Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen

Geraadpleegd op 31-10-2024.
Geldend van 09-02-2023 t/m heden

Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 10 november 2022, nr. 2022-0000598384, houdende vaststelling van regels voor het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering aan medeoverheden ter stimulering van het realiseren van flex- en transformatiewoningen (stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. betaalbare woonruimte:

  • b. college: college van burgemeester en wethouders;

  • c. flexwoning: bouwwerk ten behoeve van huisvesting van personen, geschikt voor verplaatsing en gebruik op een volgende locatie;

  • d. gemeenten: gemeenten, genoemd in de bijlage bij artikel 3;

  • e. minister: Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

  • f. ontheemde: persoon die vreemdeling is en tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022.

Artikel 2. Projecten

Onder een project wordt verstaan een project waarbij met flexwoningen of transformatieobjecten in betaalbare woonruimten voor onder andere ontheemden en statushouders wordt voorzien en waarbij:

  • a. die woonruimten aan de bestaande voorraad woonruimten worden toegevoegd en die gedurende ten minste tien jaar na voltooiing op een of, in het geval van flexwoningen, opvolgende locaties beschikbaar zijn;

  • b. de woonruimten bij de eerste verhuur of gebruik voor ten minste 30 procent voor ontheemden of statushouders bestemd zijn;

  • c. de woonruimten verhuurd zullen worden op basis van een schriftelijk huurcontract tussen huurder en verhuurder, dan wel om niet in gebruik gegeven worden;

  • d. er sprake is van een financieel tekort op het project, dat overblijft na een eventuele aanspraak op andere financiële regelingen vanuit ’s Rijks kas, en de bijdrage aantoonbaar bijdraagt en noodzakelijk is voor het realiseren van woonruimten voor ontheemden en statushouders.

Artikel 3. Specifieke uitkering

  • 1 De minister verstrekt een specifieke uitkering aan gemeenten voor het versneld realiseren van projecten als bedoeld in artikel 2.

  • 2 De specifieke uitkering bedraagt de in de bijlage per gemeente opgenomen bedragen.

  • 3 De gemeente besteedt de specifieke uitkering aan de in de beschikking opgenomen projecten.

  • 4 De minister kan op verzoek van het college toestaan dat de specifieke uitkering wordt besteed aan het versneld realiseren van andere projecten dan de projecten genoemd in de beschikking, voor zover die projecten tevens voldoen aan de eisen uit artikel 2.

  • 5 De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW die is verschuldigd over kosten voor de uitvoering van projecten, bedoeld in het eerste lid, voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 4. Verplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 3, vierde lid, dient de gemeente de eerste woonruimtes binnen 12 maanden op te leveren en het project binnen 24 maanden af te ronden.

  • 2 De termijnen genoemd in het eerste lid, kunnen door de minister met ten hoogste een jaar verlengd worden, na een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college.

  • 3 De gemeente besteedt de specifieke uitkering volledig uiterlijk op 31 december 2024.

  • 4 Indien de volledige besteding van de specifieke uitkering voor de datum, genoemd in het derde lid, niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 5. De uitkering

De uitkeringsbeschikking vermeldt de prestatie waaraan de bijdrage is gekoppeld. Dat omvat in ieder geval:

  • a. welke project(en) worden gerealiseerd, corresponderend met de over het project beschikbaar gestelde informatie, waarin bijvoorbeeld het woningbouwprogramma, de doelgroepen en de planning zijn opgenomen.

  • b. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering, en

  • c. de wijze waarop kan worden aangetoond dat de projecten zijn uitgevoerd.

Artikel 6. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 2 Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

H.M. de Jonge

Bijlage bij artikel 3 van de Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen

De specifiek uitkering bedraagt voor de gemeente:

Amersfoort: € 3.000.000;

Amsterdam: € 12.000.000;

Arnhem: € 1.800.000;

Samenwerking de Bevelanden: € 2.400.000;

Bloemendaal: € 1.080.000;

Breda: € 6.660.000;

Brielle: € 300.000;

Borne: € 72.000;

Bunschoten: € 360.000;

Den Haag: € 3.840.000;

Deventer: € 3.600.000;

Dinkelland: € 576.000;

Drimmelen: € 240.000;

Dronten: € 1.440.000;

Eemnes: € 480.000;

Eindhoven: € 6.480.000;

Enschede: € 2.292.000;

Goeree-Overflakkee: € 1.320.000;

Hengelo: € 1.032.000;

Hoekse Waard: € 1.440.000;

Houten: € 1.380.000;

IJsselstein: € 1.200.000;

Lansingerland: € 1.584.000;

Leidschendam-Voorburg: € 610.410;

Loon op Zand: € 720.000;

Middelburg: € 624.000;

Nijmegen: € 6.000.000;

Olst-Wijhe: € 912.000;

Ommen: € 600.000;

Rhenen: € 240.000;

Pekela: € 816.000;

Rijswijk: € 4.800.000;

Schagen: € 2.327.336;

’s-Hertogenbosch: € 2.988.000;

Soest: € 1.200.000

Staphorst: € 168.000;

Tilburg: € 5.100.000;

Utrecht: € 11.496.000;

Wierden: € 690.254;

Wijchen: € 972.000;

Wijk bij Duurstede: € 840.000;

Zaanstad: € 864.000;

Zwolle: € 3.456.000.