Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

[Regeling vervalt per 01-07-2029.]
Geraadpleegd op 12-06-2025.
Geldend van 02-04-2025 t/m 30-04-2025

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 17 juni 2024, nr. IENW/BSK-2024/160167, houdende vaststelling van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1.2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel het stimuleren van activiteiten gericht op investeringen in oplaad- en tankinfrastructuur en emissievrije voertuigen ten behoeve van de overstap naar emissievrije voertuigen, teneinde de emissie van CO2 en luchtverontreinigende stoffen te verminderen.

Artikel 1.3. Algemene afwijzingsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit wordt een subsidieaanvraag afgewezen als de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en:

  • a. voor zover er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, punt achttien, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend; of

  • d. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 2. Zero-emissie mobiliteit

Paragraaf 2.1. Waterstof in mobiliteit

Artikel 2.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • basisafname: gemiddelde maandelijkse afname door emissievrije waterstofvoertuigen van deelnemers aan het samenwerkingsverband van 30% van de dagcapaciteit van een waterstoftankstation;

  • dagcapaciteit: aantal kilogram waterstof dat een waterstoftankstation per dag kan laten tanken;

  • directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of dertiende maand, de werkgeverslasten bestaande uit werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet, en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

  • emissievrij licht waterstofvoertuig: een emissievrij vervoermiddel als bedoeld in artikel 2, punt 102 octies, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dat als waterstofvoertuig kwalificeert;

  • emissievrij zwaar waterstofvoertuig: een emissievrij vervoermiddel als bedoeld in artikel 2, punt 102 octies, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dat als waterstofvoertuig kwalificeert;

  • gewicht: technisch toegestane maximummassa als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

  • hernieuwbare waterstof: waterstof als bedoeld in artikel 2, punt 102 quater, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • nieuw emissievrij waterstofvoertuig: emissievrij licht of zwaar waterstofvoertuig waarvan, blijkens vermelding in het kentekenregister, de datum eerste toelating, de datum eerste inschrijving in Nederland en de datum tenaamstelling gelijk zijn;

  • offerte: formeel, schriftelijk, aanbod tot het sluiten van een overeenkomst voor de aanschaf van een nieuw emissievrij waterstofvoertuig, opgesteld op verzoek van de aanvrager;

  • retrofitting: het aanpassen van vervoermiddelen waardoor deze als emissievrije vervoermiddelen kwalificeren;

  • stedelijk knooppunt: stedelijk knooppunt opgenomen in bijlage 1;

  • tankpunt: een tankfaciliteit voor de levering van een vloeibare of gasvormige alternatieve brandstof via een vaste installatie, waaraan slechts één voertuig tegelijk kan worden bijgetankt;

  • waterstoftankstation: een vaste installatie, bestaande uit een of meer tankpunten, om vervoermiddelen van waterstof te voorzien;

  • waterstofvoertuig: een voertuig dat voor de voortbeweging waterstof gebruikt als energiedrager;

  • zwaar wegvervoer: wegvervoer door voertuigen van categorie M3, N2 of N3 volgens verordening 2018/858.

Artikel 2.1.2. Doel van de subsidie

Deze paragraaf heeft tot doel het stimuleren van investeringen in waterstoftankstations en emissievrije waterstofvoertuigen voor wegvervoer teneinde een bijdrage te leveren aan de ambitie uit het Klimaatakkoord van 50 waterstoftankstations in 2025, aan de behoefte aan waterstofvoertuigen in de transportmarkt en aan het verminderen van de emissie van CO2 en luchtverontreinigende stoffen door vervoer.

Artikel 2.1.3. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De Minister kan, overeenkomstig het bepaalde bij deze paragraaf, aan een aanvrager subsidie verstrekken voor projecten gericht op:

    • a. de investering in de aanleg of opwaardering van een waterstoftankstation dat geschikt is of wordt voor zwaar wegvervoer, in combinatie met:

    • b. de aanschaf van één of meerdere nieuwe emissievrije lichte of zware waterstofvoertuigen; of

    • c. retrofitting van één of meerdere vervoermiddelen, waardoor deze als emissievrije lichte of zware waterstofvoertuigen kwalificeren.

  • 2 Indien de exploitant die deelneemt aan het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 2.1.4 reeds een waterstoftankstation exploiteert, of daartoe met de werkzaamheden is aangevangen, dat voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 2.1.10, achtste lid, onderdelen b en c, kan de aanvraag voor het project onverminderd van het eerste lid uitsluitend de subsidiabele activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, betreffen.

Artikel 2.1.4. Aanvrager

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door de penvoerder van een samenwerkingsverband van ondernemingen die elk afzonderlijk:

    • a. zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en

    • b. een vestiging in Nederland hebben.

  • 2 Tot het samenwerkingsverband behoren ten minste een exploitant van een waterstoftankstation en een onderneming die actief is in transport of logistiek.

  • 3 Een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid, provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen kan geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

Artikel 2.1.5. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel a, zijn subsidiabel de kosten die op grond van artikel 36bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2 Indien loonkosten op grond van het eerste lid voor subsidie in aanmerking komen, worden de kosten van de gewerkte uren berekend op basis van een uurtarief voor directe loonkosten.

  • 3 Het uurtarief voor de directe loonkosten wordt bepaald door de directe loonkosten per jaar te delen door het aantal contracturen per jaar.

  • 4 Voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b of c, zijn subsidiabel de kosten die op grond van artikel 36ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5 In afwijking van het vierde lid zijn de kosten voor de aanschaf of retrofitting van een emissievrij licht waterstofvoertuig van categorie M1 slechts subsidiabel indien het een voor rolstoelen toegankelijk voertuig betreft als bedoeld in artikel 86c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het voertuig over meer dan vier zitplaatsen beschikt.

Artikel 2.1.6. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a. voor de investering in de aanleg of opwaardering van een waterstoftankstation dat geschikt is of wordt voor zwaar wegvervoer: maximaal 40% van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van € 2.000.000 per aanvraag;

  • b. voor de aanschaf van één of meerdere nieuwe emissievrije waterstofvoertuigen, of voor de retrofitting van één of meerdere vervoermiddelen, waardoor deze als emissievrij lichte of zware waterstofvoertuigen kwalificeren: maximaal 80% van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van € 5.000.000 per aanvraag en een maximum van:

    • i. € 60.000 per emissievrij licht waterstofvoertuig van categorie N1;

    • ii. € 150.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie N2 dat voorzien is van een brandstofcel;

    • iii. € 50.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie N2 dat voorzien is van een waterstofverbrandingsmotor;

    • iv. € 220.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie N3, met een gewicht van minder dan 30.000 kilogram, dat voorzien is van een brandstofcel;

    • v. € 300.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie N3, met een gewicht van ten minste 30.000 kilogram, dat voorzien is van een brandstofcel;

    • vi. € 70.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie N3, met een gewicht van minder dan 30.000 kilogram, dat voorzien is van een waterstofverbrandingsmotor;

    • vii. € 100.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie N3, met een gewicht van ten minste 30.000 kilogram, dat voorzien is van een waterstofverbrandingsmotor;

    • viii. € 100.000 per emissievrij licht waterstofvoertuig van categorie M1;

    • ix. € 150.000 per emissievrij licht waterstofvoertuig van categorie M2;

    • x. € 300.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie M3 dat voorzien is van een brandstofcel;

    • xi. € 100.000 per emissievrij zwaar waterstofvoertuig van categorie M3 dat voorzien is van een waterstofverbrandingsmotor.

Artikel 2.1.7. Subsidieplafond en wijze van verdelen

  • 1 Het subsidieplafond voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, is:

    • a. € 18.000.000 voor het jaar 2024;

    • b. € 26.000.000 voor het jaar 2025.

  • 2 Het subsidieplafond voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, is:

    • a. € 10.000.000 voor het jaar 2024;

    • b. € 14.000.000 voor het jaar 2025.

  • 3 Indien een subsidieplafond, als bedoeld in eerste lid, voor dat jaar ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het tweede lid.

