanden.
-
•
Per land
maakt de aanvrager een keuze tussen mine action óf capaciteitsversterking van de nationale mine action
autoriteit. Een combinatie van de twee activiteitensoorten van een aanvrager in hetzelfde land
komt niet in aanmerking voor subsidie in het kader van MACM III.
-
•
Mine action
activiteiten moeten zich per land in ieder geval richten op Ontmijning (activiteitentype 1). Aanvullend moeten ze zich richten op EORE (activiteitentype 2) en/of Slachtofferhulp (activiteitentype 3) (zie paragraaf 4.1.1). Elk landenvoorstel bevat dus minimaal
twee typen mine action activiteiten.
Mine action activiteiten kunnen worden uitgevoerd in combinatie met (één of twee) van de volgende
twee activiteiten:
4.3. Focuslanden
De focuslanden binnen het MACM III Programma zijn Irak, Jemen (daar waar de internationaal
erkende regering aanwezig is), Libanon, Libië, Oekraïne, Somalië, Syrië en Zuid-Soedan.
Alleen activiteiten die worden uitgevoerd in deze (regio’s van deze) geselecteerde
focuslanden kunnen in aanmerking komen voor subsidie.
NB1: Activiteiten in Jemen kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidie, indien ze
worden uitgevoerd in gebieden waar de internationaal erkende regering aanwezig is.
NB2: Voor activiteiten met betrekking tot nationale mine action autoriteiten geldt dat aanvragen voor de nationale mine action autoriteiten in Syrië niet in aanmerking kunnen komen voor een subsidie.
Bij de keuze voor de focuslanden is onder andere rekening gehouden met het aantal
slachtoffers van ERW, de intensiteit van de contaminatie, lidmaatschap van de Anti Personnel Mine Ban Convention (APMBC) en/of Convention on Certain Conventional Weapons (CCM), institutioneel kader en eigenaarschap van de nationale autoriteiten en de
diplomatieke en programmatische inzet van Nederland in deze landen.
4.4. Monitoring, Evaluation & Learning (MEL)
Aanvragers moeten een Monitoring, Evaluation & Learning (MEL) strategie indienen bij de aanvraag met een duidelijke uitleg hoe monitoring,
evaluatie en leren door de aanvrager zijn geïncorporeerd in zijn manier van werken
en wat de uitgangspunten zijn voor de rolverdeling hierbij tussen de verschillende
actoren.
Mine action is onderdeel van prioriteitsgebied 1 (veiligheid voor mensen) van de Veiligheid en
Rechtsorde Theory of Change van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De indicator die de bijdrage van mine action aan dit prioriteitsgebied volgt, is vastgelegd in het resultatenraamwerk, namelijk
# of square metres of land released thanks to mine action operations. Mine action activiteiten van het MACM III Programma moeten bijdragen aan het behalen
van resultaten op deze BHO-indicator. Aanvragers dienen gedurende de looptijd van
de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, te monitoren hoe hun activiteiten
bijdragen aan deze indicator. Daarnaast heeft Nederland, in samenwerking met het Verenigd
Koninkrijk, de afgelopen jaren een sectorbrede Theory of Change for Mine Action ontwikkeld. Ter ondersteuning van de implementatie van deze Theory of Change is ook een guide, toolkit en een indicatorenbank ontwikkeld. Deze kan helpen bij het vertalen van de Theory of Change naar een resultatenkader ter ondersteuning van collectieve monitoring van resultaten.
De voorgenomen activiteiten dienen in de aanvraag gekoppeld te worden aan outcomes
en bijbehorende Indicators Bank uit deze sectorbrede Theory of Change. Afhankelijk van de beoogde activiteiten moet, waar van toepassing, een koppeling
gemaakt worden met de volgende outcomes:
-
•
Safe and productive land use improves livelihoods and basic services, improving quality
of life and the environment;
-
•
Risk of harm reduced increases returns and freedom of movement;
-
•
Quality of life for EO victims improves;
-
•
Measurable progress towards APMBC, CCM and CCW treaty compliance and universalisation;
-
•
Responsive and equitable nationally owned mine action through improved governance
and with increased local implementation;
-
•
Mine action integrated or sequenced with humanitarian/ development /peacebuilding
or stabilization initiatives (triple nexus).
4.5. Inceptiefase
Na subsidieverlening doorlopen alle subsidieontvangers een inceptiefase van (maximaal)
vier maanden, die ingaat op de dag van de begindatum van het subsidietijdvak zoals
vermeld in de subsidieverleningsbeschikking. Doel van de inceptiefase is om een nadere
landenspecifieke invulling te geven aan de landenplannen die zijn ingediend bij de
subsidieaanvraag, uiteraard indien en voor zover subsidie is verleend voor de betreffende
landenplannen. Zo veel als mogelijk gebeurt dit in nauwe samenwerking met, en met
mede-besluitvorming door, de beoogde lokale partners.
