Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting

[Regeling vervalt per 02-09-2029.]
Geraadpleegd op 14-05-2025.
Geldend van 01-10-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 28 augustus 2024, nr. WJZ/ 26374198, tot vaststelling van een regeling voor de verstrekking van subsidie voor het verplaatsen van veehouderijen met piekbelasting op natuurgebieden (Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting)

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • AERIUS Check: rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van de stikstofvracht, beschikbaar op www.aerius.nl of www.aeriusproducten.nl;

  • bouwwerk: onroerende zaak van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee, niet zijnde het erf, de erfverharding, de cultuurgrond en de bedrijfswoning;

  • groepsvrijstellingsverordening landbouw: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • grootvee-eenheid: coëfficiënt voor het omrekenen van dieren zoals opgenomen in de bijlage, punt 12, onder b, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2290 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor de berekeningsmethoden voor de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 458);

  • hervestigingslocatie: locatie waar de veehouderijonderneming naar toe verplaatst;

  • kosten derden: kosten, waarvoor een onderneming een factuur van een derde ontvangt en in haar administratie bewaart;

  • landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • marktwaarde: het door een taxateur in een taxatierapport vastgestelde geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie na behoorlijke marketing zou worden overgedragen, en waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;

  • minister: Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

  • Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in de Omgevingswet;

  • omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in de Omgevingswet;

  • omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • overbelast Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied dat is vermeld in bijlage 1;

  • productiecapaciteit: vermogen van een veehouderijonderneming om dieren te houden voor het produceren van landbouwproducten, bepaald op basis van het aantal dierplaatsen in bouwwerken bestemd voor het houden van landbouwhuisdieren, uitgedrukt in aantal grootvee-eenheden;

  • stikstofvracht: totaal van de stikstofdepositie, uitgedrukt in mol stikstof per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt op overbelaste Natura 2000-gebieden;

  • taxateur: natuurlijk persoon die is ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs of die, in geval het de taxatie van agrarisch onroerende zaken in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland betreft, ingeschreven is in een gelijkwaardig register in de lidstaat waar de betreffende agrarische onroerende zaak is gelegen, dat ten minste voorziet in:

    • a. doorlopend toezicht op de naleving van de gedragsregels;

    • b. een meldplicht indien geregistreerde taxateurs handelen in strijd met de gedragsregels, en

    • c. onafhankelijke tuchtrechtspraak.

  • te verlaten veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderijonderneming, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

  • uniek registratienummer: uniek registratienummer als bedoeld in artikel 93, slot, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PbEU 2016, L 84);

  • veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een veehouderijonderneming drijft;

  • veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • vervangingswaarde: het door een taxateur in een taxatierapport vastgestelde herleidbare bedrag, dat vervanging van een bouwwerk door een soortgelijk of modern equivalent met gelijke functie, maatvoering en nut, en met een actueel ontwerp en vervaardigd met actuele kosteneffectieve materialen en technieken, zou kosten op het moment van taxatie, waarbij het uitgangspunt is dat de vervaardiging plaatsvindt met materialen en technieken die zo veel mogelijk gelijk of gelijkwaardig zijn aan de materialen en technieken die gebruikt zijn in het bestaande bouwwerk;

  • voorziening: roerende zaak die volgens de normale agrarische praktijk noodzakelijk is voor de voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering van een veehouderijonderneming, waarop fiscaal afgeschreven kan worden, met uitzondering van een landbouwwerktuig en een tractor.

Artikel 1.2. Doelstelling

Deze regeling heeft als doel om in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor overbelaste Natura 2000-gebieden de door veehouderijlocaties veroorzaakte stikstofdepositie op die gebieden te verlagen.

Artikel 1.3. Bepaling stikstofvracht

  • 1 De stikstofvracht wordt bepaald met gebruik van de meest actuele versie van AERIUS Check.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde berekening wordt uitgegaan van:

    • a. het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een aanvraag om subsidie op grond van hoofdstuk 2 of hoofdstuk 3 van de regeling wordt ingediend, op de te verlaten veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b. het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het in onderdeel a genoemde kalenderjaar zijn gehouden.

  • 3 Indien de veehouderijonderneming aannemelijk kan maken dat de situatie in het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaren voorafgaand aan het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar.

  • 4 In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, kan de veehouderijonderneming:

    • a. indien op basis van de in het eerste, tweede of derde lid genoemde berekeningen de veehouderijlocatie niet voldoet aan de in artikel 1.5, tweede lid, bedoelde drempelwaarde, voor het indienen van de aanvraag om subsidie op grond van hoofdstuk 2 of hoofdstuk 3 van de regeling gebruik maken van de berekening van de stikstofvracht, die heeft plaatsgevonden in kalenderjaar 2023 of 2024 met een eerdere versie van AERIUS Check dan de in het eerste lid genoemde versie; of

    • b. voor het indienen van de aanvraag om subsidie op grond van hoofdstuk 3 van de regeling gebruik maken van de berekening van de stikstofvracht die heeft plaatsgevonden voor het indienen van de aanvraag om subsidie op grond van hoofdstuk 2 van de regeling, voor zover de veehouderijonderneming laatstgenoemde subsidie heeft aangevraagd en de beschikking tot subsidievaststelling is verleend.

Artikel 1.5. Grondslag

  • 2 Subsidie wordt verleend aan een door een veehouder op een te verlaten veehouderijlocatie gedreven veehouderijonderneming voor de verplaatsing van de veehouderijonderneming naar een hervestigingslocatie, indien de stikstofvracht die de te verlaten veehouderijlocatie veroorzaakt op overbelaste Natura 2000-gebieden, ten minste 2.500 mol stikstof per jaar bedraagt.

  • 3 Voor subsidieverstrekking op grond van het tweede lid komt niet in aanmerking een veehouderijonderneming die niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid van bijlage I bij de groepsvrijstellingsverordening landbouw vastgestelde criteria.

Artikel 1.6. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de veehouderijonderneming, e-mailadres en rekeningnummer, en het nummer waaronder de onderneming, voor de te verlaten veehouderijlocatie, geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, of indien van toepassing, de gemachtigde van de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • d. uniek registratienummer van de te verlaten veehouderijlocatie van de veehouderijonderneming, die is ingeschreven met het in onderdeel b genoemde registratienummer bij de Kamer van Koophandel, waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e. voor zover van toepassing, een opgave of de aanvrager voor de te verlaten veehouderijlocatie beschikt over een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit;

    • f. gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de subsidieaanvrager voldoet aan de in artikel 2, eerste lid van bijlage I bij de groepsvrijstellingsverordening landbouw vastgestelde criteria.

  • 3 Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden gevoegd:

    • a. voor zover van toepassing, een kopie van de actuele omgevingsrechtelijke melding, de actuele omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en de actuele omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit, met bijbehorende bijlagen, betreffende de te verlaten veehouderijlocatie waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een verklaring van de aanvrager dat op de te verlaten veehouderijlocatie daadwerkelijk een veehouderijonderneming wordt gedreven;

    • c. een kopie van de uitkomsten van de berekening van de stikstofvracht op de te verlaten veehouderijlocatie;

    • d. een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • e. gegevens over het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie is gehouden in het voor de berekening van de stikstofvracht, bedoeld in artikel 1.3, gebruikte referentiejaar.

