Zoals vermeld in paragraaf 2 is vrijstelling in bepaalde gevallen alleen mogelijk onder door mij te stellen voorwaarden.
                                       Bijlage 1 bij dit besluit bevat de voorwaarden die door mij in het algemeen hierbij worden
                                       gesteld.
                                    
                                    Hierna wordt een toelichting gegeven op deze voorwaarden.
                                    
                                    Als in de voorwaarden en de toelichting wordt verwezen naar artikel 13ca Wet Vpb 1969 wordt daarmee bedoeld de in artikel V van de Wet van 15 december 2005, Stb. 2005, 684 (Wet Vpb 1969-pakket 2006) opgenomen overgangsregeling op grond waarvan
                                       de wettekst van toepassing blijft zoals deze luidde op 31 december 2005 voor het terugnemen
                                       van afwaarderingsverliezen.
                                    
                                    Als in de voorwaarden en de toelichting wordt verwezen naar artikel 13c Wet Vpb 1969 wordt daarmee bedoeld de in artikel 33b, vijfde lid, Wet Vpb 1969 opgenomen overgangsregeling, op grond waarvan de wettekst zoals deze luidde op 31 december
                                       2011 van toepassing blijft op – kort gezegd – dan bestaande 13c-situaties.
                                    
                                    Voorwaarde 1: Vermogen dat verdwijnt of het bereik van de vennootschapsbelasting verlaat
                                    
                                    Als vermogen door de zuivere splitsing op houdt te bestaan, of het bereik van de vennootschapsbelasting
                                       verlaat, kan de vennootschapsbelasting niet worden doorgeschoven en is heffing niet
                                       verzekerd. De fiscale faciliteit is dan alleen mogelijk door toepassing van artikel 14a, derde lid, Wet Vpb 1969. Hierbij verzekert voorwaarde 1 de heffing door te verplichten tot belaste herwaardering
                                       van dat deel van het vermogen waarop de belastingclaim met de zuivere splitsing vervalt.
                                       In de voorwaarde worden ook nog enkele bijzondere situaties geregeld. Hierna volgt
                                       een toelichting op de werking van deze voorwaarde.
                                    
                                    Onderlinge schuldverhoudingen
                                    
                                    Onderlinge schuldverhoudingen verdwijnen door de zuivere splitsing als vordering en
                                       schuld door de zuivere splitsing bij de verkrijgende rechtspersoon samenkomen (schuldvermenging).
                                       Als bij de crediteur de vordering is afgewaardeerd ten laste van de winst verdwijnt
                                       met de schuldverhouding ook de mogelijkheid van belaste winstneming bij herstel van
                                       de debiteur. Voorwaarde 1, tweede lid, voorkomt dit claimverlies, door te bepalen
                                       dat – kort gezegd – de debiteur belast winst moet nemen tot het bedrag dat bij de
                                       crediteur is afgewaardeerd. Winstneming wordt bij de debiteur voorgeschreven (in plaats
                                       van bij de crediteur) omdat de kennelijk insolvabele debiteur in de regel zal beschikken
                                       over onverrekende verliezen waarmee de winstneming (indirect) kan worden verrekend.
                                       Krachtens de tweede volzin van het tweede lid blijft de verplichte afwaardering van
                                       de schuld achterwege bij samenloop met de artikelen 13b en 13ba Wet Vpb 1969. Ook deze artikelen richten zich tegen – kort gezegd – claimverlies bij afgewaardeerde
                                       vorderingen. Een vergelijkbare voorrangsregeling geldt bij de op dit punt met zuivere
                                       splitsing vergelijkbare situatie van voeging in een fiscale eenheid (artikel 15ab, zevende lid, Wet Vpb 1969).
                                    
                                    Voor de volledigheid wijs ik erop dat de waarde in het economische verkeer van een
                                       vordering ook hoger kan zijn dan de nominale waarde, bijvoorbeeld door een rente die
                                       hoger is dan de marktrente. Verdwijnt een dergelijke vordering door de splitsing dan
                                       moet deze overwaarde in de winst worden opgenomen, krachtens het eerste lid van voorwaarde
                                       1. Aansluitend bij deze (hogere) waardering door de crediteur stelt de debiteur zijn
                                       schuld op de gelijke waarde, krachtens het tweede lid van voorwaarde 1. Ook een hogere
                                       waarde van een verdwijnende vordering wordt door voorwaarde 1 dus afgerekend, zowel
                                       bij de crediteur als bij de debiteur.
                                    