Het is mogelijk om tijdens de inceptiefase mine action activiteiten (Ontmijning, EORE, Slachtofferhulp) op te starten.
Meer specifiek benutten de subsidieontvangers de inceptiefase voor uitwerking van
een inceptierapport met de volgende onderdelen per in de subsidieverleningsbeschikking
geselecteerd land:
-
1. De nadere invulling van hoe lokalisering per land vorm zal worden gegeven. Indien
bij de aanvraag nog geen lokale partner is geselecteerd zal deze, in landen waar dit
mogelijk is, in de inceptiefase worden geselecteerd.
-
2. Indien gewerkt wordt met lokale partners: het opzetten van een ‘code of cooperation’, met daarin een rolbeschrijving van de subsidieontvanger en van de lokale partners,
de door de lokale partners bepaalde ondersteuningsbehoefte (‘needs assessment’), wederzijdse verwachtingen op het gebied van accountability, risicodeling en flexibel programmeren.
-
3. Een landenspecifieke MEL (Monitoring, Evaluation & Learning) systematiek voor het bewaken van de voortgang en de bijsturing van de beoogde activiteiten
en resultaten. Hieronder vallen ook indicatoren en de beoogde resultaten op outcome
en outputniveau, die gekoppeld zijn aan de Veiligheid en Rechtsorde Theory of Change van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Sector Wide Theory of Change for Mine Action. Tevens wordt uitgewerkt welke aannames en leervragen er zijn en wat de rolverdeling
bij MEL-systematiek is tussen de subsidieontvanger en eventuele lokale partners. Indien
van toepassing wordt in de inceptiefase ook uitgewerkt hoe de triple nexus-aanpak en capaciteitsversterking van lokale ngo’s wordt gemonitord.
-
4.
Baselines en na te streven targets voor de geselecteerde indicatoren in het kader van de de nader uit te werken MEL-systematiek.
-
5. Een actualisering van het bij de aanvraag ingediende budget voor de eerste 12 maanden
en de meerjarenraming, wederom gepresenteerd conform het door het Ministerie verstrekte
budgetmodel met een verdeling van de kosten tussen de subsidieontvanger en eventuele
lokale partners (zie Annex 6).
Na afronding van de inceptiefase wordt het inceptierapport, uiterlijk vier maanden
na aanvang van het subsidietijdvak zoals genoemd in de subsidieverleningsbeschikking
(zie paragraaf 6.1) bij het Ministerie ingediend als annex van het jaarplan voor het
daarop volgende uitvoeringskalenderjaar.
Na de subsidieverlening verstrekt het Ministerie een verdere toelichting op de inceptiefase,
de rapportageverplichtingen van de aanvrager en de hiermee gepaard gaande tijdslijn.
Het Ministerie levert bij de subsidieverleningsbeschikking tevens een format aan voor
de opzet van het inceptierapport.
Na finale goedkeuring door het Ministerie van het jaarplan en de landenspecifieke
activiteiten op outputniveau, worden periodieke voorschotten betaald voor de kosten
die verbonden zijn aan de activiteiten in de resterende projectperiode. Basis hiervoor
vormen de op grond van de subsidieverleningsbeschikking vereiste jaarrapportages en
jaarplannen en een jaarlijks te actualiseren liquiditeitsprognose. Er wordt maximaal
95% van het in de verleningsbeschikking vermelde maximale subsidiebedrag als voorschot
uitbetaald.
5. Wie kunnen voor subsidie in aanmerking komen
5.1. Type organisatie
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidieverlening in het kader van het MACM
III Programma dienen aanvragers zelfstandig (d.w.z. niet in alliantieverband) een aanvraag in. Daarbij moeten aanvragers voldoen aan de volgende
vereisten:
-
– De organisatie is een zelfstandige internationaal opererende maatschappelijke organisatie
die gespecialiseerd is in mine action; ‘internationaal opererend’ wil zeggen opererend in meerdere landen;
-
– De organisatie houdt zich bezig met mine action en/of levert een bijdrage aan het versterken van nationale mine action autoriteiten;
-
– De organisatie heeft een aantoonbaar track record in mine action en/of capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten van ten minste vijf jaar.
De volgende organisaties komen niet in aanmerking voor subsidieverlening in het kader van het MACM III Programma:
-
– Intergouvernementele organisaties inclusief VN-instellingen;
-
–
For-profit organisaties;
-
– Organisaties die betrokken zijn of waren bij de illegale handel in landmijnen of wapens,
of de productie ervan.
5.2. Aantal aanvragen per organisatie
Organisaties kunnen ten hoogste in aanmerking komen voor één subsidie. Indien meerdere
aanvragen door eenzelfde organisatie worden ingediend, wordt alleen de aanvraag in
behandeling genomen die het eerst wordt ontvangen. De later ingediende aanvragen worden
afgewezen.
