1. Achtergrond
Nederland wil graag bijdragen aan het versnellen van duurzame (economische) ontwikkeling
en werkgelegenheid door het stimuleren van ondernemerschap over de gehele wereld,
met een bijzondere focus op jongeren in ontwikkelingslanden. Jeugdwerkgelegenheid
en jong ondernemerschap zijn bijzondere prioriteiten in het ontwikkelingsbeleid van
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna de Minister) en de zogeheten ‘Youth at Heart’ strategie. Jonge ondernemers hebben de kracht en vindingrijkheid om concrete oplossingen
voor lokale maatschappelijke uitdagingen te ontwikkelen. Dit kan werkgelegenheid en
innovatie stimuleren. Dit wordt ook erkend in resolutie 73/225 ('Entrepreneurship
for sustainable development'), aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 december 2018,
die de centrale rol van ondernemerschap binnen duurzame ontwikkeling benadrukt en
erkent dat ondernemerschap duurzame economische groei bevordert via onder meer de
creatie van eerlijke en waardige banen, duurzame landbouw en het stimuleren van innovatie.
Startups in Afrika, het Midden-Oosten en Azië hebben ondersteuning nodig op zowel
kennis- als financieringsgebied, om innovaties te ontwikkelen en op te schalen. Met
name in de pre-commerciële fase van een innovatietraject (Ideation, Research and Development,
en Proof of Concept), waarin het idee getest en een prototype ontwikkeld wordt, is
beperkt financiering aanwezig. Vaak is het voor ondernemers in ontwikkelingslanden
onmogelijk om het voor deze fase benodigde kapitaal aan te trekken. Dit komt mede
door het onaantrekkelijke risicoprofiel en de hoge rente op leningen bij lokale banken.
In deze fase moeten ondernemingen worden ondersteund om de zogenoemde pioneer gap
te overbruggen om vervolgens te kunnen groeien.
Gezien de ruime ervaring van Nederland op het gebied van ondernemerschap, is Nederland
goed gepositioneerd om deze uitdagingen te helpen aanpakken en jonge ondernemers te
ondersteunen in het opzetten en laten groeien van hun eigen onderneming.
Daarom heeft de Minister, als aanvulling op het bestaande Orange Corners incubatie-/acceleratiecomponent
(OCIAC) dat jonge ondernemers toegang geeft tot trainingen, netwerken en faciliteiten om
hun onderneming te starten of op te schalen, het subsidieprogramma Orange Corners
Innovation Fund (hierna: subsidieprogramma) gelanceerd. Orange Corners Innovation
Fund is als pilot gestart in 2019 en is sinds 2021 een subsidieprogramma. Gebleken
is dat het verstrekken van vroege financiering tegen soepele voorwaarden leidt tot
groei van ondernemingen en een toename van banen. Deze positieve impact maakt dat
de Minister dit initiatief wil voortzetten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de geleerde
lessen gedurende de afgelopen jaren: Er zal meer aandacht gegeven worden aan het verbeteren
van de investment readiness van deelnemende ondernemingen en het verkrijgen van (commerciële)
vervolgfinanciering.
Het subsidieprogramma richt zich op de ondersteuning van startups die zich in de eerste
fase van een innovatietraject bevinden. De ondersteuning zal plaatsvinden in de landen
waar een OCIAC actief is en in Tunesië. Per doellocatie zal op basis van specifieke
wensen en behoeften maatwerk voor de deelnemende startups worden geleverd.
De voor het subsidieprogramma beschikbaar gestelde middelen zijn bestemd om een subsidie
te verlenen aan aanvragers die met deze subsidie een fonds opzetten (fondsmanagers)
om startups financieel te ondersteunen bij hun capaciteits- en kennisopbouw.