Artikel 1.7. Verdeling subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van binnenkomst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de volgorde van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 1.8. Beslissing op de aanvraag

  • 1 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2 Indien niet binnen de in onderdeel a genoemde termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en hij noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 1.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag van een veehouderijonderneming indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels;

  • b. op de te verlaten veehouderijlocatie niet daadwerkelijk een veehouderijonderneming wordt gedreven door de veehouder ten tijde van het indienen van de aanvraag;

  • c. de aanvrager:

    • 1°. zich reeds heeft verplicht om de te verlaten veehouderijlocatie te sluiten of reeds een aanvang heeft gemaakt met de sluiting van de locatie; of

    • 2°. ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied die voor de te verlaten veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk ter beschikking stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit.

Artikel 1.10. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Indien de subsidieontvanger voornemens is een of meerdere opdrachten te verstrekken aan één opdrachtnemer, waarbij de totale waarde van de opdrachten hoger zal zijn dan € 25.000, vraagt de subsidieontvanger voorafgaand aan de opdrachtverlening twee vergelijkbare offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, gunt de subsidieontvanger de opdracht aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

  • 5 De administratie wordt ten minste tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling van de minister aan de subsidieontvanger bewaard.

  • 6 In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 1.11. Gegevensverwerking

De minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen op grond van deze regeling gebruikmaken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, de Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PB EU 2016, L 84) en de Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (Pb EU 2019, L 314).

Artikel 1.12. Subsidievaststelling

  • 1 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 De aanvraag om subsidievaststelling bevat in ieder geval gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, adres, rekeningnummer en het door de minister toegekende referentienummer.

Hoofdstuk 2. Haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing

Artikel 2.1. Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing: verrichting van een of meer van de in artikel 2.5, eerste lid, genoemde uit te voeren onderzoeken en analyses met als doel de haalbaarheid van de uitvoering van bedrijfsverplaatsing van een veehouderijonderneming naar een hervestigingslocatie als bedoeld in hoofdstuk 3 van de regeling te bepalen.

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een veehouderijonderneming voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing.

Artikel 2.3. Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor hoofdstuk 2 bedraagt € 15.000.000.

Artikel 2.4. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 95 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000 per subsidieaanvrager.

Artikel 2.5. Subsidiabele kosten

  • 1 Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de kosten derden die direct verbonden zijn met de uitvoering van een haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing, bestaande uit de kosten voor de volgende uit te voeren onderzoeken en analyses:

    • a. een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige uitgevoerde bedrijfseconomische analyse inzake de haalbaarheid van een bedrijfsverplaatsing;

    • b. een door een taxateur opgesteld taxatierapport dat voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regeling, van de vervangingswaarde van de bouwwerken op de te verlaten veehouderijlocatie;

    • c. een door een deskundige uitgevoerd onderzoek naar ontwikkelingsmogelijkheden voor de te verlaten veehouderijlocatie bij gedeputeerde staten of het bevoegd bestuursorgaan van de gemeente waarin de te verlaten veehouderijlocatie is gelegen;

    • d. onderzoek naar het krediet dat de aanvrager van een financiële instelling nodig heeft en kan verkrijgen om over te kunnen gaan tot verplaatsing van de veehouderijonderneming naar een hervestigingslocatie;

    • e. een door een fiscaal deskundige uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van bedrijfsverplaatsing voor de veehouderijonderneming;

    • f. een door een makelaar, rentmeester of andere deskundige uitgevoerd onderzoek naar een of meerdere mogelijke hervestigingslocaties binnen de Europese Unie;

    • g. een door een taxateur opgesteld taxatierapport dat voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regeling, van de marktwaarde van de op de hervestigingslocatie aanwezige bouwwerken, erfgrond, cultuurgrond en bedrijfswoning;

    • h. een door een bouwkundige uitgevoerd bouwkundig onderzoek naar bouwkundige en bouwtechnische elementen van de hervestigingslocatie.

  • 2 De subsidie voor de in het eerste lid genoemde kosten voor de inhuur van deskundigen en gelijkwaardige dienstverleners ter uitvoering van genoemde onderzoeken en analyses wordt uitsluitend verstrekt, indien het onderzoek of de analyse:

    • a. wordt uitgevoerd door een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel of een ander handelsregister dat is gebaseerd op Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PbEU 2017, L 269), en over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waarop het onderzoek of de analyse betrekking heeft;

    • b. een eenmalig karakter heeft en enkel betrekking heeft op de optie van bedrijfsverplaatsing; en

    • c. niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderijonderneming.

  • 3 De kosten van een haalbaarheidsstudie bedrijfsverplaatsing blijven in aanmerking komen voor subsidiëring, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de bedrijfsverplaatsing, bedoeld in hoofdstuk 3 van de regeling, worden verricht.

Artikel 2.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden nadat een beschikking tot subsidieverlening is gegeven.

  • 2 De op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd binnen achttien maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De termijn, genoemd in het tweede lid, kan op verzoek van de aanvrager eenmalig met zes maanden worden verlengd, indien aannemelijk is dat de aanvrager niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn de op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten kan uitvoeren.

  • 4 De op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten worden voor het indienen van een aanvraag om subsidievaststelling door de subsidieontvanger voltooid.

Artikel 2.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.9 beslist de minister afwijzend op een aanvraag, voor zover:

  • a. er ten aanzien van de aanvrager al eerder een subsidie als bedoeld in artikel 2.2 is verstrekt;

  • b. aan de veehouderijonderneming reeds een subsidie is toegekend op basis van hoofdstuk 3 van de regeling;

  • c. het onderzoek, of onderdelen daarvan, geen betrekking heeft op de haalbaarheid van de bedrijfsverplaatsing van de veehouderijonderneming.

Artikel 2.8. Openstellingsperiode

  • 1 Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 2 december 2024 tot en met 30 mei 2025.

  • 2 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.9. Informatieverplichtingen

Onverminderd artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie de volgende gegevens:

  • a. een overzicht van de uit te voeren onderzoeken en analyses met een motivatie waarin aannemelijk wordt gemaakt dat elk van de voorgestelde onderzoeken en analyses zal bijdragen aan het bepalen van de haalbaarheid van de bedrijfsverplaatsing;

  • b. een gespecificeerde begroting die betrekking heeft op de in onderdeel a genoemde uit te voeren onderzoeken en analyses.

Artikel 2.10. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 1.10, indien de omvang van de subsidie € 25.000 tot € 50.000 bedraagt, dient de subsidieontvanger twaalf maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening, een tussenrapportage in bij de minister met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 De tussenrapportage, bedoeld in het eerste lid, bevat informatie over de voortgang in de uitvoering van de op grond van dit hoofdstuk uit te voeren subsidiabele activiteiten.

Artikel 2.11. Bevoorschotting

  • 1 De minister verstrekt ambtshalve voorschotten voor de subsidie die nog niet is vastgesteld.

  • 2 De minister verstrekt het eerste voorschot binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De volgende voorschotten worden per kwartaal verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober.

  • 4 Het geheel van voorschotten bedraagt niet meer dan 90% van het subsidiebedrag.