6. Looptijd en omvang activiteiten
6.1. Looptijd activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd starten niet eerder dan 1 juni
2025 en lopen door tot en met uiterlijk 31 mei 2030. De duur van de activiteiten (inclusief
de inceptiefase van maximaal 4 maanden) dient te liggen tussen de 48 maanden (minimum) en 60 maanden (maximum). Dit geldt voor zowel mine action activiteiten als activiteiten gericht op capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten. Voor activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van
contingency funding worden eventuele begrenzingen van de looptijd bepaald per ‘flash call for proposals’
(zie hierna, paragraaf 7.1).
6.2. Omvang gevraagde subsidie
Elke aanvraag bevat ten minste drie en ten hoogste vijf focuslanden, zie paragraaf
4.2. De gevraagde subsidie per land bedraagt voor:
Voor mine action activiteiten geldt daarbij verder het volgende:
-
• Binnen de onder de eerste bullet genoemde bedragen, kan maximaal 5% van het budget
per land ingezet worden voor activiteiten die de impact van mine action activiteiten vergroten door de verbinding met inzet binnen humanitaire hulp, sociaaleconomische
ontwikkeling en vredesopbouw (triple nexus).
-
• Binnen de onder de eerste bullet genoemde bedragen kan ook maximaal 5% van het budget
per land worden ingezet voor activiteiten voor de capaciteitsversterking van lokale
ngo’s.
-
• Aanvragers voor mine action activiteiten die een deel van hun budget willen aanwenden voor triple nexus activiteiten en/ of capaciteitsversterking geven dit aan in de begroting (zie Annex
6).
Voor activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van contingency funding worden eventuele minimum- en maximumbedragen bepaald per ‘flash call for proposals’
(zie hierna, paragraaf 7.1).
7. Beschikbare middelen en de verdeling daarvan
Het totale beschikbare budget (subsidieplafond) van het MACM III Programma 2025–2030
bedraagt € 78.750.000 over vijf jaar. Hiervan is € 60.750.000 gereserveerd voor subsidieverlening
ten behoeve van mine action activiteiten en € 14.000.000 voor subsidieverlening ten behoeve van capaciteitsversterking
van nationale mine action autoriteiten. Daarnaast is er € 4.000.000 gereserveerd voor een contingency fund.
7.1. Contingency fund
Het Mine Action and Cluster Munitie III Programma 2025–2030 zal ruimte bieden voor
flexibel gebruik van een deel van het totale beschikbare budget als contingency fund in de context van mine action activiteiten. Voor dit doel wordt € 4 miljoen van het totale budget van € 78.750.000
gereserveerd voor de looptijd van het programma. Dit sub-budget is bedoeld voor activiteiten
in onvoorziene situaties (zoals humanitaire crises) of wanneer een eenmalige bijdrage
aanzienlijke toegevoegde waarde kan hebben. De bijbehorende middelen worden vrijgemaakt
via een ‘flash call for proposals’ op verzoek van de minister, gericht op specifieke,
bij de ‘flash call for proposals’ te bepalen, gebieden en/of activiteiten. De aanvragen
worden beoordeeld op basis van drempel- en kwalitatieve criteria, die aan de mogelijke
aanvragers bekend worden gemaakt per ‘flash call for proposals’. De verdeling van
de middelen vindt plaats aan de hand van beoordeling op basis van kwaliteit zoals
bepaald op grond van de kwalitatieve criteria.
Alleen organisaties die reeds een subsidie ontvangen voor mine action activiteiten onder MACM III 2025–2030, kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
uit dit zogenoemde contingency fund. De bijbehorende subsidie wordt administratief opgenomen in de lopende subsidies.
7.2. Verdeling van middelen voor mine action en capaciteitsversterking nationale
mine action autoriteiten
De verdeling van de beschikbare middelen voor mine action en capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten in het kader van het MACM III Programma vindt plaats via een subsidietender,
waarbij de op tijd ingediende aanvragen op kwaliteit beoordeeld worden. De beoordeling
geschiedt op basis van de door de aanvrager aangeleverde informatie in het aanvraagformulier
en de daarbij verplichte bescheiden (zie hoofdstuk 9 Vereisten subsidieaanvraag en
hoofdstuk 15 Annexen).
Overige aangeleverde informatie, of verplichte informatie die na de sluiting van de
indieningstermijn ontvangen wordt, wordt niet in beschouwing genomen bij de beoordeling.
De rangschikking van de aanvragen wordt gedaan per hoofdactiviteitensoort (mine action dan wel capaciteitsversterking national mine authorities) en daarbinnen per land. Per land wordt beoordeeld welke landenvoorstellen van ten
minste ruim voldoende kwaliteit zijn; vervolgens komen van deze landenvoorstellen
de voorstellen die het beste voldoen aan de criteria het eerst in aanmerking voor
subsidieverlening, waarbij rekening wordt gehouden met een evenwichtige spreiding
van de beschikbare middelen over de focuslanden.