2. Uitvoerder
De Minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de RVO, agentschap
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal het subsidieprogramma
uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
3. Begrippen
In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:
-
•
Aanvrager: een lokale onderneming, lokale maatschappelijke organisatie of een penvoerder;
-
•
Doellocatie: landen, dan wel regio’s in een land, waar activiteiten plaatsvinden die in het kader
van het subsidieprogramma worden georganiseerd;
-
•
Ideation: de fase waarin een startende ondernemer komt tot een verdere verfijning van het eerste
ruwe businessidee;
-
•
Investment readiness: het vermogen van een onderneming om de specifieke behoeften en verwachtingen van
investeerders te begrijpen en eraan te voldoen;
-
•
Lokale maatschappelijke organisatie: een in een doellocatie gevestigde, niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie
statutair of feitelijk verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend
over rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht. De organisatie is niet
door een overheidsinstantie opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie
geheel verzelfstandigd. De organisatie is ook als zodanig geregistreerd in de doellocatie
waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;
-
•
Lokale onderneming: een in een doellocatie gevestigde organisatie, niet zijnde een maatschappelijke organisatie,
beschikkend over private rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht, die
economische activiteiten uitvoert. Een economische activiteit is het aanbieden van
goederen of diensten op een economische markt. De organisatie heeft een registratie
in de doellocatie waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;
-
•
Minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
-
•
Penvoerder: de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie
aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger
en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor
de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening
verbonden verplichtingen;
-
•
Pioneer Gap: een kloof van de vroegste fase van een onderneming tussen het bouwen van een eerste
prototype en tot het bereiken van impact op schaal, waarin het voor veel investeerders
niet interessant is om te investeren in het bedrijf;
-
•
Proof of Concept: een realisatie van een bepaalde methode of idee om de haalbaarheid ervan aan te tonen,
of een demonstratie met als doel te verifiëren dat een concept of theorie potentieel
heeft;
-
•
Samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband
bestaande uit partners met eigen private rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering
van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een
zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen
levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt;
-
•
Startups: niet-beursgenoteerde ondernemingen die nog geen 5 jaar bestaan en innovatieve ondernemingsactiviteiten
ontplooien; daaronder wordt verstaan vernieuwende producten of diensten ontwikkelen
of leveren in de doellocatie welke gericht zijn op het leveren van een bijdrage aan
het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s);
-
•
Theory of change: een model dat weergeeft hoe een interventie tot de beoogde verandering leidt.
4. Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030
4.1. Doel
Het subsidieprogramma heeft op de korte termijn als doel om:
-
1. Jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië te stimuleren om innovatieve
oplossingen voor lokale maatschappelijke uitdagingen te vertalen naar succesvolle
ondernemingen.
-
2. Jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië in staat te stellen om hun
onderneming op te schalen en banen te creëren.
-
3. Jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië in staat te stellen om (commerciële)
vervolgfinanciering aan te trekken.
Op de lange termijn heeft het subsidieprogramma als doel om jonge ondernemers in Afrika,
het Midden-Oosten en Azië in staat te stellen om op te schalen, banen te creëren,
het lokale ondernemerschapsecosysteem te versterken en bij te dragen aan het oplossen
van lokale maatschappelijke vraagstukken.
4.2. Doelgroep
Het subsidieprogramma is gericht op financiering van activiteiten in Ivoorkust, Ghana,
Marokko, Nigeria, Senegal, Centraal Irak, de Koerdische Regio in Irak, Soedan en Mozambique.
En in de nieuwe doellocaties Algerije, Angola, Bangladesh, Burundi, Democratische
Republiek Congo, Egypte, Jordanië, Mali, de Palestijnse Gebieden, Tunesië, Zuid-Afrika
en Zuid-Soedan.
Op de website van OCIAC is meer informatie te vinden over de specifieke regio’s in de doellocaties.
De uiteindelijke doelgroep in deze doellocaties zijn startups met een innovatief ondernemingsplan die, bij voorkeur, deel hebben genomen aan een onderdeel van het OCIAC. Alle via
het subsidieprogramma ondersteunde activiteiten dienen bij te dragen aan het verbeteren
van het lokale ondernemerschapsklimaat.
4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
Voor subsidie in het kader van het subsidieprogramma kunnen in aanmerking komen:
-
• een lokale onderneming;
-
• een lokale maatschappelijke organisatie;
-
• een samenwerkingsverband bestaande uit twee of meer lokale ondernemingen of lokale
maatschappelijke organisaties of een samenwerkingsverband bestaande uit één of meer
lokale ondernemingen of lokale maatschappelijke organisaties en één of meer internationale
ondernemingen of maatschappelijke organisaties, namens welke een penvoerder de subsidie
aanvraagt.
Indien er sprake is van een samenwerkingsverband dan geldt:
-
– Alle partners moeten noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
-
– Het samenwerkingsverband moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
-
– De partners van het samenwerkingsverband moeten een integriteitsbeleid hebben vastgesteld.