  • 4 Indien een subsidieplafond, als bedoeld in tweede lid, voor dat jaar ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het eerste lid.

  • 5 De Minister stelt de subsidieplafonds vast voor de jaren 2025 tot en met 2028 en geeft hiervan kennis in de Staatscourant voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor het betreffende subsidieplafond wordt vastgesteld.

  • 6 De Minister verdeelt de in de betreffende subsidieperiode beschikbare gelden op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.1.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 Aanvragen voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel a, worden beoordeeld op:

    • a. de mate waarin de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet, blijkend uit de hoogte van de gevraagde subsidie afgezet tegen de dagcapaciteit vermenigvuldigd met het aantal tankpunten van het waterstoftankstation, te waarderen met maximaal 70 punten;

    • b. de fase waarin de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het waterstoftankstation verkeert, te waarderen met maximaal 10 punten;

    • c. de dagcapaciteit van het waterstoftankstation en de opschaalbaarheid van de dagcapaciteit, te waarderen met maximaal 10 punten;

    • d. het aantal onafhankelijk van elkaar werkende tankpunten, zoals blijkt uit de aangevraagde of verleende omgevingsvergunning, te waarderen met maximaal 10 punten.

  • 2 Aanvragen voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b of c, worden beoordeeld op de mate waarin de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet, blijkend uit de hoogte van het gevraagde subsidiepercentage afgezet tegen het maximale percentage subsidie dat kan worden aangevraagd, te waarderen met maximaal 100 punten.

  • 3 De hoogte van de score ten aanzien van de criteria bedoeld in het eerste en tweede lid geschiedt met inachtneming van de nadere uitwerking hiervan zoals opgenomen in bijlage 2.

  • 4 Bij een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, worden de scores bedoeld in het derde lid bij elkaar opgeteld.

  • 5 Indien de aanvrager aantoont dat het waterstoftankstation uitsluitend hernieuwbare waterstof levert, ontvangt de aanvraag 5 punten bovenop de score zoals deze volgt uit toepassing van het vierde lid.

  • 6 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

  • 7 Indien subsidie voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband waarvan het waterstoftankstation is of wordt gevestigd in een stedelijk knooppunt dat is opgenomen in bijlage 1, heeft deze aanvraag in afwijking van het bepaalde in het zesde lid voorrang op aanvragen van een samenwerkingsverband waarvoor geldt dat het waterstoftankstation:

    • a. is of wordt gevestigd in een stedelijk knooppunt dat is opgenomen in bijlage 1, of

    • b. is of wordt gevestigd buiten een stedelijk knooppunt.

  • 8 Indien meerdere aanvragen worden ingediend door samenwerkingsverbanden waarvan het waterstoftankstation is of wordt gevestigd in een stedelijk knooppunt dat is opgenomen in bijlage 1, geldt de voorrangsregel uit het zevende lid uitsluitend voor de aanvraag die het hoogste aantal punten heeft behaald zoals deze volgt uit toepassing van het vierde en vijfde lid.

  • 9 Indien aanvragen na toepassing van het achtste lid op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting en geldt de voorrangsregel uit het zevende lid uitsluitend voor de aanvraag die als hoogste is gerangschikt.

  • 10 Indien na toepassing van het zesde tot en met negende lid aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.1.9. Aanvraagperiode

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kan worden ingediend:

    • a. in 2024 van 15 juli 2024, 9.00 uur tot en met 6 september 2024, 12.00 uur;

    • b. in 2025 van 1 april 2025, 9.00 uur tot en met 18 juni 2025, 17.00 uur.

  • 2 Een wijziging of aanvulling van een ingediende aanvraag, die na de sluiting van de aanvraagperiode op eigen initiatief door de aanvrager wordt ingediend, wordt niet bij de beoordeling betrokken.

Artikel 2.1.10. Aanvraag

  • 1 Een aanvrager kan bij de Minister een aanvraag om subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:

    • a. naam en adres van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • b. contactpersoon met contactgegevens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • c. inschrijfnummer van de deelnemers aan het samenwerkingsverband bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de code of codes verbonden aan de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek van de deelnemers aan het samenwerkingsverband die actief zijn in transport of logistiek;

    • e. onderbouwing waaruit blijkt dat het project uiterlijk 36 maanden na verlening kan worden afgerond;

    • f. hoogte van het bedrag van eventuele reeds aangevraagde of ontvangen subsidies van andere bestuursorganen.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid bevat de aanvraag voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel a, de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. onderbouwing van de kosten van de investering in aanleg of opwaardering van een waterstoftankstation;

    • b. onderbouwing van de dagcapaciteit van het waterstoftankstation aan de hand van een offerte;

    • c. onderbouwing aan de hand van de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage 3 van:

      • i. de huidige afname door emissievrije waterstofvoertuigen van de dagcapaciteit; en

      • ii. de afname door emissievrije waterstofvoertuigen van de dagcapaciteit na het uitvoeren van het project;

    • d. uit de onderbouwing bedoeld in onderdeel c blijkt dat het waterstoftankstation de basisafname behaalt, of na het uitvoeren van het project behaalt, waarbij minimaal de helft van deze afname bestaat uit afname door emissievrije zware waterstofvoertuigen;

    • e. [Red: Vervallen.]

    • f. documenten waaruit blijkt dat de exploitant van het waterstoftankstation een huur- of koopovereenkomst heeft voor de grond waarop het waterstoftankstation is gelegen of komt te liggen;

    • g. een intentieverklaring dat het waterstoftankstation op de beoogde locatie past, afkomstig van de eigenaar van de grond bedoeld in onderdeel f;

    • h. een omgevingsvergunning, of aanvraag daarvoor, waaruit blijkt dat het waterstoftankstation:

      • i. openbaar toegankelijk is, met een minimale dagcapaciteit van 500 kilogram, en voorzien is van ten minste twee onafhankelijk van elkaar werkende tankpunten, waaronder in elk geval een tankpunt van 350 bar en een tankpunt van 700 bar;

      • ii. toegankelijk is voor zwaar wegvervoer;

      • iii. vanuit twee rijrichtingen bereikbaar is;

    • i. een technisch ontwerp waaruit blijkt dat het waterstoftankstation:

      • i. beschikt over mogelijkheden waardoor de eindgebruiker elektronisch kan betalen via terminals en apparatuur voor betaaldiensten, waaronder ten minste een van de volgende:

        • betaalkaartlezers;

        • apparatuur voor contactloos betalen die ten minste in staat is betaalkaarten te lezen;

      • ii. voorzien is van prijsinformatie die beschikbaar is vóór het begin van een tankbeurt waarbij de in rekening gebrachte prijs redelijk, gemakkelijk en duidelijk vergelijkbaar, transparant en niet-discriminerend is.

  • 4 Indien hij in aanmerking wil komen voor de extra punten bedoeld in artikel 2.1.8, vijfde lid, verstrekt de aanvrager in aanvulling op het tweede lid een garantie van oorsprong als bedoeld in artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, of toont hij op basis van Richtlijn (EU) 2018/2001 aan dat sprake is van hernieuwbare waterstof van niet-biologische oorsprong.

  • 5 Indien hij niet in aanmerking wil komen voor de extra punten bedoeld in artikel 2.1.8, vijfde lid, verstrekt de aanvrager in aanvulling op het derde lid een toezegging dat het waterstoftankstation uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend hernieuwbare waterstof zal leveren.

  • 6 In aanvulling op het tweede lid bevat de aanvraag voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b, de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. merk, type en handelsbenaming van elk nieuw emissievrij waterstofvoertuig waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. kopie van de offerte, met inbegrip van de offerteprijs, voor de voorgenomen aanschaf van elk nieuw emissievrij waterstofvoertuig waaruit blijkt dat het voertuig kwalificeert als emissievrij licht of zwaar waterstofvoertuig;

    • c. een bewijs van minder dan zes maanden oud waaruit blijkt wat de prijs van het referentievoertuig is.