Ten aanzien van de kwalitatieve beoordeling op basis waarvan de ranking wordt gedaan
geldt het volgende:
-
• De rangschikking voor mine action wordt bepaald op basis van de kwalitatieve beoordeling van de individuele landenvoorstellen
van de aanvragen op grond van de criteria neergelegd in paragraaf 11.3.
-
• De rangschikking voor capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten wordt bepaald op basis van de kwalitatieve beoordeling van de individuele landenvoorstellen
op grond van de criteria neergelegd in paragraaf 11.4.
De minister besluit voor elk van de activiteitensoorten (dus enerzijds voor aanvragen
gericht op mine action, anderzijds voor aanvragen gericht op capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten), tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangschikking per land,
totdat het beschikbare budget voor de activiteitensoort is uitgeput. Dit betekent
dat binnen een aanvraag specifieke landenvoorstellen (op mine action of capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten) kunnen worden gehonoreerd of afgewezen. Voor het verdelen van de middelen
bedoeld voor capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten geldt bovendien dat er per land hoogstens aan één aanvrager subsidie zal worden verleend.
Indien blijkt dat er voor een van de twee typen activiteiten (mine action activiteiten en capaciteitsversterking nationale mine action autoriteiten) te weinig kwalificerende aanvragen zijn, waardoor de middelen bedoeld
voor het betreffende type activiteit beleidsdoelstelling niet worden uitgeput, dan
komen de middelen beschikbaar voor kwalificerende aanvragen bedoeld voor de andere
type activiteit. Geen overheveling van middelen zal plaatsvinden, indien middelen
overblijven van het plafond voor mine action, terwijl reeds voor elk van de focuslanden
is voorzien in een subsidie voor een aanvraag gericht op capaciteitsversterking van
nationale mine action autoriteiten.
8. Subsidiabele kosten
Slechts de kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt gevraagd en die redelijkerwijs niet uit eigen middelen of op andere
wijze kunnen worden bekostigd, zijn subsidiabel.
Activiteiten die reeds zijn gestart voor 1 juni 2025 zijn niet subsidiabel, en dus
zijn de daarmee gemoeide kosten niet subsidiabel.
De subsidiabele kosten worden genoemd en toegelicht in het budgetmodel dat verplicht
moet worden gehanteerd voor de bij de aanvraag in te dienen begroting (zie Annex 6).
9. Vereisten subsidieaanvraag
Voor het indienen van een aanvraag moet gebruik worden gemaakt van het door de minister
daartoe vastgestelde aanvraagformulier en dit formulier moet worden voorzien van de
op het formulier vermelde bescheiden:
-
i. Het volledig ingevulde aanvraagformulier (zie Annex 1).
-
ii.
Per land waarvoor de aanvrager subsidie wil aanvragen een volledig ingevuld programmavoorstel,
met betrekking tot mine action of capaciteitsversterking nationale mine action autoriteiten (zie Annex 5).
-
iii. Een track record opgesteld volgens het verplichte format (zie Annex 4), waarin de
aanvrager aantoont minimaal 5 jaar (in ieder geval de periode 2020–2024) ervaring
te hebben met mine action en/of met capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten (al naar gelang het type activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd).
-
iv. Een begroting voor de eerste 12 maanden, opgesteld volgens het verplichte (Excel)
format (zie Annex 6.2). De begroting gaat vergezeld van een financiële raming voor
het resterende deel van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft op outcome niveau.
-
v. De ‘Organisational Risk and Integrity Assessment’ (ORIA) is een verplicht onderdeel
van de drempeltoets bij de beoordeling van aanvragen. Annex 7.1, de 'ORIA assessment
guidelines', biedt instructies voor het aanleveren van de juiste documentatie. Aanvragers
dienen deze instructies te volgen en op basis daarvan de juiste formats aan te leveren
(Annex 7.2 of 7.3 of 7.4).
-
vi. De statuten van de aanvrager.
-
vii. De door een accountant goedgekeurde jaarrekeningen en/of een overzicht van de financiële
situatie van de subsidieaanvrager van de afgelopen 3 fiscale jaren (2021–2023).
10. Aanvraagprocedure
Aanvragen worden ingediend vanaf 6 januari 2025 om 00:00 CET tot en met uiterlijk
23 februari 2025 om 23:59 CET. Aanvragen die later dan genoemde datum en tijd worden
ingediend, worden afgewezen. Als moment van indiening geldt het moment waarop de aanvraag
door het ministerie is ontvangen (zie ook hieronder). De aanvragende organisatie is
als enige verantwoordelijke voor een tijdige en volledige indiening van een aanvraag.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag niet voldoen aan de formele vereisten die op grond van dit subsidiebeleidskader
aan aanvragen worden gesteld, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum
en tijd van ontvangst van de aanvraag gelden de datum en tijd waarop de aangevulde
aanvraag is ontvangen. Hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen
van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de minister
geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen (dit vanwege
de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de
tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen.) In dat geval zal de
aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld
zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot een lagere rangschikking of zelfs
afwijzing van de subsidieaanvraag.