                                    Samenloop met onzakelijke lening
                                    
                                    Voor de toepassing van voorwaarde 1 op een zogenoemde onzakelijke lening die door
                                       de splitsing verdwijnt geldt het volgende. Als de afwaardering van een schuldvordering
                                       het gevolg is van een onzakelijk debiteurenrisico, keur ik voor zover nodig goed dat
                                       het voordeel van de krachtens voorwaarde 1, tweede lid, verplichte afwaardering van
                                       de schuld bij de schuldenaar niet als voordeel uit bedrijfsuitoefening in aanmerking
                                       wordt genomen, indien en voor zover de onzakelijke lening bij de schuldeiser niet
                                       ten laste van de winst is afgewaardeerd.
                                    
                                    Onderlinge kapitaalsverhoudingen
                                    
                                    Als een kapitaalsbelang in de verkrijgende rechtspersoon wordt overgedragen naar de
                                       verkrijgende rechtspersoon vervalt ook deze rechtsverhouding. Krijgt bijvoorbeeld
                                       de verkrijgende rechtspersoon door de zuivere splitsing eigen aandelen dan worden
                                       deze geacht te zijn ingetrokken.
                                    
                                    Bij onderlinge kapitaalsverhoudingen leidt voorwaarde 1 alleen tot belaste winstneming
                                       als het voordeel niet is vrijgesteld door de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 Wet Vpb 1969. Bijvoorbeeld als het belang te klein is. De deelnemingsvrijstelling vereist namelijk
                                       onder andere een minimumbelang van 5%. Bij grotere belangen is mogelijk een bijzondere
                                       uitsluiting van de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Bijvoorbeeld door de werking
                                       van artikel 13c of artikel 13ca. Hieronder volgt een korte toelichting op de mogelijke samenloop van deze artikelen
                                       en voorwaarde 1.
                                    
                                    
                                       Artikel 13c ziet op de situatie dat eerst verliezen uit een buitenlandse onderneming in Nederland
                                       in aftrek zijn gebracht en daarna deze buitenlandse onderneming is omgezet in een
                                       deelneming. Krachtens artikel 13c is dan de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing
                                       tot de eerdere verliezen zijn ingelopen. Artikel 13ca is een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling die toe staat dat een afwaarderingsverlies
                                       op een deelneming mag worden genomen, maar in de jaren daarna vrijstelling uitsluit
                                       totdat het afwaarderingsverlies is ingelopen. Zowel bij artikel 13c en 13ca moet onder
                                       omstandigheden het nog niet ingelopen verlies ineens worden teruggenomen. Het derde
                                       lid van voorwaarde 1 bepaalt dat het verdwijnen van een 13c deelneming door zuivere
                                       splitsing ook geldt als een omstandigheid waarbij een nog niet ingelopen verlies belast
                                       moet worden teruggenomen. Dit vanwege de vergelijkbaarheid met de in artikel 13c genoemde
                                       omstandigheden. Voor artikel 13ca is dit niet nodig, omdat het verdwijnen van een
                                       deelneming direct valt onder de werking van artikel 13ca, vijfde lid, Wet Vpb 1969.
                                    
                                    Overdracht aan een gedeeltelijk belastingplichtig lichaam
                                    
                                    Claimverlies doet zich ook voor als het vermogen niet juridisch verdwijnt, maar bij
                                       de verkrijgende rechtspersoon niet is onderworpen aan Nederlandse vennootschapsbelasting.
                                       Ook in die situatie eist daarom voorwaarde 1 dat over dat deel van het vermogen wordt
                                       afgerekend. Hieronder enkele voorbeelden van de bedoelde situatie.
                                    
                                    Voorbeeld a
                                    
                                    Een scheepvaartonderneming wordt door een binnenlands belastingplichtige overgedragen
                                       aan een buitenlands lichaam, dat door de overdracht in Nederland een vaste inrichting
                                       verkrijgt. Een aantal schepen maakt geen deel uit van die vaste inrichting, maar wordt
                                       overgebracht naar het buitenlandse hoofdkantoor. Omdat de buitenlandse verkrijgende
                                       rechtspersoon in Nederland alleen belastingplichtig wordt voor – kort gezegd – het
                                       vermogen van de vaste inrichting, gaat voor deze schepen het Nederlandse heffingsrecht
                                       verloren en geldt krachtens voorwaarde 1 de vrijstelling niet voor de overdrachtswinst
                                       op deze schepen.
                                    