  • 7 In aanvulling op het tweede lid bevat de aanvraag voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel c, de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. merk, type en handelsbenaming van elk voertuig dat door retrofitting als emissievrij waterstofvoertuig kwalificeert;

    • b. kopie van de offerte, met inbegrip van de offerteprijs, voor de voorgenomen retrofitting, waaruit blijkt dat in het voertuig bedoeld in onderdeel a geen interne verbrandingsmotor achterblijft waardoor het voertuig niet kwalificeert als emissievrij licht of zwaar waterstofvoertuig.

  • 8 Indien de aanvraag op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, uitsluitend de subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b of c, betreft, verstrekt de aanvrager in aanvulling op de gegevens bedoeld in het zesde of zevende lid de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. een onderbouwing waaruit aan de hand van de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage 3 blijkt dat de exploitant van het waterstoftankstation de basisafname behaalt, of na het uitvoeren van het project behaalt, waarbij minimaal de helft van deze afname bestaat uit afname door emissievrije zware waterstofvoertuigen;

    • b. een omgevingsvergunning waaruit blijkt dat het waterstoftankstation:

      • i. openbaar toegankelijk is, met een minimale dagcapaciteit van 500 kilogram, en voorzien is van ten minste twee onafhankelijk van elkaar werkende tankpunten, waaronder in elk geval een tankpunt 350 bar en van 700 bar;

      • ii. toegankelijk is voor zwaar wegvervoer;

      • iii. vanuit twee rijrichtingen bereikbaar is;

    • c. een technisch ontwerp waaruit blijkt dat het waterstoftankstation:

      • i. beschikt over mogelijkheden waardoor de eindgebruiker elektronisch kan betalen via terminals en apparatuur voor betaaldiensten, waaronder ten minste een van de volgende:

        • betaalkaartlezers;

        • apparatuur voor contactloos betalen die ten minste in staat is betaalkaarten te lezen;

      • ii. voorzien is van prijsinformatie die beschikbaar is vóór het begin van een tankbeurt waarbij de in rekening gebrachte prijs redelijk, gemakkelijk en duidelijk vergelijkbaar, transparant en niet-discriminerend is.

  • 10 De Minister kan de aanvrager naar aanleiding van de aanvraag verzoeken documenten te overleggen met betrekking tot de investering.

Artikel 2.1.11. Afwijzingsgronden

  • 1 In aanvulling op artikel 1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b, indien ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening het nieuwe emissievrije waterstofvoertuig reeds is tenaamgesteld.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel c, indien uit de aanvraag blijkt dat het voertuig na de retrofitting niet kwalificeert als emissievrij licht of zwaar waterstofvoertuig.

Artikel 2.1.12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 2 In aanvulling op het eerste lid is de exploitant van het waterstoftankstation bij de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel a, verplicht een van de volgende soorten waterstof te leveren:

    • a. blauwe waterstof, te weten waterstof geproduceerd uit fossiele brandstoffen, waarbij gebruikt wordt gemaakt van CO2-afvang en opslag;

    • b. waterstof als bijproduct uit chlor-alkali-proces op basis van gecertificeerde hernieuwbare elektriciteit;

    • c. waterstof verkregen uit steam methane reforming op basis van gecertificeerd groen gas; of

    • d. hernieuwbare waterstof.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid is de subsidieontvanger bij de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b, verplicht er zorg voor te dragen dat het nieuwe emissievrije waterstofvoertuig gedurende 48 maanden vanaf de datum van de eerste inschrijving en tenaamstelling, of registratie van het verstrekkingsvoorbehoud bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement, ononderbroken op zijn naam is gesteld of een verstrekkingsvoorbehoud op zijn naam is geregistreerd in het kentekenregister.

  • 4 De verplichting bedoeld in het derde lid geldt niet indien de subsidieontvanger het nieuwe emissievrije waterstofvoertuig vervangt door een ander nieuw emissievrij waterstofvoertuig dat ook in aanmerking zou zijn gekomen voor subsidie op grond van deze paragraaf en dit andere voertuig gedurende de nog resterende termijn van de periode, genoemd in het tweede lid, op zijn naam is gesteld of middels een verstrekkingsvoorbehoud op zijn naam is geregistreerd.

  • 5 De uitzondering van het vierde lid geldt niet wanneer de subsidieontvanger voor het vervangende nieuwe emissievrije waterstofvoertuig subsidie aanvraagt.

  • 6 Indien het nieuwe emissievrije waterstofvoertuig wordt vervangen door een ander nieuw emissievrij waterstofvoertuig als bedoeld in het vierde lid, is de subsidieontvanger verplicht om gedurende de in dat lid bedoelde resterende termijn te beschikken over het vervangende nieuwe emissievrije waterstofvoertuig.

  • 7 In aanvulling op het eerste lid is de subsidieontvanger bij de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel c, verplicht gedurende 48 maanden na het sluiten van de overeenkomst op basis waarvan de retrofitting heeft plaatsgevonden het emissievrije waterstofvoertuig, zonder overdracht aan derden, in eigendom te hebben.

  • 8 De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 2.1.13. Voorschot

Met de beschikking tot subsidieverlening wordt 50% van het verleende subsidiebedrag als voorschot verstrekt.

Artikel 2.1.14. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Een aanvrager kan bij de Minister een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 De aanvrager kan bij RVO een eenmalig verzoek doen tot uitstel van maximaal 12 maanden van de indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien hij kan aantonen dat de realisatie van het waterstoftankstation of de levertijd van nieuwe emissievrije waterstofvoertuigen langer is dan de periode, genoemd in artikel 2.1.12, eerste lid.

  • 4 In aanvulling op artikel 24 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel b, in elk geval de volgende gegevens:

    • a. de overeenkomst op basis waarvan het nieuwe emissievrije waterstofvoertuig is aangeschaft;

    • b. een document waaruit blijkt dat het nieuwe emissievrij waterstofvoertuig:

      • i. op naam van de subsidieontvanger is gesteld; of

      • ii. op naam van de subsidieontvanger met een verstrekkingsvoorbehoud is geregistreerd in het kentekenregister;

    • c. het kenteken van het nieuwe emissievrije waterstofvoertuig dat is vermeld in de overeenkomst.

  • 5 In aanvulling op artikel 24 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel c, in elk geval de volgende gegevens:

    • a. de overeenkomst op basis waarvan de retrofitting heeft plaatsgevonden;

    • b. het kenteken van het betrokken waterstofvoertuig.

Artikel 2.1.15. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

  • 1 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1.12, derde of zevende lid, kan de Minister de vaststelling van de subsidie wijzigen en het onverschuldigd betaalde deel van de subsidie terugvorderen.

  • 2 Het terug te vorderen bedrag wordt bepaald door de subsidie te verminderen met 1/48e deel van het verstrekte subsidiebedrag vermenigvuldigd met het aantal volledige maanden waarin niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 2.1.12, derde of zevende lid.

Paragraaf 2.2. Publieke laadinfrastructuur zwaar vervoer

Artikel 2.2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • afrit: het punt waar uitwisseling kan plaatsvinden tussen een A- of N-weg en het onderliggend wegennet;

  • hernieuwbare elektriciteit: elektriciteit als bedoeld in artikel 2, punt 102 quinquies, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • ingang: het punt waarop de toegangsweg overgaat in het terrein waarop de laadinfrastructuur staat of komt te staan;

  • laadinfrastructuur: oplaadinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, punt 102bis, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • laadlocatie: locatie met een of meer laadstations met daarbij behorende laadplekken of laadparkeervakken;

  • laadpunt: laadpunt als bedoeld in artikel 2, punt 48, van verordening 2023/1804;

  • laadstation: laadstation als bedoeld in artikel 2, punt 52, van verordening 2023/1804;

  • stationaire batterij: systeem voor het opslaan en op een later tijdstip leveren van elektriciteit, dat zich niet bevindt in een elektrisch voertuig, maar wel communiceert met het laadstation;

  • zwaar elektrisch wegvervoer: wegvervoer door elektrische voertuigen van categorie M3, N2 of N3 volgens verordening 2018/858.