Aanvragen dienen volledig en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend
door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding
van naam en functie. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.
Bij het opstellen van de subsidieaanvraag is het kortheidshalve verwijzen naar andere
onderdelen van de aanvraag of Annexen niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten
uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan.
Indien onderdelen van het aanvraagformulier – met inbegrip van Annexen – niet worden
ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse of Nederlandse taal. Annexen die
zijn opgesteld in een andere taal dan het Engels of Nederlands, dienen voorzien te
zijn van een vertaling in het Nederlands of Engels. Additionele informatie van aanvragers
(bijvoorbeeld USB-sticks van een organisatie) worden niet meegenomen in de beoordeling
van een aanvraag.
Het heeft de uitdrukkelijke voorkeur dat aanvragen per e-mail in pdf-formaat worden
ingediend. Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar het e-mailadres:
DSH-MACM-III@minbuza.nl onder vermelding van aanvraag [naam organisatie] MACM III. Bij voorkeur worden alle landenvoorstellen per organisatie in één e-mail ingediend.
Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor
gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen.
E-mails groter dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt
dat het moment waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip waarop de aanvraag
is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in de onderwerp-regel,
waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst.
Eventuele (technische) problemen bij verzending komen voor rekening en risico van
aanvrager. Indiening van aanvragen per post wordt afgeraden. Indien u daar niettemin voor kiest, of voor indienen in persoon of koerier, neemt
u dan contact op met het Ministerie via het e-mailadres: DSH-MACM-III@minbuza.nl onder vermelding van aanvraag [naam organisatie] MACM III.
Vragen naar aanleiding van dit document of andere zaken kunt u uitsluitend per e-mail
en uiterlijk tot en met 22 januari 2025 richten aan DSH-MACM-III@minbuza.nl. De geanonimiseerde vragen met antwoorden zullen online gepubliceerd worden op uiterlijk
31 januari 2025.
11. Beoordelingsprocedure
11.1. Beoordeling
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van dit
subsidiebeleidskader. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving
en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De aanvrager en de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dienen allereerst
te voldoen aan de drempelcriteria, zoals neergelegd in paragraaf 11.2. Bij het niet
voldoen aan één (of meer) van de drempelcriteria wordt de aanvraag afgewezen en niet
verder beoordeeld. Ook wordt van de aanvragen die door de drempeltoets zijn gekomen
de kwaliteit beoordeeld op basis van de inhoudelijke, kwalitatieve beoordelingscriteria
(zie paragraaf 11.3 en 11.4). De kwalitatieve toets wordt gedaan op basis van landenspecifieke
programmavoorstellen. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de kwaliteit
van de bij de aanvraag behorende landenvoorstellen ten minste ‘ruim voldoende’ zijn.
Dit wordt bezien per landenvoorstel.
11.2. Drempelcriteria
11.2.1.
Drempelcriteria met betrekking tot aanvragende organisaties:
-
D.1 De aanvrager dient de aanvraag in als zelfstandige aanvrager.
-
D.2 De aanvrager is een zelfstandige internationaal opererende maatschappelijke organisatie
die gespecialiseerd is in mine action.
-
D.3 De aanvrager heeft in de periode 2020 t/m 2024 een aantoonbaar track record (zie Annex
4 bij dit subsdiebeleidskader) in mine action en/of capaciteitsversterking nationale mine action autoriteiten (minimaal 5 jaar).
-
D.4 Gedurende de periode 2021–2023 was gemiddeld ten minste 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten van de aanvrager afkomstig uit bronnen anders dan directe of indirecte subsidies
en/of bijdragen van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades).
-
D.5
-
a) De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van statutair in
Nederland of overige EU-lidstaten gevestigde aanvragers bedraagt, uiterlijk met ingang
van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per kalenderjaar ten hoogste EUR
226.000 (bruto).
Voor aanvragers statutair gevestigd in een EU-lidstaat die niet is aangesloten bij
de euro geldt dat omrekening van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond
van de actuele corporate rates (zie Annex 2) die door het Ministerie worden gehanteerd.
-
b) De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van statutair in
het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Zwitserland, Japan, VS of Canada gevestigde aanvragers
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar ten hoogste (bruto):
-
• Verenigd Koninkrijk: GPB 245.536;
-
• Noorwegen: NOK 3.323.529;
-
• Zwitserland: CHF 371.194;
-
• Japan: YEN 37.569.305;
-
• VS/Canada: USD 348.469.
-
c) De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van statutair in
overige landen gevestigde aanvragers bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak
waarvoor subsidie wordt gevraagd, per kalenderjaar ten hoogste het bedrag (bruto)
dat voor het land van statutaire vestiging is vermeld in Annex 3 bij dit subsidiebeleidskader.