De partners moeten tevens procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling
te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures
zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele
misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop
de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen ingeschakelde partijen,
zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen
zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures
zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
Een internationale onderneming onderscheidt zich van een lokale onderneming door:
-
– dat deze in meerdere landen geregistreerd of werkzaam is;
-
– het netwerk waarover deze beschikt, waarbij dit niet alleen lokale ondernemingen betreft;
-
– de additionele kennis en expertise waarover deze beschikt ten opzichte van een lokale
onderneming, zoals bijvoorbeeld (meer of betere) kennis over internationale financieringsmogelijkheden
of -vereisten, betere toegang tot internationale markten;
-
– het laten uitvoeren van de administratie door het internationaal gevestigde hoofdkantoor.
De volgende eisen worden gesteld aan de aanvrager.
De aanvrager:
-
• is in het bezit van een wettelijke accreditatie voor het verstrekken van leningen,
afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit in de doellocatie;
-
• heeft ervaring met het managen van een investeringsfonds;
-
• beschikt over alle bijbehorende (administratieve en regelgevende) infrastructuur en
heeft ervaring met impactmanagement en -meting;
-
• is in staat tot adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid met
betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen;
-
• is in staat een risicoanalyse, waarin context-, uitvoerings- en IMVO-risico’s in kaart zijn gebracht te volgen en waar nodig maatregelen te nemen om de
belangrijkste risico’s te mitigeren;
-
• toont aan dat er een integriteitsbeleid is vastgesteld en dat er procedures zijn ingevoerd
om aan dat beleid invulling te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid
en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder
begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden, bij de uitvoering van
de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft en de door hem ingeschakelde partijen,
zoveel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen
zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures
zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
Ten aanzien van de aanvrager die in het kader van het subsidieprogramma subsidie verleend
krijgt voor activiteiten in Marokko geldt dat de Marokkaanse autoriteiten (specifiek
het Ministerie van Buitenlandse Zaken) hierover geïnformeerd zullen worden. Deze informatie
betreft de naam van de organisatie, de doelstellingen van het subsidieprogramma en
de looptijd van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.
4.4. Adviestraject
Voordat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend dient een verplicht adviestraject
te worden doorlopen aan de hand van een daartoe ingediende quick scan. Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur. De uitkomst van het
adviestraject is niet bindend. Het staat de aanvrager vrij om na het advies wel of
niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de aanvrager vervolgens besluit om een
aanvraag in te dienen, is en blijft het de verantwoordelijkheid van de aanvrager om
aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen is voldaan.
Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan drie weken is gemoeid,
kunnen quick scans niet later worden ingediend dan drie weken voor sluiting van de
aanvraagtermijn van een openstelling.
4.5. Subsidiabele activiteiten
Voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma komen de volgende activiteiten
in aanmerking.
Verstrekking van financiering via track I en track II
Track I-activiteiten betreffen ondersteuning van deelnemers aan het OCIAC (incubatees)
of, in het geval van het ontbreken van een OCIAC in de betreffende doellocatie, een
ander relevant incubatie-/acceleratie programma. Ondersteuning kan zich richten op
het starten en opbouwen van een onderneming. Het gaat bijvoorbeeld om het verstrekken
van financiering voor bedrijfsregistratie, het ontwikkelen van een prototype of nieuwe
producten en diensten, het inschakelen van derden en andere middelen benodigd om tot
innovatieve en duurzame ondernemingen te komen. Gedurende Track I kan tevens ondersteuning
geboden worden ter voorbereiding op de selectie voor Track II. Track I kent een looptijd
die gelijk is aan het incubatie-/acceleratieprogramma in de doellocatie (gemiddeld
6 maanden). Track I financiering bestaat uit een gift van maximaal € 5.000,– voor
elke individuele ondernemer.
Track II-activiteiten betreffen verdere ondersteuning van de meest veelbelovende ondernemingen
die bij voorkeur de activiteiten uit Track I hebben doorlopen. Deze ondernemingen
worden geselecteerd tijdens een of meerdere selectiedagen. Deze ondernemingen krijgen
toegang tot een groter kapitaal. Het kapitaal kan opgebouwd worden uit een deel lening
(al dan niet rentedragend) en/of een gift. De opbouw van het kapitaal is afhankelijk
van de lokale context maar mag niet hoger zijn dan € 50.000,– per individuele ondernemer.