Artikel 2.2.2. Doel van de subsidie

Deze paragraaf heeft tot doel het stimuleren van investeringen gericht op versnelling van de uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur voor zwaar elektrisch wegvervoer.

Artikel 2.2.3. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De Minister kan op grond van deze paragraaf subsidie verstrekken voor investeringen in de aanleg of uitbreiding van een publiek toegankelijke elektrische laadlocatie in Nederland die geschikt is of wordt voor zwaar elektrisch wegvervoer tot een maximum van 3.600 kW en die:

    • a. over minimaal 1.400 kW aan laadstations van 200 kW of meer beschikt die geschikt zijn voor zware voertuigen;

    • b. over minimaal twee laadstations beschikt met een vermogen van ten minste 350 kW;

    • c. voor alle laadpunten beschikt over een CCS- of MCS-connector;

    • d. voor alle laadpunten is voorzien van funderingen die geschikt zijn voor voertuigen van ten minste 50 ton;

    • e. voor alle laadpunten doorrijhoogtes heeft van minimaal 4,2 meter;

    • f. voor alle laadpunten beschikt over fysieke ruimtes voor het laden van een trekker met oplegger combinatie van 16,5 meter;

    • g. te allen tijde publiek toegankelijk is, ongeacht of de laadlocatie zich op openbaar dan wel op privéterrein bevindt; en

    • h. minimaal 40 uur per week is geopend in de periode tussen 9 uur en 21 uur.

  • 2 Indien de aanvrager aangeeft dat ter plaatse van de laadlocatie waarvoor subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt aangevraagd, binnen twee jaar na indiening van de aanvraag onvoldoende netcapaciteit beschikbaar is of zal komen, kan de Minister subsidie verstrekken voor een investering in een stationaire batterij tot een maximum van 1.400 kWh per laadlocatie.

Artikel 2.2.4. Aanvrager

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door een onderneming die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, met een vestiging in Nederland.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan geen aanvraag worden ingediend door:

Artikel 2.2.5. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.3, zijn subsidiabel de kosten die op grond van artikel 36bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid komen investeringskosten voor on-site productie van hernieuwbare elektriciteit niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.2.6. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, per laadstation:

    • a. € 19.000 voor een laadstation met een vermogen vanaf 200 kW tot 350 kW;

    • b. € 43.000 voor een laadstation met een vermogen vanaf 350 kW.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is de subsidiehoogte bij een modulair systeem, waarbij sprake is van een fysieke scheiding tussen laadstations en vermogenskast, gebaseerd op de som van het geïnstalleerd vermogen dat parallel maximaal geleverd kan worden door de vermogenskast.

  • 4 In aanvulling op het eerste en derde lid bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.2.7. Subsidieplafond en wijze van verdelen

  • 1 Het subsidieplafond bedraagt:

    • a. voor het jaar 2024 € 15.000.000;

    • b. voor het jaar 2025 € 15.000.000.

  • 2 De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3 De Minister stelt de onderlinge rangschikking van aanvragen vast door middel van loting indien hij:

    • a. op dezelfde dag aanvragen ontvangt voor meerdere laadlocaties per tweecijferig postcodegebied als bedoeld in bijlage 4 van deze regeling; en

    • b. toekenning van deze aanvragen ertoe leidt dat gedurende de looptijd van de regeling subsidie wordt verleend voor meer dan vijf laadlocaties.

  • 4 In afwijking van het tweede lid vindt, indien een gevraagde subsidie niet geheel doch voor ten minste 70 procent kan worden verstrekt omdat het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, bijna is bereikt, overleg plaats met de aanvrager.

Artikel 2.2.8. Aanvraagperiode

Een aanvraag tot subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf kan worden ingediend:

  • a. van 1 oktober 2024, 9.00 uur tot en met 31 december 2024, 12.00 uur;

  • b. van 13 mei 2025, 9.00 uur tot en met 19 december 2025, 12.00 uur.

Artikel 2.2.9. Aanvraag

  • 1 Een aanvrager kan bij de Minister een aanvraag om subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 Een aanvrager kan per week twee aanvragen indienen voor de aanleg of uitbreiding van een laadlocatie.

  • 3 Indien een aanvrager per week meer dan twee aanvragen indient, of indien eenzelfde groep waartoe meerdere aanvragers behoren per week meer dan twee aanvragen indient, neemt de Minister uitsluitend de eerste twee ingediende aanvragen in behandeling.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de volledige postcode met het huisnummer of dichtstbijzijnde huisnummer van de laadlocatie;

    • d. de coördinaten van de ingang;

    • e. hoogte van het bedrag van eventuele reeds aangevraagde of ontvangen subsidies van een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie voor dezelfde laadlocatie;

    • f. offerte met merk, type en specificaties van de laadstations en van de installatiekosten waaruit het vermogen van elk laadstation blijkt en waaruit blijkt dat de laadinfrastructuur permanent met het internet is verbonden en waarbij de communicatie volgens het Open Charge Point Protocol versie 1.6 of hoger verloopt teneinde sturing van het laden mogelijk te maken;

    • g. indien van toepassing bevat de aanvraag een overzicht van de overige subsidiabele kosten ten behoeve van de aanleg van laadinfrastructuur;

    • h. de meest recente factuur van de netbeheerder waaruit blijkt wat het huidige aansluitvermogen en gecontracteerde transportvermogen is op de laadlocatie;

    • i. een document waaruit blijkt dat de laadlocatie reeds over een netaansluiting van minimaal 600 kVA beschikt;

    • j. een onderbouwing waaruit blijkt dat de laadlocatie bereikbaar is via een verharde toegangsweg die vanaf de afrit over de gehele lengte minstens zes meter breed is, waarbij de berm niet meetelt als onderdeel van de toegangsweg, en:

      • i. ligt op een bedrijventerrein, te weten een cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in een bestemmingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied; of

      • ii. ligt op maximaal een kilometer rijafstand van een A- of N-weg, waarbij deze afstand met een algemeen aanvaarde routeplanner wordt gemeten vanaf het einde van de dichtstbijzijnde afrit tot aan de ingang;

    • k. documenten waaruit blijkt dat alle laadstations binnen twee jaar na de subsidieverlening volledig beschikbaar zijn voor gebruik door zwaar elektrisch wegvervoer, waarbij de laadlocatie voldoet aan artikel 2.2.3, eerste lid, onderdelen a tot en met h;

    • l. documenten waaruit blijkt dat de aanvrager aantoonbaar toestemming heeft van de eigenaar van de locatie voor het plaatsen en exploiteren van publiek toegankelijke elektrische laadstations die geschikt zijn voor zware voertuigen; en

    • m. toestemming de laadlocatie en het aantal laadpunten van de aanvraag anoniem te publiceren.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, onderdeel k, hoeft de aanvrager niet te onderbouwen dat de laadlocatie voldoet aan artikel 2.2.3, eerste lid, onderdeel d, indien de laadlocatie:

    • a. op een bedrijventerrein ligt; of

    • b. een bestaand tankstation of laadstation betreft dat geschikt is voor zware voertuigen.

  • 6 In aanvulling op het vierde lid bevat de aanvraag voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, een offerte met opslagcapaciteit en vermogen van de stationaire batterij waaruit blijkt dat de batterij communiceert met het laadstation waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.2.10. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de te verstrekken subsidie lager is dan € 25.000, of

    • b. gedurende enig moment tijdens de looptijd van deze regeling door toekenning subsidie zou worden verleend voor meer dan vijf laadlocaties per tweecijferig postcodegebied als bedoeld in bijlage 4 van deze regeling.

Artikel 2.2.11. Subsidieverstrekking

Op grond van artikel 16 van het Kaderbesluit zijn de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing op subsidies van € 125.000 of meer.