-
D.6 De aanvrager toont aan dat deze een integriteitsbeleid heeft vastgesteld en procedures
heeft geïntroduceerd om aan dit beleid toepassing te kunnen geven. Het screenen van
personeel bij werving vormt onderdeel van dit integriteitsbeleid en de procedures
om er toepassing aan te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures dienen
erop gericht te zijn om ernstige vormen van ongepast gedrag, daaronder begrepen seksuele
misstanden en racisme, jegens medewerkers en andere betrokkenen tijdens de uitvoering
van de voorgestelde activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft door de aanvrager
en andere partijen die zij bij de activiteiten betrekken, zoveel mogelijk te voorkomen
en in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk
te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. Deze procedures moeten zodanig
zijn ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp is gewaarborgd.
-
D.7 De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid
met betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
-
D.8 De aanvrager heeft nog niet eerder een aanvraag ingediend in het kader van het subsidieprogramma
Mine Action and Cluster Munitie III 2025–2030.
11.2.2.
Drempelcriteria met betrekking tot de activiteiten waarvoor een subsidie wordt gevraagd:
-
D.9 De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, hebben een minimale duur van
48 maanden en een maximale duur van 60 maanden.
-
D.10 De activiteiten, inclusief de inceptiefase, starten niet eerder dan 1 juni 2025 en
worden uiterlijk 31 mei 2030 voltooid.
-
D.11 Geografische focus:
-
a) De aanvraag bevat voorstellen voor activiteiten in ten minste drie en maximaal vijf van de focuslanden: Irak, Jemen (alleen de gebieden met aanwezigheid van de internationaal
erkende regering), Libanon, Libië, Oekraïne, Somalië, Syrië en Zuid-Soedan.
-
b) Niet in aanmerking voor subsidie komenactiviteiten die worden uitgevoerd in gebieden
in Jemen waar de internationaal erkende regering niet aanwezig is.
-
c) Voor de hoofdactiviteit capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten geldt dat activiteiten die worden uitgevoerd in Syrië niet in aanmerking komen voor
subsidie.
-
D.12 Elk landenvoorstel in een aanvraag richt zich op de hoofdactiviteit mine action activiteiten OF op de hoofdactiviteit capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten.
-
D.13 Voor de hoofdactiviteit mine action richten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zich ten minste op activiteittype 1 (Ontmijning) en daarnaast ten minste op activiteitentype 2 (EORE) en/of activiteitentype 3 (Slachtofferhulp).
-
D.14 De minimale en maximale omvang van de gevraagde subsidie bedraagt per landenvoorstel:
-
– Voor activiteiten gericht op mine action per land minimaal € 2.500.000,– en maximaal € 6.500.000,–.
-
– voor activiteiten gericht op capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten per land minimaal € 500.000,– en maximaal € 2.000.000,–.
-
D.15 De aanvraag heeft geen betrekking op:
11.3. Beoordelingscriteria mine action
De kwaliteit van de aanvragen op het gebied van mine action wordt per ingediend landenvoorstel beoordeeld op grond van onderstaande kwalitatieve beoordelingscriteria.
-
M.1 De mate waarin het landenvoorstel aansluit bij – en gebaseerd is op – een gedegen
landenspecifieke probleemanalyse en een landenspecifieke contextanalyse, inclusief
stakeholdersanalyse.
-
M.2 De mate waarin de landenspecifieke context- en probleemanalyse zich vertaalt in concrete
en verifieerbare veranderingen in het land op het gebied van mine action, op outcome niveau, vastgelegd in een landenspecifieke Theory of Change die consistent is met de sectorbrede Theory of Change en de Veiligheid en Rechtsorde Theory of Change van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (zie paragraaf 4.4).
-
M.3 De mate waarin de voorgestelde activiteiten (per land) aansluiten bij het nationale
mine action beleid dat door de overheid van het land is vastgesteld.
-
M.4
-
a) De mate waarin de algemene visie op lokalisering van de aanvrager bewerkstelligt dat
lokale actoren, inclusief individuen, gemeenschappen, netwerken, organisaties, private
entiteiten en overheden, hun eigen agenda kunnen bepalen, oplossingen kunnen ontwikkelen
en de capaciteit, leiderschap en middelen kunnen mobiliseren om deze oplossingen te
realiseren.
-
b) De mate waarin de aanvrager de visie op lokalisering overtuigend onderbouwt aan de
hand van showcases in het track record (zie Annex 4).
-
c) De mate waarin de algemene visie op lokalisering van de aanvrager wordt toegepast
of nagestreefd in de activiteiten op landenniveau, hetgeen wordt beoordeeld aan de
hand van:
-
(i) De mate waarin het landenvoorstel lokale belemmeringen voor lokalisering aanpakt en
kansen benut voor samenwerking en effectiviteit.