                                    Voorbeeld b
                                    
                                    Een onderneming wordt overgedragen aan een buitenlands lichaam en tot de overgedragen
                                       onderneming behoort een buitenlandse vaste inrichting. Hier verliest Nederland het
                                       heffingsrecht over de buitenlandse vaste inrichting en geldt daarom de faciliteit
                                       niet voor de overdrachtwinst op de vaste inrichting. Bijzonder aan deze variant is
                                       dat de door voorwaarde 1 voorgeschreven afrekening over de buitenlandse vaste inrichting
                                       vaak zal zijn vrijgesteld door de zogenoemde objectvrijstelling van artikel 15e Wet Vpb 1969.
                                    
                                    Voor de volledigheid wijs ik er op dat samenloop van voorwaarde 1 ook mogelijk is
                                       met bijvoorbeeld artikel 25b van de Invorderingswet 1990, dat uitstel van betaling biedt als kort gezegd belasting is verschuldigd wegens
                                       het vervallen van belastingplicht.
                                    
                                    Voorwaarde 2: Vordering daalt in waarde door zuivere splitsing
                                    
                                    Voorwaarde 2 bewerkstelligt dat als de onderlinge vordering/schuldverhouding blijft
                                       bestaan, maar de zuivere splitsing binnen de groep van verbonden lichamen tot een
                                       waardedaling van de vordering leidt, die waardedaling niet ten laste van de winst
                                       kan worden gebracht. Zonder deze voorwaarde zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat
                                       de waarde van de vordering door een zuivere splitsing op gekunstelde wijze wordt verminderd.
                                       Overigens zou in een dergelijke situatie onder omstandigheden sprake kunnen zijn van
                                       een zuivere splitsing die in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen
                                       van belastingheffing, waardoor fiscaal geruisloze doorschuiving al om die reden is
                                       uitgesloten.
                                    
                                    De tweede volzin van voorwaarde 2 stelt zeker dat latere waardestijgingen van deze
                                       vorderingen tot het bedrag van de – op grond van de eerste volzin niet aftrekbare
                                       – waardeverminderingen bij het bepalen van de winst buiten aanmerking worden gelaten.
                                    
                                    Voorwaarde 2a: Innovatiebox
                                    
                                    Voorwaarde 2a zorgt ervoor dat bij een gefacilieerde juridische splitsing de toepassing
                                       van de innovatiebox ongewijzigd wordt voortgezet. Opname en redactie van de voorwaarde
                                       beoogt de splitsingsregeling te laten aansluiten bij de verwante regeling van de samenloop
                                       van innovatiebox en ontvoeging uit een fiscale eenheid in artikel 16a van het Besluit fiscale eenheid 2003.
                                    
                                    Voorwaarde 3: Splitsing artikel 13c deelneming
                                    
                                    Deze voorwaarde regelt de situatie waarin de splitsende rechtspersoon een deelneming
                                       bezit waarop artikel 13c Wet Vpb 1969 van toepassing is. Krachtens voorwaarde 3 treedt de verkrijgende rechtspersoon voor
                                       de toepassing van artikel 13c met betrekking tot dit belang voor het geheel in de
                                       plaats van de splitsende rechtspersoon. Ook als de deelneming over meerdere verkrijgende
                                       rechtspersonen wordt gesplitst. Op deze wijze wordt voorkomen dat door de zuivere
                                       splitsing de werking van zulke bijzondere bepalingen kan worden ontgaan. Mocht in
                                       een uitzonderlijk geval een sanctie meerdere malen tot uitdrukking komen, dan kan
                                       de inspecteur om een passende oplossing worden verzocht.
                                    
                                    In het verleden werd bij voorwaarde geregeld dat andere aan een deelneming verbonden
                                       fiscale aspecten naar evenredigheid werden verdeeld over de verkrijgende rechtspersonen.
                                       Aspecten zoals: boekwaarde, opgeofferd bedrag of toepassing van artikel 13ca Wet Vpb 1969. Een verdeling naar evenredigheid van deze aspecten ligt ook besloten in de krachtens
                                       artikel 14a, derde lid, Wet Vpb 1969 geldende plaatsvervanging. Dit onderdeel van de voorwaarden had dan ook vooral een
                                       verduidelijkend karakter. Gezien de inmiddels opgedane ervaring met de toepassing
                                       van de wettelijke plaatsvervanging, wordt dit enkel verduidelijkende deel van de voorwaarde
                                       niet meer nodig geacht. Hierbij is ook van belang dat voor de op dit punt vergelijkbare
                                       situatie van ontvoeging uit een fiscale eenheid geen bijzondere regeling geldt voor
                                       door een ontvoegde dochtermaatschappij meegenomen deelnemingen. Ook dan geldt slechts
                                       de wettelijk geregelde plaatsvervanging (van artikel 15aj, vijfde lid, Wet Vpb 1969).
                                    