Artikel 2.2.12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 In aanvulling op artikel 17 van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. alle laadpunten binnen twee jaar na de subsidieverlening volledig beschikbaar te hebben voor gebruik door zware elektrische wegvoertuigen, waarbij de laadlocatie voldoet aan artikel 2.2.3, eerste lid, onderdelen a tot en met h;

    • b. uiterlijk ten tijde van de aanvraag tot subsidievaststelling uitsluitend hernieuwbare elektriciteit te laten leveren voor de laadstations; en

    • c. een laadsysteem te gebruiken dat permanent met het internet is verbonden waarbij de communicatie volgens het Open Charge Point Protocol versie 1.6 of hoger verloopt.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, verplicht gedurende 36 aaneengesloten maanden na vaststelling van de subsidie:

    • a. de laadinfrastructuur in te zetten als laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen die te allen tijde voor het publiek toegankelijk is; en

    • b. de laadinfrastructuur als publiek toegankelijk laadstation op te laten nemen in het publieke register.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, verplicht gedurende 36 aaneengesloten maanden na vaststelling van de subsidie:

    • a. de stationaire batterij, zonder overdracht aan derden, in eigendom te hebben; en

    • b. ervoor zorg te dragen dat ten minste 70% van het aantal kWh dat uit de stationaire batterij wordt ontladen, wordt geleverd aan laadstations.

Artikel 2.2.13. Voorschot

De Minister verstrekt ambtshalve, gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, een voorschot van 80 procent van het totaal verleende bedrag.

Artikel 2.2.14. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Binnen dertien weken nadat de activiteit is afgerond wordt door de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

  • 2 In aanvulling op artikel 24 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, in elk geval:

    • a. de EAN-code, te weten het unieke 18-cijferig nummer dat de hernieuwbare elektriciteit op het net identificeert die de laadstations gebruiken; en

    • b. een contract met een energieleverancier of een garantie van oorsprong als bedoeld in artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001 waaruit blijkt dat uitsluitend hernieuwbare elektriciteit wordt geleverd voor de laadstations.

  • 3 De subsidieontvanger kan bij de Minister een eenmalig verzoek doen tot uitstel van maximaal 12 maanden van de indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien hij kan aantonen dat de benodigde tijd voor de realisatie van de laadinfrastructuur langer is dan de periode, genoemd in artikel 2.2.12, onderdeel a.

Artikel 2.2.15. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

  • 1 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2.12, tweede of derde lid, kan de Minister de vaststelling van de subsidie wijzigen en het onverschuldigd betaalde deel van de subsidie terugvorderen.

Paragraaf 2.3. Private laadinfrastructuur elektrische voertuigen

Artikel 2.3.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • AC laadstation: laadstation als bedoel in artikel 2, punt 52, van verordening 2023/1804 zonder ingebouwde converter;

  • OV-concessiehouder: vergunninghoudende vervoerder als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000 van een concessie voor openbaar busvervoer;

  • DC laadstation: laadstation als bedoel in artikel 2, punt 52, van verordening 2023/1804 met ingebouwde converter;

  • duopaal: AC laadstation met twee laadpunten die gelijktijdig een vermogen vanaf 11 kW per laadpunt kunnen leveren;

  • exploitant van laadinfrastructuur: onderneming waarvan de activiteiten op de locatie in hoofdzaak bestaan uit het via laadinfrastructuur of tankstations aanbieden van elektriciteit of brandstoffen aan derden;

  • hernieuwbare elektriciteit: elektriciteit als bedoeld in artikel 2, punt 102 quinquies, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • laadinfrastructuur: oplaadinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, punt 102bis, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • laadlocatie: locatie met een of meer laadstations met daarbij behorende laadplekken of laadparkeervakken;

  • laadpunt: laadpunt als bedoeld in artikel 2, punt 48, van verordening 2023/1804;

  • laadstation: laadstation als bedoeld in artikel 2, punt 52, van verordening 2023/1804;

  • MIA: Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009;

  • stationaire batterij: systeem voor het opslaan en op een later tijdstip leveren van elektriciteit, dat zich niet bevindt in een elektrisch voertuig, maar wel communiceert met het laadstation.

Artikel 2.3.2. Doel van de subsidie

Deze paragraaf heeft tot doel het stimuleren van investeringen gericht op versnelling van de uitrol van private laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen.

Artikel 2.3.3. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De Minister kan op grond van deze paragraaf subsidie verstrekken voor:

    • a. advisering door een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onderneming over de realisatie van private laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen die niet te allen tijde voor het publiek toegankelijk is; of

    • b. investeringen in de aanleg van in Nederland gelegen nieuwe private laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen die niet te allen tijde voor het publiek toegankelijk is.

  • 2 De advisering bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bestaat uit een na 1 april 2024 opgesteld advies dat ten minste de volgende elementen bevat:

    • a. het huidig elektriciteitsverbruiksprofiel van de locatie, en de verwachte groei van het elektrische wagenpark van de aanvrager, diens klanten of huurders;

    • b. het aantal benodigde laadpunten, type laadstation dat past bij de laadvraag van het elektrisch wagenpark passend bij de bedrijfsvoering en de verwachte investeringskosten van de laadinfrastructuur, uitgewerkt als de totale kosten voor het laden waarin ook operationele kosten zijn meegenomen;

    • c. de voorziene netcapaciteit, de grootte van de benodigde netaansluiting en, bij ontbreken van voldoende netcapaciteit, de verwachte duur tot realisatie of aanpassing van de netaansluiting; en

    • d. een situatietekening waarin de fysieke inpassing van de laadinfrastructuur is weergegeven.

  • 3 De laadinfrastructuur bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bestaat uit een of meer laadstations en bevat ten minste:

    • a. een of meer DC laadstations met een vermogen vanaf 20 kW bestaande uit ten minste een laadpunt; of

    • b. een of meer AC laadstations met een vermogen van minimaal 11 kW, mogelijk in combinatie met de basislaadinfrastructuur, bestaande uit het totaal van de infrastructuur behorende bij het laadpunt, waaronder de hoofdaansluiting en de bekabeling, waarop laadpunten die voldoen aan mode 3 of mode 4 als bedoeld in NEN 1010 kunnen worden aangesloten.

  • 4 De Minister kan in combinatie met de subsidie bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subsidie verstrekken voor een investering in een in Nederland geplaatste stationaire batterij tot een maximum van 1.000 kWh per laadlocatie indien:

    • a. de subsidie voor de activiteiten in totaal ten minste € 25.000 bedraagt; en

    • b. de benodigde netcapaciteit voor de te realiseren laadstations meer dan 50% is van het maximaal beschikbare vermogen op de huidige aansluiting, zoals blijkt uit het contract bedoeld in artikel 2.3.12, eerste lid, onderdeel f.

  • 5 De stationaire batterij, bedoeld in het vierde lid, heeft een maximale hardwarematige C-waarde van 0,25, tenzij:

    • a. deze is geïntegreerd in het laadstation; of

    • b. de subsidie wordt aangevraagd door OV-concessiehouders.

Artikel 2.3.4. Aanvrager

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door een onderneming die staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, met een vestiging in Nederland.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan een samenwerkingsverband van ondernemingen als bedoeld in het eerste lid subsidie aanvragen voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel a.

  • 3 In afwijking van het eerste lid geldt dat voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel b, indien de investering de aanleg van een laadstation betreft met een vermogen vanaf 600 kW, alleen een OV-concessiehouder subsidie kan aanvragen.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid kan geen subsidie worden aangevraagd door:

    • a. een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid, provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • b. een exploitant van laadinfrastructuur.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, onderdeel b, kan een exploitant van laadinfrastructuur subsidie aanvragen indien de aanvraag realisatie van laadinfrastructuur voor eigen voertuigen of voertuigen van de eigen werknemers betreft.

Artikel 2.3.5. Subsidiabele kosten

  • 3 In afwijking van het tweede lid komen investeringskosten als bedoeld in artikel 36bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor on-site productie van hernieuwbare elektriciteit niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.6. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel a, 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 3.500, met dien verstande dat de subsidie per aanvrager, of indien meerdere aanvragers tot dezelfde groep behoren, per groep, maximaal € 10.000 per kalenderjaar bedraagt.