  • 5 In afwijking van het tweede en derde lid, indien de omvang van de vast te stellen subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, verstrekt de minister ambtshalve een voorschot binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 6 De hoogte van het in het vijfde lid genoemde voorschot bedraagt 100 procent van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 2.12. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag om subsidievaststelling wordt uiterlijk acht weken na voltooiing van de op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Onverminderd artikel 1.12, tweede lid, bevat een verzoek tot subsidievaststelling:

    • a. gegevens die aantonen welke subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd en welke conclusies daaruit zijn getrokken over de haalbaarheid van de bedrijfsverplaatsing, alsmede de hieraan verbonden kosten;

    • b. indien de omvang van de vast te stellen subsidie € 25.000 tot € 50.000 bedraagt, een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, waarin de subsidieontvanger aangeeft:

      • 1°. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting op welke onderzoeken zijn uitgevoerd en door wie, in welke periode of op welke data deze onderzoeken zijn uitgevoerd;

      • 2°. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

      • 3°. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde kosten die met de activiteiten, bedoeld in subonderdeel 1°, gemoeid zijn;

      • 4°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden die met de activiteiten, bedoeld in subonderdeel 1°, gemoeid zijn; en

      • 5°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is die met de activiteiten, bedoeld in subonderdeel 1°, gemoeid is.

Artikel 2.13. Staatssteun

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 2.2, bevat staatssteun.

  • 2 De minister maakt, gelet op het landbouwsteunkader, na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:

    • a. de naam van de subsidieontvanger;

    • b. de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;

    • c. de datum van de subsidievaststelling;

    • d. het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij de groepsvrijstellingsverordening landbouw vastgestelde criteria;

    • e. de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Hoofdstuk 3. Bedrijfsverplaatsing

Artikel 3.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • modernisering: investering in een bouwwerk of voorziening, die voor de veehouderijonderneming nieuwe productietechnologie is of bestemd is ter vervanging van een aanwezige bouwwerk of voorziening, waarbij de betrokken productie of technologie fundamenteel gewijzigd wordt;

  • vervanging bestaand bouwwerk: vervanging van een bouwwerk of een deel daarvan door een ander bouwwerk of een deel daarvan waarbij het doel, de functie en de uitvoering van het betreffende bouwwerk gelijkwaardig blijft.

Artikel 3.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan een veehouderijonderneming op aanvraag subsidie verstrekken voor:

  • a. de verplaatsing van een veehouderijonderneming naar een hervestigingslocatie; en

  • b. investeringen op de hervestigingslocatie in verband met de in onderdeel a bedoelde verplaatsing van de veehouderijonderneming.

Artikel 3.3. Vereisten hervestigingslocatie

  • 1 De aanvrager vangt binnen vierentwintig maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de veehouderijonderneming aan op een door hem gekozen hervestigingslocatie.

  • 2 De termijn, genoemd in het eerste lid, kan op verzoek van de aanvrager eenmalig met zes maanden worden verlengd, indien aannemelijk is dat de aanvrager niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn de veehouderijonderneming kan aanvangen op de hervestigingslocatie.

  • 3 Van aanvangen van de veehouderijonderneming op de hervestigingslocatie is sprake als:

    • a. deze locatie door de veehouder is geregistreerd met een uniek registratienummer;

    • b. door de aanvrager landbouwhuisdieren worden gehouden op de hervestigingslocatie;

    • c. het uniek registratienummer van de te verlaten veehouderijlocatie is beëindigd.

  • 4 De hervestigingslocatie voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a. de hervestigingslocatie bevindt zich in een land dat op het moment van het indienen van de aanvraag de status van lidstaat van de Europese Unie heeft;

    • b. het uitoefenen van de veehouderijonderneming door de verplaatsende veehouder past binnen de planologische functie van de hervestigingslocatie;

      en

    • c. de stikstofvracht op een overbelast Natura 2000-gebied, op de hervestigingslocatie, berekend op basis van het toegestane aantal landbouwhuisdieren op grond van de voor de hervestigingslocatie verleende vergunning of toestemming van het bevoegd gezag, bedraagt minder dan 2.500 mol stikstof per jaar.

  • 5 Indien de hervestigingslocatie zich bevindt buiten het grondgebied van de lidstaat Nederland, zijn het derde lid, onderdeel a, en het vierde lid, onderdeel c, niet van toepassing.

Artikel 3.4. Vereisten te verlaten veehouderijlocatie

  • 2 Van een sluiting van de te verlaten veehouderijlocatie is sprake:

    • a. indien niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden op de te verlaten veehouderijlocatie;

    • b. indien de dierlijke meststoffen zijn verwijderd van de te verlaten veehouderijlocatie;

    • c. al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving:

      • 1°. indien de veehouderijonderneming bij het bevoegd gezag een omgevingsrechtelijke melding heeft gedaan dat op de te verlaten veehouderijlocatie niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden door de veehouderijonderneming; of

      • 2°. indien het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit voor de te verlaten veehouderijlocatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de te verlaten veehouderijlocatie landbouwhuisdieren te houden;

    • d. indien de veehouder beschikt over een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit voor de te verlaten veehouderijlocatie, deze vergunning is ingetrokken, tenzij onderdeel e van toepassing is;

    • e. in het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit heeft genomen:

      • 1°. op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend,

      • 2°. waarbij voor zover het besluit een wijziging van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit betreft de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;

    • f. indien het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente binnen de grenzen waarvan de te verlaten veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het omgevingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderijonderneming kan worden gevestigd;

    • g. indien de veehouder zich met gebruikmaking van de in bijlage 3 bij de regeling opgenomen modelovereenkomst met de Staat der Nederlanden heeft verbonden om:

      • 1°. niet langer op de te verlaten veehouderijlocatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de te verlaten veehouderijlocatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

    • h. indien de voor de veehouderijonderneming op de te verlaten veehouderijlocatie gebruikte bouwwerken zijn afgebroken en verwijderd.

  • 3 De minister kan ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het tweede lid, onderdeel h, voor zover de veehouder de bouwwerken langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor de veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet binnen twaalf maanden na aanvang op de hervestigingslocatie met dat gebruik heeft ingestemd.

Artikel 3.5. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor hoofdstuk 3 bedraagt € 90.000.000.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3.2.

Artikel 3.6. Subsidiecomponenten

  • 1 De subsidie omvat:

    • a. een bijdrage in verband met de kosten van het demonteren van de bij de te verlaten veehouderlocatie aanwezige bouwwerken of voorzieningen met het oog op het hergebruik op de hervestigingslocatie;

    • b. een bijdrage in verband met de kosten van het verhuizen van de op de te verlaten veehouderijlocatie aanwezige bouwwerken, voorzieningen of landbouwhuisdieren naar de hervestigingslocatie;

    • c. een bijdrage in verband met het op de hervestigingslocatie opbouwen van de bij de te verlaten veehouderijlocatie te demonteren en verhuizen bouwwerken of voorzieningen;

    • d. een bijdrage in verband met het overnemen van bestaande bouwwerken of vervanging van bestaande bouwwerken op de hervestigingslocatie; en

    • e. een bijdrage in verband met het terugbrengen van de te verlaten veehouderijlocatie naar een uit milieuoogpunt bevredigende toestand door de op de te verlaten veehouderijlocatie gebruikte bouwwerken af te breken en te verwijderen;

    • f. een bijdrage in verband met een investering op de hervestigingslocatie ten behoeve van de verplaatsing van de veehouderijonderneming, die leidt tot modernisering ten opzichte van de bouwwerken of voorzieningen die ten tijde van het indienen van de aanvraag om subsidie aanwezig zijn op de te verlaten veehouderijlocatie;

    • g. een bijdrage in verband met de kosten voor de inhuur van deskundigen die direct verbonden zijn met de uitvoering van de bedrijfsverplaatsing.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten minste € 25.000 per aanvraag.