                                    Voorwaarde 4: Opwaarderingsreserve
                                    
                                    Voorwaarde 4 regelt de samenloop van zuivere splitsing en artikel 13ba Wet Vpb 1969. Dit artikel ziet op de situatie waarin een vordering op een deelneming ten laste
                                       van de winst is afgewaardeerd. Als de met deze vordering corresponderende schuld wordt
                                       omgezet in aandelen in de schuldenaar, de met de schuldvordering corresponderende
                                       schuld gaat functioneren als eigen vermogen of als de schuldvordering geheel of gedeeltelijk
                                       wordt prijsgegeven, moet de eerdere afwaardering door de schuldeiser worden teruggenomen.
                                       Winstneming kan op verzoek worden voorkomen door het bedrag van de terug te nemen
                                       afwaardering aan een opwaarderingsreserve toe te voegen. Als de deelneming in de schuldenaar
                                       vervolgens in waarde stijgt, moet tot het bedrag van de waardestijging een belaste
                                       vrijval van de opwaarderingsreserve plaatsvinden (artikel 13ba, vijfde lid, Wet Vpb
                                       1969). Voor de waardestijging wordt niet alleen gekeken naar de aandelen in de schuldenaar
                                       die in het bezit zijn van belanghebbende, maar ook naar het bezit van met hem verbonden
                                       lichamen. Een overdracht van aandelen in de deelneming leidt in het algemeen niet
                                       tot vrijval van de opwaarderingsreserve. Zolang de aandelen van de deelneming binnen
                                       het concern blijven, kan het vijfde lid jaarlijks worden toegepast.
                                    
                                    De opwaarderingsreserve is geen voor overdracht (overgang) vatbaar vermogensbestanddeel.
                                       De opwaarderingsreserve is bovendien zodanig subjectgebonden, dat ook een eventuele
                                       plaatsvervanging door de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot de deelneming
                                       de opwaarderingsreserve niet doet overgaan naar de verkrijgende rechtspersoon. Zonder
                                       nadere regeling blijft de opwaarderingsreserve dan ook achter bij de splitsende rechtspersoon
                                       en is bij vrijstelling heffing niet verzekerd. Voor de volgende gevallen verzekert
                                       voorwaarde 4 de heffing.
                                    
                                    Als de deelneming waarop de opwaarderingsreserve betrekking heeft in het bezit is
                                       van de splitsende rechtspersoon, treedt de verkrijgende rechtspersoon (of rechtspersonen)
                                       aan wie de deelneming wordt overgedragen krachtens voorwaarde 4 ook met betrekking
                                       tot de opwaarderingsreserve in de plaats van de splitsende rechtspersoon. Bij splitsing
                                       van de deelneming over meerdere verkrijgende rechtspersonen geldt deze plaatsvervanging
                                       naar evenredigheid van de splitsing van de boekwaarde.
                                    
                                    Een bijzondere situatie doet zich voor als de deelneming niet in het bezit is van
                                       de splitsende rechtspersoon, maar van een met hem verbonden lichaam. Als dit lichaam
                                       ook een verbonden lichaam is van alle verkrijgende rechtspersonen, is voortzetting
                                       van de opwaarderingsreserve mogelijk. Het derde lid van voorwaarde 4 treft hiervoor
                                       de benodigde regeling, door te bepalen dat alle verkrijgende rechtspersonen met betrekking
                                       tot de opwaarderingsreserve in de plaats treden van de splitsende rechtspersoon, met
                                       inachtneming van een evenredige verdeling. Deze verdeling is evenredig aan de verdeling
                                       van de waarde in het economische verkeer van het vermogen van de splitsende rechtspersoon.
                                       Deze plaatsvervanging naar evenredigheid verdeelt niet alleen het bedrag van de opwaarderingsreserve,
                                       maar geldt ook voor de verdere toepassing van artikel 13ba Wet Vpb 1969. Deze verdeling geldt bij de voortgezette toepassing van artikel 13ba dus ook voor
                                       de toerekening van (de waarde in het economische verkeer) van het bezit van de aandelen
                                       door het verbonden lichaam.
                                    
                                    Als geen van de verkrijgende rechtspersonen een verbonden lichaam is van het met de
                                       splitsende rechtspersoon verbonden lichaam dat de aandelen bezit, is voorzetting van
                                       de opwaarderingsreserve onmogelijk (bij gebrek aan ‘een deelneming in de schuldenaar’).
                                       Voorwaarde 4 heeft dan ook geen betrekking op deze situatie. Artikel 13ba vindt dan onverkort toepassing. Dit betekent dat de opwaarderingsreserve direct voorafgaand
                                       aan de zuivere splitsing en dus buiten de faciliteit aan de winst moet worden toegevoegd,
                                       voor zover er op dat moment een stille reserve in de deelneming aanwezig is; een eventueel
                                       resterend deel vervalt zonder toevoeging aan de winst (en wel op grond van artikel 13ba,
                                       vijfde lid, Wet Vpb 1969, jo. artikel 13ba, achtste lid, Wet Vpb 1969).
                                    