  • 3 Onverminderd het tweede lid is de subsidiehoogte bij een modulair systeem, waarbij sprake is van een fysieke scheiding tussen laadstations en vermogenskast, gebaseerd op de som van het geïnstalleerd vermogen dat parallel maximaal geleverd kan worden door de vermogenskast.

  • 4 De subsidie voor aanvragen als bedoeld in artikel 2.3.11 wordt verminderd met 11,25% forfaitaire milieu-investeringsaftrek over de gemelde in aanmerking komende investeringskosten bedoeld in artikel 2.3.11, tweede lid, onderdeel i.

  • 5 In aanvulling op het tweede en derde lid bedraagt de subsidie per aanvrager maximaal € 350.000 per kalenderjaar.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid geldt geen maximum indien de aanvrager OV-concessiehouder is.

  • 7 De subsidie bedraagt voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.3.3, vierde lid:

    • a. voor een grote onderneming € 70 per kWh opslag;

    • b. voor een mkb-onderneming € 100 per kWh opslag.

  • 8 Onverminderd het tweede en zevende lid bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. 40% van de subsidiabele kosten voor een mkb-onderneming;

    • b. 20% van de subsidiabele kosten voor een grote onderneming.

Artikel 2.3.7. Subsidieplafond en wijze van verdelen

  • 1 Het subsidieplafond bedraagt voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, voor het jaar 2024:

    • a. € 9.900.000 voor advisering en voor de aanleg van laadinfrastructuur die AC laadstations betreft;

    • b. € 23.842.000 voor advisering en voor de aanleg van laadinfrastructuur die DC laadstations voor andere aanvragers dan OV-concessiehouders of touringcarbedrijven betreft;

    • c. € 3.480.000 voor advisering en voor de aanleg van laadinfrastructuur die DC laadstations voor OV-concessiehouders of touringcarbedrijven betreft.

  • 3 Het subsidieplafond bedraagt voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3, vierde lid, voor het jaar 2024:

    • a. € 4.500.000 voor investeringen in een stationaire batterij voor andere aanvragers dan OV-concessiehouders of touringcarbedrijven;

    • b. € 800.000 voor investeringen in een stationaire batterij voor OV-concessiehouders of touringcarbedrijven.

  • 4 De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 5 In afwijking van het vierde lid geldt voor een volledige aanvraag voor een subsidie van minder dan € 25.000 die is ingediend op de dag dat of nadat het subsidieplafond voor het betreffende jaar is bereikt, en die na de loting bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b van het Kaderbesluit geen subsidie ontvangt, als datum van indiening de eerste dag waarop in het daaropvolgende jaar een aanvraag kan worden gedaan.

  • 6 In afwijking van het vierde lid vindt, indien een gevraagde subsidie niet geheel doch voor ten minste 70 procent kan worden verstrekt omdat het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, bijna is bereikt, overleg plaats met de aanvrager.

Artikel 2.3.7a. Subsidieplafond en wijze van verdelen 2025

  • 2 Voor OV-concessiehouders en touringcarbedrijven bedraagt het subsidieplafond voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 2.3.3, vierde lid, voor het jaar 2025 € 9.000.000.

  • 3 Voor andere aanvragers dan OV-concessiehouders of touringcarbedrijven bedraagt het subsidieplafond voor het jaar 2025:

    • a. voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel b:

      • 1°. € 10.000.000 voor de aanleg van laadinfrastructuur die AC laadstations betreft;

      • 2°. € 35.402.000 voor de aanleg van laadinfrastructuur die DC laadstations betreft;

    • b. voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3, vierde lid: € 6.550.000.

  • 4 De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij geldt dat aanvragen als bedoeld in artikel 2.3.7, vijfde lid, voorrang hebben op overige aanvragen.

  • 5 Voor een volledige aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.11 die in 2025 is ingediend op de dag dat of nadat het subsidieplafond is bereikt, en die na de loting bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b van het Kaderbesluit geen subsidie ontvangt, geldt als datum van indiening de eerste dag waarop in het daaropvolgende jaar een aanvraag kan worden gedaan.

  • 6 In afwijking van het vierde lid vindt, indien een gevraagde subsidie niet geheel doch voor ten minste 70 procent kan worden verstrekt omdat een subsidieplafond bijna is bereikt, overleg plaats met de aanvrager.

Artikel 2.3.8. Aanvraagperiode

  • 1 Een aanvraag tot subsidievestrekking op grond van deze paragraaf kan worden ingediend van 24 september 2024, 9.00 uur tot en met 31 december 2024, 12.00 uur voor het subsidieplafond bedoeld in artikel 2.3.7.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievestrekking op grond van deze paragraaf kan worden ingediend van 25 maart 2025, 9.00 uur tot en met 19 december 2025, 12.00 uur voor het subsidieplafond bedoeld in artikel 2.3.7a.

Artikel 2.3.9. Aanvraag algemeen

  • 1 Een aanvrager kan bij de Minister een aanvraag om subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

Artikel 2.3.10. Aanvraag advisering

  • 1 Een aanvraag voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel a, bevat in afwijking van artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit de volgende gegevens:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. het bankrekeningnummer;

    • c. adresgegevens van de locatie waarvoor het laadadvies wordt opgesteld;

    • d. contactpersoon met contactgegevens;

    • e. inschrijfnummers bij de Kamer van Koophandel van de aanvrager en de onderneming bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel a;

    • f. de doelgroep waartoe de beoogde gebruikers van de laadinfrastructuur behoren;

    • g. het opgestelde advies;

    • h. factuur en betaalbewijs voor het advies bedoeld in onderdeel g;

    • i. de-minimisverklaring.

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend door de penvoerder van het samenwerkingsverband bevat deze:

    • a. naam en adres van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • b. contactpersoon met contactgegevens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • c. inschrijfnummer van de deelnemers aan het samenwerkingsverband bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 2.3.11. Aanvraag aanleg laadinfrastructuur onder € 25.000

  • 1 Indien de aangevraagde subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de aanvraag voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel b, ingediend binnen 13 weken na de datum waarop de installatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd.

  • 2 De aanvraag bevat, naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens, ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het bankrekeningnummer;

    • b. een mkb-verklaring indien de aanvrager een mkb-onderneming is;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • d. de doelgroep waartoe de gebruikers van de laadinfrastructuur behoren;

    • e. de postcode van de locatie waar de laadinfrastructuur is aangelegd;

    • f. een factuur voor de aanleg van de laadstations, voorzien van merk, type en specificaties van de laadstations, waaruit het aantal laadpunten, het vermogen aan het laadpunt en het vermogen van elk laadstation blijkt en waaruit blijkt op welke datum de installatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd;

    • g. de-minimisverklaring;

    • h. een document waaruit blijkt dat de laadinfrastructuur permanent met het internet is verbonden en waarbij de communicatie volgens het Open Charge Point Protocol versie 1.6 of hoger verloopt teneinde sturing van het laden mogelijk te maken; en

    • i. hoogte van de gemelde in aanmerking komende investeringskosten op grond van de MIA.

Artikel 2.3.12. Aanvraag aanleg laadinfrastructuur vanaf € 25.000

  • 1 Indien de aangevraagde subsidie ten minste € 25.000 bedraagt, bevat een aanvraag tot subsidieverlening voor de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel b, naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het bankrekeningnummer;

    • b. een mkb-verklaring indien de aanvrager een mkb-onderneming is;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • d. de doelgroep waartoe de gebruikers van de laadinfrastructuur behoren;

    • e. de postcode van de locatie waar de laadinfrastructuur wordt aangelegd;

    • f. een contract met de netbeheerder dat de voorziene netcapaciteit dekt;

    • g. een offerte met merk, type en specificaties van de laadstations en met de installatiekosten waaruit het aantal laadpunten, het vermogen aan het laadpunt en het vermogen van elk laadstation blijkt en waaruit blijkt dat:

      • i. het laadsysteem permanent met het internet is verbonden en waarbij de communicatie volgens het Open Charge Point Protocol versie 1.6 of hoger verloopt teneinde sturing van het laden mogelijk te maken; en

      • ii. het project gelet op de realisatiedatum uiterlijk 24 maanden na de verlening kan worden afgerond;

    • h. hoogte van het bedrag van eventuele reeds aangevraagde of ontvangen subsidies van een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie voor de aanleg van laadinfrastructuur op dezelfde locatie.