Artikel 3.7. Bijdrage demonteer-, verhuis-, en opbouwkosten

  • 1 De in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde bijdrage bedraagt 100 procent van de werkelijke kosten:

    • a. voor het demonteren en verhuizen van bouwwerken en voorzieningen van de te verlaten veehouderijlocatie naar de hervestigingslocatie, alsmede voor de kosten voor het opbouwen van de genoemde bouwwerken of voorzieningen op de hervestigingslocatie;

    • b. voor het verhuizen van landbouwhuisdieren, tractoren of landbouwwerktuigen van de te verlaten veehouderijlocatie naar de hervestigingslocatie.

  • 2 Onder de kosten voor het opbouwen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt mede verstaan de kosten voor de aanleg of vervanging van voor de te verhuizen bouwwerken benodigde onderdelen die niet, of niet zonder schade van betekenis, kunnen worden verwijderd van de te verlaten veehouderijlocatie.

  • 3 Onder de kosten voor het verhuizen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt mede verstaan de kosten voor de opslag en stalling van bouwwerken, voorzieningen, tractoren, landbouwwerktuigen of landbouwhuisdieren, voor de maximale duur van 31 dagen, totdat zij kunnen worden verhuisd naar, en in gebruik kunnen worden genomen op, de hervestigingslocatie.

Artikel 3.8. Bijdrage overnemen bestaande bouwwerken en vervangen bouwwerken op de hervestigingslocatie

  • 1 De in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, bedoelde bijdrage voor het overnemen van bestaande bouwwerken op de hervestigingslocatie en het vervangen van bouwwerken op de hervestigingslocatie wordt bepaald door de som van:

    • a. 100 procent van de koopsom van de bouwwerken op de hervestigingslocatie tot een maximum van 100 procent van de marktwaarde van deze bouwwerken;

    • b. 100 procent van de kosten van vervanging van de te vervangen bouwwerken op de hervestigingslocatie; en

    • c. 100 procent van de onlosmakelijk met de overname van de bouwwerken op de hervestigingslocatie verbonden proceskosten, bedoeld in het zesde lid;

    tot maximaal de vervangingswaarde van de op de te verlaten veehouderijlocatie aanwezige bouwwerken die in eigendom zijn van de subsidieontvanger.

  • 2 Indien de subsidieontvanger op grond van artikel 3.4, derde lid, een ontheffing heeft gekregen voor het afbreken en verwijderen van een bouwwerk, wordt de vervangingswaarde van het betreffende bouwwerk niet meegenomen in het bepalen van de hoogte van de vervangingswaarde van de op de te verlaten veehouderijlocatie aanwezige bouwwerken, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde bijdrage voor het overnemen of vervangen van bouwwerken op de hervestigingslocatie heeft alleen betrekking op de productiecapaciteit van deze bouwwerken tot maximaal 100 procent van de productiecapaciteit van de op de te verlaten veehouderijlocatie aanwezige bouwwerken.

  • 4 Een bijdrage voor vervanging van een bestaand bouwwerk op de hervestigingslocatie wordt alleen verleend voor een bouwwerk dat voor meer dan de helft is afgeschreven ten tijde van het indienen van de subsidieaanvraag.

  • 5 Voor het bepalen van de mate van afschrijving, bedoeld in het vierde lid, wordt gebruik gemaakt van de op het moment van indienen van de subsidieaanvraag meest actuele publicatie van het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij.

  • 6 Onder de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde proceskosten wordt verstaan:

    • a. de kosten voor de notaris;

    • b. verschuldigde overdrachtsbelasting in verband met het verkrijgen van een zakelijk recht op de op de hervestigingslocatie aanwezige bouwwerken, voor zover deze overdrachtsbelasting betrekking heeft op de productiecapaciteit van de aanwezige bouwwerken op de hervestigingslocatie tot maximaal 100 procent van de productiecapaciteit van de op de te verlaten veehouderijlocatie aanwezige bouwwerken;

    • c. kadastrale kosten;

    • d. leges voor vergunningen en planologische procedures voor de hervestigingslocatie;

    • e. kosten van de bouwkundige keuring van de bouwwerken;

    • f. kosten voor de vertaling, bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, onderdeel e.

  • 7 Indien een subsidieontvanger op grond van het eerste lid in aanmerking komt voor subsidie voor de overname of vervanging van bouwwerken, komt de subsidieontvanger niet in aanmerking voor subsidie voor het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bouwwerken, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a, b en c.

  • 8 Een door een taxateur opgesteld taxatierapport van de in het eerste lid bedoelde marktwaarde van de op de hervestigingslocatie aanwezige bouwwerken, erfgrond, cultuurgrond en bedrijfswoning of van de in het eerste lid bedoelde vervangingswaarde van de bouwwerken op de te verlaten veehouderijlocatie, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regeling.

Artikel 3.9. Bijdrage sloopkosten ten behoeve van het terugbrengen van de te verlaten veehouderijlocatie naar een uit milieuoogpunt bevredigende toestand

  • 1 De in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel e, bedoelde bijdrage bedraagt 100 procent van de werkelijke kosten voor het slopen en verwijderen van de op de te verlaten veehouderijlocatie aanwezige bouwwerken, tot een maximum van € 45,– per vierkante meter, van het totaal van de te slopen en te verwijderen bouwwerken.

  • 2 Indien op grond van artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, een subsidieontvanger in aanmerking komt voor subsidie voor het demonteren van een bouwwerk, teneinde dit bouwwerk te verhuizen en weer op te bouwen op de hervestigingslocatie, komt de subsidieontvanger niet in aanmerking voor subsidie op grond van artikel 3.6, eerste lid, onderdeel e, voor het slopen van hetzelfde bouwwerk.

  • 3 Onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop vrijgekomen materialen die worden vervreemd door de subsidieontvanger, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen op grond van artikel 3.6, eerste lid, onderdeel e.

  • 4 Onder de in het eerste lid bedoelde werkelijke kosten voor het slopen wordt tevens begrepen de leges voor vergunningen en planologische procedures voor de te verlaten veehouderijlocatie, alsmede de kosten voor het laten uitvoeren van een flora- en fauna-onderzoek.

Artikel 3.10. Bijdrage investeringen die leiden tot modernisering van de bouwwerken of voorzieningen

  • 1 De in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel f, bedoelde bijdrage ten behoeve van een investering die leidt tot modernisering van de bouwwerken of voorzieningen in verband met verplaatsing van de veehouderijonderneming naar een hervestigingslocatie, bedraagt 65 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 100.000 per subsidieaanvrager.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 80 procent van de subsidiabele kosten, indien de veehouder die een veehouderijonderneming verplaatst een jonge landbouwer is.

  • 3 Een jonge landbouwer als bedoeld in het tweede lid is een landbouwer die jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, die bedrijfshoofd is en beschikt over de vereiste passende opleiding of vaardigheden.

Artikel 3.11. Bijdrage kosten inhuur deskundigen die direct verbonden zijn met de uitvoering van de bedrijfsverplaatsing

  • 2 Het maximum subsidiebedrag per aanvrager bedraagt € 25.000 per subsidieaanvrager.

  • 3 Als subsidiabele kosten komen de volgende kosten derden in aanmerking:

    • a. kosten voor de makelaar, de accountant, de bedrijfsadviseur en de financiële instelling in verband met het verplaatsen naar een hervestigingslocatie;

    • b. kosten van een door een taxateur uitgevoerde taxatie naar de marktwaarde van de hervestigingslocatie;

    • c. kosten voor de architect die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de architectentitel, en de bouwkundige of bouwkundig inspecteur.