                                    Als het verbonden lichaam dat de aandelen bezit een verbonden lichaam is van één of
                                       meer verkrijgende rechtspersonen, maar niet van alle, zal op verzoek van geval tot
                                       geval worden beoordeeld of de opwaarderingsreserve kan worden voortgezet en zo ja,
                                       op welke wijze. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke eventuele goedkeuring
                                       moet een hiertoe strekkend verzoek worden gedaan namens alle bij de zuivere splitsing
                                       betrokken rechtspersonen. Het verzoek moet worden ingediend bij de inspecteur die
                                       belast is met de aanslagregeling vennootschapsbelasting van de splitsende rechtspersoon.
                                       Deze zendt het verzoek vergezeld van zijn ambtsbericht door naar de Belastingdienst/Corporate
                                       Dienst Vaktechniek, Cluster Vpb-IB winst, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag, waar een
                                       op het individuele geval afgestemde beslissing zal worden voorbereid.
                                    
                                    Voorwaarde 5: Deelnemingen waarvan de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt
                                    
                                    Als verliesneming niet door goed koopmansgebruik wordt beheerst, kan zich oneigenlijk
                                       gebruik voordoen door verliesneming uit te stellen tot na het splitsingstijdstip.
                                       Bijvoorbeeld bij zogenoemde latente liquidatieverliezen. Kort gezegd zijn dit verliezen
                                       die bij liquidatie van een deelneming in aftrek komen (artikel 13d Wet Vpb 1969) en waarbij de onderneming van de deelneming al (bijna) is gestaakt.
                                    
                                    Krachtens voorwaarde 5 komen dergelijke latente liquidatieverliezen na zuivere splitsing
                                       slechts in aftrek tot maximaal het bedrag van de overige winst dat is toe rekenen
                                       aan de onderneming waar de deelneming direct voorafgaand aan de zuivere splitsing
                                       deel van uit maakt.
                                    
                                    Een eventueel restant komt met dezelfde beperking in aftrek van de winst van de verkrijgende
                                       rechtspersoon van de jaren aangewezen voor de wettelijke verliesverrekening van artikel 20 Wet Vpb 1969 en in de daar geldende volgorde. Bij deze aftrek wordt geen hoger bedrag in aanmerking
                                       genomen dan het positieve belastbare bedrag van de verkrijgende rechtspersoon van
                                       het desbetreffende jaar. Bij een vermindering van een aanslag over een voorafgaand
                                       jaar wordt geen belastingrente vergoed, nu het belastbaar feit uit een later jaar
                                       stamt.
                                    
                                    Op verzoek keur ik onder voorwaarden goed dat de hierboven bedoelde aftrek, onder
                                       de daar geschetste beperkingen, ook kan worden toegepast op een positief belastbaar
                                       bedrag van de splitsende rechtspersoon van het jaar (of de jaren) voorafgaand aan
                                       het splitsingstijdstip. Deze goedkeuring geldt met overeenkomstige toepassing van
                                       de regeling en voorwaarden voor de achterwaartse verliesverrekening van paragraaf 5.2., met dien verstande dat de door de inspecteur (eventueel) te verlenen goedkeuring
                                       is opgenomen in bijlage 7.
                                    
                                    Voorwaarde 6: Earningsstripping
                                    
                                    Voorwaarde 6 regelt de voortwenteling over het splitsingstijdstip van saldi aan renten
                                       op de voet van artikel 15b Wet Vpb 1969. Bedoeld is deze zo veel mogelijk te laten plaatsvinden alsof de splitsing niet heeft
                                       plaatsgevonden. De tekst van de voorwaarde sluit zoveel mogelijk aan bij de verwante
                                       wettelijke regeling van de samenloop tussen voortwenteling op de voet van artikel
                                       15b en het fiscale eenheidsregime, zoals die is opgenomen in artikel 15aha Wet Vpb 1969.
                                    
                                    Voorwaarde 7: Latent stakingsverlies objectvrijstelling
                                    
                                    Winst uit buitenlandse onderneming kan zijn vrijgesteld door de zogenoemde objectvrijstelling
                                       (van afdeling 2.10a Wet Vpb 1969). Onderdeel van deze regeling is dat bij staking van de buitenlandse onderneming
                                       een eventueel negatief saldo onder omstandigheden toch in aftrek komt. Over de samenloop
                                       van deze stakingsregeling en zuivere splitsing is bij de totstandkoming van de objectvrijstelling
                                       het volgende vermeld.
                                    