-
(ii) De mate waarin de aanvrager binnen het landenvoorstel gelijkwaardige partnerschappen
aan zal gaan met lokale organisaties, waarbij de gelijkwaardigheid wordt afgemeten
aan de mate waarin sprake is van eigenaarschap en zeggenschap van de lokale actoren,
de mate waarin er sprake is van een wederkerig verantwoordingsmechanisme en de mate
waarin risicodeling wordt toegepast en verder versterkt.
-
M.5 De mate waarin in elk landenvoorstel sprake is van adequaat risicomanagement, waarbij
contextuele en programmatische risico’s zijn geanalyseerd en voorzien van adequate
maatregelen om deze te voorkomen dan wel te ondervangen/mitigeren.
-
M.6 De mate waarin de aanvrager beschikt over een adequaat systeem voor monitoring, evaluatie
en leren (MEL), waarbij sprake is van een rolverdeling tussen de aanvrager en de lokale
partners, en waarbij de aanvrager in staat is om de voortgang te monitoren en aanpassingen
te doen aan middelen, activiteiten, resultaten, uitkomsten en onderliggende aannames.
-
M.7 De mate waarin per landenvoorstel de volgende beleidsprincipes worden toegepast:
-
a) Flexibiliteit: De mate waarin de voorgestelde activiteiten flexibel kunnen inspelen
op veranderende omstandigheden in het doelgebied. Dit omvat het toepassen van adaptieve
methoden, met nadruk op het actief benutten van een learning loop binnen de eigen
programmering en de uitvoering op landenniveau.
-
b) Innovatie: De mate waarin activiteiten innovatief zijn, zowel thematisch door verbeteringen
in de strategieën (verhoging van de kwaliteit en impact van de resultaten), als operationeel
door efficiëntiewinst en kostenbesparingen.
-
c) Inclusiviteit: De mate waarin bij de voorbereiding en uitvoering van activiteiten
rekening wordt gehouden, indien van toepassing, met diversiteitsaspecten van bevolkingsgroepen
passend bij de risico’s en impact van explosieve oorlogsresten, betreffende gender,
leeftijd, seksuele geaardheid, religieuze achtergrond, culturele achtergrond en etnische
achtergrond.
-
d) Conflictsensitiviteit: De mate waarin activiteiten conflictsensitief zijn, waarbij
de operationele context waarin de activiteiten plaatsvinden wordt geanalyseerd en
begrepen, wordt vertaald naar consequenties voor activiteiten en hoe die conflictsensitiviteit
in de hele activiteitencyclus is geïntegreerd.
-
e) Klimaatverantwoordelijkheid: De mate waarin de voorgestelde activiteiten klimaatrisico's
integreren in strategische contextanalyses en programmering, de veerkracht vergroten,
negatieve gevolgen voor het klimaat en het milieu voorkomen en proactief omgaan met
milieubeheer.
11.4. Beoordelingscriteria capaciteitsversterking van nationale mine action autoriteiten
De kwaliteit van de aanvragen op het gebied van capaciteitsversterking van nationale
mine action autoriteiten wordt beoordeeld per landenvoorstel op grond van onderstaande kwalitatieve
beoordelingscriteria.
-
N.1 De mate waarin het landenvoorstel aansluit bij – en gebaseerd is op – een gedegen
landenspecifieke probleemanalyse en een landenspecifieke contextanalyse, inclusief
stakeholdersanalyse.
-
N.2 De mate waarin de landenspecifieke context- en probleemanalyse zich vertaalt in concrete
en verifieerbare veranderingen in het land op het gebied van capciteitsversterking
van nationale mine action autoriteit, op outcome niveau, vastgelegd in een landenspecifieke Theory of Change die consistent is met de sectorbrede Theory of Change en de Veiligheid en Rechtsorde
Theory of Change (zie paragraaf 4.4).
-
N.3 De mate waarin de capaciteitsversterking van de nationale mine action autoriteit duurzaam wordt vormgegeven in de zin dat de nationale mine action autoriteit deze opgebouwde capaciteit na afloop van de activiteiten zonder steun
van de aanvrager op eenzelfde kwaliteitsniveau kan voortzetten.
-
N.4 De mate waarin in elk landenvoorstel sprake is van adequaat risicomanagement, waarbij
a. contextuele en programmatische risico’s zijn geanalyseerd en voorzien van adequate
maatregelen om deze te voorkomen dan wel te ondervangen/mitigeren; b. risico’s worden
gedeeld met de nationale mine action autoriteit; c. de aanvrager de risicodeling verder versterkt en ontwikkelt.
-
N.5 De mate waarin de aanvrager beschikt over een adequaat systeem voor monitoring, evaluatie
en leren (MEL), waarbij sprake is van een rolverdeling tussen de aanvrager en de nationale
mine action autoriteit, en waarbij de aanvrager in staat is om de voortgang te monitoren en aanpassingen
te doen aan middelen, activiteiten, resultaten, uitkomsten en onderliggende aannames.