  • 4 De subsidie voor de in het eerste lid genoemde kosten voor de inhuur van deskundigen en gelijkwaardige dienstverleners ter uitvoering van de bedrijfsverplaatsing wordt uitsluitend verstrekt, indien de dienst:

    • a. wordt uitgevoerd door een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel of een ander handelsregister dat is gebaseerd op Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PbEU 2017, L 269), en over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waarop de dienst betrekking heeft;

    • b. een eenmalig karakter heeft en enkel betrekking heeft op de bedrijfsverplaatsing; en

    • c. niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderijonderneming.

Artikel 3.12. Niet-subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 3.6, eerste lid, komen de volgende kosten in ieder geval niet in aanmerking voor subsidie:

    • a. de kosten, bedoeld in randnummer 154 van het landbouwsteunkader;

    • b. kosten van het saneren van de bodem, het erf en toebehoren;

    • c. kosten en investeringen ten behoeve van het overnemen van de bedrijfswoning inclusief ondergrond, erf en cultuurgrond;

    • d. loonkosten;

    • e. de met verhoging van de productiecapaciteit van de bouwwerken op de hervestigingslocatie ten opzichte van de productiecapaciteit van de bouwwerken op de te verlaten veehouderijlocatie gepaard gaande investeringskosten.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, komen de kosten, bedoeld in artikel 3.11, derde lid, niet in aanmerking voor subsidie, indien er ten aanzien van de aanvrager een subsidie is verstrekt op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling voor dezelfde kosten.

Artikel 3.13. Realisatietermijn

  • 1 De op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd binnen zesendertig maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Indien op grond van artikel 3.3, tweede lid, de termijn, genoemd in het eerste lid van dat artikel, eenmalig met zes maanden is verlengd, wordt de in het eerste lid genoemde termijn tevens met zes maanden verlengd.

  • 3 De op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten worden voor het indienen van een aanvraag om subsidievaststelling door de subsidieontvanger voltooid.

Artikel 3.14. Openstellingsperiode

  • 1 Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 6 januari 2025 tot en met 30 november 2027.

  • 2 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 3.15. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 1.6 bevat de aanvraag een opgave van de voor de veehouderijonderneming op de te verlaten veehouderijlocatie gebruikte bouwwerken waarbij de productiecapaciteit van deze bouwwerken wordt uitgedrukt in grootvee-eenheden.

  • 2 Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden gevoegd:

    • a. voor zover van toepassing, een kopie inclusief bijlagen van de omgevingsrechtelijke melding, de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en de omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit betreffende de hervestigingslocatie waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. indien de hervestigingslocatie is gelegen in Nederland, een kopie van de uitkomsten van de berekening van de stikstofvracht op de hervestigingslocatie, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel c;

    • c. een actuele kaart van de te verlaten veehouderijlocatie, met aanduiding van de voor de veehouderijonderneming gebruikte bouwwerken, waarbij de productiecapaciteit per bouwwerk wordt uitgedrukt in grootvee-eenheden;

    • d. een kopie van het taxatierapport betreffende de vervangingswaarde van de bouwwerken op de te verlaten veehouderijlocatie;

    • e. een kopie van het taxatierapport betreffende de marktwaarde van de bouwwerken op de hervestigingslocatie;

    • f. een investeringsbegroting, betreffende de voorgenomen investering in vervanging van bouwwerken op de hervestigingslocatie als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, en de voorgenomen investering die leidt tot modernisering van de bouwwerken of voorzieningen op de hervestigingslocatie als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de genoemde investering blijkt;

    • g. offertes voor het demonteren, verhuizen en opbouwen van voorzieningen en verhuizen van tractoren, landbouwwerktuigen en landbouwhuisdieren van de te verlaten veehouderijlocatie naar de hervestigingslocatie;

    • h. indien de hervestigingslocatie is gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, gegevens waaruit blijkt:

      • 1°. dat de hervestigingslocatie voldoet aan de geldende planologische regelgeving;

      • 2°. dat de op de hervestigingslocatie bestaande bouwwerken voldoen aan de geldende bouwkundige voorschriften;

      • 3°. dat de hervestigingslocatie voldoet aan de geldende regelgeving ter implementatie van Richtlijn van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (91/676/EEG) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327);

      • 4°. dat de hervestigingslocatie voldoet aan de geldende regelgeving ter implementatie van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

      • 5°. dat de hervestigingslocatie voldoet aan de geldende regelgeving inzake de emissies van geur en fijnstof;

      • 6°. dat de hervestigingslocatie voldoet aan de geldende regelgeving inzake de emissies van broeikasgassen.

  • 3 Voor zover de in het tweede lid genoemde gegevens zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, omdat de hervestigingslocatie is gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, dienen ze voorzien te zijn van een door een beëdigd vertaler opgestelde vertaling in het Nederlands.

  • 4 Onverminderd het eerste, tweede en derde lid bevat een aanvraag tot subsidieverlening, wanneer de subsidie wordt aangevraagd door een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de besloten vennootschap en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapsakte met vermelding van alle maten.

Artikel 3.16. Fasering sluiting van de te verlaten veehouderijlocatie

  • 1 De subsidieontvanger voldoet aan:

    • a. het vereiste de onherroepelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ondertekend aan de minister te zenden;

    • b. de vereisten, vermeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdelen a tot en met f, voor zover van toepassing, binnen zes maanden nadat de veehouderijonderneming de minister schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van het aanvangen van de veehouderijonderneming op de hervestigingslocatie, bedoeld in artikel 3.3;

    • c. het vereiste, vermeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel h, binnen twaalf maanden nadat de veehouderijonderneming de minister schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van het aanvangen van de veehouderijonderneming op de hervestigingslocatie, bedoeld in artikel 3.3.

  • 2 De termijn, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, kan op verzoek van de subsidieontvanger eenmalig met zes maanden worden verlengd.

  • 3 Het afbreken en verwijderen van de bouwwerken, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel h, vindt niet eerder plaats dan nadat de minister heeft geconstateerd dat uitvoering is gegeven aan de in artikel 3.4, tweede lid, onderdelen a en b, bedoelde vereisten.

Artikel 3.17. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 1.10 dient de subsidieontvanger jaarlijks, totdat de aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend, een tussenrapportage in bij de minister, die informatie bevat over de uitvoering van de in artikel 3.4, tweede lid, bedoelde vereisten.

  • 2 De beschikking tot subsidieverlening vermeldt op welke tijdstippen verslag wordt gedaan.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de minister binnen twee weken na het aanvangen van de veehouderijonderneming op de hervestigingslocatie als bedoeld in artikel 3.3, de volgende bescheiden:

    • a. indien de hervestigingslocatie is gelegen in Nederland, een bewijs waarmee wordt aangetoond dat het unieke registratienummer voor de hervestigingslocatie is geactiveerd;

    • b. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat het unieke registratienummer voor de te verlaten veehouderijlocatie is beëindigd;

    • c. een afschrift van de getekende overeenkomst, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel g;

    • d. indien de hervestigingslocatie is gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, een verklaring dat de veehouderijonderneming is aangevangen op de hervestigingslocatie.

  • 5 De in het eerste, derde en vierde lid bedoelde informatieverstrekking vindt plaats met gebruikmaking van een daartoe door de minister ter beschikking gesteld middel.

  • 6 Bij de in het vierde lid bedoelde informatieverstrekking worden de volgende bescheiden gevoegd:

  • 8 De subsidieontvanger stelt geen ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied die voor de te verlaten veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk ter beschikking voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit;

  • 9 De subsidieontvanger beschikt over de voor de hervestigingslocatie benodigde vergunningen en toestemmingen om zijn veehouderijonderneming op de hervestigingslocatie te kunnen aanvangen.