                                    
                                    
                                    Voorwaarde 7 regelt deze winstsplitsing bij zuivere splitsing in het zicht van staking
                                       en wel overeenkomstig de krachtens voorwaarde 5 geldende regeling voor de vergelijkbare
                                       situatie van latente liquidatieverliezen.
                                    
                                    Aansluitend bij dit verband met voorwaarde 5 keur ik ook voor voorwaarde 7 goed dat
                                       de aftrek van voorwaarde 7, onder de daar geschetste beperkingen, ook kan worden toegepast
                                       op een positief belastbaar bedrag van de splitsende rechtspersoon van het jaar (of
                                       de jaren) voorafgaand aan het splitsingstijdstip. Ook deze goedkeuring geldt met overeenkomstige
                                       toepassing van de regeling en voorwaarden voor de achterwaartse verliesverrekening
                                       van paragraaf 5.2., met dien verstande dat de door de inspecteur (eventueel) te verlenen goedkeuring
                                       is opgenomen in bijlage 8.
                                    
                                    De winstsplitsing van voorwaarde 7 geldt ook voor latente stakingsverliezen van de
                                       verkrijgende rechtspersoon die niet met de zuivere splitsing zijn overgenomen (eigen
                                       verliezen). Krachtens voorwaarde 7 mogen deze slechts worden verrekend met winsten
                                       toerekenbaar aan de onderneming van de verkrijgende rechtspersoon direct voorafgaand
                                       aan de zuivere splitsing (eigen winst). Ook dit onderdeel van voorwaarde 7 is analoog
                                       aan de krachtens voorwaarde 5 geldende regeling voor de vergelijkbare situatie van
                                       latente liquidatieverliezen.
                                    
                                    Voorwaarde 8: Verrekening van verliezen
                                    
                                    Deze voorwaarde regelt de wijze waarop op het splitsingstijdstip nog te verrekenen
                                       verliezen van de bij de zuivere splitsing betrokken rechtspersonen (hierna: voorsplitsingsverliezen)
                                       worden verrekend met de na het splitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon
                                       behaalde winst (hierna: nasplitsingswinst).
                                    
                                    De verrekening door de verkrijgende rechtspersoon van de voorsplitsingsverliezen met
                                       nasplitsingswinst is aan voorwaarden gebonden. Het uitgangspunt hierbij is dat de
                                       verrekening van voorsplitsingsverliezen uitsluitend mogelijk is met nasplitsingswinst
                                       van de verkrijgende rechtspersoon die is toe te rekenen aan de vermogensbestanddelen
                                       met de daarbij eventueel behorende activiteiten die de verliezen in het verleden hebben
                                       veroorzaakt. Dit wordt bewerkstelligd door winstsplitsing voor te schrijven. Het gaat
                                       bij deze winstsplitsing om het toerekenen van de nasplitsingswinst van de verkrijgende
                                       rechtspersoon aan de onderneming van de verkrijgende respectievelijk de splitsende
                                       rechtspersoon, zoals die vóór de zuivere splitsing werd gedreven. Het begrip onderneming
                                       is niet statisch. Nieuwe activiteiten moeten hierbij zoveel mogelijk in historisch
                                       perspectief worden geplaatst. De inspecteurs moeten bij de winstsplitsing in de praktijk
                                       een zekere soepelheid in acht nemen.
                                    
                                    Bij elke voorwaartse verliesverrekening over het splitsingstijdstip heen moet door
                                       de verkrijgende rechtspersoon winstsplitsing te worden toegepast. Dit geldt ook voor
                                       rechtsverhoudingen die als gevolg van de zuivere splitsing teniet zijn gegaan. Met
                                       nadruk merk ik op dat zolang de verkrijgende rechtspersoon voorsplitsingsverliezen
                                       over het splitsingstijdstip heen wil verrekenen, winstsplitsing in de tijd in acht
                                       moet worden genomen.
                                    
