Subsidieregeling ESF+ 2021–2027

Geraadpleegd op 12-10-2024.
Geldend van 22-06-2024 t/m heden

Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen Van 22 april 2022, nr. 2022-0000100140, houdende regels over de besteding van financiële middelen uit het Europees Sociaal Fonds Subsidieregeling ESF+ 2021–2027)

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PbEU 2021, L 231) en de artikelen 3, eerste en vierde lid, vijf en acht, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen deel

Artikel 1.1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • arbeidsbelemmerde: Persoon die jegens het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats aanspraak heeft op een uitkering op grond van de Participatiewet en naar het oordeel van dat college een lichamelijke, verstandelijke, psychische of psychosociale beperking heeft;

  • arbeidsorganisatie: onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 van de Handelsregisterwet 2007, waarin door werknemers arbeid wordt verricht;

  • basisvaardigheden: vaardigheden die de noodzakelijke basis vormen voor het leerproces, bedoeld in de ‘Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018, inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren’ (2018/C 189/01) en waaronder in elk geval taalvaardigheden, rekenvaardigheden, digitale vaardigheden en financiële vaardigheden vallen;

  • Bbz 2204: Besluit bijstandverlening zelfstandigen;

  • begeleidende maatregel: activiteit ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp of materiële basishulp die tot doel heeft sociale uitsluiting tegen te gaan en bij te dragen tot de uitbanning van armoede;

  • beroepsvaardigheden: noodzakelijke vaardigheden gericht op het bijhouden of vergroten van vakkennis of het aanleren van extra vaardigheden voor het uitvoeren van een vak of het verwerven of versterken van de nodige beroepsvaardigheden, niet zijnde bedrijfsspecifieke opleidingen, waaronder begrepen cursussen of trainingen. Beroepsvaardigheden leiden tot een branchecertificaat uitgegeven door een door de branche erkende organisatie en die worden gegeven door opleiders, opleidingsinstituten of trainingsbureaus;

  • brancheorganisatie: organisatie die belangen behartigt van leden die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;

  • brutoloon: bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten, inclusief ploegentoeslag of inconveniëntentoeslag, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO;

  • CAO: collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;

  • centrumgemeente: Alkmaar, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Doetinchem, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Goes, Gorinchem, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Roermond, Rotterdam, Tiel, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer of Zwolle;

  • directe kosten: kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitvoering van de actie of het project, waarbij het rechtstreekse verband met deze actie of dit project kan worden aangetoond;

  • directe loonkosten: loonkosten van personeel, waarbij sprake is van direct aan het project toewijsbaar bestede uren;

  • EVC: Erkenning Verworven Competenties;

  • EVC-aanbieder: organisatie die een EVC-procedure uitvoert aan de hand van een voor EVC erkende onderwijs-, beroeps- of branchestandaard en voor de EVC-standaard is geregistreerd in het register van het Nationaal Kenniscentrum EVC;

  • EVC-procedure: geheel van processtappen en instrumenten waarmee een EVC-aanbieder eerder of elders verworven competenties van een kandidaat beoordeelt ten opzichte van een voor EVC erkende onderwijs-, beroeps- of branchestandaard, en waarbij de uitkomsten worden vastgelegd in een ervaringscertificaat;

  • externe kosten: kosten die in rekening gebracht worden door derden voor het leveren van diensten of producten die aan het project zijn toe te wijzen;

  • indirecte kosten: kosten die niet rechtstreeks verband houden of kunnen houden met de uitvoering van de actie of het project;

  • intakegesprek: een gesprek als bedoeld in artikel 2E.11, tweede lid;

  • IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • jongere: persoon jonger dan 28 jaar;

  • kennisinstelling:

    • a. instelling voor hoger onderwijs, genoemd in de onderdelen a, b, g of h van de bijlage, behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

    • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis, gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

  • KvK-nummer: uniek nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;

  • loonverletkosten: loonkosten voor niet-productieve uren als gevolg van deelname aan subsidiabele activiteiten, voor zover die hebben geleid tot een vermindering van de werkbare uren voor de werkgever;

  • maatschappelijke organisatie: organisatie zonder winstoogmerk die een sociaal of maatschappelijk doel nastreeft;

  • materiële basishulp: beschikbaar stellen van goederen om te voldoen aan de basisbehoeften voor een waardig leven, zoals kleding, toiletartikelen, met inbegrip van producten voor vrouwelijke hygiëne, en schoolbenodigdheden;

  • meerwerk: werk waarbij een parttime werknemer meer dan zijn contracturen werkt, maar niet meer dan de normale arbeidsduur die in de organisatie geldt;

  • meest behoeftige personen: natuurlijke personen, zijnde individuen, gezinnen, huishoudens of groepen van personen, met inbegrip van kinderen in kwetsbare situaties en daklozen, van wie de financiële middelen niet toereikend zijn om in eigen levensonderhoud en dat van eventuele gezinsleden te kunnen voorzien en van wie de behoefte aan hulp aan de hand van objectieve criteria door de subsidieontvanger is vastgesteld;

  • Minister: Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;

  • NCP: Nationaal Contactpunt;

  • niet-uitkeringsgerechtigde: persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

  • NLQF: Nederlands kwalificatieraamwerk;

  • normale arbeidsduur: arbeidsduur die in de regel, dan wel bij voor de sector waarin de persoon werkzaam is geldende CAO, een volledige dienstbetrekking vormt;

  • onregelmatigheidstoeslag: een toeslag op het brutoloon dat de werknemer ontvangt wanneer de werknemer een dienst werkt buiten de gangbare werkdagen en (kantoor)tijden. Dit betekent dat er een hoger bruto uurloon wordt ontvangen voor het werk tijdens onregelmatige uren. Dit geldt bijvoorbeeld voor diensten op zaterdag, zon- en feestdagen of avond- en nachtdiensten. Werken in de vroege ochtend wordt ook als onregelmatige arbeidstijd beschouwd;

  • Opleidings- en ontwikkelingsfonds (verder te noemen: O&O-fonds): organisatie als bedoeld in artikel 2E.6;

  • opleidingsvoucher: aanspraak om een opleiding te volgen waarvan de kosten, al dan niet gedeeltelijk, voor rekening van de verstrekker komen;

  • overwerk: werk waarbij de werknemer meer uren werkt, waardoor de normale arbeidsduur wordt overschreden;

  • plaatsingssubsidie: subsidie verstrekt aan een werkgever die met een persoon, als bedoeld in artikel 2B.3, een arbeidsovereenkomst sluit, een leerwerkovereenkomst of een stageovereenkomst met een looptijd van tenminste drie maanden, niet zijnde een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d Participatiewet;

  • praktijkonderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • Programma: Programma ESF+ Nederland 2021–2027;

  • project: samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een onderwerp als bedoeld in artikel 1.4;

  • projectperiode: periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden beëindigd;

  • sector: arbeidsorganisaties die actief zijn in dezelfde branche;

  • sociale inclusie: het bieden van hulp om gelijkwaardig te kunnen participeren in de maatschappij;

  • sociale innovatie: het ontwerp en de implementatie van nieuwe oplossingen die conceptuele, proces-, product-, of organisatorische veranderingen teweegbrengen en uiteindelijk gericht zijn op het verbeteren van het welzijn van individuen en gemeenschappen.

  • subproject: op zichzelf staand onderdeel van een project;

  • subsidieaanvrager: aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

  • subsidieontvanger: subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

  • Verordening (EU) nr. 2021/1057: Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PbEU 2021, L 231);

  • Verordening (EU) nr. 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • voedselhulp: het beschikbaar stellen van voedsel aan meest behoeftige personen;

  • voortgezet speciaal onderwijs: voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

  • Wajong-uitkering: uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

  • WAO-uitkering: uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • werkgeversorganisatie: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die partij is bij een op het moment van de subsidieaanvraag geldende CAO, of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende CAO of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die is aangesloten bij een aangewezen algemeen erkende centrale of andere representatieve organisatie van ondernemers als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad;

  • werknemersorganisatie: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, die partij is bij een op het moment van de subsidieaanvraag geldende CAO of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende CAO of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

  • WIA-uitkering: uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • ZW-uitkering: uitkering op grond van de Ziektewet.

Artikel 1.2. Inleidende bepaling

  • 1 De Minister verstrekt, overeenkomstig deze regeling, subsidie aan subsidieaanvragers die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het programma Europees Sociaal Fonds Plus, zoals uitgewerkt in het Programma en neemt daarbij Verordening (EU) nr. 2021/1060 in acht.

  • 3 Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met het Programma, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Programma.

  • 4 Indien de Europese Commissie niet instemt met het Programma, kan de Minister de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde Programma, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

Artikel 1.3. Aanwijzing autoriteiten

  • 1 Als beheerautoriteit en verantwoordelijke voor de boekhoudfunctie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2021/1060 wordt aangewezen de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering, onderdeel Uitvoering van Beleid, van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2021/1060 wordt aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Artikel 1.4. Aard van de projecten

De Minister verleent met inachtneming van deze regeling subsidie ten behoeve van projecten voor:

  • a. het bevorderen van actieve inclusie voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2;

  • b. het verbeteren van de arbeidsmarktpositie voor personen in een justitiële inrichting, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2A;

  • c. het bevorderen van de toegang tot werk in de arbeidsmarktregio’s, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2B;

  • d. het verlenen van voedselhulp, materiele basishulp en begeleidende maatregelen voor de meest behoeftigen, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2C;

  • e. het bevorderen van sociale inclusie, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2D;

  • f. het ondersteunen van personen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2E;

  • g. het beschikbaar stellen van middelen voor innovatieve activiteiten ten behoeve van het bevorderen van gendergelijkheid binnen arbeidsorganisaties;

  • h. het beschikbaar stellen van middelen voor sociale innovatie ten behoeve van het bereiken en activeren van arbeidsorganisaties om hun beleid op het gebied van gelijke kansen, diversiteit en inclusie te bevorderen en om regionale kennisdeling omtrent deze thema’s te faciliteren.

Artikel 1.5. Subsidieaanvrager

  • 1 De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in deze regeling wordt aangevraagd door een geregistreerde subsidieaanvrager.

  • 2 De registratie als subsidieaanvrager vindt plaats onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 3 Een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 1.6. De subsidieaanvraag

  • 1 De subsidieaanvraag bevat in ieder geval een projectplan met bijbehorende begroting en financieringsplan en wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 2 Het projectplan bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten;

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd;

    • d. de duur van de projectperiode; en

    • e. een beschrijving van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

  • 3 De begroting geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van het project en is voorzien van een toelichting per post.

  • 4 Het financieringsplan geeft inzicht in de financiering die naast het gevraagde subsidiebedrag nodig is voor het project.

  • 5 Op de aanvraag wordt uiterlijk achttien weken na afloop van het aanvraagtijdvak beslist. Bij afwezigheid van een einddatum in een aanvraagtijdvak wordt achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beslist.

