De overdrachtsbelasting kent een aantal ondernemingsfaciliteiten in de vorm van vrijstellingen.
                                       Deze vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, e, f, h en q, WBR. Dit besluit bevat het beleid over de ondernemingsfaciliteiten. Het besluit actualiseert
                                       en vervangt het besluit van 25 mei 2018, nr. 2018-50125 (Stcrt. 2018, 30213).
                                    
                                    
                                       Onderdeel 2 bevat het beleid over de toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR (bedrijfsoverdracht binnen de familiesfeer). In het nieuwe onderdeel 2.7 (en de bijbehorende subonderdelen) wordt aandacht besteed aan de gevolgen voor de
                                       toepassing van de vrijstelling na de zogenoemde doorkijkarresten van de Hoge Raad
                                       van 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2110 en 2200). Onderdeel 2.7 uit het besluit van 25 mei 2018 is vervallen vanwege de opheffing van het Bureau Beheer Landbouwgronden. De overige
                                       onderdelen over de toepassing van de vrijstelling bij bedrijfsoverdracht uit het besluit
                                       van 25 mei 2018 zijn vernummerd en opnieuw in dit besluit opgenomen.
                                    
                                    
                                       Onderdeel 3.4 is aangepast aan onderdeel 9 van het besluit Inkomstenbelasting Winst; landbouwproblematiek van 23 november 2018, nr. 2018-115091 (Stcrt. 2018, 68647). De in dit onderdeel opgenomen
                                       goedkeuring geldt voor zowel een windturbineonderneming als een onderneming die zonnepanelen
                                       exploiteert. De overige onderdelen uit het besluit van 25 mei 2018 over de toepassing van de vrijstelling bij inbreng of omzetting van een onderneming
                                       zijn opnieuw opgenomen. In onderdeel 3.9 (Voortzettingseis. Vervreemding onderneming) is de inleidende tekst verduidelijkt
                                       en zijn de voorwaarden van de goedkeuring aangepast. De bestaande concerneis wordt
                                       vervangen door een aanhoudingseis met betrekking tot de verkregen aandelen. Hetzelfde
                                       geldt voor onderdeel 4.1 voor de bedrijfsfusievrijstelling (artikel 15, eerste lid, onderdeel h, WBR).
                                    
                                    
                                       Onderdeel 4.2 is nieuw en bevat een goedkeuring betreffende de aanhoudingseis bedoeld in artikel 5a, derde lid, UBBR in geval van certificering van aandelen die bij een bedrijfsfusie zijn verkregen.
                                       Deze goedkeuring komt overeen met de bestaande goedkeuring in onderdeel 3.8.1 die geldt voor de certificering van aandelen die als gevolg van een omzetting van
                                       een onderneming zijn verkregen.
                                    
                                    In onderdeel 6.1 is het voorbeeld verduidelijkt en het nieuwe onderdeel 7 bevat een goedkeuring voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel q, WBR (cultuurgrond).
                                    
                                    Met de genoemde aanpassingen in de onderdelen 3.9, 4.1, 4.2 en 7 worden eerdere met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 AWR verleende goedkeuringen in het besluit vastgelegd.
                                    
                                    De overige onderdelen van het besluit zijn overgenomen uit het besluit van 25 mei 2018. Daarbij zijn enkele redactionele aanpassingen aangebracht zonder inhoudelijke gevolgen.
                                    
                                    Voor zover op grond van de in dit besluit opgenomen goedkeuringen, ter zake van een
                                       verkrijging een vrijstelling als bedoeld in het bepaalde in artikel 15, eerste lid, WBR wordt toegepast, geldt de voorwaarde dat voor deze verkrijging overeenkomstig het
                                       bepaalde in artikel 15, negende lid, WBR aangifte wordt gedaan. Indien voor de verkrijging
                                       een notariële akte wordt opgemaakt, wordt, in afwijking in zoverre van de vorige zin,
                                       aangifte gedaan met overeenkomstige toepassing van artikel 18 WBR. In de akte wordt opgenomen dat voor de toepassing van de desbetreffende vrijstelling
                                       een beroep wordt gedaan op de desbetreffende goedkeuring (onder vermelding van datum,
                                       nummer en onderdeel van dit besluit).
                                    
                                    Verder geldt voor de in dit besluit opgenomen goedkeuringen het volgende. Door toepassing
                                       van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Deze wettelijke
                                       vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond
                                       van een goedkeuring uit dit beleidsbesluit is verleend.
                                    
                                    Vermindering van overdrachtsbelasting op grond van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 WBR is uiteraard ongewenst als bij een voorgaande verkrijging de heffing op grond van
                                       een goedkeuring geheel of gedeeltelijk achterwege is gebleven. Daarom geldt voor elke
                                       in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat de goedkeuring vervalt en dat
                                       de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is, voor zover bij
                                       een toekomstige verkrijging ingevolge artikel 9, vierde lid, of artikel 13 WBR heffing
                                       van overdrachtsbelasting achterwege blijft.