                                    Voorwaarde 8, vierde lid, slotzin, stelt buiten twijfel dat overigens aan de voorsplitsingsverliezen
                                       verbonden beperkingen onverminderd doorwerken bij toepassing van voorwaarde 8. Bijvoorbeeld
                                       de verrekeningsbeperking die geldt als een verkrijgende rechtspersoon als moedermaatschappij
                                       is ontvoegd uit een fiscale eenheid (artikel 15ag Wet Vpb 1969). Ook kan hierbij worden gedacht aan de verrekeningsbeperking voor zogenoemde houdsterverliezen
                                       van kort gezegd jaren voor 2019 (artikel 34i Wet Vpb 1969). Als de verkrijgende rechtspersoon door de splitsing niet langer een houdstervennootschap
                                       is in de zin van deze regeling voor houdsterverliezen, dan is een onder deze regeling
                                       vallend voorsplitsingsverlies niet verrekenbaar met nasplitsingswinsten. Krachtens
                                       de verrekeningsbeperking voor houdsterverliezen zijn verliezen van een kwalificerende
                                       houdstermaatschappij namelijk alleen verrekenbaar met winst van een kwalificerende
                                       houdstermaatschappij. Deze beperking wordt niet opgeheven als door de winstsplitsing
                                       van voorwaarde 8 zogenoemde houdsterwinst weer zichtbaar wordt. Niet alleen omdat
                                       de tekst van voorwaarde 8, vierde lid, slotzin uitdrukkelijk aangeeft dat bestaande
                                       beperkingen in stand blijven, maar vooral ook omdat voorwaarde 8 pas aan de orde is
                                       als zonder toepassing van de voorwaarde aanspraak bestaat op verrekening van een voorsplitsingsverlies
                                       met nasplitsingswinst. Waar geen recht bestaat op verrekening is voorwaarde 8 niet
                                       van toepassing.
                                    
                                    In het zesde en zevende lid van de voorwaarde wordt geregeld op welke wijze bij de
                                       verrekening van de voorsplitsingsverliezen rekening moet worden gehouden met de beperking
                                       van de verliesverrekening opgenomen in van artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de Wet Vpb 1969. De tekst van deze leden sluit zoveel mogelijk aan bij de verwante regeling in het
                                       fiscale eenheidsregime, zoals die is opgenomen in artikel 12, tweede en derde lid, van het Besluit fiscale eenheid 2003. Ter toelichting is een voorbeeld opgenomen in bijlage 1A.
                                    
                                    Voorwaarde 9: Deelnemingsverrekening
                                    
                                    Voorwaarde 9 regelt de overbrenging over het splitsingstijdstip van deelnemingsverrekening.
                                       Kort samengevat gaat het hier om het volgende. Voor zogenoemde (niet kwalificerende)
                                       beleggingsdeelnemingen bestaat geen recht op deelnemingsvrijstelling, maar op verrekening
                                       van aan de voordelen uit die deelneming toe te rekenen winstbelasting (artikel 13, negende lid, en artikel 23c Wet Vpb 1969). Onder bepaalde omstandigheden is deze verrekening echter beperkt en wordt het niet
                                       verrekende bedrag – mits bij beschikking vastgesteld – overgebracht naar het volgende
                                       jaar en in dat jaar in aanmerking genomen als te verrekenen winstbelasting.
                                    
                                    De samenloop van een dergelijke overbrenging en zuivere splitsing wordt door voorwaarde
                                       9 geregeld op een wijze die vergelijkbaar is met de regeling van voorwaarde 8 voor
                                       de samenloop van verliesverrekening en zuivere splitsing. Ook voor de deelnemingsverrekening
                                       geldt dus dat deze alleen in aanmerking mag worden genomen binnen de sfeer van de
                                       onderneming waarin dit recht is opgekomen.
                                    
                                    Voorwaarde 10: Verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten
                                    
                                    Een gelijke regeling als voor deelnemingsverrekening geldt ook voor de verrekening
                                       bij buitenlandse ondernemingswinsten van artikel 23d Wet Vpb 1969. Ook voor een dergelijk verrekeningsrecht geldt dat deze alleen in aanmerking mag
                                       worden genomen binnen de sfeer van de onderneming waarin dit recht is opgekomen.
                                    
                                    Voorwaarde 10a: Verrekening van voorheffingen
                                    
                                    Voorwaarde 10a regelt de voortwenteling over het splitsingstijdstip van voorheffingen
                                       op de voet van artikel 25a, vierde lid, Wet Vpb 1969. Bedoeld is deze voor zover mogelijk te laten plaatsvinden alsof de splitsing niet
                                       heeft plaatsgevonden. De tekst van de voorwaarde sluit zoveel mogelijk aan bij de
                                       verwante wettelijke regeling van de samenloop tussen voortwenteling op de voet van
                                       25a, vierde lid, en het fiscale eenheidsregime, zoals die is opgenomen in artikel 15ak Wet Vpb 1969 en artikel 12a van het Besluit fiscale eenheid 2003. Ter toelichting is een voorbeeld opgenomen in bijlage 1B
                                    
                                    Voorwaarde 11: Buitenlandse bronbelasting
                                    
                                    Voorwaarde 11 regelt de overbrenging over het splitsingstijdstip van niet verrekende
                                       buitenlandse bronbelasting (artikel 37 Bvdb 2001). Ook hier geldt dat verrekening over het splitsingstijdstip plaatsvindt met inachtneming
                                       van winstsplitsing. Dit geldt zowel voor de eigen bronbelasting van de verkrijgende
                                       rechtspersoon, als voor de bronbelasting van de splitsende rechtspersoon die door
                                       de verkrijgende rechtspersoon is overgenomen door de aan de vrijstelling verbonden
                                       plaatsvervanging.
                                    