  • 6 Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de bijbehorende bijlagen volledig zijn ingevuld en zijn ontvangen door de Minister, zodat op basis van de verstrekte informatie de aanvraag kan worden beoordeeld.

  • 7 Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

  • 8 De Minister maakt een alternatieve wijze voor de registratie, het indienen van de aanvraag en de elektronische handtekening bekend, indien dit vanwege een calamiteit niet mogelijk is op de wijze, bedoeld in het eerste lid en artikel 1.5, tweede lid.

Artikel 1.7. Rangschikking

  • 1 In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het vastgestelde subsidieplafond te boven gaat, worden de subsidieaanvragen met betrekking tot dat onderwerp door de Minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst.

  • 2 Als tijdstip van ontvangst als bedoeld in het eerste lid geldt het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 3 Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Artikel 1.8. Subsidieverlening

  • 1 De Minister verleent de subsidie voor het uitvoeren van het project zoals vastgelegd in de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan.

  • 2 De beschikking vermeldt de periode, de totale subsidiabele kosten en het maximumbedrag van de subsidie.

  • 3 Bij het bepalen van het maximumbedrag van de subsidie wordt uitgegaan van het totaal van de in artikel 1.11 genoemde kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd, met dien verstande dat in de beschikking te vermelden kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten of op een lager bedrag kunnen worden bepaald.

  • 5 In de beschikking kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder de subsidie wordt verleend.

Artikel 1.9. Weigering van de subsidie

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wijst de Minister een aanvraag tot verlening van subsidie geheel of gedeeltelijk af, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;

  • b. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • d. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • e. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden of realiseren;

  • f. onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • g. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten of subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • h. de kosten reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van een Europese subsidie;

  • i. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van een nationale subsidieprogramma worden gefinancierd, zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • j. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager beschikt over operationele of financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • k. anderszins op grond van eerdere subsidieverlening voor vergelijkbare activiteiten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren of aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen.

Artikel 1.10. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien uit de subsidieaanvraag of de einddeclaratie blijkt dat de aanvrager meer dan 60% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening neemt, of dat meer dan 60% van de subsidiabele kosten uit een andere financieringsbron wordt bekostigd, wordt het subsidiepercentage verlaagd met dit meerdere.

Artikel 1.11. Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kostensoorten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a. externe kosten;

    • b. directe loonkosten, voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 37,5% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;

    • c. kosten voor opleidingsvouchers, op voorwaarde dat:

      • 1°. de deelnemer een positief opleidingsadvies heeft ontvangen van de verstrekker van de opleidingsvoucher;

      • 2°. de deelnemer vrij is in de keuze bij welke opleider de opleiding, genoemd in het opleidingsadvies, wordt afgenomen;

      • 3°. de subsidiabele kosten worden bepaald op basis van de daadwerkelijk aan de deelnemers of aan de opleiders uitbetaalde bedragen voor opleidingskosten;

      • 4°. de datum van afronding van de opleiding binnen de projectperiode valt en de opleiding niet is gestart vóór 14 september 2022.

  • 2 Activiteiten zijn uitsluitend subsidiabel op basis van directe loonkosten, indien deze zijn uitgevoerd door:

    • a. de subsidieaanvrager, een begunstigde of een partij in het samenwerkingsverband, bedoeld in de artikelen 2e.7 of 2f.5;

    • b. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager of in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2e.7 en 2f.5, of een begunstigde;

    • c. een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook:

      • 1°. in het bestuur van de subsidieaanvrager zijn vertegenwoordigd;

      • 2°. in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 2e.7 en 2f.5 zijn vertegenwoordigd; of

      • 3°. in het bestuur van een begunstigde zijn vertegenwoordigd;

    • d. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor:

      • 1°. de subsidieaanvrager;

      • 2°. een partij uit het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2e.7 of 2f.5; of

      • 3°. een begunstigde;

    • e. een organisatie waarin de subsidieaanvrager, een partij uit het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2e.7 en 2f.5, of een begunstigde, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft; of

    • f. een organisatie waarin zich, overeenkomstig artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193) of anderszins een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.

  • 3 De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.

  • 4 Een subsidie kan de volgende vormen aannemen:

    • a. vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door een begunstigde en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties;

    • b. standaardschalen van eenheidskosten;

    • c. lump sums;

    • d. forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

  • 5 De Minister stelt vast welke subsidievorm wordt toegepast, waarbij een combinatie van subsidievormen mogelijk is.

Artikel 1.12. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a. onredelijke of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. loonkosten van een persoon die werkzaam is in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening;

  • d. kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening;

  • e. kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van een Europees subsidieprogramma;

  • f. kosten die reeds uit hoofde van een nationaal subsidieprogramma worden gefinancierd, zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • g. in rekening gebrachte BTW.

Artikel 1.13. Administratievoorschriften

  • 1 De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 2 De volledige administratie is voor controle beschikbaar op locatie van de subsidieontvanger.

  • 3 De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers of geleverde producten of diensten.

  • 4 De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.

  • 5 De deelnemersadministratie bevat het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project, geeft inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.

  • 6 Een subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan de instanties, genoemd in artikel 1.3, inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt de subsidieontvanger die instanties desgevraagd informatie over de projecten die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden.

Artikel 1.14. Beschikbaarheid van bescheiden

  • 1 Onverminderd de voorschriften voor staatssteun bewaart de subsidieontvanger alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project ten minste tot 31 december 2036 of tot een nader door de Minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken datum. Indien de Europese Commissie vanwege een gerechtelijke vervolging of een met redenen omkleed verzoek de bewaartermijn schorst, maakt de Minister de gevolgen voor de bewaartermijn in de Staatscourant bekend.

  • 2 Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in bijlage 1 bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3 De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4 De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden, die waarborgen dat de bewaarde documenten aan het eerste lid voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

Artikel 1.15. Rapportageverplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt, onder gebruikmaking van het daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door de Minister erkende elektronische handtekening, uiterlijk op 31 december van elk kalenderjaar aan de Minister het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project.

  • 2 Indien er omstandigheden optreden die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de Minister.

  • 3 De subsidieontvanger verleent aan de medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd.

  • 4 De subsidieontvanger meldt aan de Minister wanneer binnen drie jaar na afloop van het project sprake is van faillissement of overgang van eigendom van een door het project gefinancierde onderneming.

Artikel 1.16. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de Minister, door middel van een verantwoording, in ieder geval bestaande uit een einddeclaratie. De subsidieontvanger verstrekt bij de einddeclaratie het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project.

  • 2 Het verzoek tot vaststelling wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 3 De Minister betaalt binnen tachtig dagen nadat het verzoek tot vaststelling van de subsidie is ontvangen de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 4 De betaling van het bedrag, bedoeld in het derde lid, kan worden opgeschort indien:

    • a. de Minister een verzoek tot aanvulling van ontbrekende gegevens heeft gedaan;

    • b. een onregelmatigheid in het verzoek tot vaststelling van de subsidie is geconstateerd;

    • c. de door de Europese Commissie tussentijds uitgekeerde bedragen niet toereikend zijn.

  • 5 De Minister beslist binnen 24 maanden na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.16a. Tussentijdse declaratie

  • 1 Indien een project langer dan achttien maanden duurt en twaalf maanden van het project zijn verstreken, kan de minister de subsidieontvanger verzoeken een tussentijdse declaratie in te dienen waarbij de kosten worden verantwoord en de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project worden verstrekt.

  • 2 De tussentijdse declaratie wordt ingediend binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek.

  • 4 Indien een tussentijdse declaratie is ingediend, bevat de einddeclaratie de som van de subsidiabele kosten, gebaseerd op de tussentijdse declaratie, en het resterende eindbedrag en heeft de verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers in de einddeclaratie betrekking op het resterende eindbedrag.

Artikel 1.17. Publiciteit

  • 1 De subsidieontvanger informeert, onverminderd artikel 50 van Verordening (EU) nr. 2021/1060, de door de subsidieontvanger ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds Plus gesubsidieerd project.

  • 2 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, op relevante op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat voor het project steun is verleend vanuit het Europese Unie zoals aangegeven in het derde lid.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een embleem van de Europese Unie, alsmede de vermelding van "Gefinancierd door de Europese Unie" of "Medegefinancierd door de Europese Unie" aanwezig is op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen met betrekking tot het project, en dat dit embleem voldoet aan de instructies in bijlage IX van Verordening (EU) nr. 2021/1060.

  • 4 De subsidieontvanger licht tijdens de uitvoering van het project het publiek voor op de website of sociale media, indien aanwezig, over de uit het Europees Sociaal Fonds Plus ontvangen steun en door middel van ten minste één affiche met informatie over het project op een voor het publiek goed zichtbare plek.

  • 5 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de bij het project betrokken partijen voldoen aan het eerste tot en met het vierde lid.

  • 6 De projectresultaten worden om niet beschikbaar gesteld aan de Minister of door de Minister aangewezen derden, en de subsidieontvanger verleent medewerking aan door de Minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers van projecten en het grote publiek.

Artikel 1.18. Openbaar maken subsidiedossier

Door het indienen van een aanvraag stemt de subsidieontvanger er mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar kan worden gemaakt.

Artikel 1.19. Intrekking en terugvordering

  • 1 Onverminderd afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening door de Minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd:

    • a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, waarop de subsidieverlening was gebaseerd;

    • b. indien de doelstellingen van het project niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. indien de subsidieontvanger niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger;

    • e. indien anderszins in strijd wordt gehandeld met Verordening (EU) nr. 2021/1060.

  • 2 Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de Minister is voorgelegd en de Minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

  • 3 De Minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan die subsidieontvanger in het kader van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 of deze regeling verleende en nog te betalen subsidie.

Hoofdstuk 2. Subsidie voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

Artikel 2.1. Subsidieaanvrager

De subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente.

Artikel 2.2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, worden ingediend in het aanvraagtijdvak van:

  • a. 16 mei 2022, 09.00 uur, tot en met 1 juli 2022, 17.00 uur, voor de projectperiode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023;

  • b. 1 mei 2023, 09.00 uur, tot en met 30 juni 2023, 17.00 uur, voor de projectperiode van 1 augustus 2023 tot en met 31 juli 2025.

Artikel 2.3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak:

Artikel 2.4. Doel en doelgroep

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, door middel van het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot de doelgroep van leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs, en in aanvulling op het regulier onderwijs ondersteuning nodig hebben ten behoeve van arbeidsintegratie.

  • 2 Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel 2.5. De aanvraag

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente kan een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs indienen.

  • 2 Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien het project past binnen het doel, genoemd in artikel 2.4.

  • 3 De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening op verzoek of bij een kennelijke verschrijving in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project vermelden.

Artikel 2.6. Subsidiabele activiteiten & kosten

  • 1 Voor subsidie komen enkel activiteiten in aanmerking die direct zijn gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs en die het in artikel 2.4 genoemde doel ondersteunen;

  • 2 Voor het schooljaar 2022 -2023 wordt per leerling een maximumbedrag gesubsidieerd van € 1.788.