Artikel 3.18. Gegevensverwerking

Artikel 3.19. Bevoorschotting

  • 1 De minister verstrekt de subsidieontvanger op aanvraag uiterlijk zes weken na het ontvangen van de onherroepelijke overeenkomst inzake de overname van de door de veehouder gekozen hervestigingslocatie, een voorschot van 60 procent van het subsidiebedrag.

  • 2 De minister verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 30 procent van het subsidiebedrag uiterlijk zes weken na het ontvangen van de in artikel 3.17, derde lid, genoemde bescheiden.

Artikel 3.20. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag om subsidievaststelling wordt uiterlijk dertien weken na voltooiing van de op grond van dit hoofdstuk gesubsidieerde activiteiten ingediend.

  • 2 Onverminderd artikel 1.12, tweede lid, bevat een verzoek tot subsidievaststelling:

    • a. gegevens die aantonen welke subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd, alsmede de hieraan verbonden kosten derden;

    • b. kopieën van de voor de hervestigingslocatie benodigde vergunningen en toestemmingen;

    • c. indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat met de aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • d. indien de omvang van de vast te stellen subsidie € 25.000 tot € 125.000 bedraagt, een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, waarin de subsidieontvanger aangeeft:

      • 1°. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting op welke activiteiten zijn uitgevoerd en door wie, in welke periode of op welke data deze activiteiten zijn uitgevoerd;

      • 2°. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

      • 3°. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde kosten die met de activiteiten, bedoeld in subonderdeel 1°, gemoeid zijn;

      • 4°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden die met de activiteiten, bedoeld in subonderdeel 1°, gemoeid zijn; en

      • 5°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is die met de activiteiten, bedoeld in subonderdeel 1°, gemoeid is;

    • e. voor zover de in het tweede lid genoemde gegevens zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, omdat de hervestigingslocatie is gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, dienen ze voorzien te zijn van een door een beëdigd vertaler opgestelde vertaling in het Nederlands.

Artikel 3.21. Staatssteun

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 3.2, bevat staatssteun.

  • 2 De minister maakt, gelet op het landbouwsteunkader, na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:

    • a. de naam van de subsidieontvanger;

    • b. de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;

    • c. de datum van de subsidievaststelling;

    • d. het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij de groepsvrijstellingsverordening landbouw vastgestelde criteria;

    • e. de provincie op het grondgebied waarin de te verlaten veehouderijlocatie en de hervestigingslocatie zich bevinden;

    • f. de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1. Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt vijf jaren na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.

Artikel 4.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 augustus 2024

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

F.M. Wiersma

Bijlage 1. behorende bij artikel 1.1 van de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting

Natuurgebied nummer

Natuurgebied

1

Waddenzee

2

Duinen en Lage Land Texel

3

Duinen Vlieland

4

Duinen Terschelling

5

Duinen Ameland

6

Duinen Schiermonnikoog

7

Noordzeekustzone

13

Alde Feanen

15

Van Oordt’s Mersken

16

Wijnjeterper Schar

17

Bakkeveense Duinen

18

Rottige Meenthe & Brandemeer

21

Lieftinghsbroek

22

Norgerholt

23

Fochteloërveen

24

Witterveld

25

Drentsche Aa-gebied

26

Drouwenerzand

27

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

28

Elperstroomgebied

29

Holtingerveld

30

Dwingelderveld

31

Mantingerbos

32

Mantingerzand

33

Bargerveen

34

Weerribben

35

De Wieden

36

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

37

Olde Maten & Veerslootslanden

38

Rijntakken

39

Vecht- en Beneden-Reggegebied

40

Engbertsdijksvenen

41

Boetelerveld

42

Sallandse Heuvelrug

43

Wierdense Veld

44

Borkeld

45

Springendal & Dal van de Mosbeek

46

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

47

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

48

Lemselermaten

49

Dinkelland

50

Landgoederen Oldenzaal

51

Lonnekermeer

53

Buurserzand & Haaksbergerveen

54

Witte Veen

55

Aamsveen

57

Veluwe

58

Landgoederen Brummen

60

Stelkampsveld

61

Korenburgerveen

62

Willinks Weust

63

Bekendelle

64

Wooldse Veen

65

Binnenveld

69

De Bruuk

70

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

71

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

81

Kolland & Overlangbroek

82

Uiterwaarden Lek

83

Botshol

84

Duinen Den Helder-Callantsoog

85

Zwanenwater & Pettemerduinen

86

Schoorlse Duinen

87

Noordhollands Duinreservaat

88

Kennemerland-Zuid

89

Eilandspolder

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

91

Polder Westzaan

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

94

Naardermeer

95

Oostelijke Vechtplassen

96

Coepelduynen

97

Meijendel & Berkheide

98

Westduinpark & Wapendal

99

Solleveld & Kapittelduinen

100

Voornes Duin

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

105

Zouweboezem

112

Biesbosch

113

Voordelta

114

Krammer-Volkerak

115

Grevelingen

116

Kop van Schouwen

117

Manteling van Walcheren

118

Oosterschelde

121

Yerseke en Kapelse Moer

122

Westerschelde & Saeftinghe

123

Zwin & Kievittepolder

124

Groote Gat

125

Canisvliet

128

Brabantse Wal

129

Ulvenhoutse Bos

130

Langstraat

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

134

Regte Heide & Riels Laag

135

Kempenland-West

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

137

Strabrechtse Heide & Beuven

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

140

Groote Peel

141

Oeffelter Meent

142

Sint Jansberg

143

Zeldersche Driessen

144

Boschhuizerbergen

145

Maasduinen

146

Sarsven en De Banen

147

Leudal

148

Swalmdal

149

Meinweg

150

Roerdal

153

Bunder- en Elslooërbos

154

Geleenbeekdal

155

Brunssummerheide

156

Bemelerberg & Schiepersber

157

Geuldal

158

Kunderberg

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

160

Savelsbos

161

Noorbeemden & Hoogbos

Bijlage 2. behorende bij de artikelen 2.5, eerste lid, onderdelen b en g, en 3.8 van de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting

Eisen ten aanzien van taxatierapporten ingediend in het kader van subsidieverstrekking op grond van de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting

In de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting (hierna: de regeling) wordt gebruik gemaakt van taxatierapporten en de daarin gerapporteerde waarden voor het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie (zie artikel 3.8 van de regeling). De kosten van het laten opstellen van taxatierapporten in het kader van deze regeling kunnen ook in aanmerking komen voor subsidie (zie de artikelen 2.5 en 3.11 van de regeling).

De relevante taxaties betreffen:

  • A. een taxatie van de vervangingswaarde (als gedefinieerd in artikel 1.1 van de regeling) van de bouwwerken ten behoeve van het drijven van de veehouderijonderneming op de te verlaten locatie en

  • B. een taxatie van de marktwaarde (als gedefinieerd in artikel 1.1 van de regeling) van de bouwwerken ten behoeve van het drijven van de veehouderijonderneming op de hervestigingslocatie.

Om gebruikt te kunnen worden in het kader van subsidieverstrekking op grond van de regeling dienen deze rapporten aan de in deze bijlage bij de regeling beschreven eisen te voldoen.