Het kapitaal zal aan de ondernemer uitgekeerd worden in verschillende tranches op
basis van vooraf afgestemde Key Performance Indicators (KPI’s). De subsidieaanvrager
ontwikkelt hiervoor een uitvoeringsplan en selectieproces.
Technische assistentie ter bevordering investment readiness
In de praktijk blijkt dat ondanks deelname aan incubatie- of acceleratieprogramma’s
de geselecteerde ondernemers nog altijd niet in staat zijn om te voldoen aan alle
eisen voor een commerciële lening. Door middel van additionele training, coaching
en mentoring kan de investment readiness worden vergroot. Deze technische assistentie
zal gebaseerd worden op een needs assessment en afgestemd moeten worden met het OCIAC.
Netwerkondersteuning en vervolgfinanciering
Een aantal jonge ondernemers zal vervolgfinanciering nodig hebben om de onderneming
verder te laten groeien. Er kunnen daarom activiteiten worden georganiseerd om ondernemers
in contact te brengen met (internationale) investeerders. Dit kunnen bijvoorbeeld
angel investeerders zijn, Venture Capital funds, commerciële banken of andere relevante
partijen. Daarbij zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht met andere programma’s
en fondsen die worden gefinancierd door de Nederlandse overheid. Daarnaast ligt er
een kans om de toegang tot markten te verbeteren door jonge ondernemers uit verschillende
doellocaties actief met elkaar in contact te brengen.
In ieder geval niet subsidiabel zijn activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een
subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken wordt ontvangen.
4.6. Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten een looptijd hebben van minimaal
6 jaar en uiterlijk op 31 december 2030 afgerond zijn. De activiteiten moeten starten
binnen 4 maanden na subsidieverlening en dienen zoveel mogelijk parallel te lopen
aan de uitvoer van het OCIAC in de doellocatie.
4.7. Omvang van de subsidie
De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 95% van de subsidiabele kosten tot een
maximum van € 2.200.000. De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan
€ 1.800.000.
Het voorgaande betekent dat de eigen bijdrage minimaal 5% van de subsidiabele kosten
moet zijn. Dit kan na afloop van de looptijd van de activiteiten verrekend worden
met (een deel) van de terugbetaalde leningen in Track II (zie paragraaf 5.1).
5. Subsidiabele kosten
5.1. Uitgangspunten
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
– kosten moeten redelijk en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
– kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;
-
– kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;
-
– de interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
-
– kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;
-
– uit de activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidie,
bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies;
-
– opbrengsten uit terugbetaalde leningen kunnen verrekend worden met de eigen bijdrage
indien de middelen wederom besteed gaan worden aan activiteiten die bijdragen aan
het doel van het subsidieprogramma, en de subsidieontvanger hiervoor vooraf een verzoek
heeft ingediend.
5.2. Subsidiabele kosten
Subsidiabele kosten zijn de volgende door de aanvrager zelf te maken kosten:
-
a. De directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat de direct bij
de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van de activiteiten hebben
gemaakt, vermeerderd met een 50% opslag voor indirecte kosten. De directe loonkosten
zijn de bruto loonkosten, vermeerderd met de werkgeverslasten, de kosten van de secundaire
arbeidsvoorwaarden, emolumenten en uitkering na ontslag.
-
b. Afschrijvingskosten van activa gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag
voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend
met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.
-
c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld
door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de
subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.
-
d. Financieringskosten: het verstrekken van leningen en giften en de transactiekosten
die ermee samenhangen.
-
e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen
maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates van
de Verenigde Naties, geldend op de startdatum van de activiteiten.
Waarbij voor het soort activiteiten zoals opgenomen in paragraaf 4.5 in het bijzonder
geldt:
Kosten voor het verstrekken van financiering
-
– Fondsmanagement: hieronder vallen kosten van activiteiten zoals het organiseren van
bijeenkomsten, opstellen van jaarplannen, monitoren en rapporteren, en administratie.
-
– De fondsmanagementkosten mogen niet meer zijn dan 15% van de totale subsidiabele kosten.
-
– Monitoring en (externe) evaluatie tijdens de looptijd van de activiteiten.
Kosten voor technische assistentie en netwerkversterking
-
– Technische assistentie en netwerkversterking: hieronder vallen kosten van activiteiten
zoals het organiseren van bijeenkomsten en evenementen, het trainen van ondernemers,
het geven van mentorschap aan ondernemers.