                                    Voor de volledigheid merk ik op dat tot voor kort ook winstsplitsing werd voorgeschreven
                                       bij de verrekening over het splitsingstijdstip van de zogenoemde stalling en inhaal
                                       van buitenlandse winst. Net als in het fiscale eenheidsregime is deze regeling vervallen
                                       in verband met de invoering van de objectvrijstelling. Wel geldt onverminderd dat
                                       de bedoelde stalling en inhaal van de splitsende rechtspersoon via de plaatsvervanging
                                       wordt voortgezet door de verkrijgende rechtspersoon die de desbetreffende buitenlandse
                                       onderneming verkrijgt (maar nu zonder toepassing van de winstsplitsing).
                                    
                                    Voorwaarde 12: Splitsing met negatieve winst
                                    
                                    De winst behaald met of bij de splitsing kan ook buiten aanmerking blijven als het
                                       saldo van de stille en fiscale reserves negatief is, dus als met of bij de splitsing
                                       een verlies wordt behaald. Door de vrijstelling en de daaraan verbonden doorschuif
                                       van boekwaarden wordt dit verlies van de splitsende rechtspersoon dan doorgeschoven
                                       naar de verkrijgende rechtspersoon. Zonder nadere voorwaarde kan dit buiten aanmerking
                                       gebleven verlies van de splitsende rechtspersoon worden verrekend met winsten van
                                       de onderneming van de verkrijgende rechtspersoon, zodat resultaten worden gesaldeerd
                                       die feitelijk niet bij elkaar horen. Om dit te kunnen voorkomen bepaalt artikel 14a, vijfde lid, slotzin, Wet Vpb 1969 dat er ook voorwaarden gesteld kunnen worden als de waarde in het economische verkeer
                                       van de overgegane vermogensbestanddelen op het tijdstip van de overgang lager is dan
                                       de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
                                    
                                    Voorwaarde 12 ziet op deze situatie en voorkomt de ongewenste saldering van resultaten
                                       door winstsplitsing voor te schrijven op vergelijkbare wijze als de winstsplitsing
                                       van voorwaarde 5 met betrekking tot doorgeschoven zogenoemde latente liquidatieverliezen
                                       en van voorwaarde 8 met betrekking tot verrekening van voorsplitsingsverliezen van
                                       de verkrijgende rechtspersoon. Voorwaarden 5 en 8 beogen, evenals voorwaarde 12, door
                                       winstsplitsing te voorkomen dat door de fiscale doorschuif resultaten worden gesaldeerd
                                       die feitelijk niet bij elkaar horen.
                                    
                                    Het volgende eenvoudige voorbeeld illustreert de werking van de voorwaarde
                                    
                                    BV X heeft onder andere een transportonderneming met een ongunstig gelegen kantoorpand.
                                       Er vindt een splitsing plaats met een naburige concurrent BV Y als verkrijgende rechtspersoon
                                       van de transportonderneming. De enige substantiële stille reserve in de onderneming
                                       van X zit in het kantoorpand en bedraagt ten tijde van de splitsing negatief € 300.000
                                       euro. Na de splitsing wordt alleen nog het kantoorpand van Y gebruikt en wordt het
                                       kantoor van X verkocht met een verlies van € 300.000. Dit door Y geleden boekverlies
                                       van € 300.000 komt bij Y in het jaar waarin dit verlies wordt geleden alleen in aanmerking
                                       tot het bedrag van de (overige) winst van Y dat is toe te rekenen aan de in het kader
                                       van de splitsing van X verkregen onderneming. Het deel van het boekverlies dat eventueel
                                       door voorwaarde 12 niet in aftrek komt in het jaar waarin door Y het verlies is geleden,
                                       wordt verrekend met de winst van Y van andere jaren, overeenkomstig de verrekening
                                       van verliezen van artikel 20 Wet Vpb 1969 en voor zover in het desbetreffende jaar de winst van Y toerekenbaar is aan de van
                                       X overgenomen onderneming.