Als een houdstermaatschappij een wezenlijke functie vervult voor de door een groep
                                          gezamenlijk gedreven onderneming, zijn deelnemingen gehouden in het kader van deze
                                          functie geen beleggingen voor de beleggingstoets van artikel 20a, vierde lid, aanhef, en artikel 20a, zesde lid. Dit kan worden afgeleid uit het arrest van de Hoge Raad
                                          van 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5550, r.o. 3.3:
                                       
                                       
                                          ‘Het Hof heeft (...) geoordeeld dat de activiteiten van de Groep tezamen en in vereniging
                                             naar hun aard moeten worden beschouwd als het drijven van een onderneming (...) Het
                                             Hof heeft aan deze oordelen de conclusie verbonden dat belanghebbende een onderneming
                                             dreef, kennelijk omdat belanghebbende ten dienste van de bedrijfsuitoefening van de
                                             Groep een wezenlijke functie vervulde. Dit oordeel van het Hof geeft geen blijk van
                                             een onjuiste rechtsopvatting.’
                                          
                                       
                                       Dit arrest is weliswaar gewezen voor de voorganger van het huidige artikel 20a, te weten artikel 20, vijfde lid (oud), Wet Vpb 1969, maar gezien de sterke verwantschap tussen beide bepalingen acht ik deze jurisprudentie
                                          ook van belang voor de toepassing van artikel 20a.
                                       
                                       Ook latere uitlatingen van de wetgever steunen de opvatting dat voor de beleggingstoets
                                          van het vierde lid, aanhef, en het zesde lid, van artikel 20a geen sprake is van een belegging bij een bezit in dienst van de bedrijfsuitoefening
                                          van een groep.
                                       
                                       Zie Kamerstukken I 2018/19, 34 959, D, p. 15:
                                       
                                       
                                          ‘Ook hetgeen is opgemerkt in de wetgeschiedenis bij de Overige fiscale maatregelen
                                             2010 met betrekking tot artikel 13, negende lid, Wet Vpb 1969 (niet als belegging
                                             gehouden deelneming) kan van belang zijn voor de interpretatie ten behoeve van de
                                             toepassing van de beleggingstoets bij artikel 20a Wet Vpb 1969.’
                                          
                                       
                                       De opmerking, waar door de wetgever naar verwezen wordt, luidt (met door mij aangebrachte
                                          vetdruk):
                                       
                                       
                                          ‘Ook indien de belastingplichtige een houdstervennootschap is die een wezenlijke functie vervult ten dienste van de bedrijfsuitoefening van een groep, zal deze het belang
                                             niet als belegging houden.’
                                          
                                       
                                       (Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, p. 59)
                                       
                                       Bij de beoordeling of een houdstermaatschappij een wezenlijke functie vervult in dienst
                                          van de bedrijfsuitoefening van de groep waartoe zij behoort, rijst in de praktijk
                                          herhaaldelijk de vraag of hiervoor noodzakelijk is dat de houdstermaatschappij zelf
                                          feitelijk werkzaamheden verricht. Mijn antwoord hierop is dat een houdstermaatschappij
                                          die een schakelfunctie vervult in de juridische structuur van de door de groep waartoe
                                          zij behoort gezamenlijk gedreven materiële onderneming, een wezenlijke functie vervult
                                          in dienst van die gezamenlijke onderneming. Ook voor een dergelijke zogenoemde passieve
                                          houdstermaatschappij is voor de beleggingstoets van de aanhef van artikel 20a, vierde lid, de functie van het belang in de dochtermaatschappijen dus niet die van belegging,
                                          maar staat het bezit in dienst van een materiële (groeps)onderneming.