Ten algemene dienen taxatierapporten te zijn opgesteld in overeenstemming met de reglementen en praktijkhandleidingen ten aanzien van het taxeren van agrarisch vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT, www.nrvt.nl) voor zover het rapporten betreft over vastgoed gelegen in Nederland, of in overeenstemming met de actuele taxatiestandaarden voor de taxatie van agrarisch vastgoed van de International Valuation Standards Council (IVSC, www.ivsc.org) of de European Valuation Standards zoals gepubliceerd door The European Group of Valuers’ Associations (TEGOVA, www.tegova.org) als het agrarisch vastgoed betreft gelegen in andere lidstaten van de Europese Unie dan Nederland.

Daarnaast gelden de hierna te noemen eisen voor taxatierapporten van de vervangingswaarde van bouwwerken op de te verlaten veehouderijlocatie (onderdeel A) en de marktwaarde van bouwwerken op de hervestigingslocatie (onderdeel B).

A. Eisen aan het taxatierapport ter bepaling van de vervangingswaarde van de bouwwerken op de te verlaten veehouderijlocatie

Het taxatierapport bevat ten minste de volgende informatie:

  • 1. De identiteit en status van de bij de opstelling van het taxatierapport betrokken taxateur(s):

    de taxateur dient te zijn ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het NRVT (artikel 1.1).

  • 2. De opdrachtgever:

    (vertegenwoordiger of gemachtigde) van de veehouderijonderneming.

  • 3. Andere beoogde gebruikers:

    • In de opdrachtverlening en in het rapport dient de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als belanghebbende(n) opgenomen te zijn.

    • Het rapport bevat de schriftelijke toestemming voor het delen en gebruiken van het taxatierapport of delen daarvan (inclusief alle bijlagen) met en door RVO, het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor gebruik in het kader van de subsidieverstrekking op grond van de regeling.

  • 4. Het doel van de taxatie:

    Doel van de taxatie is de bepaling van de vervangingswaarde van de bouwwerken ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee op de te verlaten veehouderijlocatie conform de definitie als opgenomen in artikel 1.1 van de regeling.

  • 5. Het taxatietype (volledige taxatie, hertaxatie en update):

    Uitgegaan wordt van een volledige taxatie waarbij in elk geval de bouwwerken ten behoeve van het voeren van het veehouderijbedrijf gedetailleerd beschreven worden en afzonderlijk gewaardeerd worden, met een conclusie in de vorm van een onderbouwde vervangingswaarde per bouwwerk. De volledige taxatie mag maximaal 6 maanden oud zijn op het moment van subsidieaanvraag.

  • 6. Het onderwerp van de taxatie:

    Het vaststellen van de vervangingswaarde (voor te hanteren definitie zie punt 8.) van elk bouwwerk ten behoeve van het voeren van het veehouderijbedrijf (zoals dierenverblijven, maar ook werkruimten, schuren, bergingen en opslagen die ten dienste staan aan het bedrijfsmatig houden van vee) op de te verlaten veehouderijlocatie.

  • 7. Zakelijk recht:

    aangeduid wordt bij wie het eigendom ligt van de aanwezige bouwwerken ten behoeve van het voeren van het veehouderijbedrijf.

  • 8. De waardegrondslag:

    • Het rapport beschrijft de vervangingswaarde van elk bouwwerk voor het voeren van het veehouderijbedrijf (zoals dierenverblijven, maar ook werkruimten, schuren, bergingen en opslagen die ten dienste staan aan het bedrijfsmatig houden van vee) op de te verlaten veehouderijlocatie.

      De in het rapport gehanteerde definitie dient dus in overeenstemming te zijn met de definitie van vervangingswaarde in artikel 1.1 van de regeling. Onder vervangingswaarde wordt derhalve verstaan: het herleidbare bedrag dat vervanging van een bouwwerk door een modern equivalent met gelijke functie, maatvoering en nut, en met een actueel ontwerp en vervaardigd met actuele kosteneffectieve materialen en technieken zou kosten op het moment van taxatie door een taxateur, waarbij uitgangspunt is vervaardiging met materialen en technieken die zo veel mogelijk of gelijk of gelijkwaardig zijn aan de materialen en technieken gebruikt in het bestaande bouwwerk.

      Het betreft dus de vervangingswaarde zonder correcties, dus de vervangingswaarde gebaseerd op vervangingskosten zonder correctie voor leeftijd, staat van onderhoud, e.d.

    • In het rapport is voor elk afzonderlijk bouwwerk voor het voeren van het veehouderijbedrijf op de te verlaten veehouderijlocatie een gedetailleerde berekening opgenomen met de prijs die de vervanging van dat bouwwerk door een modern equivalent met gelijke functie, maatvoering en nut, en met een actueel ontwerp en vervaardigd met actuele kosteneffectieve materialen en technieken zou kosten, waarbij uitgangspunt is vervaardiging met materialen en technieken die zo veel mogelijk of gelijk of gelijkwaardig zijn aan de materialen en technieken gebruikt in het bestaande bouwwerk.

    • Daarvoor wordt per bouwwerk een nauwkeurige beschrijving gegeven van de functie; de precieze afmetingen (lengte*breedte*hoogte), oppervlak en inhoud; de capaciteit in termen van dierplaatsen, ook uitgedrukt in GVE in geval van dierenverblijven; aanduiding houderijsysteem/stalsysteem; nummer van het stalsysteem en emissiefactor conform bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling; gebruikte bouwmaterialen; uitvoering van de bouw; en het bouwjaar (renovatiejaar) van het bouwwerk of onderdelen daarvan.

    • In het rapport wordt geëxpliciteerd welke uitgangspunten en aannames zijn gehanteerd voor het bepalen van wat als modern equivalent van het betreffende bouwwerk ten behoeve van het opstellen van het taxatierapport wordt beschouwd, als in de uitgevoerde berekening afgeweken zou worden van maatvoering en bouwmaterialen en technieken van het betreffende bouwwerk.

    • In het rapport wordt van alle bouwwerken vermeld of deze in overeenstemming zijn met de op de betreffende locatie geldende regelgeving inzake bouw, ruimtelijke ordening, diergezondheid/dierenwelzijn en milieu en natuur en welke regelgeving het betreft indien dit niet het geval is. Als er sprake is van gedeeltelijk niet voldoen aan geldende regelgeving, wordt weergegeven welk deel van het bouwwerk dit betreft.

    • De voor de vervangingswaardeberekening gehanteerde actuele bron(nen) voor (gestandaardiseerde) prijzen en kosten worden vermeld.

    • Naast de aldus bepaalde vervangingswaarde per bouwwerk is in het rapport ook de vervangingswaarde van alle bouwwerken voor het voeren van het veehouderijbedrijf op de te verlaten veehouderijlocatie gezamenlijk de vervangingswaarde weergegeven.

  • 9. De aard en bron(nen) van de informatie waarop de taxateur zich baseert:

    gebruik wordt gemaakt van actuele bronnen en actuele prijzen/kosten, met duidelijke bronverwijzingen naar vindbare en voor het bepalen van vervangingskosten geaccepteerde bronnen.

  • 10. De Waardepeildatum en andere relevante data:

    het taxatierapport is maximaal zes maanden oud op het moment van indienen van de aanvraag (artikel 3.16 van de regeling).

  • 11. Een verklaring inzake een eventuele eerdere betrokkenheid van de taxateur(s) bij het vastgoed of bij de betrokken partijen.

  • 12. Een bevestiging dat er geen sprake is van een potentiële belangenverstrengeling van de betrokken taxateur(s) inzake de getaxeerde bouwwerken.