  • 2 In afwijking van eerste lid, onderdeel f, overlegt de aanvrager een capaciteitsberekening waarin wordt aangetoond dat de benodigde netcapaciteit binnen 24 maanden na de verlening gerealiseerd wordt, indien de benodigde netcapaciteit meer dan 50% is van het maximaal beschikbare vermogen op de huidige aansluiting, zoals blijkt uit het contract bedoeld in het eerste lid, onderdeel f.

  • 3 In aanvulling op eerste lid bevat de aanvraag voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.3.3, vierde lid:

    • a. een document waaruit blijkt dat de benodigde netcapaciteit voor de te realiseren laadstations meer dan 50% is van het gecontracteerde transportvermogen dat blijkt uit het contract bedoeld in het eerste lid, onderdeel f;

    • b. een offerte met opslagcapaciteit, vermogen en C-waarde van de stationaire batterij, waaruit tevens blijkt dat de batterij communiceert met het laadstation waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.3.13. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onder a, indien de adviseur tot dezelfde groep of onderneming behoort als de aanvrager.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie voor activiteiten bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onder b, indien de te verstrekken subsidie lager is dan € 2.500.

Artikel 2.3.14. Subsidieverstrekking

  • 1 De subsidie wordt direct vastgesteld indien de subsidieverlening minder dan € 25.000 bedraagt.

  • 2 Op grond van artikel 16 van het Kaderbesluit zijn de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing op subsidies van € 125.000 of meer.

Artikel 2.3.15. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 In aanvulling op artikel 17 van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. binnen 24 maanden na de subsidieverlening het project af te ronden en de laadinfrastructuur in gebruik te nemen;

    • b. gedurende ten minste 24 maanden na vaststelling van de subsidie de laadinfrastructuur in te zetten als private laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen die niet te allen tijde voor het publiek toegankelijk is.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3, vierde lid, verplicht gedurende ten minste 24 aaneengesloten maanden na vaststelling van de subsidie de stationaire batterij, zonder overdracht aan derden, in eigendom te hebben en deze in te zetten ten behoeve van de laadinfrastructuur bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.3.16. Voorschot

Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, verstrekt de Minister gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening een voorschot van 50 procent van het totaal verleende bedrag.

Artikel 2.3.17. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Een subsidieontvanger kan bij de Minister een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 De subsidieontvanger kan bij de Minister een eenmalig verzoek doen tot uitstel van ten hoogste 12 maanden van de indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien hij kan aantonen dat de benodigde tijd voor de realisatie van de laadinfrastructuur langer is dan de periode, genoemd in artikel 2.3.15.

Artikel 2.3.17a. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

  • 2 Het terug te vorderen bedrag wordt bepaald door de subsidie te verminderen met 1/24e deel van het verstrekte subsidiebedrag, vermenigvuldigd met het aantal volledige maanden waarin niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 2.3.15, eerste lid, onderdeel b, of tweede lid.

Artikel 2.3.18. Staatssteun

  • 2 Subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, onderdeel b, of vierde lid, wordt:

    • a. verleend op basis van de de-minimisverordening indien de aangevraagde subsidie minder dan € 25.000 bedraagt;

    • b. in andere gevallen verleend op basis van artikel 36bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.4. Emissieloze touringcars

Artikel 2.4.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • concessiehouder: vergunninghoudende vervoerder als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, van een concessie voor openbaar busvervoer;

  • emissieloos: emissieloos als bedoeld in artikel 86c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • emissieloze touringcar: emissieloos batterij-elektrisch motorvoertuig dat blijkens het kentekenregister of een aantekening op het kentekenbewijs is goedgekeurd voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;

  • kleine onderneming: kleine onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • middelgrote onderneming: mkb-onderneming die niet kwalificeert als kleine onderneming;

  • nieuwe emissieloze touringcar: emissieloze touringcar waarvan, blijkens vermelding in het kentekenregister, de datum eerste toelating, de datum eerste inschrijving in Nederland en de datum tenaamstelling, gelijk zijn;

  • offerte: formeel, schriftelijk, aanbod tot het sluiten van een overeenkomst voor de aanschaf van een nieuwe emissieloze touringcar, opgesteld op verzoek van de aanvrager;

  • openbaar busvervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer met een bus volgens een dienstregeling.

Artikel 2.4.2. Doel van de subsidie

Deze paragraaf heeft tot doel het stimuleren van de aanschaf van nieuwe emissieloze touringcars door ondernemingen teneinde de emissie van CO2 en luchtverontreinigende stoffen te verminderen.

Artikel 2.4.3. Subsidiabele activiteiten

De minister kan aan een aanvrager subsidie verstrekken voor de aanschaf van één of meerdere nieuwe emissieloze touringcars van categorie M3.

Artikel 2.4.4. Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a. een concessiehouder;

  • b. een andere onderneming die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en die een vestiging in Nederland heeft.

Artikel 2.4.5. Subsidiabele kosten

De kosten die op grond van artikel 36ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking komen, zijn subsidiabel.

Artikel 2.4.6. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 30% van de op grond van artikel 36ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking komende kosten, tot een maximum van € 90.000 per emissieloze touringcar.

  • 2 De steunintensiteit bedoeld in het eerste lid wordt:

    • a. met 20 procentpunten verhoogd voor subsidie aan een middelgrote onderneming, tot een maximum van € 150.000 per emissieloze touringcar;

    • b. met 30 procentpunten verhoogd voor subsidie aan een kleine onderneming, tot een maximum van € 180.000 per emissieloze touringcar.

  • 3 Onverminderd artikel 5 van het Kaderbesluit wordt de overschrijding in mindering gebracht op het subsidiebedrag wanneer het subsidiebedrag, bedoeld in het eerste of tweede lid, de maximale steunruimte van de algemene groepsvrijstellingsverordening overschrijdt.

Artikel 2.4.7. Subsidieplafond en wijze van verdelen

  • 3 Indien een subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid voor dat jaar ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de voor dat jaar onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het tweede lid.

  • 4 Indien een subsidieplafond als bedoeld in het tweede lid voor dat jaar ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de voor dat jaar onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het eerste lid.

  • 5 De minister stelt het subsidieplafond vast voor de jaren na 2025 en geeft hiervan kennis in de Staatscourant voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor het betreffende subsidieplafond wordt vastgesteld.

  • 6 De minister verdeelt de in de betreffende subsidieperiode beschikbare gelden op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.4.8. Aanvraagperiode

Een aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze regeling kan in 2025 van 11 februari 2025, 9.00 uur tot en met 30 mei 2025, 12.00 uur worden ingediend.

Artikel 2.4.9. Aanvraag

  • 1 Een aanvrager kan bij de minister een aanvraag om subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. contactgegevens van de contactpersoon van de aanvrager;

    • c. merk, type en handelsbenaming van de nieuwe emissieloze touringcar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. hoogte van het bedrag van eventuele reeds aangevraagde of ontvangen subsidies van een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie voor de aanschaf van een of meerdere nieuwe emissieloze touringcars;

    • e. kopie van de offerte, met inbegrip van de offerteprijs, voor de voorgenomen aanschaf van de nieuwe emissieloze touringcar;

    • f. een bewijs van minder dan zes maanden oud waaruit blijkt wat de prijs van het referentievoertuig is.

Artikel 2.4.10. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.3 beslist de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beslist de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. een emissieloze touringcar ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening al is tenaamgesteld;

    • b. aan de aanvrager, dan wel aan aanvragers die tot eenzelfde groep behoren, op grond van deze regeling reeds voor de aanschaf van:

    • c. de te verstrekken subsidie lager is dan € 25.000.