  • 3 Voor het schooljaar 2023–2024 wordt per leerling een maximumbedrag gesubsidieerd van € 1.967.

  • 4 Voor het schooljaar 2024–2025 is het maximumbedrag dat per leerling wordt gesubsidieerd: € 1.720 * (consumentenprijsindex van het jaar 2023 / 106,16). Dat bedrag wordt door of namens de minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 5 De Minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van de subsidievorm, bedoeld in het tweede lid, in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.7. Bevoorschotting

  • 1 De Minister kan voor projecten als bedoeld in dit hoofdstuk, op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

  • 2 In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.

  • 3 Indien de subsidieontvanger een tussentijdse declaratie als bedoeld in artikel 1.16a heeft ingediend, kan de minister in afwijking van het eerste lid een voorschot verlenen tot maximaal het op basis van die declaratie gevraagde bedrag.

Artikel 2.8. Maximum subsidie per subsidieaanvrager

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van dit hoofdstuk is per centrumgemeente vastgelegd in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 2.9. Onderwijsnummer

In afwijking van de artikelen 1.15, eerste lid, en 1.16, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger voor een persoon die behoort tot de doelgroep, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, in plaats van een burgerservicenummer een onderwijsnummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Les- en cursusgeldwet, indien deze persoon niet beschikt over een burgerservicenummer.

Hoofdstuk 2a. Minister van Justitie en Veiligheid

Artikel 2a.1. Subsidieaanvrager

De Minister van Justitie en Veiligheid kan subsidie aanvragen voor een project in het kader van dit hoofdstuk.

Artikel 2a.2. Aanvraagtijdvak

De subsidieaanvraag met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt ingediend in het aanvraagtijdvak van 31 oktober 2022, 9.00 uur tot en met 25 november 2022, 17.00 uur.

Artikel 2a.3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidies op grond van dit hoofdstuk is € 20.687.889.

Artikel 2a.4. Doel en doelgroep

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de arbeidsmarktpositie van personen die op het moment van deelname aan een project verblijven in een gevangenis, een forensisch psychiatrische kliniek of een justitiële jeugdinrichting, zodanig te verbeteren, dat zij naar werk bemiddelbaar zijn of na dat verblijf inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of een regulier opleidingstraject.

  • 2 Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

  • 3 Indien een persoon bij een eerste project tot de doelgroep, bedoeld in het eerste lid, of in artikel D16, eerste lid, van bijlage 1a bij de Subsidieregeling ESF 2014 – 2020, behoort en deelneemt aan opvolgende projecten, dan behoort deze persoon ook in de opvolgende projecten tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt.

Artikel 2a.5. Specifieke eisen

  • 1 Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking, indien:

    • a. het project past binnen het doel, genoemd in artikel 2A.4, eerste lid en tweede lid;

    • b. de aanvraag is ingediend in het tijdvak bedoeld in artikel 2A.2; en

    • c. het project een startdatum en een einddatum heeft die ligt tussen 1 januari 2023 en 31 december 2027.

  • 2 Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

Artikel 2a.6. Subsidiabele activiteiten

  • 1 Voor subsidie komen enkel activiteiten in aanmerking die de doelstelling, genoemd in artikel 2A.4, eerste lid en tweede lid, ondersteunen en gericht zijn op of bestaan uit het volgen van scholing of een opleiding, dan wel anderszins gericht zijn op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.

  • 2 Voor subsidiëring komen de kostensoorten, bedoeld in artikel 1.11, vierde lid, onderdeel b, in aanmerking en de volgende standaardbedragen per dag per deelnemer in de periode van het traject waarbinnen een deelnemer wordt begeleid met als doel naar werk bemiddelbaar te zijn of na dat verblijf inpasbaar te zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of een regulier opleidingstraject:

    • a. voor de sector gevangeniswezen: € 14,50;

    • b. voor de sector forensische zorg: € 21,00;

    • c. voor de sector jeugdige delinquent en jongeren in justitiële inrichtingen: € 26,50.

  • 3 De Minister specificeert de nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van de standaardbedragen, genoemd in het tweede lid, in de beschikking tot subsidieverlening, waaronder de aangepaste bedragen, die jaarlijks in januari worden aangepast overeenkomstig de Nederlandse consumentenprijsindex.

Artikel 2a.7. Voortgangsrapportage

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van twaalf, zesendertig en achtenveertig maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de voorafgaande twaalf maanden, tenzij de minister een tussendeclaratie heeft opgevraagd.

  • 2 De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

Artikel 2a.8. Voorschot

  • 1 De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger een voorschot verlenen tot maximaal de op de datum van de ontvangst van dit verzoek bekende, verschuldigde subsidie.

  • 2 In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.

Artikel 2a.9. Declaratie

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na het verstrijken van de eerste twee jaar van het project een tussentijdse declaratie in bij de Minister.

  • 2 De tussentijdse declaratie wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Minister besluiten tot het opvragen van een extra tussentijdse declaratie dan wel het laten vervallen van een tussentijdse declaratie.

  • 4 De einddeclaratie, bedoeld in artikel 1.16, bevat de som van alle kosten uit de tussentijdse declaraties, na eventuele correcties door de Minister, en de resterende met de einddeclaratie te declareren kosten. De financiële bijlage bij de einddeclaratie bevat alleen de kosten die nog niet eerder zijn gedeclareerd via de tussentijdse declaraties.

Hoofdstuk 2b. Arbeidsmarktregio’s

Artikel 2b.1. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van:

Artikel 2b.2. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak:

Artikel 2b.3. Doel en doelgroepen

  • 2 Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten in het kader van dit hoofdstuk, hoofdstuk 1 van bijlage 1 of hoofdstuk 1 van bijlage 1a van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 en deze persoon bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep behoort, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

Artikel 2b.4. De aanvraag

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente kan een aanvraag indienen namens de arbeidsmarktregio voor een project gericht op het doel en de ondersteuning van de doelgroep, bedoeld in artikel 2B.3.

  • 2 Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel 2b.5. Projectperiode

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk vindt plaats:

    • a. binnen de projectperiode van 3 oktober 2022 tot en met 31 december 2023, of vanaf de datum van indiening van de subsidieaanvraag voor een maximale termijn van 15 maanden;

    • b. binnen de projectperiode van 4 december 2023 tot en met 31 december 2025, met een startdatum die niet eerder is dan de datum van indiening van de volledige subsidieaanvraag en met een maximale termijn van 24 maanden.

  • 2 De in de subsidieaanvraag vermelde startdatum van het project ligt ten minste één dag na de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, van een eerder project waarvoor aan de subsidieaanvrager op grond van dit hoofdstuk subsidie is verleend.

  • 3 Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieaanvrager kan de Minister besluiten om, in plaats van de einddatum genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, de einddatum genoemd in het verzoek tot vaststelling van de subsidie, als uitgangpunt te nemen voor de beoordeling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2b.6. Specifieke eisen

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk:

    • a. past binnen het doel en is gericht op één of meerdere van de doelgroepen, genoemd in artikel 2B.3, eerste lid;

    • b. sluit, voor zover het betrekking heeft op de doelgroep, bedoeld in artikel 2B.3, eerste lid, onderdeel g, naar het oordeel van de Minister goed aan op de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams.

  • 2 Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

Artikel 2b.7. Subsidiabele activiteiten

  • 1 Voor subsidie komen enkel de activiteiten gericht op het ondersteunen van mensen uit de doelgroep, als bedoeld in artikel 2B.3, bij het bevorderen van de toegang tot werk in aanmerking, voor zover zij de doelstelling, genoemd in artikel 2B.3, eerste lid, ondersteunen.

  • 2 In afwijking van artikel 1.11, eerste lid, onderdeel a, zijn de kosten van extern ingekochte trajecten uitsluitend subsidiabel voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.

Artikel 2b.8. Subsidiabele kosten

Naast de kosten, genoemd in artikel 1.11, zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a. plaatsingssubsidies, waarbij in het geval van een loonkostensubsidie maximaal het daadwerkelijk betaalde brutoloon vermeerderd met een opslag van 37,5% van het brutoloon subsidiabel is;

  • b. een opslag van 40% op de directe loonkosten, bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, ter dekking van de overige subsidiabele kosten wanneer deze kosten worden verantwoord in een subproject en wanneer deze kostensoort de enige kosten zijn in het subproject.

Artikel 2b.9. Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.12, zijn de kosten samenhangend met de directe loonkosten voor projectcoördinatie en -administratie of de externe kosten voor projectcoördinatie en -administratie niet subsidiabel.

Artikel 2b.10. Voortgangsrapportage

  • 1 De Minister kan de subsidieontvanger verzoeken een voortgangsrapportage in te dienen over de maanden voorafgaand aan dat verzoek.

  • 2 De voortgangsrapportage wordt uiterlijk drie maanden na het verzoek van de Minister ingediend.

  • 3 De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel 2b.11. Bevoorschotting

  • 1 De Minister kan voor projecten als bedoeld in dit hoofdstuk, op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag.

  • 2 In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.

Artikel 2b.12. Maximale subsidiebedrag per subsidieaanvrager

  • 1 Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2b.1, onderdeel a, is per centrumgemeente vastgelegd in bijlage 3 bij deze regeling.

  • 2 Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2b.1, onderdeel b, is per centrumgemeente vastgelegd in bijlage 3a bij deze regeling.

Hoofdstuk 2c. Voedselhulp en materiële basishulp

Artikel 2c.1. Subsidieaanvrager

De subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een rechtspersoon zonder winstoogmerk.

Artikel 2c.2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van 3 oktober 2022, 09.00 uur, tot en met 18 november 2022, 17.00 uur.

Artikel 2c.3. Subsidieplafond

Het beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2C.2, bedraagt € 15.803.219.

Artikel 2c.4. Doel en doelgroepen subsidie

  • 1 Het doel van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verkregen is het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting en het bevorderen van de sociale integratie van de meest behoeftigen, door het verlenen van voedselhulp, materiële basishulp en begeleidende maatregelen.

  • 2 De doelgroep voor de voedselhulp, materiële basishulp en begeleidende maatregelen zijn de meest behoeftige personen.

Artikel 2c.5. Eén begunstigde en hoogte van de subsidie

  • 1 Op basis van dit hoofdstuk wordt aan maximaal één rechtspersoon subsidie verstrekt vanaf het moment van toekenning van de subsidie tot uiterlijk 31 december 2027.

  • 2 Uit het projectplan en de begroting bij de aanvraag tot subsidieverlening blijkt dat door uitvoering van het project het toe te kennen bedrag op grond van artikel 2C.3, volledig wordt benut.

  • 3 In afwijking van artikel 1.10, bedraagt de subsidie op grond van dit hoofdstuk 90% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2c.6. De subsidieaanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.6 vermeldt de aanvrager in het projectplan:

    • a. op welke wijze wordt vastgesteld wie er tot de doelgroep behoort;

    • b. op welke wijze de doelgroep bereikt wordt, waarbij specifiek aandacht is voor het bereik van kinderen;

    • c. op welke wijze er uitsluitend voedsel en goederen zullen worden gedistribueerd die beantwoorden aan het Unierecht inzake de veiligheid van consumentenproducten;

    • d. op welke wijze bij de keuze van het te verdelen voedsel rekening wordt gehouden met het bijdragen aan evenwichtige voeding voor de meest behoeftige personen;

    • e. op welke wijze rekening wordt gehouden bij de voedselhulp met klimatologische en milieuaspecten, vooral met het oog op minder voedselverspilling en minder kunststof voor eenmalig gebruik;

    • f. hoe de aanvrager zorg draagt voor een aanbod van uitgiftepunten voor voedselhulp en materiële basishulp in elk van de twaalf provincies;

    • g. welke begeleidende maatregelen worden aangereikt en hoe deze maatregelen een bijdrage leveren aan het bevorderen van de sociale inclusie van de deelnemers, met nadruk op eventuele kinderen van deelnemers;

    • h. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de planning van het project haalbaar is;

    • i. over welke – met het oog op de uitvoering van het project – relevante kennis en ervaring de aanvrager, de bij de uitvoering van het project betrokken partijen en de ingezette medewerkers beschikken;

    • j. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de activiteiten een laagdrempelig karakter voor de doelgroep hebben, de menselijke waardigheid centraal staat, er rekening wordt gehouden met de culturele diversiteit van de doelgroep, directe en indirecte discriminatie wordt vermeden en gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt gewaarborgd;

    • k. op welke wijze wordt voldaan aan de aanbestedingsrechtelijke aspecten bij de aanwending van de middelen conform het projectplan.

  • 2 Het financieringsplan, met in achtneming van voorschotbehoefte, omvat een liquiditeitsbegroting waaruit blijkt dat de aanvrager gedurende de gehele projectperiode beschikt over voldoende liquide middelen om het project conform planning uit te voeren.

  • 3 In de beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle vermeldt de aanvrager in een daarvoor digitaal beschikbaar gesteld format op welke wijze de projectorganisatie is vormgegeven, de administratie is ingericht en welke maatregelen de aanvrager neemt om ervoor te zorgen dat aan de verantwoordingsvereisten wordt voldaan.

Artikel 2c.7. Weigeringsgronden

Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt, in aanvulling op artikel 1.9, in zijn geheel geweigerd, indien de aanvraag niet alle onderwerpen zoals opgesomd in artikel 2C.6 bevat.

Artikel 2c.8. Selectiecriteria voor subsidieverlening

  • 1 De Minister beoordeelt de projectplannen van de aanvragers op grond van de vereisten genoemd in artikel 2C.6 en, voor zover deze niet reeds op basis van artikel 2C.7 zijn afgewezen, aan de hand van de volgende criteria:

    • a. kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak van voedselhulp en materiële basishulp, waarbij in ieder geval in acht worden genomen het landelijk bereik van de doelgroep, waaronder kinderen, en het betrekken van de doelgroep bij de invulling van de voedselhulp en materiële basishulp (35 punten);

    • b. kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak van begeleidende maatregelen waaronder in ieder geval de wijze waarop maatregelen een bijdrage leveren aan het bevorderen van de sociale inclusie van de deelnemers en het bevorderen van gelijke kansen en non-discriminatie (25 punten);

    • c. de eerbiediging van de waardigheid en niet-stigmatisering van de doelgroep waarbij in ieder geval in acht wordt genomen de mate waarin iemand zich als behoeftig moet presenteren (15 punten);

    • d. de gezondheid van het voedsel en de evenwichtigheid van het voedselpakket, de evenwichtigheid van de materiële basishulp en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zo min mogelijk milieubelastende productie en distributie (25 punten).

  • 2 De punten voor de verschillende criteria in het eerste lid worden als volgt verdeeld:

    • a. zeer hoge mate voldaan aan het criterium: 100% van de beschikbare punten;

    • b. hoge mate voldaan aan het criterium: 75% van de beschikbare punten;

    • c. gemiddelde mate voldaan aan het criterium: 50% van de beschikbare punten;

    • d. lage mate voldaan aan het criterium: 25% van de beschikbare punten;

    • e. zeer lage mate voldaan aan het criterium: 0% van de beschikbare punten.

  • 3 In afwijking van artikel 1.7 verleent de Minister de subsidie aan de aanvrager die de hoogste totaalscore behaalt op basis van de puntentelling in het eerste en tweede lid en wijst overige aanvragen af.

  • 4 In de beschikking tot subsidieverlening worden in ieder geval bepaald:

    • a. de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b. de wijze van voorschotverlening.

Artikel 2c.9. Subsidiabele activiteiten

De volgende activiteiten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a. het verlenen van voedselhulp;

  • b. het verlenen van materiële basishulp;

  • c. het aanreiken van begeleidende maatregelen voor sociale inclusie.

Artikel 2c.10. Subsidiabele kosten

  • 1 In aanvulling op artikel 1.11 komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. de kosten voor de aankoop van voedselhulp en materiële basishulp, met inbegrip van de kosten die verband houden met het vervoer van voedselhulp en materiële basishulp naar de subsidieontvanger die deze voedselhulp en materiële basishulp aan de eindontvangers verstrekken;

    • b. indien het vervoer van de voedselhulp en de materiële basishulp naar de subsidieontvanger die deze onder de eindontvangers verdeelt, niet onder onderdeel a valt, de door de aankopende instantie gedragen kosten die verband houden met het vervoer van de voedselhulp of materiële basishulp naar de opslagplaatsen en de subsidieontvanger, alsmede de opslagkosten tegen een vast tarief van één procent van de in onderdeel a bedoelde kosten;

    • c. de administratieve, vervoers-, opslag- en voorbereidingskosten die door de subsidieontvanger bij de verdeling van voedselhulp en materiële basishulp aan de meest behoeftige personen worden gedragen, tegen een vast tarief van zeven procent van de in onderdeel a bedoelde kosten, of zeven procent van de waarde van het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette voedsel;

    • d. de kosten voor de inzameling, het vervoer, de opslag en de verdeling van voedseldonaties en daarmee rechtstreeks verband houdende voorlichtingsactiviteiten;

    • e. de kosten van begeleidende maatregelen door of namens de subsidieontvanger die zijn gemeld door de subsidieontvanger die de voedselhulp of de materiële basishulp aan de meest behoeftige personen verstrekt, tegen een vast tarief van zeven procent van de in onderdeel a bedoelde kosten; en

    • f. in afwijking van artikel 1.12, onderdeel d, de in rekening gebrachte BTW.

  • 2 Een verlaging van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde subsidiabele kosten als gevolg van inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van voedselhulp of materiële basishulp, leidt niet tot een verlaging van de in het eerste lid, onderdelen c en e, bedoelde subsidiabele kosten.

  • 3 In geval van externe opdrachtverlening bij de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, zijn die kosten marktconform, hetgeen wordt beoordeeld aan de hand van:

    • a. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure; of

    • b. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de subsidieontvanger indien de opdrachtwaarde meer dan € 50.000 bedraagt.

Artikel 2c.11. Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.12 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a. de debetrente;

  • b. de aankoop van infrastructuur;

  • c. de kosten voor tweedehandsgoederen.

Artikel 2c.12. Bevoorschotting

  • 1 De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger een voorschot verlenen tot maximaal de op de datum van de ontvangst van dit verzoek bekende, verschuldigde subsidie.

  • 2 In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.

Artikel 2c.13. Voortgangsrapportage en vereiste einddeclaratie

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van twaalf, vierentwintig, zesendertig en achtenveertig maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de voorafgaande twaalf maanden.

  • 2 De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 De voortgang en uitvoering, de doeltreffendheid waaronder het bereik van de doelgroep van het verlenen van voedselhulp, materiële basishulp en begeleidende maatregelen en de wijze van besteding van de middelen, evalueert de Minister uiterlijk 31 maart 2025.

  • 4 Ingeval van onvoldoende resultaat op een of meer van de onderdelen, genoemd in het derde lid, kan de Minister besluiten de subsidieverlening tussentijds te beëindigen, onder vaststelling van de tot het moment van beëindiging verschuldigde subsidie.

  • 5 In afwijking van de artikelen 1.13, vijfde lid, 1.15, eerste lid, en 1.16, eerste lid, dient de subsidieontvanger geen deelnemersadministratie in, tenzij uit een risicobeoordeling voor wat betreft de einddeclaratie blijkt dat er een specifiek risico op onregelmatigheden of fraude bestaat.

Hoofdstuk 2d. Sociale inclusie

Artikel 2d.1. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van 3 april 2023, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2023, 17.00 uur.

Artikel 2d.2. Subsidieplafond

Het beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie op basis van dit hoofdstuk bedraagt € 17.500.000.

Artikel 2d.3. Doel van het project

Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van sociale inclusie, door mogelijkheden tot maatschappelijke participatie te vergroten op het gebied van:

  • a. wonen;

  • b. financiën;

  • c. digitale basisvaardigheden;

  • d. lichamelijke gezondheid;

  • e. psychische gezondheid;

  • f. taal en cultuur;

  • g. zorg.

Artikel 2d.4. Doelgroep

Een project in het kader van dit hoofdstuk is gericht op personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot één of meer van de volgende doelgroepen:

Artikel 2d.5. De aanvraag

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente kan een aanvraag indienen namens de arbeidsmarktregio voor een project als bedoeld in dit hoofdstuk.

  • 2 Onverminderd de voorwaarden, genoemd in artikel 1.6, wordt in de aanvraag een beschrijving opgenomen van de onderliggende maatschappelijke problemen of het gemeenschappelijk belang van het aangevraagde project.

  • 3 De aanvraag beschikt over een omschrijving van de aanpak gericht op het bevorderen van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel 2d.6. Projectperiode

Een project in het kader van dit hoofdstuk vindt plaats binnen een periode van maximaal 24 maanden en start op 3 april 2023, of, indien dat later is, op de datum van indiening van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel 2d.7. Specifieke eisen

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk:

    • a. past binnen het doel en is gericht op één of meer van de doelgroepen als bedoeld in dit hoofdstuk, en;

    • b. beschikt over een toelichting waarin het project wordt omschreven, waaruit onder meer blijkt waarom er voor specifieke activiteiten en doelgroepen is gekozen, op welke wijze de activiteiten een bijdrage leveren aan het bevorderen van de sociale inclusie van de deelnemers en op welke wijze binnen het project gelijke kansen en non-discriminatie worden bevorderd.

  • 2 Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

Artikel 2d.8. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen enkel activiteiten in aanmerking die de doelgroep, bedoeld in artikel 2D.4, ondersteunen door hen mogelijkheden te geven en hindernissen weg te nemen voor sociale inclusie als bedoeld in artikel 2D.3.

Artikel 2d.9. Subsidiabele kosten

  • 1 In aanvulling op de subsidiabele kosten, genoemd in artikel 1.11, is een opslag van 40% op de directe loonkosten, bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, ter dekking van de overige subsidiabele kosten subsidiabel, wanneer deze kosten worden verantwoord in een subproject onder voorwaarde dat deze loonkosten de enige kostensoort vormt in het subproject en tevens uitsluitend betrekking hebben op de activiteiten bedoeld in artikel 2D.8.

  • 2 De kosten die gemaakt zijn ten behoeve van extern ingekochte trajecten zijn uitsluitend subsidiabel voor zover de relatie met de activiteiten, bedoeld in artikel 2D.8, voldoende aannemelijk is.

  • 3 De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.8 of in een wijziging van de beschikking tot subsidieverlening gedurende de uitvoering van het project het gebruik van nader te bepalen standaard eenheidskosten als bedoeld in artikel 1.11, vierde lid, onderdeel b, voor een subsidiabele activiteit verplicht stellen.

  • 4 Een wijziging van de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het derde lid heeft geen betrekking op de periode gelegen voor de datum van die beschikking.

Artikel 2d.10. Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a. kosten samenhangend met de directe loonkosten voor projectcoördinatie, en administratie;

  • b. externe kosten voor projectcoördinatie en -administratie; en

  • c. kosten van door gemeenten ingeschakelde medewerkers waarvoor kosten voor dezelfde periode zijn gedeclareerd binnen een project als bedoeld in hoofdstuk 2B.

Artikel 2d.11. Voortgangsrapportage

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na afloop van de eerste twaalf maanden van het project een voortgangsrapportage in bij de Minister.

  • 2 De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel 2d.12. Bevoorschotting

  • 1 De Minister kan voor projecten als bedoeld in dit hoofdstuk, op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen tot maximaal 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag.

  • 2 In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten, zoals opgenomen in de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 2D.11.

Artikel 2d.13. Maximale subsidiebedrag per subsidieaanvrager

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van dit hoofdstuk is per centrumgemeente vastgelegd in bijlage 4 bij deze regeling.

Artikel 2d.14. Wijzigingen

Indien er omstandigheden optreden, die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de Minister.

Hoofdstuk 2e. Sectoren

Artikel 2e.1. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van 2 oktober 2023, 9.00 uur tot en met 2 mei 2024, 17.00 uur.

Artikel 2e.2. Subsidieplafond

  • 1 Het beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie op basis van dit hoofdstuk bedraagt € 70.000.000,–.

  • 2 In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het vastgestelde subsidieplafond te boven gaat, worden de subsidieaanvragen met betrekking tot dat onderwerp door de minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst.

  • 3 Als tijdstip van ontvangst als bedoeld in het tweede lid geldt het tijdstip waarop een volledige subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel 2e.3. Doel van het project

Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel:

  • a. personen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, als bedoeld in artikel 2E.4 te ondersteunen in het behouden en vinden van werk door het versterken van hun arbeidsmarktpositie;

  • b. werkgevers te stimuleren om werkzoekende personen uit de doelgroep, bedoeld in artikel 2E.15 in dienst te nemen.

Artikel 2e.4. Doelgroep

Een project in het kader van dit hoofdstuk is gericht op personen die tot ten minste één van de volgende categorieën behoren:

Artikel 2e.5. De aanvraag

  • 1 De subsidie voor een project in het kader van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door:

    • a. een O&O fonds, of;

    • b. een hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 2E.7, derde lid.

  • 2 Een subsidieaanvrager kan binnen het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2E.1, slechts één aanvraag indienen voor een subsidie op grond van dit hoofdstuk.

  • 3 Onverminderd artikel 1.6 bevat de subsidieaanvraag de volgende gegevens:

    • a. een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van de subsidieaanvrager, bedoeld in het eerste lid en, indien na de datum van de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, een afschrift van de gewijzigde statuten, neergelegd ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register;

    • b. een bewijsstuk dat aantoont dat de subsidieaanvrager de houder is van het bankrekeningnummer, vermeld in de subsidieaanvraag;

    • c. het KvK-nummer van de subsidieaanvrager en de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband; en

    • d. de meest recente jaarrekening van de subsidieaanvrager, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2e.6. O&O-fonds

  • 1 Een O&O-fonds is een stichting of vereniging die als doel heeft het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt waarin het O&O fonds werkzaam is.

  • 2 De stichting of vereniging, bedoeld in het eerste lid, is een organisatie die:

    • a. is opgericht bij een bij de minister aangemelde CAO;

    • b. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer arbeidsorganisaties, waarbij in ieder geval bij een arbeidsorganisatie ten minste 500 werknemers werkzaam zijn, alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • c. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer werkgeversorganisaties alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • d. de belangen behartigt van ten minste 1.000 aangesloten zelfstandigen zonder personeel en wordt bestuurd door vertegenwoordigers van zelfstandigen zonder personeel; of

    • e. de belangen behartigt van zelfstandigen zonder personeel en wordt bestuurd door vertegenwoordigers van organisaties van zelfstandigen zonder personeel, waarbij:

      • 1°. bij een of meerdere vertegenwoordigde organisaties ten minste 1.000 zelfstandigen zonder personeel zijn aangesloten, dan wel

      • 2°. ten minste een vertegenwoordiger afkomstig is van een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die is aangesloten bij een aangewezen algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van ondernemers dan wel een aangewezen algemeen erkende centrale organisatie van werknemers, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad.

  • 3 Een organisatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met e bestaat bij aanvraag ten minste twee jaar.

  • 4 Het bestuur van de stichting of vereniging, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting of vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.

Artikel 2e.7. Samenwerkingsverband

  • 1 Een samenwerkingsverband bestaat uit een of meer werkgevers- en werknemersorganisaties of O&O-fondsen die samenwerken met elkaar of met andere organisaties.

  • 2 In het samenwerkingsverband moet in ieder geval sprake zijn van vertegenwoordiging vanuit werkgeverszijde én vertegenwoordiging vanuit werknemerszijde.

  • 3 Samenwerking in een samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een door de partijen in het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst, waarbij gebruik wordt gemaakt van het door de minister elektronisch beschikbaar gestelde model voor een vast te leggen samenwerkingsovereenkomst.

  • 4 Een samenwerkingsverband:

    • a. heeft een hoofdaanvrager die op het moment van indiening van de subsidieaanvraag ten minste twee jaar bestaat;

    • b. heeft de hoofdaanvrager gemachtigd om de andere partijen gedurende het subsidieproces in en buiten rechte te vertegenwoordigen, op basis van een samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 2e.8. Projectperiode

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk:

    • a. vindt plaats binnen de projectperiode van 2 oktober 2023 tot en met 31 januari 2026; en

    • b. heeft een duur van maximaal 24 maanden.

Artikel 2e.9. Specifieke eisen

  • 1 Een project in het kader van dit hoofdstuk:

    • a. past binnen het doel, genoemd in artikel 2E.3 en is gericht op personen die tot de doelgroep, bedoeld in artikel 2E.4 behoren;

    • b. heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie;

    • c. heeft een startdatum die niet eerder ligt dan de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag en een einddatum die niet later ligt dan 31 januari 2026;

    • d. bevat een aanvraag voor een subsidiebedrag van ten minste € 200.000,– en maximaal € 2.500.000.

  • 2 Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum

Artikel 2e.10. Subsidiabele activiteiten

  • 1 Voor subsidie komende volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. intake en begeleiding;

    • b. scholing basisvaardigheden;

    • c. scholing beroepsvaardigheden; en

    • d. EVC-procedure.

  • 2 De activiteiten, bedoeld in het eerste lid zijn enkel subsidiabel voor personen uit de doelgroep, bedoeld in artikel 2E.4.

Artikel 2e.11. Intake en begeleiding

  • 1 Onder intake vallen activiteiten die gericht zijn op het vaststellen van de leer- en ontwikkeldoelen van de persoon.

  • 2 Een intakegesprek is een vastgelegd gesprek bij de start van de deelname van een persoon aan een project tussen de begeleider en die persoon, welk gesprek onder andere betrekking heeft op de door de persoon ervaren situatie waarin hij zich binnen de arbeidsmarkt bevindt en in welke mate zijn arbeidsmarktpositie kan worden verbeterd.

  • 3 Intake en begeleiding wordt uitgevoerd door een begeleider, die als loopbaanprofessional of jobcoach is geregistreerd bij de beroepsvereniging van loopbaanprofessionals en jobcoaches Noloc, of die op een andere manier kan aantonen werkervaring, kennis en deskundigheid te hebben met het geven van begeleiding.

  • 4 De begeleider is een natuurlijk persoon, die niet in dienst is van de werkgever van de persoon en als taak heeft om met de persoon een intakegesprek te voeren over wat nodig is om de arbeidsmarktpositie van de persoon te versterken, of die als begeleider fungeert gedurende het doorlopen van een traject ter versterking van de arbeidsmarktpositie.

  • 5 De begeleider kan gedurende het traject ter versterking van de arbeidsmarktpositie begeleiding bieden aan de deelnemer.

  • 6 De begeleider kan gedurende het traject begeleiding bieden op het gebied van het bespreekbaar maken van schuldenproblematiek of het oplossen van de problematiek op andere leefgebieden zoals wonen, zorgen, financiën, lichamelijke gezondheid en psychische gezondheid.

  • 7 Indien de begeleider heeft vastgesteld dat er sprake is van schuldenproblematiek bij de deelnemer, bespreekt de begeleider de mogelijkheden van externe begeleiding, het bespreekbaar maken van de problematiek en, in geval van ernstige financiële problemen, vindt na instemming van de deelnemer actieve doorgeleiding naar gemeentelijke schuldhulpverlening.

Artikel 2e.12. Activiteiten scholing

  • 1 Scholing basisvaardigheden en scholing beroepsvaardigheden worden uitgevoerd door een opleider, die niet in dienst is van de werkgever van de deelnemer en zich beroepshalve bezig houdt met het geven van scholing.

  • 2 Het scholingsaanbod, bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt aangeboden door een opleidingsinstituut dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkend onderwijs verzorgt en leidt tot een diploma, certificaat of erkende beroepsopleidingen of onderdelen ervan, die leiden tot een mbo-diploma, mbo-certificaat of mbo-verklaring, uitgegeven door onderwijsinstellingen in het mbo als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, of als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • b. leidt tot een door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF ingeschaalde kwalificatie, die is opgenomen in het NCP-register;

    • c. wordt gegeven door een opleider die in het bezit is van het keurmerk van de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding; of

    • d. leidt tot verstrekking van een overheids-, branche- of sector-erkend certificaat.

Artikel 2e.13. Activiteiten EVC-procedure

Een EVC-procedure wordt uitgevoerd door een EVC-aanbieder, als bedoeld in artikel 1.1.

Artikel 2e.14. Subsidiabele kosten

  • 1 In aanvulling op de subsidiabele kosten, genoemd in artikel 1.11, zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. externe kosten van de door de begeleider werkelijk gerealiseerde uren, aantoonbaar besteed aan het intakegesprek en de begeleiding gedurende het traject. Het maximaal subsidiabele uurtarief van de begeleider is € 98,38, tenzij de subsidieaanvrager die een hoger uurtarief hanteert de marktconformiteit van dat tarief aantoont op de wijze als omschreven in het tweede lid;

    • b. kosten met betrekking tot scholing basisvaardigheden en scholing beroepsvaardigheden en opleidingen. Het subsidiabele tarief per deelnemer per gegeven lesuur bedraagt maximaal € 34,73, tenzij de subsidieaanvrager de marktconformiteit van het door hem gehanteerde tarief aantoont op de wijze als omschreven in het tweede lid;

    • c. de externe kosten van de door een EVC-aanbieder uitgevoerde EVC-procedure. Het maximaal subsidiabele tarief van de EVC-aanbieder bedraagt € 1.250,–, tenzij de subsidieaanvrager die een hoger tarief hanteert de marktconformiteit van het door hem gehanteerde tarief aantoont op de wijze als omschreven in het tweede lid;

    • d. de loonkosten, bedoeld in artikel 2E.15;

    • e. kosten met betrekking tot loonverlet, zijnde het aantal door de werkgever betaalde uren dat een deelnemer deelneemt aan gegeven scholing basisvaardigheden, scholing beroepsvaardigheden, met uitzondering van de uren voor voorbereiding, reizen en zelfstudie, waarbij de deelnemer niet productief kan zijn in de reguliere werkzaamheden, tegen een vast bedrag per uur ter hoogte van het wettelijke minimumloon vermeerderd met een opslag van 37,5% voor werkgeverslasten;

    • f. indirecte kosten, op basis van een toeslag van 7% op de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e.

  • 2 De marktconformiteit van tarieven die meer bedragen dan de tarieven als bedoeld in het eerst lid, onderdelen a, b en c, is aangetoond wanneer:

    • a. een offerteprocedure is uitgevoerd waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld; of

    • b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden.

Artikel 2e.15. Loonkostensubsidie kwetsbare werknemers

  • 1 Loonkostensubsidie, met uitzondering van een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet, kan worden verstrekt aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een werknemer die direct voorafgaand aan het sluiten van deze arbeidsovereenkomst een uitkering, als bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet, een IOAW-uitkering, een IOAZ-uitkering, of bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt en op voorwaarde dat;

    • a. de werknemer een opleiding krijgt aangeboden, die zal aanvangen voorafgaand aan of binnen de eerste twaalf maanden na de start van de arbeidsovereenkomst;

    • b. de opleiding bijdraagt aan het behalen van een tot een diploma, certificaat of erkende beroepsopleidingen of een onderdeel ervan, als bedoeld in artikel 2E.12, tweede lid, onderdeel a;

    • c. de werknemer een arbeidsovereenkomst ontvangt van ten minste twaalf maanden;

    • d. de loonkostensubsidie uitsluitend wordt verstrekt als de plaatsing van de werknemer niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt; en

    • e. het specifiek gaat om een nieuwe indiensttreding.

  • 2 De loonkostensubsidie wordt verstrekt over de kosten van ten hoogste het wettelijke minimumloon vermeerderd met een opslag van 37,5% voor werkgeverslasten gedurende maximaal zes maanden.

  • 3 De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur.

  • 4 De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever reeds loonkostensubsidie ontvangt voor de werknemer of op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

Artikel 2e.16. Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

  • a. loonverletkosten die niet zijn toe te rekenen aan scholingsactiviteiten;

  • b. loonverletkosten, indien tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 2E.15;

  • c. in rekening gebrachte BTW over gemaakte kosten van activiteiten binnen het project;

  • d. kosten voor activiteiten waarvoor al subsidie is aangevraagd of subsidie is verleend, met uitzondering van gemeentelijke of provinciale subsidies waarbij de totale financiering van de subsidiabele kosten niet meer dan 100% bedraagt;

  • e. kosten in het kader van technische innovatie; en

  • f. kosten voor activiteiten die plaatsvinden in het kader van een wettelijke verplichting.

Artikel 2e.17. Bevoorschotting

  • 1 Na verlening van de subsidie kan de minister, indien de hoofdaanvrager dit in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven, een voorschot van maximaal 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidie bedrag verstrekken.

  • 2 De minister kan gedurende de looptijd van het project, op verzoek van de hoofdaanvrager besluiten om een aanvullend voorschot te verlenen tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag, indien:

    • a. de subsidieontvanger aan de hand van een financiële rapportage in de vorm van een door de minister beschikbaar gesteld formulier de reeds gemaakte kosten, waarop het gevraagde voorschot betrekking heeft, voldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd.

    • b. het verzoek uiterlijk na 14 maanden vanaf de start van het project samen met een voortgangsverslag wordt ingediend; en

    • c. de minister heeft vastgesteld dat de financiële rapportage, bedoeld in tweede lid, onderdeel a, een juiste weergave vormt van de projectadministratie op het moment van indiening.

Hoofdstuk 2f. Sociale innovatie voor een meer genderevenwichtige arbeidsmarkt

Artikel 2f.1. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van 6 mei 2024, 09.00 uur tot en met 7 juni 2024, 17.00 uur.

Artikel 2f.2. Subsidieplafond

  • 1 Het beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie op basis van dit hoofdstuk bedraagt € 5.500.000,–.

  • 2 De Minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op basis van een tendersysteem indien de binnen het tijdvak ontvangen subsidieaanvragen het subsidieplafond overstijgen.

Artikel 2f.3. Doel

  • 1 Een subsidie op grond van dit hoofdstuk heeft tot doel het beschikbaar stellen van middelen voor sociale innovatie ten behoeve van het bevorderen van gendergelijkheid binnen arbeidsorganisaties.

  • 2 De sociale innovatie ten behoeve van het bevorderen van gendergelijkheid, bedoeld in het eerste lid, ziet op het onderzoeken, ontwikkelen, verder ontwikkelen, toepassen of het delen van uitvoerbare, overdraagbare en gevalideerde praktijk- en wetenschappelijke kennis voor minimaal één van de volgende thema’s:

    • a. vrouwen in de sectoren exacte wetenschappen, technologie, techniek en toegepaste wiskunde;

    • b. betere combinatie arbeid en mantelzorg;

    • c. het stimuleren van economische zelfstandigheid;

    • d. gelijkere verdeling van werk en zorg- en huishoudtaken;

    • e. loontransparantie.

Artikel 2f.4. Subsidieaanvrager

  • 1 Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2f.5.

  • 2 Een hoofdaanvrager kan binnen het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2f.1, slechts één aanvraag indienen voor een subsidie op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 2f.5. Samenwerkingsverband

  • 1 Een samenwerkingsverband bestaat uit een of meer maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen of arbeidsorganisaties.

  • 2 In het samenwerkingsverband is in ieder geval een maatschappelijke organisatie of een kennisinstelling vertegenwoordigd en daarnaast een arbeidsorganisatie.

  • 3 Een bij het samenwerkingsverband betrokken arbeidsorganisatie zorgt ervoor dat de werknemersvertegenwoordiging van die organisatie actief wordt geïnformeerd over en betrokken bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project.

  • 4 Het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, waarin:

    • a. de hoofdaanvrager wordt gemachtigd om de andere partijen binnen het samenwerkingsverband gedurende het subsidieproces in en buiten rechte te vertegenwoordigen;

    • b. een gemeenschappelijke doelstelling wordt bepaald;

    • c. een taakverdeling wordt bepaald die ziet op de omvang van de samenwerking, de bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan en die ziet op het delen in de daaraan verbonden financiële, technologische, wetenschappelijke en andere risico’s, alsmede in de resultaten;

    • d. wordt geborgd dat de aangesloten kennisinstellingen het onderzoek onafhankelijk kunnen uitvoeren; en

    • e. wordt weergegeven hoe de werknemersvertegenwoordiging van de arbeidsorganisatie wordt geïnformeerd en betrokken, bedoeld in het derde lid.

Artikel 2f.6. Subsidieaanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.6 vermeldt de aanvrager in het projectplan:

    • a. een probleemanalyse met een interventielogica waarin inzicht wordt gegeven in de aard van de problematiek op het gebied van gendergelijkheid en een omschrijving van de wijze waarop het project hiervoor een oplossing kan bieden;

    • b. een activiteitenplan waarin wordt uiteengezet op welke wijze het doel, bedoeld in artikel 2f.3, wordt bereikt met de ontwikkeling, de implementatie, de evaluatie, het opschalen of het verspreiden van succesvolle aanpakken op het gebied van gendergelijkheid;

    • c. een planning van de werkzaamheden van het project en een financieringsplan met een begroting van de kosten van het project, met in achtneming van voorschotbehoefte en een liquiditeitsbegroting waaruit blijkt dat de aanvrager gedurende de gehele projectperiode beschikt over voldoende liquide middelen om het project conform planning uit te voeren;

    • d. een beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing, waarbij de aanvrager in een daarvoor digitaal beschikbaar gesteld format vermeldt op welke wijze de projectorganisatie is vormgegeven, de administratie is ingericht en welke maatregelen de aanvrager neemt om ervoor te zorgen dat aan de verantwoordingsvereisten wordt voldaan;

    • e. een beschrijving van de relevante kennis en ervaring van de aanvrager, de bij de uitvoering van het project betrokken partijen en de ingezette medewerkers in het kader van de uitvoering van het project; en

    • f. een beschrijving waaruit blijkt hoe gelijke kansen en non-discriminatie worden bevorderd.

  • 2 Indien de subsidieaanvraag gericht is op de activiteiten, bedoeld in artikel 2f.8, onderdelen c of d, vermeldt de aanvrager in aanvulling op het eerste lid in het projectplan de mediastrategie ten behoeve van de verspreiding van succesvolle aanpakken op het gebied van gendergelijkheid.

Artikel 2f.7. Projectperiode

Een project in het kader van dit hoofdstuk vindt plaats in de periode vanaf het moment van toekenning van de subsidie tot uiterlijk 31 december 2027.

Artikel 2f.8. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten die bijdragen aan het bevorderen van het doel, bedoeld in artikel 2f.3 in aanmerking, voor zover deze gericht zijn op:

  • a. het genereren en verder ontwikkelen van ideeën voor de aanpak van gendergelijkheid;

  • b. het evalueren en eventueel toetsen van een innovatieve aanpak van gendergelijkheid;

  • c. het delen van kennis en ervaringen zowel tijdens de onderzoeksfase als over de resultaten; of

  • d. het implementeren en opschalen van een bewezen effectieve aanpak op het gebied van gendergelijkheid.

Artikel 2f.9. Selectiecriteria voor subsidieverlening

  • 1 Indien het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het subsidieplafond te boven gaat, de Minister de subsidieaanvraag niet afwijst op grond van artikel 1.9 en de aanvraag voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in dit hoofdstuk, kent de Minister het projectplan van de aanvrager een score toe, aan de hand van de volgende criteria:

    • a. kwaliteit en onderbouwing van de probleemanalyse met een interventielogica waarin inzicht wordt gegeven in de aard van de problematiek op het gebied van gendergelijkheid en de wijze waarop het project hiervoor een oplossing kan bieden (maximaal 20 punten);

    • b. kwaliteit en onderbouwing van het activiteitenplan waarin wordt uiteengezet op welke wijze het doel, bedoeld in artikel 2f.3, wordt bereikt met de ontwikkeling, de implementatie, de evaluatie, het opschalen of het verspreiden van succesvolle aanpakken op het gebied van gendergelijkheid (maximaal 30 punten);

    • c. kwaliteit en onderbouwing van de planning van de werkzaamheden van het project en het financieringsplan (maximaal 20 punten);

    • d. kwaliteit en onderbouwing van de beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing (maximaal 10 punten);

    • e. de beschrijving van de aanwezige relevante kennis en ervaring van de aanvrager, de bij de uitvoering van het project betrokken partijen en de ingezette medewerkers in het kader van de uitvoering van het project en behoeve van de verspreiding van succesvolle aanpakken op het gebied van gendergelijkheid (maximaal 10 punten);

    • f. kwaliteit en onderbouwing van de beschrijving waaruit blijkt hoe gelijke kansen en non-discriminatie worden bevorderd (maximaal 10 punten).

  • 2 De punten voor de verschillende criteria in het eerste lid worden als volgt verdeeld:

    • a. zeer hoge mate van kwaliteit en onderbouwing: 100% van de beschikbare punten;

    • b. hoge mate van kwaliteit en onderbouwing: 75% van de beschikbare punten;

    • c. gemiddelde mate van kwaliteit en onderbouwing: 50% van de beschikbare punten;

    • d. lage mate van kwaliteit en onderbouwing: 25% van de beschikbare punten;

    • e. zeer lage mate van kwaliteit en onderbouwing: 0% van de beschikbare punten.

  • 3 Indien het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het subsidieplafond te boven gaat, zet de Minister de projecten in afwijking van artikel 1.7 in een volgorde waarbij de hoogst scorende subsidieaanvraag als eerst subsidie verleend krijgt, daarna de op één na hoogst scorende subsidieaanvraag, en zo verder, totdat het subsidieplafond is bereikt.

  • 4 Indien volledige honorering van een subsidieaanvraag zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, kan de Minister besluiten om een gedeelte van het aangevraagde subsidiebedrag te verlenen, zodat het subsidieplafond niet wordt overschreden.

  • 5 Indien het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de Minister de onderlinge rangschikking van de aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 2f.10. Hoogte van de subsidie

  • 1 Het aangevraagd subsidiebedrag bedraagt minimaal € 300.000,– en maximaal € 1.500.000,– per project.

  • 2 In afwijking van artikel 1.10 bedraagt de subsidie op grond van dit hoofdstuk maximaal 95% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2f.11.

Artikel 2f.11. Subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd de kosten, bedoeld in artikel 1.11, zijn de kosten in geval van externe opdrachtverlening met een opdrachtwaarde van meer dan € 50.000,– subsidiabel indien deze marktconform zijn, hetgeen wordt beoordeeld aan de hand van:

    • a. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure; of

    • b. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de subsidieontvanger.

  • 2 Voor de overige indirecte kosten, waaronder kosten voor projectadministratie en projectmanagement is een toeslag van 7% subsidiabel, welke berekend wordt over het totaal van de directe externe kosten en de directe loonkosten, bedoeld in artikel 1.11, eerste lid.

Artikel 2f.12. Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.12 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a. kosten die voortvloeien uit wettelijk verplichte taken;

  • b. kosten voor verbruiksgoederen.

Artikel 2f.13. Bevoorschotting

  • 1 Na verlening van de subsidie kan de Minister, indien daarom in de subsidieaanvraag is verzocht, een voorschot van maximaal 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag verstrekken.

  • 2 De Minister kan gedurende de looptijd van het project op verzoek van de hoofdaanvrager besluiten om een aanvullend voorschot te verlenen tot maximaal 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag, indien:

    • a. de subsidieontvanger aan de hand van een financiële rapportage in de vorm van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier de reeds gemaakte kosten, waarop het gevraagde voorschot betrekking heeft, voldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd;

    • b. het verzoek uiterlijk binnen vier weken na afloop van het eerste, tweede of derde jaar vanaf de start van het project samen met een voortgangsrapportage, als bedoeld in artikel 2f.14, wordt ingediend; en

    • c. de Minister heeft vastgesteld dat de financiële rapportage, bedoeld in tweede lid, onderdeel a, een juiste weergave vormt van de projectadministratie op het moment van indiening.

Artikel 2f.14. Voortgangsrapportage en einddeclaratie

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van twaalf, vierentwintig en zesendertig maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de voorafgaande twaalf maanden.

  • 2 De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 4 Bij de einddeclaratie, bedoeld in artikel 1.16, wordt een rapport ingediend met de geleerde lessen, waar in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a. wijze waarop project is ingericht en uitgevoerd;

    • b. de feitelijke werking van de interventie; en

    • c. de beoogde en niet beoogde effecten.

Hoofdstuk 2g. Sociale innovatie ten behoeve van het bereiken en activeren van arbeidsorganisaties in de bevordering en het delen van diversiteits- en inclusiebeleid

Artikel 2g.1. Aanvraagtijdvak

Een subsidieaanvraag met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt ingediend in het aanvraagtijdvak van 2 september 2024, 9.00 uur tot en met 31 oktober 2024, 17.00 uur.

Artikel 2g.2. Subsidieplafond

Het beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie op basis van dit hoofdstuk bedraagt € 5.000.000,–.

Artikel 2g.3. Doel

  • 1 Een subsidie op grond van dit hoofdstuk heeft tot doel het beschikbaar stellen van middelen voor sociale innovatie ten behoeve van het bereiken en activeren van arbeidsorganisaties om hun beleid op het gebied van gelijke kansen, diversiteit en inclusie te bevorderen en om regionale kennisdeling omtrent deze thema’s te faciliteren.

  • 2 De sociale innovatie, bedoeld in het eerste lid, ziet op het onderzoeken, verder ontwikkelen, toepassen of het delen van uitvoerbare, overdraagbare en gevalideerde praktijk- en wetenschappelijke kennis, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de behoeften en bestaande activiteiten van arbeidsorganisaties.

Artikel 2g.4. Subsidieaanvrager

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 2g.5. Subsidieaanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.6 vermeldt de aanvrager in het projectplan:

    • a. een probleemanalyse met interventielogica waarin inzicht wordt gegeven in de aard van de problematiek op het gebied van een tekort of gebrek aan kennis en handelingsperspectief onder arbeidsorganisaties met betrekking tot gelijke kansen, diversiteits- en inclusiebeleid en een omschrijving van de wijze waarop het project hiervoor een oplossing kan bieden;

    • b. een activiteitenplan waarin wordt uiteengezet op welke wijze het doel, bedoeld in artikel 2g.3, wordt bereikt met de ontwikkeling, de implementatie, de evaluatie, het opschalen of het verspreiden van succesvolle aanpakken;

    • c. een planning van de werkzaamheden van het project en een financieringsplan met een begroting van de kosten van het project, met inachtneming van voorschotbehoefte en een liquiditeitsbegroting waaruit blijkt dat de aanvrager gedurende de gehele projectperiode beschikt over voldoende liquide middelen om het project conform planning uit te voeren; en

    • d. een beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing, waarbij de aanvrager in een daarvoor digitaal beschikbaar gesteld format vermeldt op welke wijze de projectorganisatie is vormgegeven, de administratie is ingericht en welke maatregelen de aanvrager neemt om ervoor te zorgen dat aan de verantwoordingsvereisten wordt voldaan.

Artikel 2g.6. Projectperiode

Een project in het kader van dit hoofdstuk kan starten vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag en heeft een einddatum die niet later ligt dan 31 december 2028.

Artikel 2g.7. Subsidiabele activiteiten

  • 1 Voor subsidie komen enkel activiteiten in aanmerking die passen binnen het doel, bedoeld in artikel 2g.3.

  • 2 De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan in ieder geval uit:

    • a. het uitbouwen, versterken en continueren van de activiteiten van bestaande inclusiedesks;

    • b. het inventariseren in welke regio’s behoefte is aan inclusiedesks en waar deze succesvol kunnen worden opgericht;

    • c. het uitbouwen van het netwerk van inclusiedesks door nieuwe inclusiedesks op te richten; en

    • d. het onderzoeken en evalueren van de effectiviteit van de inclusiedesks en het verkennen van de mogelijkheden tot voortzetting van de inclusiedesks na afloop van de subsidieperiode.

  • 3 De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen ook bestaan uit activiteiten die uitgevoerd worden door regionale inclusiedesks of op nationaal niveau, gericht op het stimuleren van gelijke kansen, diversiteit en inclusie bij werving en selectie binnen arbeidsorganisaties, waaronder:

    • a. het uitdragen van kennis over de praktijk en bewezen interventies via uiteenlopende kanalen, zoals video’s, interviews, artikelen, bijeenkomsten, webinars of een kennisplatform;

    • b. het onderhouden van een regionaal netwerk van bedrijven en organisaties om een nieuwe norm te stellen voor gelijke kansen bij werving en selectie en het stimuleren van diversiteit en inclusie; en

    • c. het actief betrekken van experts en maatschappelijke organisaties en gebruik maken van hun kennis en ondersteuning.

  • 4 Een inclusiedesk als bedoeld in dit artikel is een regionale voorziening voor arbeidsorganisaties, ondersteund door lokale werkgeversnetwerken, die deze arbeidsorganisaties stimuleert en faciliteert om te investeren in gelijke kansen, diversiteit en inclusie.

Artikel 2g.8. Subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd artikel 1.11 zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. een opslag van 40% van de subsidiabele loonkosten ter dekking van alle overige kosten, indien enkel directe loonkosten worden gedeclareerd;

    • b. een opslag van 7% van de subsidiabele kosten ter dekking van de indirecte kosten, of, indien zowel directe loonkosten als direct aan het project toewijsbare externe kosten worden gedeclareerd, een opslag van 15% van de subsidiabele loonkosten ter dekking van de indirecte kosten; en

    • c. voor zover geen opslag als bedoeld in onderdelen a of b wordt toegepast, loonkosten en externe kosten van de indirecte activiteiten projectadministratie en coördinatie, tot een maximum van 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidieontvanger onderbouwt de marktconformiteit van externe kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en artikel 1.11, eerste lid, onderdeel a, bij een opdrachtwaarde vanaf € 50.000 aan de hand van:

    • a. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure; of

    • b. indien de opdrachtwaarde onder de nationale aanbestedingsdrempel blijft, een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de subsidieontvanger.

Artikel 2g.9. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a. debetrente;

  • b. de aankoop van grond, onroerend goed en infrastructuur; en

  • c. de aankoop van meubilair, uitrusting en voertuigen, tenzij:

    • 1°. die aankoop noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling van het project;

    • 2°. die goederen volledig worden afgeschreven tijdens het project; of

    • 3°. die aankoop de voordeligste optie is.

Artikel 2g.10. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 1.10 bedraagt de subsidie op grond van dit hoofdstuk maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2g.11. Bevoorschotting

  • 1 Na verlening van de subsidie kan de Minister, indien daarom in de subsidieaanvraag is verzocht, een voorschot van maximaal 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag verstrekken.

  • 2 De Minister kan gedurende de looptijd van het project op verzoek besluiten om een aanvullend voorschot te verlenen tot maximaal 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag, indien:

    • a. de subsidieontvanger aan de hand van een financiële rapportage in de vorm van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier de reeds gemaakte kosten, waarop het gevraagde voorschot betrekking heeft, voldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd;

    • b. het verzoek uiterlijk binnen vier weken na afloop van twaalf, vierentwintig of zesendertig maanden na de start van het project samen met een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 2g.12, wordt ingediend; en

    • c. de Minister heeft vastgesteld dat de financiële rapportage, bedoeld in onderdeel a, een juiste weergave vormt van de projectadministratie op het moment van indiening.

Artikel 2g.12. Voortgangsrapportage

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van twaalf, vierentwintig en zesendertig maanden na de start van het project een voortgangsrapportage in over de voorafgaande twaalf maanden.

  • 2 De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 3 Aan de voortgangsrapportage wordt per inclusiedesk een jaarverslag toegevoegd waarin opgenomen is welke activiteiten door wie zijn uitgevoerd en wat de resultaten van het afgelopen jaar zijn, zowel in voortgang als resultaat.

Artikel 2g.13. Einddeclaratie

  • 1 Onverminderd artikel 1.16 wordt bij de einddeclaratie een rapport ingediend met de geleerde lessen, waar in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a. de wijze waarop het project is ingericht en uitgevoerd;

    • b. de feitelijke werking van de interventie;

    • c. de beoogde en niet beoogde effecten; en

    • d. de mogelijkheden tot voortzetting van de inclusiedesks na afloop van de subsidieperiode.

  • 2 Bij de einddeclaratie wordt een inventarisatie aangeleverd waaruit blijkt hoeveel en welke regio’s zijn benaderd om een inclusiedesk op te richten en een omschrijving van redenen om in voornoemde regio’s al dan niet een inclusiedesk op te richten.

Hoofdstuk 3. Slotartikelen

Artikel 3.1. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF+ 2021–2027.

Artikel 3.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 april 2022

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

C.J. Schouten

Bijlage 1. als bedoeld in artikel 1.14

Procedure betreffende gebruik geconverteerde documenten of gegevensdragers en digitale bewijsstukken

In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger de kosten met originele bewijsstukken, kopieën of volledig digitale documenten. Hiertoe moet door de lidstaat een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde bewijsstukken in het kader van de ESF-administratie waarbij niet ter zake doende persoonsgegevens onherkenbaar of onleesbaar gemaakt zijn.

Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c

De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • Alle gegevens worden overgezet;

  • Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de ESF-verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers die onderdeel zijn van de ESF-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel 1.14 van de ESF+ subsidieregeling 2021–2027 en daarmee aan deze bijlage.

Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan (onderdeel d)

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • a. De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • b. De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • c. Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond moeten worden in het kader van de ESF-verantwoording. Artikel 1.14 is onverminderd van toepassing.

Bijlage 2. als bedoeld in artikel 2.8

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

obv Pw (%)

Subsidieplafond 2022 (artikel 2.2 onder a)

Subsidieplafond 2023–2025 (artikel 2.2 onder b)

Groningen

Groningen

6,54%

€ 981.105

€ 1.962.211

Leeuwarden

Friesland

4,62%

€ 693.300

€ 1.386.601

Alkmaar

Noord-Holland Noord

2,57%

€ 385.000

€ 770.001

Emmen

Drenthe

1,89%

€ 284.087

€ 568.173

Zwolle

Regio Zwolle

2,16%

€ 324.299

€ 648.598

Almere

Flevoland

2,10%

€ 314.501

€ 629.002

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

1,48%

€ 222.035

€ 444.071

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

1,68%

€ 252.078

€ 504.156

Enschede

Twente

3,97%

€ 595.129

€ 1.190.259

Amsterdam

Groot Amsterdam

10,77%

€ 1.616.169

€ 3.232.338

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

2,82%

€ 423.316

€ 846.632

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

0,74%

€ 110.934

€ 221.867

Leiden

Holland Rijnland

1,65%

€ 247.301

€ 494.602

Utrecht

Midden-Utrecht

3,29%

€ 494.132

€ 988.264

Amersfoort

Amersfoort

0,99%

€ 148.018

€ 296.036

Ede

Food Valley

1,12%

€ 167.292

€ 334.585

Doetinchem

Achterhoek

1,00%

€ 150.058

€ 300.115

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

1,36%

€ 203.734

€ 407.469

Gouda

Midden-Holland

0,71%

€ 107.003

€ 214.007

Den Haag

Haaglanden

7,66%

€ 1.148.636

€ 2.297.272

Arnhem

Midden-Gelderland

3,23%

€ 483.830

€ 967.661

Rotterdam

Rijnmond

13,09%

€ 1.963.958

€ 3.927.917

Tiel

Rivierenland

0,70%

€ 104.788

€ 209.576

Gorinchem

Gorinchem

0,40%

€ 60.730

€ 121.459

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

2,52%

€ 377.822

€ 755.644

Dordrecht

Drechtsteden

1,72%

€ 257.792

€ 515.584

Den Bosch

Noordoost-Brabant

2,38%

€ 356.973

€ 713.946

Breda

West-Brabant

3,08%

€ 461.579

€ 923.158

Goes

Zeeland

1,66%

€ 248.744

€ 497.487

Tilburg

Midden-Brabant

2,20%

€ 330.024

€ 660.048

Venlo

Noord-Limburg

1,20%

€ 180.282

€ 360.564

Helmond

Helmond-De Peel

1,05%

€ 157.710

€ 315.421

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

2,09%

€ 313.054

€ 626.108

Roermond

Midden-Limburg

1,00%

€ 149.460

€ 298.920

Heerlen

Zuid-Limburg

4,57%

€ 685.124

€ 1.370.249

Totaal

 

100,00%

€ 15.000.000

€ 30.000.000

Bijlage 3. als bedoeld in artikel 2b.12, eerste lid

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Aandeel Pw 2021 (%)

Subsidieplafond 2022

Groningen

Groningen

6,54%

€ 2.747.100

Leeuwarden

Friesland

4,62%

€ 1.941.200

Alkmaar

Noord-Holland Noord

2,57%

€ 1.078.000

Emmen

Drenthe

1,89%

€ 795.400

Zwolle

Regio Zwolle

2,16%

€ 908.000

Almere

Flevoland

2,10%

€ 880.600

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

1,48%

€ 621.700

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

1,68%

€ 705.800

Enschede

Twente

3,97%

€ 1.666.400

Amsterdam

Groot Amsterdam

10,77%

€ 4.525.300

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

2,82%

€ 1.185.300

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

0,74%

€ 310.600

Leiden

Holland Rijnland

1,65%

€ 692.400

Utrecht

Midden-Utrecht

3,29%

€ 1.383.600

Amersfoort

Amersfoort

0,99%

€ 414.400

Ede

Food Valley

1,12%

€ 468.400

Doetinchem

Achterhoek

1,00%

€ 420.200

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

1,36%

€ 570.500

Gouda

Midden-Holland

0,71%

€ 299.600

Den Haag

Haaglanden

7,66%

€ 3.216.200

Arnhem

Midden-Gelderland

3,23%

€ 1.354.700

Rotterdam

Rijnmond

13,09%

€ 5.499.100

Tiel

Rivierenland

0,70%

€ 293.400

Gorinchem

Gorinchem

0,40%

€ 170.000

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

2,52%

€ 1.057.900

Dordrecht

Drechtsteden

1,72%

€ 721.800

Den Bosch

Noordoost-Brabant

2,38%

€ 999.500

Breda

West-Brabant

3,08%

€ 1.292.400

Goes

Zeeland

1,66%

€ 696.500

Tilburg

Midden-Brabant

2,20%

€ 924.100

Venlo

Noord-Limburg

1,20%

€ 504.800

Helmond

Helmond-De Peel

1,05%

€ 441.600

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

2,09%

€ 876.600

Roermond

Midden-Limburg

1,00%

€ 418.500

Heerlen

Zuid-Limburg

4,57%

€ 1.918.300

Totaal

 

100,00%

€ 42.000.000

Bijlage 3a. als bedoeld in artikel 2b.12, tweede lid

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Aandeel

Subsidieplafond

€ 60 miljoen

Doetinchem

Achterhoek

1,00%

€ 600.230

Amersfoort

Amersfoort

0,99%

€ 592.071

Dordrecht

Drechtsteden

1,72%

€ 1.031.168

Emmen

Drenthe

1,89%

€ 1.136.346

Almere

Flevoland

2,10%

€ 1.258.005

Ede

Food Valley

1,12%

€ 669.170

Leeuwarden

Friesland

4,62%

€ 2.773.201

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

0,74%

€ 443.735

Gorinchem

Gorinchem

0,40%

€ 242.918

Groningen

Groningen

6,54%

€ 3.924.422

Amsterdam

Groot Amsterdam

10,77%

€ 6.464.676

Den Haag

Haaglanden

7,66%

€ 4.594.545

Helmond

Helmond-De Peel

1,05%

€ 630.842

Leiden

Holland Rijnland

1,65%

€ 989.205

Tilburg

Midden-Brabant

2,20%

€ 1.320.097

Arnhem

Midden-Gelderland

3,23%

€ 1.935.321

Gouda

Midden-Holland

0,71%

€ 428.013

Roermond

Midden-Limburg

1,00%

€ 597.840

Utrecht

Midden-Utrecht

3,29%

€ 1.976.529

Alkmaar

Noord-Holland Noord

2,57%

€ 1.540.002

Venlo

Noord-Limburg

1,20%

€ 721.128

Den Bosch

Noordoost-Brabant

2,38%

€ 1.427.893

Zwolle

Regio Zwolle

2,16%

€ 1.297.195

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

2,52%

€ 1.511.288

Rotterdam

Rijnmond

13,09%

€ 7.855.833

Tiel

Rivierenland

0,70%

€ 419.151

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

2,82%

€ 1.693.263

Enschede

Twente

3,97%

€ 2.380.518

Breda

West-Brabant

3,08%

€ 1.846.316

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

1,48%

€ 888.142

Goes

Zeeland

1,66%

€ 994.974

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

1,36%

€ 814.938

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

1,68%

€ 1.008.312

Heerlen

Zuid-Limburg

4,57%

€ 2.740.497

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

2,09%

€ 1.252.216

Totaal

   

€ 60.000.000