-
– De kosten voor technische assistentie mogen niet minder zijn dan 10% en niet meer
dan 20% van de totale subsidiabele kosten.
-
– Instandhouding van (delen van) opgeleverde producten of diensten gedurende de looptijd
van de activiteiten.
5.3. Niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
-
– kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere
kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
-
– omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is;
-
– kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen groter dan 5% van de
totale subsidiabele kosten;
-
– kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
Voordat de aanvrager in het kader van het subsidieprogramma een aanvraag doet, dient
deze een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.4 (advies
naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend in de Engelse taal met gebruikmaking van een daartoe op
de website van RVO beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de daarin genoemde
bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
– Activiteitenplan, in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4 (met uitzondering
van 4.4). Dit plan bedraagt niet meer dan 25 pagina’s (lettertype verdana 9, regelafstand 1)
Onderdeel van het plan is een risicoanalyse, waarin context-, uitvoerings- en IMVO-risico’s in kaart zijn gebracht en maatregelen zijn opgenomen om de belangrijkste
risico’s te mitigeren;
-
– Bewijs van wettelijke accreditatie voor het verstrekken van leningen in de doellocatie;
-
– Begroting op basis van een door RVO op de website beschikbaar gesteld model, met daarbij
een liquiditeitsprognose;
-
– Een planning van de activiteiten;
-
– CV’s van het personeel van de aanvrager dat betrokken wordt bij de implementatie van
de activiteiten;
-
– De meest recente door een externe, onafhankelijke accountant gecontroleerde jaarrekening
over jaren T-1 en T-2. Indien er over één of beide jaren nog geen gecontroleerde jaarrekeningen
beschikbaar zijn, dan volstaat voor deze jaren een niet-gecontroleerde jaarrekening;
-
– Theory of Change, inclusief een monitoring- en effectmetingplan conform de richtlijnen
op de RVO website;
-
– Indien van toepassing een ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking
van de partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte
afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden
verplichtingen.
Tevens moet de aanvrager verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar
de OESO richtlijnen. Ook dient de aanvrager op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen
activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De aanvrager dient
te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven.
De aanvrager dient feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen
onverwijld te melden bij RVO. De aanvrager moet open staan voor verbetering als dat
wordt geïdentificeerd.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen; na de deadline voor het
indienen van aanvragen is een aanvulling niet meer mogelijk. Daarnaast geldt in het
algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van
(onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag
op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde
vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van het subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in het subsidieprogramma
zijn neergelegd.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens (in voldoende mate; minimaal
60 punten van de maximaal 100 totaal te behalen punten en ten minste 40% van het totaal
aantal punten per set van criteria) moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen
komen voor subsidie. Per doellocatie komt de aanvrager die het beste aan de criteria
voldoet als eerste in aanmerking voor subsidie, daarna de aanvrager die als tweede
in de beoordeling is geëindigd.
De volgende criteria zijn van toepassing, waarbij per set van criteria het maximale
aantal te behalen punten is aangegeven:
Beleidsbijdrage en impact (20 punten)
-
a. De mate waarin de activiteiten bijdragen aan het ontwikkelen en stimuleren van innovaties
in de lokale context.
-
b. De mate waarin de activiteiten aansluiten bij de lokale beleidsprioriteiten op het
gebied van private sector ontwikkeling van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden
in/behorende bij de betreffende doellocatie.
-
c. De mate waarin de activiteiten bijdragen aan het verbeteren van de kennis van de lokale
doelgroep en het verbeteren van de toegang tot financiering voor de lokale doelgroep.
-
d. De mate waarin de activiteiten additioneel zijn ten opzichte van andere bestaande
activiteiten gericht op het bieden van toegang tot financiering voor de lokale doelgroep.
Interventiestrategie/plan van aanpak (35 punten)
-
a. De mate waarin de binnen de activiteiten vormgegeven interventie is gebaseerd op een
gedegen en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
-
b. De mate waarin er een gedegen plan is voor monitoring, effectmeting en leren van de
activiteiten.
-
c. De mate waarin er een gedegen plan is voor de afstemming met het OCIAC en/of andere
incubatie / acceleratie programma.
-
d. De mate waarin er een gedegen plan is voor de selectie van ondernemers uit het OCIAC
en/of andere incubatie / acceleratie programma.
-
e. De mate waarin er een gedegen plan is voor het verstrekken van Track I en Track II
kapitaal, het organiseren van Technical Assistance en het ondersteunen van de innovaties
in het verkrijgen van (commerciële) vervolg financiering.
