Beleidsregel vergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren 2024

Geraadpleegd op 15-06-2025.
Geldend van 01-10-2024 t/m heden

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Artikel 2

Deze beleidsregel is van toepassing op het aanvragen of wijzigen van omgevingsvergunningen voor waterkrachtcentrales in de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, bedoeld in bijlage II bij artikel 3.1 van het Omgevingsbesluit, met uitzondering van de Nederlandse territoriale zee, de Nederlandse exclusieve economische zone en het Waddengebied.

§ 2. Beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning

Artikel 3

  • 1 Indien voor het realiseren van een waterkrachtcentrale een omgevingsvergunning is vereist, beoordeelt het bevoegd gezag een aanvraag hiertoe conform de in de artikelen 4, 5 en 6 genoemde toetsingscriteria.

  • 2 Het bevoegd gezag wijst de aanvraag af, indien niet aan deze criteria is voldaan.

Artikel 4

Een omgevingsvergunning voor een waterkrachtcentrale kan slechts verleend worden, indien de waterkrachtcentrale voldoet aan de maximale beschikbare mogelijkheden van visbescherming voor stroomafwaartse migratie en indien eventuele negatieve effecten op de stroomopwaartse vismigratie gecompenseerd worden.

Artikel 5

  • 1 Onverminderd de in artikel 4 genoemde vereisten, kan een omgevingsvergunning voor een waterkrachtcentrale in een relevant gebied slechts verleend worden, indien het in bedrijf hebben van de waterkrachtcentrale niet leidt tot een cumulatieve vissterfte door waterkrachtcentrales van meer dan tien procent voor zalm (smolts) en schieraal in het relevante gebied. Bij deze beoordeling kunnen onherroepelijke besluiten, die vissterfteverlagend werken, worden meegewogen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsvergunning voor een waterkrachtcentrale in een relevant gebied verleend worden bij een cumulatieve vissterfte gelijk aan of meer dan tien procent, indien de vissterfte veroorzaakt door deze waterkrachtcentrale voor zalm (smolts) en schieraal ten hoogste 0,1 procent bedraagt en indien niet reeds vijf maal in het betreffende relevante gebied een omgevingsvergunning voor een waterkrachtcentrale is verleend met toepassing van het eerste lid.

  • 3 Onverminderd de in artikel 4 genoemde vereisten, kan een omgevingsvergunning voor een waterkrachtcentrale buiten de relevante gebieden slechts verleend worden, indien de waterkrachtcentrale ten hoogste 0,1 procent vissterfte veroorzaakt voor zalm (smolts) en schieraal in het waterlichaam waarin de waterkrachtcentrale is gelegen en indien in dat waterlichaam niet reeds een omgevingsvergunning voor een waterkrachtcentrale is verleend.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op de beoordeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning in de volgende in bijlage II bij artikel 3.1 van het Omgevingsbesluit genoemde hoofdwateren:

    • het kanaal van Gent naar Terneuzen,

    • het kanaal door Zuid-Beveland,

    • het Bathse Spuikanaal,

    • de Schelde-Rijnverbinding,

    • het Lekkanaal,

    • het Afgesloten IJ,

    • de Twentekanalen,

    • het Zwarte Water,

    • het Zwolle-IJsselkanaal,

    • het Verbindingskanaal Bossche Veld,

    • het Afleidingskanaal Maastricht,

    • de Zuid-Willemsvaart (Limburgse tak en Brabantse tak),

    • het Heusdensch Kanaal,

    • het Julianakanaal,

    • het Lateraal kanaal,

    • het Maas-Waalkanaal,

    • het Kanaal van St. Andries,

    • het Wilhelminakanaal, met inbegrip van de Amertak, en

    • het Kanaal Wessem-Nederweert.

Artikel 6

In afwijking van artikel 5, eerste lid, kan in een relevant gebied voor een reeds bestaande en in werking zijnde waterkrachtcentrale, ten gevolge waarvan vissterfte van zalm (smolts) en schieraal plaatsvindt, bij uitzondering een omgevingsvergunning worden verleend, indien:

  • a. de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op initiatieven met een experimenteel karakter, waarbij bestaande turbines worden vervangen door nieuwe, innovatieve turbines of anderszins vernieuwende en innovatieve technieken worden toegepast;

  • b. op basis van de aanvraag om een omgevingsvergunning en de daarbij verstrekte gegevens aannemelijk is dat de bestaande vissterfte aantoonbaar zal afnemen door vervanging van deze turbines of door het toepassen van deze nieuwe technieken;

  • c. de in de aanvraag om een omgevingsvergunning beschreven turbines of nieuwe technieken aantoonbaar als oogmerk hebben om bij te dragen aan de ontwikkeling van visvriendelijkere waterkrachtcentrales; en

  • d. de verlening van de omgevingsvergunning niet in de weg staat aan het bereiken van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water, het Nederlandse Aalbeheerplan en het op den duur bereiken van een cumulatieve vissterfte van ten hoogste tien procent in het betreffende relevante gebied.

§ 3. Voorschriften omgevingsvergunning bij experimenten

Artikel 7

Indien een omgevingsverlening verleend wordt met toepassing van artikel 6, verbindt het bevoegd gezag hieraan ten minste de volgende voorschriften:

  • a. een uitdrukkelijke doelstelling ten aanzien van de met toepassing van de te testen techniek te bereiken maximale vissterfte; deze doelstelling wordt zodanig geformuleerd dat de veroorzaakte vissterfte niet in de weg staat aan het bereiken van een cumulatieve vissterfte van ten hoogste tien procent in het betreffende relevante gebied;

  • b. een termijn voor de geldigheid van de omgevingsvergunning;

  • c. vereisten ten aanzien van monitoring en beoordeling van de toegepaste techniek en de veroorzaakte vissterfte; en

  • d. de verplichting om aanwijzingen van het bevoegd gezag op te volgen omtrent de wijze van uitvoering van het experiment.