B. Eisen aan het taxatierapport ter bepaling van de marktwaarde van de bouwwerken op de hervestigingslocatie

Het taxatierapport bevat ten minste de volgende informatie:

  • 1. De identiteit en status van de taxateur(s):

    • In geval de taxatie betrekking heeft op onroerende zaken gelegen in Nederland:

    • de taxateur dient te zijn ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het NRVT (artikel 1.1).

    • In geval de taxatie betrekking heeft op onroerende zaken gelegen in een andere EU-lidstaat dan Nederland:

    • de betrokken taxateur is ingeschreven is in een register gelijkwaardig aan het NRVT in de lidstaat waar de betreffende agrarische onroerende zaak is gelegen, waarbij dit register ten minste voorziet in:

      • a. doorlopend toezicht op de naleving van de gedragsregels;

      • b. een meldplicht indien geregistreerde taxateurs handelen in strijd met de gedragsregels, en

      • c. onafhankelijke tuchtrechtspraak.

    • De taxateur dient bewezen deskundig te zijn, aantoonbare professionele ervaring met de taxatie van agrarische onroerende zaken te hebben en te werken conform de taxatiestandaard in overeenstemming met de European Valuation Standards (EVS) of de International Valuation Standards (IVS). Taxateurs die beschikken over een geldig certificaat van ‘Recognised European Valuer’ uitgegeven door de bij ‘The European Group of Valuer Assocations’ aangesloten organisaties, of een certificaat van ‘chartered member’ van het Royal Institution of Chartered Surveyors (MRICS; Member of the Royal Institution of Chartered Surveyors) voldoen aan deze eisen.

  • 2. De Opdrachtgever:

    (vertegenwoordiger of gemachtigde) van de veehouderijonderneming;

  • 3. Andere beoogde gebruikers:

    • In de opdrachtverlening en in het rapport dient de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als belanghebbende(n) opgenomen te zijn.

    • Het rapport bevat de schriftelijke toestemming voor het delen en gebruiken van het taxatierapport of delen daarvan (inclusief alle bijlagen) met en door RVO, het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor gebruik in het kader van de subsidieverstrekking op grond van de regeling.

  • 4. Het doel van de taxatie:

    Het doel van de taxatie is de vaststelling van de marktwaarde van de bouwwerken ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee op hervestigingslocatie, conform de definitie als opgenomen in artikel 1.1 van de regeling.

  • 5. Het taxatietype (volledige taxatie, hertaxatie en update):

    Een volledige taxatie waarbij de verschillende onderdelen van het bedrijf overzichtelijk gescheiden worden. De volledige taxatie mag maximaal 6 maanden oud zijn op het moment van subsidieaanvraag.

  • 6. Het onderwerp van de taxatie:

    Het vaststellen van de marktwaarde van de aanwezige bouwwerken ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee (zoals dierenverblijven, maar ook werkruimten, schuren, bergingen en opslagen die ten dienste staan aan het bedrijfsmatig houden van vee) op hervestigingslocatie. In het kader van de subsidieverlening op basis van artikel 3.8 van de regeling is de marktwaarde van de bouwwerken ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee op hervestigingslocatie van belang; de waarde van andere bouwwerken, bedrijfswoning, erfgrond en cultuurgrond is daarvoor niet van belang, maar kan wel deel uitmaken van het rapport.

  • 7. Zakelijk recht:

    Het belang en de aard van het gebruik van het bouwwerk (daaronder begrepen of bijvoorbeeld sprake is van vol eigendom, recht van erfpacht, recht van opstal, appartementsrecht).

  • 8. De waardegrondslag:

    • De waardegrondslag voor de taxatie van de bouwwerken ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee op hervestigingslocatie is de marktwaarde conform de definitie van marktwaarde in artikel 1.1 van de regeling. Deze definitie komt overeen met de door de NRVT gehanteerde definitie.

    • De bepaling van de marktwaarde dient gebeurd te zijn conform de standaarden en richtlijnen van de NRVT, of in geval het vastgoed in andere EU-lidstaten dan Nederland betreft, conform de standaarden van de EVS of de IVS.

    • In het rapport dienen de te onderscheiden bouwwerken (zie de definitie in artikel 1.1 van de regeling) voor het voeren van het veehouderijbedrijf (inclusief de daarmee aard- of nagelvast verbonden zaken) afzonderlijk beschreven en getaxeerd te worden, los van erfgrond/ondergrond, de bij het bedrijf horende cultuurgrond, de bedrijfswoning en eventuele andere bouwwerken niet bestemd en/of gebruikt voor het voeren van het veehouderijbedrijf.

    • Van elk bouwwerk bevat het rapport een gedetailleerde, feitelijke beschrijving van de functie, capaciteit, grootte en hoogte (de exacte oppervlakte van de dierenverblijven in vierkante meters, het aantal beschikbare en bruikbare dierplaatsen, ook uitgedrukt in GVE’s, de inhoud van de bouwwerken); aanduiding houderijsysteem/stalsysteem; nummer van het stalsysteem en emissiefactor conform bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling (alleen voor hervestigingslocaties in Nederland); uitvoering van het bouwwerk en gebruikte bouwmaterialen; bouwjaar/leeftijd en staat van onderhoud; en relevante specifieke kenmerken van de locatie.

    • Indien een bouwwerk bestaat uit onderdelen die een verschillende levensduur hebben en/of relevant verschillen in (technische) staat van onderhoud, dan wordt dit voor het betreffende bouwwerk per onderdeel beschreven.

    • Van alle bouwwerken wordt vermeld of deze in overeenstemming zijn met de op de betreffende locatie geldende regelgeving inzake bouw, ruimtelijke ordening, diergezondheid/dierenwelzijn, milieu en natuur (zie ook de artikelen 3.3, 3.5 en 3.17 van de regeling) en welke regelgeving het betreft, en voor welk bouwwerk, indien dit niet het geval is. Als er sprake is van gedeeltelijk niet voldoen aan geldende regelgeving, wordt weergegeven welk deel van het bouwwerk dit betreft.

  • 9. De waardepeildatum en andere relevante data;

    Het taxatierapport is maximaal zes maanden oud op het moment van indienen van de aanvraag (artikel 3.16 van de regeling).

  • 10. De aard en bron(nen) van de informatie waarop de taxateur zich baseert:

    gebruik wordt gemaakt van actuele bronnen en actuele prijzen/kosten.

  • 11. Een verklaring inzake een eventuele eerdere betrokkenheid van de taxateur bij het vastgoed of de betrokken partijen;

  • 12. Een bevestiging dat er geen sprake is van een potentiële belangenverstrengeling van de taxateur inzake het getaxeerde object;

  • 13. De verklaring dat de professionele taxatiedienst is uitgevoerd in overeenstemming met de standaarden EVS en/of IVS.

Bijlage 3. behorende bij artikel 3.4 van de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting

Modelovereenkomst

... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privé persoon en als natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft, verder te noemen: de veehouder en

de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, namens deze, ....... Directeur ......... van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

overwegende:

dat de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting (verder: de regeling), artikel 3.4, tweede lid, onderdeel g, als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:

  • 1°. niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

  • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden;

dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres ... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;

komen het volgende overeen:

  • 1. De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel 3.4 van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden.

  • 2. De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden landbouwhuisdieren en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden.

Datum en plaats:

........., .........

 

....

....

(.... = naam vertegenwoordiger van de Staat)

(... = naam veehouder)

 

....

 

(... = naam echtgenote /

/echtgenoot van veehouder)