Artikel 2.4.11. Subsidieverstrekking

Op grond van artikel 16 van het Kaderbesluit zijn de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing op subsidies van € 125.000 of meer.

Artikel 2.4.12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 17 en 18 van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de minister van gewijzigde omstandigheden of wijziging van gegevens die van belang zijn in verband met de subsidieverstrekking op grond van deze regeling;

    • b. medewerking te verlenen aan de controle op de uitvoering van de verplichtingen die zijn gesteld in deze regeling en de beschikking;

    • c. de nieuwe emissieloze touringcar waarvoor subsidie is verleend op zijn naam te stellen of een verstrekkingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement op zijn naam te registreren in het kentekenregister; en

    • d. er zorg voor te dragen dat de nieuwe emissieloze touringcar gedurende vier jaar vanaf de datum van de eerste inschrijving en tenaamstelling, of registratie van het verstrekkingsvoorbehoud bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement, ononderbroken op zijn naam is gesteld of een verstrekkingsvoorbehoud op zijn naam is geregistreerd in het kentekenregister.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, geldt niet indien de subsidieontvanger de nieuwe emissieloze touringcar vervangt door een andere nieuwe emissieloze touringcar die ook in aanmerking zou zijn gekomen voor subsidie op grond van deze regeling en dit andere voertuig gedurende de nog resterende termijn van de periode, genoemd in het eerste lid, onderdeel d, op zijn naam is gesteld of middels een verstrekkingsvoorbehoud op zijn naam is geregistreerd.

  • 3 De uitzondering van het tweede lid geldt niet wanneer de subsidieontvanger voor de vervangende nieuwe emissieloze touringcar subsidie aanvraagt.

  • 4 Indien de nieuwe emissieloze touringcar wordt vervangen door een andere nieuwe emissieloze touringcar als bedoeld in het tweede lid, is de subsidieontvanger verplicht om gedurende de in dat lid bedoelde resterende termijn te beschikken over de overeenkomst tot aanschaf van de vervangende nieuwe emissieloze touringcar.

Artikel 2.4.13. Voorschot

Gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening wordt 70% van het subsidiebedrag als voorschot verstrekt.

Artikel 2.4.14. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Een aanvrager kan bij de minister een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 De aanvraag tot subsidievaststelling kan worden ingediend tot uiterlijk 12 maanden na de datum van verlening van de subsidie.

  • 3 De aanvrager kan bij RVO een verzoek doen tot uitstel van maximaal 12 maanden van de indiening van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, indien hij kan aantonen dat de levertijd van de nieuwe emissieloze touringcar langer is dan de periode, genoemd in het tweede lid.

  • 4 Onverminderd artikel 24 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.4.3, in elk geval de volgende gegevens:

    • a. het kenteken van de nieuwe emissieloze touringcar dat is vermeld in de overeenkomst; en

    • b. de gespecificeerde factuur tot betaling.

Artikel 2.4.15. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

  • 1 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.4.12, eerste lid, onderdeel d, kan de minister de vaststelling van de subsidie wijzigen en het onverschuldigd betaalde deel van de subsidie terugvorderen.

  • 2 Het terug te vorderen bedrag wordt bepaald door de subsidie te verminderen met 1/48e van het verstrekte subsidiebedrag vermenigvuldigd met het aantal volledige maanden waarin niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 2.4.12, eerste lid, onderdeel d.

Hoofstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 3.1. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2024 en vervalt met ingang van 1 juli 2029, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor de laatstgenoemde datum zijn aangevraagd.

Artikel 3.2. Evaluatie

De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van deze regeling uitgevoerde activiteiten, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 3.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

M.G.J. Harbers

Bijlage 1. bij artikel 2.1.1 en artikel 2.1.8, zevende en achtste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

Stedelijke knooppunten: de hieronder opgenomen gemeenten plus maximaal 10 rijkilometers vanaf de gemeentegrens

Waterstoftankstation operationeel dat voldoet aan de eisen genoemd in artikel 2.1.10, derde lid, onderdeel h en onderdeel i, dan wel op grond van paragraaf 2.1 subsidie verleend voor de aanleg van een waterstoftankstation

gemeente Alkmaar

X

gemeente Almere

 

gemeente Amersfoort

X

gemeente Amsterdam

X

gemeente Apeldoorn

 

gemeente Arnhem

X

gemeente Breda

X

gemeente Den Bosch

 

gemeente Den Haag

 

gemeente Dordrecht

 

gemeente Eindhoven

X

gemeente Emmen

 

gemeente Enschede

 

gemeente Groningen

X

gemeente Haarlem

X

gemeente Leeuwarden

 

gemeente Leiden

 

gemeente Maastricht

 

gemeente Middelburg

 

gemeente Nijmegen

X

gemeente Rotterdam

X

gemeente Tilburg

 

gemeente Utrecht

X

gemeente Venlo

X

gemeente Zoetermeer

 

gemeente Zwolle

 

Bijlage 2. bij artikel 2.1.8, derde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

Punten ten behoeve van de criteria genoemd in het eerste lid:

criterium

invulling

score

a: inzet financiële middelen

A/B(=x*y): A. gevraagd subsidiebedrag gedeeld door B. (=x. dagcapaciteit als bedoeld in artikel 2.1.10, derde lid onder b, * y. aantal tankpunten)

De uitkomst van de invulling delen door 20. Dit getal wordt als percentage in mindering gebracht op de maximale score van 70 punten

b. fase vergunningaanvraag

vergunning is aangevraagd

1 punt

 

vergunning is verleend

5 punten

 

vergunning is onherroepelijk

10 punten

c. dagcapaciteit en opschaalbaarheid

Dagcapaciteit van 1.000 kg, of vergunning daarvoor aanwezig

6 punten

 

Dagcapaciteit van 1.500 kg, of vergunning daarvoor aanwezig

8 punten

 

Dagcapaciteit van 2.000 kg of meer, of vergunning daarvoor aanwezig

10 punten

d. aantal onafhankelijk van elkaar werkende tankpunten

Twee onafhankelijk van elkaar werkende tankpunten

5 punten

 

Drie of meer onafhankelijk van elkaar werkende tankpunten

10 punten

Punten ten behoeve van het criterium genoemd in het tweede lid:

criterium

invulling

inzet financiële middelen

100 -/- (gevraagd percentage van het maximale subsidiebedrag)

Bijlage 3. bij artikel 2.1.10, derde lid, onderdeel c, en achtste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

voertuigtype

verbruik per dag op basis van 365 d/j

N1

3 kg/d

N2

8,2 kg/d

N3 gewicht < 30 ton

15 kg/d

N3 gewicht vanaf 30 ton

25 kg/d

M1

3,5 kg/d

M2

6,6 kg/d

M3

21 kg/d

Bijlage 4. bij artikel 2.2.10, tweede lid, en artikel 2.2.7, derde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

Bijlage 272154.png

De tweecijferige postcode betreft de eerste twee cijfers van de postcode

Bijlage 5. bij artikel 2.3.6, tweede lid, van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit

Categorie

Basisbedrag

maximumsubsidie groot

maximumsubsidie mkb

AC laadstation met een vermogen vanaf 11 kW

€ 2.000

€ 400

€ 800

AC laadstation duopaal

€ 4.000

€ 800

€ 1.600

AC laadstation met een vermogen vanaf 43 kW

€ 4.400

€ 880

€ 1.760

DC laadstation met een vermogen vanaf 20 kW

€ 9.750

€ 1.950

€ 3.900

DC laadstation met een vermogen vanaf 50 kW

€ 24.400

€ 4.880

€ 9.760

DC laadstation met een vermogen vanaf 150 kW

€ 61.000

€ 12.200

€ 24.400

DC laadstation met een vermogen vanaf 225 kW

€ 77.500

€ 15.500

€ 31.000

DC laadstation met een vermogen vanaf 350 kW

€ 93.000

€ 18.600

€ 37.200

DC laadstation met een vermogen vanaf 600 kW

€ 153.000

€ 30.600

nvt