-
f. De mate waarin er sprake is van een helder plan van aanpak rondom de coördinatie en
communicatie (intern en extern) over de activiteiten.
-
g. De mate waarin er gezocht wordt naar aansluiting op activiteiten vanuit de lokale
financiële sector en de mate waarin er een gedegen plan is om tot kennisuitwisseling
met dergelijke actoren te komen.
-
h. De mate waarin er sprake is van een duidelijke en duurzame lange termijn (business)
visie (exit strategie).
Investeringsmanagement (20 punten)
De mate waarin de aanvrager beschikt over de volgende ervaring of competenties:
-
– met het managen van een (investerings)fonds;
-
– met het doen van investeringen in startende ondernemingen;
-
– met impactmanagement en -meting;
-
– het hebben van een relevant netwerk;
-
– het begrip hebben van de lokale context;
-
– het hebben van aantoonbare affiniteit met investeren in innovatieve ondernemingen;
-
– het hebben van een solide reputatie als fondsmanager;
Financieel (15 punten)
IMVO en uitvoeringsrisico’s (10 punten)
In aanvulling op de randvoorwaarde dat de aanvrager moet voldoen aan de OESO-richtlijnen:
-
a. De mate waarin de aanvrager aantoont dat de activiteiten bijdragen aan IMVO en een
positieve bijdrage leveren aan milieu, arbeidsomstandigheden en land- en mensenrechten;
-
b. De mate waarin de belangrijkste IMVO risico’s in kaart zijn gebracht en er maatregelen
zijn geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren.
-
c. De mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate
risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter
controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Een referentieonderzoek
kan hier deel van uitmaken. Tevens kan door verificatie informatie die nodig is voor
een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts.
De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden worden altijd gevraagd deel te nemen
aan de beoordeling van de aanvragen, in het bijzonder de factoren betreffende de aansluiting
van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context.
8. Afwijzingsgronden
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde
in het subsidieprogramma of indien het beschikbare subsidiebudget ontoereikend is.
9. Toezicht
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie
waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid
en doelmatigheid.
10. Verplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de beschikking.
In de beschikking zal in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger
heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen
van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet
(geheel) kan uitvoeren. Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger
en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder-
of dwangarbeid bij deze organisaties eveneens onverwijld te melden bij RVO.
In de beschikking zal ook een inceptie periode van drie maanden worden opgenomen.
Deze periode dient om de samenwerking met de subsidieontvanger van het OCIAC af te
stemmen en waar nodig elementen aan te passen om duplicatie te voorkomen en synergie
te waarborgen. Aan het eind van deze drie maanden levert de subsidieontvanger een,
met de OCIAC subsidieontvanger, afgestemd plan van aanpak op voor de uitvoering van
de activiteiten.
In de rapportageverplichting zal onder meer worden opgenomen dat de subsidieontvanger
halverwege en na afloop van de periode van subsidiabele activiteiten een controle
door een onafhankelijke externe accountant dient te laten uitvoeren.
De subsidieontvanger zal ook worden gevraagd om een jaar na afloop van de activiteiten
een rapportage op te leveren over de voortgang van de ondersteunde ondernemers. Deze
rapportage zal door de RVO worden gebruikt om de duurzaamheid van het subsidieprogramma
te onderzoeken.
Omdat er grote waarde wordt gehecht aan adaptief programmeren hebben de subsidieontvangers
de mogelijkheid om gedurende de looptijd van de activiteiten het plan van aanpak aan
te passen indien er nieuwe inzichten of situaties voordoen. De subsidieontvanger zal
deze inzichten beschrijven in het jaarlijkse rapport en een wijzigingsverzoek indienen
wanneer zij elementen willen aanpassen.
Verder kan in de beschikking worden opgenomen dat het de verantwoordelijkheid van
de subsidieontvanger is om zich er van te verzekeren dat de organisaties of personen
met wie men wil samenwerken geen organisaties en/of personen zijn die op de internationale
EU- en VN- sanctielijsten staan. Deze zijn namelijk uitgesloten van financiering. Deze verplichting zal in voorkomend
geval zo worden vormgegeven dat de subsidieontvanger haar moet laten doorwerken in
afspraken met derden.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager te maken krijgt
is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden
met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van
de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat
het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 2,4% bedraagt.