-
N.6 De mate waarin per landenvoorstel de beleidsprincipes, waar mogelijk, worden toegepast:
-
a) Flexibiliteit: De mate waarin de voorgestelde activiteiten flexibel kunnen inspelen
op veranderende omstandigheden in het doelgebied. Dit omvat het toepassen van adaptieve
methoden, met nadruk op het actief benutten van een learning loop binnen de eigen programmering en de uitvoering op landenniveau.
-
b) Innovatie: De mate waarin activiteiten innovatief zijn, zowel thematisch door verbeteringen
in de strategieën (verhoging van de kwaliteit en impact van de resultaten), als operationeel
door efficiëntiewinst en kostenbesparingen.
-
c) Inclusiviteit: De mate waarin bij de voorbereiding en uitvoering van activiteiten
rekening wordt gehouden, indien van toepassing, met diversiteitsaspecten van bevolkingsgroepen
passend bij de risico's en impact van explosieve oorlogsresten, betreffende gender,
leeftijd, seksuele geaardheid, religieuze achtergrond, culturele achtergrond en etnische
achtergrond.
-
d) Conflictsensitiviteit: De mate waarin activiteiten conflictsensitief zijn, waarbij
de operationele context waarin de activiteiten plaatsvinden wordt geanalyseerd en
begrepen, wordt vertaald naar consequenties voor activiteiten en hoe die conflictsensitiviteit
in de hele activiteitencyclus is geïntegreerd.
-
e) Klimaatverantwoordelijkheid: De mate waarin de voorgestelde activiteiten klimaatrisico's
integreren in strategische contextanalyses en programmering, de veerkracht vergroten,
negatieve gevolgen voor het klimaat en het milieu voorkomen en proactief omgaan met
milieubeheer.
12. Tijdpad
Uiterlijk op 16 mei 2025 zal op de aanvragen worden besloten. Concreet betekent dit
het volgende.
Indienen subsidieaanvraag
|
Vanaf 6 januari 2025 om 00:00 CET tot 23 februari 2025 om 23:59 CET
|
Beslissing op tijdig ingediende subsidieaanvragen
|
Uiterlijk op 16 mei 2025
|
13. Rapportage- en andere subsidieverplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de subsidieverleningsbeschikking.
Deze verplichtingen zullen onder andere betrekking hebben op een meldingsplicht ten
aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidie,
zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten,
en op verplichtingen over verantwoordingsrapportages, zoals inhoudelijke en financiële
tussen- en eindrapportages.
De voor subsidie in aanmerking komende partijen zullen op vastgestelde tijden rapporteren
over de voortgang van de activiteiten. Het rapporteren op de vastgelegde indicatoren
en resultaten vindt jaarlijks plaats via open data volgens de IATI-standaarden. Naast
het jaarverslag en het auditverslag moeten in de voor in aanmerking komende partijen
apart verslag uitbrengen over indicatoren die door het Ministerie zijn geselecteerd.
De activiteiten van de subsidieontvangers en het MACM III-programma als geheel zullen
worden onderworpen aan een tussentijdse evaluatie en/of een evaluatie aan het eind
van het vierde jaar van het subsidieprogramma. Deze evaluaties zullen worden uitgevoerd
door een door het Ministerie gecontracteerde derde partij. Alle subsidieontvangers
zijn verplicht hieraan medewerking te verlenen.
Indien na het subsidietijdvak middelen over zijn, zullen deze – tenzij het subsidietijdvak
wordt verlengd – terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierover
zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.
Bovenstaande zal worden opgenomen in aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.
14. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor de uitvoering van dit subsidiebeleidskader bedragen
€ 669.000,– voor de totale subsidieperiode. Administratieve lasten zijn de lasten
die gepaard gaan met informatieverplichtingen in verband met het doen van de aanvraag
en, in geval subsidie wordt verstrekt, het voldoen aan de daaraan verbonden verantwoordingsverplichtingen.
Het bedrag van € 669.000,– komt neer op 0,8 procent van het totale subsidiebudget.
De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 10 organisaties interesse
hebben voor het subsidiebeleidskader en een aanvraag zullen indienen die zou kunnen
worden gehonoreerd.
Bij de totstandkoming van het subsidiebeleidskader is kritisch bezien dat ten eerste
de criteria voor de subsidieaanvragers en de beoogde resultaten helder zijn geformuleerd
en ten tweede duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de financiering en verantwoording
van de toegekende subsidies plaatsvindt. Hiermee moet een aanvrager de afweging kunnen
maken of met de indiening van een subsidieaanvraag kans bestaat op een toekenning.
Het Ministerie beoogt op deze wijze de administratieve lasten voor de subsidieaanvragers
tot een minimum te beperken.
15. Annexen
-
1. Aanvraagformulier
-
2. Corporate rates
-
3. Maximum renumeration per 1 januari 2025
-
4. Track record formulier
-
5. Programmavoorstel formulieren:
-
6. Budget:
-
7. ORIA-vereisten en formulieren: