Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel

[Regeling vervalt per 01-01-2027.]
Geraadpleegd op 04-10-2024.
Geldend van 23-09-2023 t/m 31-12-2023

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 22 maart 2022, nr. IENW/BSK-2022/51482, houdende vaststelling van regels ter bevordering van de aanschaf, ombouw en innovatie van schoon of emissieloos bouwmaterieel dat wordt gebruikt in de bouw (Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder b en f, 4, eerste en tweede lid, en 5 van de Kaderwet subsidies I en M;

BESLUIT:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanschaf: verkrijging van de eigendom, bedoeld in artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek krachtens koop, of ‘financial leasing’, bedoeld in paragraaf 3.2 van het besluit Omzetbelasting, leasing van 25 januari 2007, nr. CPP2006/2847M;

  • aanvrager: onderneming, niet zijnde een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid, een provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, met een vestiging in Nederland en een subsidie aanvraagt op grond van deze regeling;

  • Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • alternatieve energiedragers: energiebronnen die dienen als vervanging van fossiele bronnen en die ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de bouwsector verbeteren;

  • bouwsector: sector van bedrijven, ingeschreven in het handelsregister onder de codes 39, 41, 42, 43, 4941, 50 201, 7712, 7732 of 7739 van de Standaard Bedrijfsindeling, evenals de onderliggende codes gericht op de nieuwbouw, het onderhoud, de verbouw of het slopen en verwijderen van een onroerende zaak of een gedeelte daarvan;

  • bouwmachine:

    • a. bouwwerktuig:

      • 1°. mobiele machine;

      • 2°. vervoerbare industriële uitrusting; of

      • 3°. voertuig, niet bestemd voor personen- of goederenvervoer over de weg, of vaartuig; en

      • 4°. welke genoemd is in bijlage 1, onderdeel A; of

    • b. hulpfunctie:

      • 1°. machine die is gemonteerd op het chassis van een weg- of spoorvoertuig of een drijvend werktuig; en

      • 2°. welke genoemd is in bijlage 1, onderdeel B; of

    • c. bouwvoertuig:

      • 1°. voertuig met de in het kentekenregister vastgelegde voertuigkwalificatie N2 of N3 en met de carrosseriecode 9, 10, 15, 16, 26, 27 en 28 of de aanduiding voor speciale doeleinden SF en indien het voertuigcategorie N2 betreft vanaf een gewicht van 4.250 kg; en

      • 2°. welke genoemd is in bijlage 1, onderdeel C; en

    • d. indien elektrisch aangedreven beschikkende over een continu elektrisch motorvermogen van 8 kilowatt of hoger; en

    • e. bestemd is of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het verrichten van bouwwerkzaamheden in de open lucht;

  • CO2: koolstofdioxide;

  • emissieloos: zonder uitlaatemissie van NOx, roetdeeltjes en broeikasgassen, uitgezonderd CO2 die vrijkomt bij gebruik van niet fossiele waterstofdragers in een brandstofcel;

  • emissiearm: uitlaatemissies van NOx en roetdeeltjes die voldoen aan emissielimieten zoals aangegeven in bijlage 3;

  • fijnstof: vaste stofdeeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer doorsnee;

  • groep: groep, bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;

  • hermotorisering:

    • 1°. inbouw van een nieuwe motor die voldoet aan de fase V emissienorm, als bedoeld in de NRMM-Verordening of op basis van de NRMM-Verordening als gelijkwaardig is erkend, in een in gebruik zijnd bouwwerktuig, of

    • 2°. de inbouw van een nieuwe motor die voldoet aan de IMO MARPOL Tier III emissienorm, in een in gebruik zijnd zeegaand bouwvaartuig;

  • IMO MARPOL Tier III emissienorm: als bedoeld in voorschrift 13, paragraaf 5,1,1, bijlage VI, Hoofdstuk 3 van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 daarbij, Londen, 02-11-1973 en gepubliceerd in het Tractatenblad 1978, 187;

  • Kaderbesluit: Kaderbesluit subsidies I en M;

  • kleine of middelgrote onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • netto investeringskosten: investeringskosten voor de subsidiabele bouwmachine of het zeegaand bouwvaartuig exclusief omzetbelasting;

  • netto referentiekosten: investeringskosten voor de referentie-bouwmachine exclusief omzetbelasting;

  • NOx: stikstofoxiden;

  • NH3: ammoniak;

  • NRMM-Verordening: verordening (EU) 2016/1628 van het Europees parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • operational leasing: leasevorm, bedoeld in paragraaf 3.3 van het besluit Omzetbelasting, leasing;

  • overeenkomst: schriftelijke overeenkomst tot koop, bedoeld in artikel 7:1 van het Burgerlijk Wetboek of een schriftelijke overeenkomst tot ‘financial leasing’, bedoeld in paragraaf 3.2 van het besluit Omzetbelasting, leasing, met de ontbindende voorwaarde dat subsidie wordt verleend;

  • project experimentele ontwikkeling: een project inhoudende experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening waarbij sprake is van het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten;

  • project haalbaarheidsstudie: een project inhoudende een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een onderzoek of analyse van het potentieel van een project experimentele ontwikkeling, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico’s in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat de uiteindelijke slaagkansen zijn;

  • referentie-bouwmachine: bouwmachine met een verbrandingsmotor met dezelfde functie en prestatie als de te subsidiëren bouwmachine;

  • roetdeeltjes: stof die ontstaat bij een onvolledige verbranding van koolstofhoudende brandstoffen;

  • SCR-katalysator: nabehandelingssysteem voor selectieve katalytische reductie, dat overeenkomstig geldende standaarden op een motor van een bouwwerktuig of zeegaand bouwvaartuig kan worden geplaatst, teneinde emissies van NOx significant te verminderen;

  • RVO: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • eerste inschrijving en tenaamstelling: eerste inschrijving en tenaamstelling, bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement;

  • verstrekkingsvoorbehoud: registratie als bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement, van de rechtspersoon of natuurlijk persoon die over de tenaamstellingscode van een voertuig in het kentekenregister kan beschikken;

  • voertuigkwalificaties N2 of N3: voertuigkwalificaties N2 en N3 als bedoeld in bijlage II, onderdeel A, van de Verordening (EU) 2018/858 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1–218);

  • zeegaand bouwvaartuig: vaartuig dat mede wordt ingezet voor bouwwerkzaamheden in de Nederlandse exclusieve economische zone, waarvoor een geldig certificaat als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6 van het Schepenbesluit 2004 vereist is, dat is genoemd in bijlage 1, onderdeel D, bij deze regeling, niet zijnde een binnenvaartschip of drijvend werktuig als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG;

Artikel 1.2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft als hoofddoel om de emissie van NOx in de bouwsector te verminderen en als nevendoel om de emissie van CO2 en fijnstof te verminderen, door:

  • a. de aanschaf van emissieloze bouwmachines voor bouwwerkzaamheden door ondernemingen in de bouwsector te stimuleren;

  • b. de ombouw van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen door middel van NOx-reducerende maatregelen door ondernemingen in de bouwsector te stimuleren;

  • c. het ondersteunen van projecten gericht op technologie-, innovatie- en kennisontwikkeling in de pre-commerciële fase of aanschaf in het kader van een experimentele ontwikkeling, die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie van NOx, alsmede de emissies van CO2, en fijn stof, in de bouwsector, door het gebruik van bouwmachines zonder verbrandingsmotor die in hun energiebehoefte worden voorzien door elektriciteit, waterstof of niet petrochemische waterstofdragers.

Artikel 1.3. Maximale verlening per jaar

Per aanvrager of groep wordt per kalenderjaar ten hoogste € 1.000.000 aan subsidie als bedoeld in de artikelen 2.1 en 3.1 verleend.

Hoofdstuk 2. Aanschafsubsidie

Artikel 2.1. Subsidiabele activiteit

De Minister kan, overeenkomstig het bepaalde bij dit hoofdstuk en artikel 1.3, aan een aanvrager subsidie verstrekken voor de aanschaf van één of meerdere emissieloze bouwmachines die voor het eerst in gebruik worden genomen na productie dan wel na de eerste inschrijving en tenaamstelling.

Artikel 2.2. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt per emissieloze bouwmachine ten hoogste 40% van de meerkosten ten opzichte van een referentie-bouwmachine, verminderd met 11,25% forfaitaire milieu-investeringsaftrek over de investeringskosten voor de bouwmachine, tot een bedrag van ten hoogste € 300.000.

  • 2 De meerkosten, bedoeld in het eerste lid, worden per bouwmachine bepaald:

    • a. in het geval van emissieloze bouwmachines met uitsluitend accupakketten als energiedrager, met een elektrisch motorvermogen tot 100 kW, door toepassing van de formule: A*kWh + M*kW + O, waarbij: A = € 700, kWh = accucapaciteit in kilowattuur, M = € 300, kW = continue elektrisch motorvermogen in kilowatt van op de bouwmachine beschikbare elektromotoren, O = € 7.000;

    • b. in het geval van een mobiel batterijpakket, door toepassing van de formule: B*kWh – P, waarbij B = € 275, P = € 6.000;

    • c. in het geval van overige emissieloze bouwmachines, op basis van de netto investeringskosten verminderd met de netto referentiekosten;

    • d. in het geval een emissieloos bouwwerktuig gebruik maakt van verwisselbare accupakketten, door ten hoogste twee verwisselbare accupakketten tot de subsidiabele meerkosten te rekenen; of

    • e. in het geval een emissieloos bouwwerktuig vanaf 300 kW totaal elektrisch motorvermogen is voorzien van een ingebouwd aggregaat met verbrandingsmotor voor noodvoorziening van elektriciteit, door de investeringskosten van het aggregaat niet tot de subsidiabele meerkosten te rekenen en de steunintensiteit te verlagen met 10 procentpunten.

  • 3 De steunintensiteit wordt met 10 procentpunten verhoogd voor subsidie aan een kleine of middelgrote onderneming.

  • 4 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie subsidie of een andere tegemoetkoming is verstrekt voor de aanschaf van de bouwmachine wordt het bedrag dat door deze bestuursorganen is verstrekt in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens deze regeling in aanmerking komt.

Artikel 2.3. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor 2022 is € 23.500.000 voor bouwwerktuigen en hulpfuncties als bedoeld in de begripsomschrijving van ‘bouwmachine’, artikel 1.1, onderdelen a en b.

  • 2 Het subsidieplafond voor 2022 is € 1.670.000 voor bouwvoertuigen als bedoeld in de begripsomschrijving van ‘bouwmachine’ artikel 1.1, onderdeel c.

  • 3 Het subsidieplafond voor 2023 is € 42.000.000 voor bouwwerktuigen, hulpfuncties en bouwvoertuigen als bedoeld in de begripsomschrijving van bouwmachine in artikel 1.1, onderdelen a, b en c.

  • 4 Indien het subsidieplafond, bedoeld in eerste lid,ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het tweede lid.

  • 5 De Minister stelt het subsidieplafond vast voor de jaren na 2023 en geeft hiervan kennis in de Staatscourant voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor het betreffende subsidieplafond wordt vastgesteld.

  • 6 Indien het subsidieplafond wordt bereikt voor afloop van de betreffende kalenderperiode, maakt de Minister dit bekend in de Staatscourant.

  • 7 Indien het subsidieplafond, bedoeld in het derde lid, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen gereserveerd op grond van de artikelen 3.3, tweede lid, of 4.3, derde lid.

Artikel 2.4. Verdelingsregime

  • 1 De Minister kent de in de betreffende subsidieperiode beschikbare gelden voor subsidies op grond van dit hoofdstuk toe, overeenkomstig artikel 8, lid 3 van het Kaderbesluit, op volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan deze wettelijke voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3 Indien de Minister op de dag waarop het subsidieplafond is bereikt, meerdere volledige aanvragen om subsidieverlening heeft ontvangen, stelt hij de onderlinge rangschikking vast door middel van loting.

Artikel 2.5. Aanvraag subsidieverlening

  • 1 Een aanvrager dient bij de Minister een aanvraag om subsidie op grond van dit hoofdstuk in door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 Als tijdstip van indiening van een aanvraag geldt de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk kan worden ingediend in de volgende perioden:

    • a. in 2022 voor:

      • 1°. bouwwerktuigen en hulpfuncties als bedoeld in de begripsomschrijving van ‘bouwmachine’, artikel 1.1, onderdelen a en b, van 9 mei 2022, 9.00 uur tot en met 30 december 2022, 12.00 uur;

      • 2°. bouwvoertuigen als bedoeld in de begripsomschrijving van ‘bouwmachine’ artikel 1.1, onderdeel c, van 9 mei 2022, 9.00 uur tot en met 29 juli 2022;

    • b. in 2023 van 9 mei 2023, 9.00 uur tot en met 31 oktober 2023, 12.00 uur;

    • c. in 2024 van 5 maart 2024, 9.00 uur tot en met 27 december 2024, 12.00 uur;

    • d. in 2025 van 7 januari 2025, 9.00 uur tot en met 31 december 2025, 12.00 uur;

    • e. in 2026 van 6 januari 2026, 9.00 uur tot en met 31 december 2026, 12.00 uur.

  • 4 Bij de aanvraag tot verlening van de subsidie op grond van dit hoofdstuk worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. contactpersoon met contactgegevens van de aanvrager;

    • c. nummer Kamer van Koophandel;

    • d. BSN-nummer van de aanvrager indien een onderneming door een natuurlijk persoon wordt gedreven;

    • e. het IBAN-nummer van een bankrekening die op naam staat van de aanvrager;

    • f. de overeenkomst voor de aanschaf die:

      • 1°. die ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening geen onherroepelijke verplichting mag bevatten, en

      • 2°. waarin tenminste zijn vermeld het merk, type, de handelsbenaming en, indien van toepassing, tenminste de volgende technische specificaties van de emissieloze bouwmachine: accucapaciteit in kilowattuur, continu elektrisch motorvermogen in kilowatt en vermogen van de brandstofcel in kilowatt;

    • g. indien het een bouwmachine, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, betreft, een bewijs van minder dan drie maanden oud waaruit blijkt wat de netto referentiekosten zijn;

    • h. de code of codes verbonden aan de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    • i. de aanduiding van de subsidieregeling en de hoogte van het bedrag van eventuele reeds aangevraagde of ontvangen subsidies of andere tegemoetkomingen van andere bestuursorganen of de Europese Commissie voor de aanschaf van de bouwmachine;

    • j. een getekende verklaring dat de bouwmachine gedurende de instandhoudingstermijn, bedoeld in artikel 2.11, derde lid, hoofdzakelijk zal worden ingezet ten behoeve van de bouwsector in Nederland;

    • k. indien de aanvraag een emissieloos bouwwerktuig met een ingebouwd aggregaat met verbrandingsmotor betreft, een onderbouwing met berekeningen, waaruit blijkt dat de eerste twee jaar tenminste 50% en de daaropvolgende twee jaar tenminste 80% NOx en CO2 reductie ten opzichte van een gelijkwaardig bouwwerktuig voorzien van een motor die voldoet aan de fase V emissienorm als bedoeld in de NRMM-Verordening op basis van kg NOx en CO2 uitstoot per jaar wordt bereikt.

Artikel 2.6. Afwijzingsgronden

De Minister beslist in elk geval afwijzend op een aanvraag om subsidie op grond van dit hoofdstuk, indien:

  • a. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. het een aanvrager betreft, tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • c. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e. de energie voor de aandrijving van de bouwmachine wordt geleverd door een accupakket dat lood bevat;

  • f. de onderneming ten tijde van de aanvraag niet staat geregistreerd als onderneming in de bouwsector op basis van de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

  • g. de schriftelijke overeenkomst of overeenkomsten ten behoeve van het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in artikel 2.1, ten tijde van de indiening van de aanvraag reeds is of zijn gesloten en ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening geen onherroepelijke verplichtingen mag bevatten;

  • h. een bouwmachine met kenteken reeds is tenaamgesteld ten tijde van de indiening van de aanvraag;

  • i. de hulpfunctie geen gebruikstoestand kent waarbij de verbrandingsmotor automatisch wordt afgeschakeld als de elektromotor van de hulpfunctie wordt gebruikt, en het batterijpakket niet met een stekker oplaadbaar is;

  • j. de bouwmachine niet in de handel is gebracht met inachtneming van de voorschriften die bij of krachtens hoofdstuk 3 van het Warenwetbesluit machines zijn gesteld of de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid, bedoeld in artikel 26a van de Spoorwegwet;

  • k. de hulpfunctie niet wordt gemonteerd op een voertuig met tenminste milieuklasse Euro VI;

  • l. het in een emissieloos bouwwerktuig ingebouwde aggregaat met verbrandingsmotor geen gebruikstoestand kent waarbij de verbrandingsmotor automatisch wordt afgeschakeld als het bouwwerktuig energie onttrekt aan de batterij of is aangesloten op netstroom, en het bouwwerktuig niet is voorzien van een optie tot online monitoring van de inzet van het bouwwerktuig waaronder de inzetfrequentie van het ingebouwde aggregaat;

  • m. er al een subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteit met betrekking tot dezelfde bouwmachine;

  • n. indien voor een bouwvoertuig als in bijlage 1, onderdeel C, reeds subsidie is verleend op basis van de Subsidieregeling Aanschaf Zero Emissie Trucks (AanZET); of

  • o. de aanvraag niet voldoet aan de in de regeling gestelde regels.

Artikel 2.7. Beschikking op aanvraag

De beschikking op een subsidieaanvraag wordt gegeven binnen 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen 13 weken kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met diezelfde termijn worden verlengd.

Artikel 2.8. Voorschot

De Minister verstrekt ambtshalve, gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, een voorschot van 90%.

Artikel 2.9. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt uiterlijk 12 maanden na de datum van verlening van de subsidie ingediend.

  • 2 De aanvrager kan bij RVO een verzoek doen tot uitstel van maximaal 12 maanden van de indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien hij kan aantonen dat de levertijd van de emissieloze bouwmachine langer is dan de periode genoemd in het eerste lid.

  • 3 Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt op grond van dit hoofdstuk ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. bijbehorende factuur en het betaalbewijs van de bouwmachine;

    • b. indien van toepassing, het kenteken van de gesubsidieerde bouwmachine.

Artikel 2.10. Betaling

Betalingen vinden plaats op een bankrekening die op naam staat van de aanvrager. Het resterende bedrag, na betaling van het voorschot, wordt gelijktijdig met de beschikking tot subsidievaststelling verstrekt.

Artikel 2.11. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger die een subsidie ontvangt op grond van dit hoofdstuk is overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van het Kaderbesluit verplicht:

    • a. onverwijld schriftelijk mededeling aan de Minister te doen van gewijzigde omstandigheden of wijziging van zijn gegevens die van belang zijn in verband met de subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk;

    • b. om op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan de uitvoering van de verplichtingen die zijn gesteld in deze regeling en de beschikkingen;

    • c. om op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan een door de Minister ter zake van de toepassing en de effecten van deze regeling ingesteld evaluatieonderzoek, die de Minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek.

  • 2 Zodra het redelijkerwijs aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie op grond van dit hoofdstuk verbonden verplichtingen wordt of zal worden voldaan, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de Minister.

  • 3 De subsidieontvanger heeft gedurende 48 maanden na vaststelling van de subsidie de gesubsidieerde bouwmachine, zonder overdracht aan derden, in eigendom, en gebruikt deze hoofdzakelijk in de bouwsector. Gedurende 48 maanden na de vaststelling van de subsidie toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de bouwmachine hoofdzakelijk in Nederland en hoofdzakelijk in de bouwsector is ingezet.

  • 4 De subsidieontvanger is verplicht:

    • a. de bouwmachines met een kentekenbewijs waarvoor subsidie is verstrekt op zijn naam te stellen;

    • b. indien van toepassing, er zorg voor te dragen dat de bouwmachine gedurende 48 maanden vanaf de eerste datum van inschrijving en tenaamstelling op zijn naam is gesteld, of bij operational leasing, een verstrekkingsvoorbehoud in het kentekenregister is geplaatst;

    • c. de overeenkomst tot aanschaf te overleggen.

  • 5 De subsidieontvanger is verplicht medewerking te verlenen aan controles die kunnen worden verricht door de Minister om te onderzoeken of door de subsidieontvanger aan de verplichtingen uit dit hoofdstuk is of wordt voldaan.

  • 7 De Minister kan bij de beschikking tot verlening of vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 2.12. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

  • 2 Het terug te vorderen bedrag wordt bepaald door de subsidie te verminderen met 1/48e van het verstrekte subsidiebedrag vermenigvuldigd met het aantal volledige maanden waarin niet is voldaan aan de verplichtingen, genoemd in artikel 2.11. derde lid, inzake de verplichting om de bouwmachine in eigendom te houden en hoofdzakelijk te gebruiken in de bouwsector in Nederland.

Hoofdstuk 3. Retrofitsubsidie

Artikel 3.1. Subsidiabele activiteit

De Minister kan, overeenkomstig het bepaalde bij dit hoofdstuk en artikel 1.3, aan een aanvrager subsidie verstrekken voor:

  • a. de ombouw van een bouwwerktuig, die beschikt over een motor met een vermogen groter of gelijk 19 kilowatt en kleiner dan 56 kW waarvoor de fase V emissienorm, bedoeld in de bijlage bij de NRMM-verordening, geldt, tot een emissiearm bouwwerktuig door installatie van een SCR-katalysator die leidt tot een bouwwerktuig die voldoet aan de limietwaarden voor NOx uit Tabel 1 in bijlage 3 van deze regeling;

  • b. de ombouw van een bouwwerktuig, die beschikt over een motor met een vermogen groter of gelijk 56 kilowatt en kleiner of gelijk 560 kW waarvoor de fase II, fase III A of fase III B emissienormen, bedoeld in de bijlage bij de NRMM-verordening, gelden, tot een emissiearm bouwwerktuig door installatie van een SCR-katalysator, die leidt tot een bouwwerktuig dat voldoet aan de voor dat bouwwerktuig geldende fase V-emissienormen voor NOx, bedoeld in de bijlage bij de NRMM-verordening, waarbij tevens een roetfilter dient te zijn of worden gemonteerd;

  • c. de ombouw van een bouwwerktuig met een motorvermogen groter dan 560 kW tot emissiearm bouwwerktuig door installatie van een SCR-katalysator, die leidt tot een bouwwerktuig dat voldoet aan de limietwaarden voor NOx uit Tabel 1 in bijlage 3 van deze regeling, waarbij tevens een roetfilter dient te zijn of worden gemonteerd;

  • d. de ombouw van een in gebruik zijnd bouwwerktuig tot emissieloos bouwwerktuig door inbouw en installatie van een elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend accupakket;

  • e. de ombouw van een in gebruik zijnd zeegaand bouwvaartuig door inbouw en installatie van een SCR-katalysator per motor, met daarbij inbegrepen de certificering en het daarmee verbonden onderzoek, die leidt tot een zeegaand bouwvaartuig dat voldoet aan de dan geldende emissienorm voor NOx overeenkomstig voorschrift 13 Bijlage VI van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188) en opvolgende amendementen ter vervanging;

  • f. aanschaf en installatie van een nieuwe verbrandingsmotor vanaf 130 kW met emissienorm fase V als bedoeld in de NRMM-Verordening, of de aanschaf en installatie van een nieuwe verbrandingsmotor die op basis van die verordening als gelijkwaardig is erkend, voor een in gebruik zijnd bouwwerktuig met een verbrandingsmotor tot en met 560 kW met emissienorm fase IIIB of ouder, of met een ongereguleerde verbrandingsmotor vanaf 560 kW;

  • g. de aanschaf en installatie van een nieuwe verbrandingsmotor die voldoet aan de IMO MARPOL Tier III emissienorm in een in gebruik zijnd zeegaand bouwvaartuig.

Artikel 3.2. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. per bouwwerktuig of per maatregel, als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel e, op een zeegaand bouwvaartuig ten hoogste 40% van de kosten van de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, verminderd met 11,25% forfaitaire milieu-investeringsaftrek over de investeringskosten voor het bouwwerktuig of de maatregel als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel e, op een zeegaand bouwvaartuig, genoemd in artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 Milieu investeringsaftrek tot een bedrag van ten hoogste € 300.000. In het geval van een zeegaand bouwvaartuig zijn, per zeegaand bouwvaartuig meerdere maatregelen, als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel e, subsidiabel;

    • b. per maatregel als bedoeld in artikel 3.1, onderdelen f en g, ten hoogste 15% van de kosten van de maatregel, tot een bedrag van ten hoogste € 300.000.

  • 2 De kosten per bouwwerktuig of zeegaand bouwvaartuig, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op basis van de netto investeringskosten die onder artikel 3.1 subsidiabel zijn.

Artikel 3.3. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor 2022 voor de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1 is: € 7.000.000.

  • 2 Het subsidieplafond voor 2023 voor de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, is: € 14.000.000.

Artikel 3.4. Verdelingsregime

  • 1 De Minister verdeelt de in de betreffende subsidieperiode beschikbare gelden op volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen voor subsidies op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 3.5. Aanvraag subsidieverlening

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk kan worden ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 2 Als tijdstip van indiening van een aanvraag geldt de datum van ontvangst van de volledige aanvraag, ingediend bij RVO in de volgende perioden:

    • a. in 2022 9 mei 2022, 9.00 uur tot en met 30 december 2022, 12.00 uur;

    • b. in 2023 van 9 mei 2023, 9.00 uur tot en met 31 oktober 2023, 12.00 uur;

    • c. in 2024 van 5 maart 2024, 9.00 uur tot en met 27 december 2024, 12.00 uur;

    • d. in 2025 van 7 januari 2025, 9.00 uur tot en met 31 december 2025, 12.00 uur.

  • 3 Bij de aanvraag tot verlening van de subsidie op grond van dit hoofdstuk worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. contactpersoon met contactgegevens van de aanvrager;

    • c. nummer van de Kamer van Koophandel;

    • d. BSN-nummer van de aanvrager indien een onderneming door een natuurlijke persoon wordt gedreven;

    • e. het IBAN-nummer van een bankrekening die op naam staat van de aanvrager;

    • f. de code of codes verbonden aan de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    • g. een verklaring dat het bouwwerktuig gedurende de instandhoudingstermijn, bedoeld in artikel 3.11, zesde en zevende lid, hoofdzakelijk wordt ingezet in de bouwsector;

    • h. de schriftelijke overeenkomst of overeenkomsten ten behoeve van het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, ten tijde van de indiening van de aanvraag reeds is of zijn gesloten die ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening geen onherroepelijke verplichtingen mag bevatten;

    • i. indien de aanvraag betrekking heeft op een SCR-katalysator op een bouwwerktuig met een vermogen groter of gelijk 56 kilowatt en kleiner of gelijk 560 kW, waarop de emissiegrenswaarden van fase II, fase III A of fase III B van toepassing zijn als bedoeld in de NRMM-verordening, of een bouwwerktuig met een vermogen groter dan 560 kW, een bewijsstuk indien een roetfilter aantoonbaar niet mogelijk is;

    • j. indien het een zeegaand bouwvaartuig betreft, een afschrift van een certificaat, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6 van het Schepenbesluit 2004, waarmee kan worden aangetoond dat het zeegaand bouwvaartuig werkzaamheden mag uitvoeren in de Nederlandse exclusieve economische zone;

    • k. indien er een typegoedkeuring is uitgevoerd van de SCR-katalysator, het betreffende bewijsstuk;

    • l. indien het hermotorisering van een in gebruik zijnd bouwwerktuig of een in gebruik zijnd bouwvaartuig betreft, het typegoedkeuringsbewijs respectievelijk het internationaal certificaat betreffende voorkoming van luchtverontreiniging door motoren van de nieuwe motor;

    • m. als onderdeel van de overeenkomst van de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, tenminste de volgende technische specificaties, indien van toepassing: merk, type, de handelsbenaming en motorvermogen van het bestaande bouwwerktuig, en accucapaciteit in kilowattuur, continu elektrisch motorvermogen in kilowatt, vermogen van de brandstofcel in kilowatt of vermogen van de nieuwe fase V of IMO MARPOL Tier III motor.

  • 4 Na bekendmaking van het bereiken van het subsidieplafond als bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, kan in afwijking van het tweede lid, geen aanvraag meer worden ingediend.

Artikel 3.6. Afwijzingsgronden

Met toepassing van de in artikel 12 van het Kaderbesluit vermelde afwijzingsgronden, wordt de subsidie in ieder geval afgewezen, indien:

  • a. er al een subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteit met betrekking tot hetzelfde bouwwerktuig;

  • b. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. het een aanvrager betreft, tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f. de aanvraag betrekking heeft op hetgeen bedoeld is in artikel 3.1, onderdeel d, de energie voor de aandrijving wordt geleverd door een accupakket dat lood bevat;

  • g. de aanvrager niet staat geregistreerd als onderneming in de bouwsector op basis van de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

  • h. de schriftelijke overeenkomst of overeenkomsten ten behoeve van het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, ten tijde van de indiening van de aanvraag reeds is of zijn gesloten die ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening geen onherroepelijke verplichtingen mag bevatten en niet gedateerd mag zijn voor 1 januari 2022;

  • i. een typegoedkeuring van het nabehandelingssysteem ontbreekt zoals voorgeschreven in bijlage 3;

  • j. de aanvraag betrekking heeft op de installatie van een SCR-katalysator op een bouwwerktuig zonder dat een roetfilter is of wordt gemonteerd, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is;

  • k. de aanvrager op grond van Europees recht al verplicht is om een maatregel zoals beschreven in artikel 3.1 uit te voeren;

  • l. het bouwwerktuig niet in de handel is gebracht met inachtneming van de voorschriften die bij of krachtens hoofdstuk 3 van het Warenwetbesluit machines zijn gesteld of zonder EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid als bedoeld in artikel 26a van de Spoorwegwet; of

  • m. de aanvraag niet voldoet aan de in de regeling gestelde regels.

Artikel 3.7. Beschikking op aanvraag

De beschikking op een aanvraag wordt gegeven binnen 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen 13 weken kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met diezelfde termijn worden verlengd.

Artikel 3.8. Voorschot

De Minister verstrekt ambtshalve, gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, een voorschot van 90%.

Artikel 3.9. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt uiterlijk ingediend tot 8 maanden na de datum van verlening van de subsidie.

  • 2 De aanvrager kan bij RVO een verzoek doen tot uitstel van maximaal 4 maanden van de indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien hij kan aantonen dat de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, is vertraagd.

  • 3 Een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk wordt ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 4 De subsidiabele kosten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, gespecificeerd en actueel zijn, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 5 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. bijbehorende factuur en het betaalbewijs aangaande maatregelen als bedoeld in artikel 3.1;

    • b. indien van toepassing, het kenteken van het gesubsidieerde omgebouwde bouwwerktuig;

    • c. indien bij de aanvraag subsidieverlening voor een maatregel als bedoeld in artikel 3.1, onderdelen a, b en c, geen rapport typegoedkeuring aanwezig was, een enkelstuksgoedkeuring afgegeven door een gecertificeerd meetbedrijf overeenkomstig ISO 9001, 9003,17020, 17025, VCA, NEN 14001 of daaraan gelijk, zoals voorgeschreven is in bijlage 3;

    • d. een verklaring dat het aangepaste bouwwerktuig in de handel is gebracht of in gebruik genomen met inachtneming van de voorschriften die bij of krachtens hoofdstuk 3 van het Warenwetbesluit machines zijn gesteld of met EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid als bedoeld in artikel 26a van de Spoorwegwet;

    • e. voor een maatregel als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel e, een emissietest overeenkomstig de testprocedure voorgeschreven in bijlage 3, uitgevoerd door een gecertificeerd meetbedrijf overeenkomstig ISO 9001, 9003, 17020, 17025, VCA, NEN 14001 of daaraan gelijk, die aantoont dat de emissienorm, als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel e, is behaald.

Artikel 3.10. Betaling

Betalingen vinden plaats op een bankrekening die op naam staat van de aanvrager. Het resterende bedrag, na betaling van het voorschot, wordt gelijktijdig met de beschikking tot subsidievaststelling betaald.

Artikel 3.11. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger die een subsidie ontvangt op grond van dit hoofdstuk is overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van het Kaderbesluit verplicht:

    • a. onverwijld schriftelijk mededeling aan de Minister te doen van gewijzigde omstandigheden of wijziging van zijn gegevens die van belang zijn in verband met de subsidieverstrekking op grond van op grond van dit hoofdstuk;

    • b. om op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan de uitvoering van de verplichtingen die zijn gesteld in deze regeling en de beschikkingen;

    • c. om op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan een door de Minister ter zake van de toepassing en de effecten van deze regeling ingesteld evaluatieonderzoek, die de Minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht, voor het bouwwerktuig dat met een retrofit-nabehandelingsysteem is uitgerust, om gedurende de instandhoudingstermijn jaarlijks, uiterlijk 2 maanden na een volledig jaar nadat de maatregel in gebruik is genomen, het verbruik van ureumoplossing, die overeenkomstig ISO 22241 is vervaardigd, te rapporteren. Voor het zeegaande bouwvaartuig dat met retrofit-nabehandeling is uitgerust worden gedurende de instandhoudingstermijn jaarlijks, uiterlijk 2 maanden na een volledig jaar nadat de maatregel in gebruik is genomen, het verbruik van zowel de hoeveelheid brandstof als van de ureumoplossing verstrekt.

  • 3 Op verzoek van de Minister werkt de subsidieontvanger mee aan de monitoring van emissies van het gesubsidieerde bouwwerktuig of zeegaand bouwvaartuig overeenkomstig bijlage 3 gedurende 48 maanden na vaststelling van de subsidie.

  • 4 De subsidieontvanger heeft gedurende 48 maanden na vaststelling van de gesubsidieerde ombouw van het bouwwerktuig, zonder overdracht aan derden, in eigendom, en gebruikt deze hoofdzakelijk in de bouwsector. Gedurende 48 maanden na de vaststelling van de subsidie toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat het bouwwerktuig hoofdzakelijk in Nederland en hoofdzakelijk in de bouwsector is ingezet.

  • 5 De subsidieontvanger heeft gedurende 48 maanden na vaststelling van de subsidie het zeegaand bouwvaartuig, zonder overdracht aan derden, in eigendom. Gedurende 48 maanden na de vaststelling van de subsidie van het zeegaand bouwvaartuig toont de subsidieontvanger jaarlijks, uiterlijk 2 maanden na een volledig jaar nadat de maatregel in gebruik is genomen, met het Supplytime Charter Agreement of logboek het aantal dagen aan dat het vaartuig werkzaamheden heeft verricht in de Nederlandse exclusieve economische zone. De eis is ten minste gemiddeld 60 dagen per jaar gedurende de eerste 48 maanden na vaststelling van de subsidie.

  • 6 De Minister kan bij de beschikking tot verlening of vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 3.12. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

  • 2 Het terug te vorderen bedrag wordt bepaald door de subsidie te verminderen met 1/48e van het verstrekte subsidiebedrag vermenigvuldigd met het aantal volledige maanden waarin niet is voldaan aan de verplichtingen, genoemd in artikel 3.11, zesde en zevende lid, inzake de verplichting om het bouwwerktuig in eigendom te houden en hoofdzakelijk te gebruiken in de bouwsector in Nederland.

Hoofdstuk 4. Innovatiesubsidie

Artikel 4.1. Subsidiabele activiteiten

De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die in Nederland worden uitgevoerd en bijdragen aan het realiseren van de doelstelling van de regeling als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel c, in de vorm van:

  • a. een project experimentele ontwikkeling dat bijdraagt aan het versnellen van de ontwikkeling van emissieloze bouwmachines in de pre-commerciële fase, de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve energiedragers voor emissieloze bouwmachines of oplaadsystemen voor het laden al dan niet ontladen van accu’s van emissieloze bouwmachines met uitzondering van de energieopwekking ten behoeve van het opladen;

  • b. een project haalbaarheidsstudie aangaande de haalbaarheid van een project experimentele ontwikkeling als bedoeld in onderdeel a.

Artikel 4.2. Maximale projectduur

  • 1 De maximale duur van projecten waarvoor subsidie kan worden verstrekt is:

    • a. bij een project experimentele ontwikkeling: 2 jaar;

    • b. bij een project haalbaarheidsstudie: 6 maanden.

  • 2 De aanvrager kan een verzoek doen tot verlenging van de maximale duur van een project, bedoeld in het eerste lid, van ten hoogste 4 maanden, indien hij kan aantonen dat dit project vanwege overmacht is vertraagd.

Artikel 4.3. Subsidieplafonds

  • 1 Het subsidieplafond in 2022 voor projecten experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, bedraagt € 9.000.000,-.

  • 2 Het subsidieplafond in 2022 voor projecten haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, bedraagt € 1.000.000,-.

  • 4 De Minister stelt de subsidieplafonds voor de jaren na 2022 vast en maakt deze bekend in de Staatscourant voor aanvang van het tijdvak waarvoor het wordt vastgesteld.

  • 5 Indien het subsidieplafond voor projecten haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 4.1, wordt bereikt voor afloop van de betreffende kalenderperiode, maakt de Minister dit bekend in de Staatscourant.

Artikel 4.4. Aanvraagperiode

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project haalbaarheidsstudie kan worden ingediend bij RVO in de volgende perioden:

    • a. in 2022 van 9 mei 2022, 9.00 uur tot en met 30 december 2022, 12.00 uur;

    • b. in 2023 van 9 mei 2023, 9.00 uur tot en met 31 oktober 2023, 12.00 uur;

    • c. in 2024 van 5 maart 2024, 9.00 uur tot en met 27 december 2024, 12.00 uur;

    • d. in 2025 van 7 januari 2025, 9.00 uur tot en met 31 december 2025, 12.00 uur;

    • e. in 2026 van 6 januari 2026, 9.00 uur tot en met 31 december 2026, 12.00 uur.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project experimentele ontwikkeling kan worden ingediend van 31 mei tot en met 31 augustus 2022, 17.00 uur.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project experimentele ontwikkeling kan worden ingediend van 9 mei tot en met 6 september 2023, 17.00 uur.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project experimentele ontwikkeling kan worden ingediend van 5 maart 2024 tot en met 29 augustus 2024, 17.00 uur.

  • 5 De Minister kan per kalenderjaar voor projecten experimentele ontwikkeling een of meer aanvraagperioden vaststellen en maakt die bekend in de Staatscourant voor de aanvang van het tijdvak waarvoor de aanvraagperioden worden vastgesteld.

  • 6 Na bekendmaking van het bereiken van het subsidieplafond als bedoeld in artikel 4.3, vijfde lid, kan in afwijking van het eerste lid, geen aanvraag meer worden ingediend.

Artikel 4.5. Aanvragers

  • 1 Bij een project experimentele ontwikkeling en een project haalbaarheidsstudie kan, in afwijking van artikel 1.1, een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk, worden ingediend door een onderneming met een vestiging in Nederland die in staat is de experimentele ontwikkeling, die onderwerp is van het project, uit te voeren waarbij het mogelijk is in een samenwerkingsverband van die ondernemingen of een niet-gouvernementele organisatie of een publiek-gefinancierde onderzoeksorganisatie uit te voeren, waarbij een van de daaraan deelnemende ondernemingen door het samenwerkingsverband is aangewezen als penvoerder.

Artikel 4.6. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

  • 2 Met overeenkomstige toepassing van artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit bevat een aanvraag in ieder geval:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de gegevens, bedoeld in bijlage III van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, indien het een aanvraag tot subsidieverlening betreft van meer dan € 500.000,-;

    • c. een onderbouwing van de wijze waarop het eigen aandeel in de projectkosten door de deelnemers van het samenwerkingsverband wordt gefinancierd, indien een aanvraag door een onderneming wordt ingediend;

    • d. een onderbouwing dat de experimentele ontwikkeling die onderwerp is van het haalbaarheidsproject, door de aanvrager uitgevoerd kan worden;

    • e. een onderbouwing van de wijze waarop het eigen aandeel in de projectkosten door de deelnemers van het samenwerkingsverband wordt gefinancierd, indien een aanvraag namens de deelnemers van een samenwerkingsverband wordt ingediend.

Artikel 4.7. Verdelingsregime

  • 1 Voor een project haalbaarheidsstudie vindt de subsidieverdeling plaats op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.

  • 2 Voor een project experimentele ontwikkeling vindt de subsidieverdeling plaats aan de hand van een rangschikking, overeenkomstig artikel 4.8, van de aanvragen die voor subsidieverstrekking in aanmerking komen.

  • 3 Indien twee of meer aanvragen voor projecten experimentele ontwikkeling op dezelfde plaats in de rangschikking terechtkomen wordt door middel van loting de definitieve plaats in de rangschikking bepaald.

  • 4 In afwijking van het eerste lid en tweede lid vindt, indien een gevraagde subsidie niet geheel doch voor ten minste 70 procent kan worden verstrekt omdat het subsidieplafond, bedoeld in 4.3, bijna is bereikt, overleg plaats met de aanvrager over het al dan niet geven van een beschikking houdende een afwijking van het subsidiebedrag dat is aangevraagd.

  • 5 Aan de aanvrager van een subsidie voor een project experimentele ontwikkeling worden maximaal twee subsidies verstrekt per periode als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, of derde lid.

Artikel 4.8. Beoordelingscriteria

  • 1 De aanvragen voor projecten experimentele ontwikkeling worden beoordeeld en gerangschikt op onderwerp, impact en kwaliteit van het project, zoals vastgelegd in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 2 Bij de beoordeling worden punten toegekend, met een maximum van 100 punten per aanvraag.

Artikel 4.9. Afwijzingsgronden

Een subsidieaanvraag wordt, met toepassing van het bepaalde in artikel 12 van het Kaderbesluit, in ieder geval afgewezen indien:

  • a. er al een subsidie is verstrekt op grond van dit hoofdstuk voor hetzelfde project;

  • b. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening die de maximale steunintensiteit overschrijdt;

  • c. er sprake is van een onderneming of organisatie, bedoeld in artikel 4.5, in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend en het stimulerend effect als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening daardoor ontbreekt;

  • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f. een project experimentele ontwikkeling minder dan 70 punten heeft behaald in de rangschikking;

  • g. voor een projectaanvraag niet kan worden aangetoond dat er overleg is geweest of gedurende het project zal zijn over toelating met de Rijksdienst voor het Wegverkeer of Inspectie Leefomgeving en Transport, indien toelating tot weg, spoor of water essentieel is voor het project;

  • h. de aanvrager van een project haalbaarheidsstudie niet in staat wordt geacht om de resultaten daarvan zelf in een project experimentele ontwikkeling voort te zetten; of

  • i. de aanvraag niet voldoet aan de in de regeling gestelde regels.

Artikel 4.10. Beschikking op aanvraag

De beschikking op een aanvraag wordt gegeven binnen 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen 13 weken kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met diezelfde termijn worden verlengd.

Artikel 4.11. Hoogte van de subsidie

  • 1 Het maximale subsidiepercentage en het maximale subsidiebedrag bedragen:

    • a. bij een project experimentele ontwikkeling: 25% van de in aanmerking komende kosten voor emissieloze bouwmachines en infrastructuur voor emissieloze bouwmachines voor alternatieve energiedragers of oplaadsystemen voor het laden al dan niet ontladen van accu’s van emissieloze bouwmachines met uitzondering van de energieopwekking ten behoeve van het opladen, en maximaal € 1.000.000,;

    • b. bij een project haalbaarheidsstudie: 50% van de in aanmerking komende kosten voor de haalbaarheidsstudie, en maximaal € 50.000.

  • 2 Binnen de kaders van artikel 25, zesde lid onder a, en zevende lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt de steunintensiteit met 10 procentpunten verhoogd voor subsidie aan middelgrote of kleine ondernemingen.

  • 3 Conform artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt de steunintensiteit met 15 procentpunten verhoogd, indien:

    • a. de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software;

    • b. er sprake is van samenwerking tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kleine of middelgrote onderneming is, waarbij geen van de ondernemingen meer dan 70 procent van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt;

    • c. er sprake is van samenwerking tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, waarbij deze organisaties ten minste 10% van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren.

Artikel 4.12. Subsidiabele kosten

  • 1 Als subsidiabele kosten komen uitsluitend in aanmerking:

    • a. bij een project experimentele ontwikkeling: de kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. bij een project haalbaarheidsstudie: de kosten, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsordening.

  • 2 Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kunnen worden gehanteerd:

    • a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

  • 3 De subsidiabele kosten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, gespecificeerd en actueel zijn, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.13. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 4.14. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 4.12, tweede lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3 Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 60,– per uur.

Artikel 4.15. Berekening met forfaitair uurtarief loonkosten

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 4.12, tweede lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 60,– per uur.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derden betaalde kosten.

Artikel 4.16. Bevoorschotting

  • 1 De Minister verstrekt ambtshalve, gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, voorschotten van 90 procent van het totaal verleende bedrag.

  • 2 Bij subsidies op grond van dit hoofdstuk van meer dan € 200.000,– of waarvan de projectduur een jaar of meer is, geldt dat het eerste voorschot ambtshalve wordt verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening of binnen twee weken na de in het projectplan aangegeven startdatum, en:

    • a. de daaropvolgende voorschotten ambtshalve worden verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober; en

    • b. met in achtneming van het eerste lid, het voorschot wordt berekend door het totale voorschotbedrag te delen door het aantal kwartalen in de periode waarover de subsidie is verleend.

  • 3 De voorschotverstrekking, bedoeld in het tweede lid, wordt opgeschort zolang de rapportage, bedoeld in artikel 4.17, in strijd met dat artikel, niet is ontvangen.

Artikel 4.17. Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger dient door middel van een jaarlijkse voortgangsrapportage tijdens de looptijd van het project en een eindrapport met een openbaar gedeelte verslag te doen van de mate waarin het project heeft bijgedragen aan de doelen van deze regeling zoals opgenomen in artikel 1.2, onderdeel c, en 4.1.

  • 2 In het verslag, bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval opgenomen:

    • a. de mate waarin technologische belemmeringen zijn opgelost;

    • b. de mate waarin organisatorische belemmeringen zijn opgelost;

    • c. de mate waarin wet- en regelgeving als belemmerend is ervaren;

    • d. de invloed die het project heeft gehad op energieverbruik, emissies, kostprijs en toepasbaarheid van de innovatieve techniek ten opzichte van het conventionele alternatief waarvoor deze in de plaats komt.

Artikel 4.18. Subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt, onverminderd artikel 4.2, uiterlijk ingediend tot 4 maanden nadat het project is voltooid.

  • 2 Een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk wordt ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is via de website van RVO.

  • 3 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt in ieder geval het eindrapport verstrekt en overige verplichte verantwoording krachtens artikel 4.17, alsmede een overzicht van de gerealiseerde kosten en een toelichting op afwijkingen ten opzichte van de begroting, het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden en het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage.

  • 4 De subsidieontvanger voegt bij de aanvraag tot subsidievaststelling voor een subsidie van € 125.000 of meer:

    • a. een financiële verantwoording;

    • b. indien de gemaakte kosten 10% of meer afwijken van de onderbouwde begrotingspost van de aanvraag: een toelichting daarop; en

    • c. een controleverklaring.

Artikel 4.19. Betaling

Betalingen van de Minister vinden plaats op een bankrekening die op naam staat van de aanvrager of, in het geval van een samenwerkingsverband, op naam staat van de penvoerder. Het resterende bedrag, na betaling van het voorschot, wordt gelijktijdig met de beschikking tot subsidievaststelling verstrekt.

Artikel 4.20. Gewijzigde vaststelling en terugvordering

Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 4.18 kan de Minister, onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:49 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besluiten de vaststelling van de subsidie te wijzigen en het onverschuldigd betaalde deel van de subsidie terug te vorderen.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1. Misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1 De Minister houdt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie een registratie bij waarin wordt vastgelegd:

    • a. het opleggen van een boete aan een subsidieontvanger op grond van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door de Minister verstrekte subsidies;

    • b. het lager vaststellen van de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht en het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidievaststelling op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht, indien de subsidieontvanger een verwijt kan worden gemaakt van de lagere vaststelling, intrekking of wijziging als hiervoor bedoeld;

    • c. de aard van de gedragingen die tot maatregelen als bedoeld in onderdelen a en b hebben geleid en, in geval van maatregelen als bedoeld in onderdeel b, het subsidiebedrag dat daarmee is gemoeid;

    • d. de naam- en adresgegevens van de subsidieontvanger jegens wie de maatregelen als bedoeld in de onderdelen a en b, worden getroffen.

  • 2 De registratie kan worden geraadpleegd door daartoe door de Minister aangewezen ambtenaren die zich bezighouden met het verstrekken van subsidies door de Minister.

  • 3 De registratie van gegevens vindt plaats voor de duur van drie jaar na de datum van registratie, waarna de betreffende gegevens uit de registratie worden verwijderd.

  • 4 Indien blijkt dat een aanvrager in de in het eerste lid bedoelde registratie is opgenomen kan de Minister aan de geregistreerde gegevens gevolgtrekkingen verbinden bij de beoordeling van de aanvraag, de in het kader van de subsidieverstrekking op te leggen verplichtingen en de controle op de naleving van die verplichtingen.

Artikel 5.2. Evaluatie

De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van deze regeling uitgevoerde activiteiten, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 5.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel.

Artikel 5.3. Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 9 mei 2022.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

V.L.W.A. Heijnen

Bijlage 1. Lijst van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen, behorende bij artikel 1.1 van de regeling

Hier wordt in een lijst aangegeven welke machines in deze regeling onder de definitie van bouwmachine of zeegaand bouwvaartuig vallen, en daarmee in aanmerking komen voor aanschaf- of retrofitsubsidie, mits de aanvragen voldoen aan alle andere in de regeling vermelde eisen. Vermeldingen zijn per categorie in alfabetische volgorde.

A. Bouwwerktuigen

 

Aanschaf en retrofit emissieloos

Retrofit SCR of hermotorisering

Mobiele machines

A1.1 asfalt-/betonzagen (rijdend)

J

J

A1.2 asfaltspreidmachine / asfaltwerkmachine

J

J

A1.3 asfaltvoorlader

J

J

A1.4 ballastafwerkmachine

J

J

A1.5 bestratingsmachine (zelfrijdend)

J

J

A1.6 betonmachine/paver

J

J

A1.7 betonpomp (stand-alone)

J

J

A1.8 bodemstabiliseerder

J

J

A1.9 bulldozer

J

J

A1.10 emulsiespuitwagen

J

J

A1.11 freesmachine voor asfalt of beton

J

J

A1.12 sondeertruck

J

J

A1.13 sondeerrups

J

J

A1.14 boorrups

J

J

A1.15 gietasfaltketel

J

J

A1.16 graaflaadcombinatie

J

J

A1.17 grader/wegschaaf

J

J

A1.18 heimachine/funderingsmachine (gemotoriseerd materieel)

J

J

A1.19 Vervallen

   

A1.20 kabeltreklier

J

J

A1.21 mobiele boorinstallatie/grondboormachine

J

J

A1.22 mobiele compressor

J

J

A1.23 mobiele graafmachine (niet zijnde 'overslagmachine')

J

J

A1.24 mobiele kraan (telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan)

J

J

A1.25 mobiele lopende band (transportband)

J

J

A1.26 mobiele puinbreekinstallatie

J

J

A1.27 mobiele zeefinstallatie

J

J

A1.28 mobiele overslagmachine, rupsoverslagmachine, overslagkraan (niet zijnde statisch en bekabeld elektrisch)

J

N

A1.29 rupsdumper

J

J

A1.30 rupsgraafmachine

J

J

A1.31 ruw terrein heftruck

J

J

A1.32 schranklader

J

J

A1.33 shovel, laadschop, wiellader op banden of rups

J

J

A1.34 shuttle buggy

J

J

A1.35 sleepgraver/dragline

J

J

A1.36 sloopkraan

J

J

A1.37 teer-/asfaltsproeier

J

J

A1.38 tractor met motorvermogen vanaf 19 kW

J

J

A1.39 veegmachine met motorvermogen vanaf 56 kW

J

J

A1.40 verreiker (star of roterend)

J

J

A1.41 vlindermachine (uitsluitend ride-on)

J

J

A1.42 wals (klein, knik-, rol-, banden-, grond-)

J

J

A1.43 waterwagen bij asfalt en frees

J

J

A1.44 (weg)markeringsmachine

J

J

A1.45 wieldumper

J

J

Vervoerbare industriële uitrustingen

A2.1 aggregaat met verbrandingsmotor voor off-grid stroomvoorziening vanaf 560 kW

N

J

A2.2 aggregaat op wind- of zonne-energie voor off-grid stroomvoorziening (niet hybride met verbrandingsmotor)

J

N

A2.3 aggregaat voor off-grid stroomvoorziening aangedreven door waterstof of waterstofdragers

J

N

A2.4 hydraulisch aggregaat

J

J

A2.5 lasaggregaat

J

N

A2.6 lichtmastaggregaat/lichtmast (zelf aangedreven)

J

N

A2.7 mobiel batterijpakket voor off-grid stroomvoorziening vanaf 50 kWh

J

N

A2.8 trilplaat/stamper

J

N

A2.9 mobiele (vuil)-waterpomp

J

N

A2.10 pompen voor baggeren (DOP-pomp, jetpomp, booster-baggerstation)

J

N

Spoorvoertuigen en drijvende werktuigen

A3.1 Afbrandstuiklasmachine (stomplasmachine)

J

J

A3.2 ballastreinigingsmachine (hormachine / kettinghor)

J

J

A3.3 freestrein

J

J

A3.4 hefbordeswagen

J

J

A3.5 inspectietrein

J

J

A3.6 krol (kraan op lorries), spoorkraan

J

J

A3.7 meettrein (meetgereedschap specifiek voor op het spoor)

J

J

A3.8 schuifboot

J

J

A3.9 slijptrein

J

J

A3.10 stopmachine

J

J

A3.11 vernieuwingstrein / ombouwtrein

J

J

A3.12 voorziening om elektrisch railvoertuig onafhankelijk van bovenleiding te laten rijden

J

N

A3.13 werkvlet

J

J

A3.14 zuigboot

J

J

A3.15 baggervaartuig voor binnenwateren

J

N

B. Hulpfuncties (uitsluitend aanschaf emissieloos)

B1. elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend accupakket voor aandrijving van de opbouw van een voertuig, oplegger of spoorvoertuig (inclusief vrachtauto-railvoertuig), zijnde een:

B1.1 autolaadkraan

B1.2 betonmixer

B1.3 betonpomp

B1.4 binnenlader

B1.5 boor

B1.6 front-end cylinder

B1.7 haakarm

B1.8 kabelsysteem

B1.9 kettingsysteem

B1.10 onderwaartse cylinder

B1.11 portaalarmsysteem

B2.1 vervallen

B3. elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend accupakket voor aandrijving van hulpfunctie op een vaartuig, niet de voortstuwing, zijnde een:

B3.1 grondpers

B3.2 hei-installatie op een heischip

B3.3 kraan

C. Bouwvoertuigen (N2/N3, uitsluitend aanschaf emissieloos)

C1. betonmixer (carrosseriecode 15)

C2. betonpompvoertuig (carrosseriecode 16)

C3. boorwagen (carrosseriecode 28)

C4. hoogwerker (carrosseriecode 27)

C5. kieptruck (carrosseriecode 10)

C6. kraanwagen (carrosseriecode 26 of aanduiding SF)

C7. voertuig met haakarm (carrosseriecode 9)

D. Zeegaande bouwvaartuigen (uitsluitend retrofit SCR en hermotorisering)

D1. ankerbehandelingssleepboten

D2. multifunctionele sleepboot

D3. duwboot

D4. pushbuster

D5. half-afzinkbare duwbakken/pontons

D6. kabellegger / pijpbegravingschip

D7. kraanschip

D8. multifunctioneel werkschip/multicat

D9. offshore/zeegaande installatieschepen

D10. projectladingschip / zwareladingschip

D11. schepen voor bouwondersteuning, bevoorrading, special purpose

D12. (sleep)hopperzuiger

D13. snijkopzuiger

D14. waterinjectiebaggervaartuig

D15. splijthopper

D16. lepelkraanbaggerpontons

D17. steenstortschip/valpijpschip

Bijlage 2. – Beoordelingscriteria projecten experimentele ontwikkeling en maximale puntentoedeling, behorende bij de artikelen 4.8 en 4.18 van de regeling.

Criterium

Omschrijving

Punten Techn. ontw.

Punten Praktijk- ervaring

Onderwerp

TOTAAL:

20

20

 

1. Technische ontwikkeling. De mate waarin het project door technische ontwikkeling bijdraagt aan een versnelling van de beschikbaarheid en/of inzetbaarheid van emissieloze bouwmachines in Nederland.

20

0

2. Praktijkervaring. De mate waarin het project leidt tot praktische kennis over de inzet van emissieloze bouwmachines in samenhang met de realisatie van laad- of tankvoorzieningen en overige aspecten van het bouwproces zoals rolverdeling, verzekeringen, contracten, opleiding, regelgeving, etc. De mate waarin hiermee verband houdende uitdagingen en knelpunten worden geïdentificeerd en geadresseerd binnen het project.

0

20

Impact

TOTAAL:

50

40

 

3. NOx-reductie. De mate waarin het project leidt tot een reductie in de NOx-uitstoot in de bouwsector. Zowel de directe NOx-reductie per machine als de potentiële reductie van het machinepark in 2025 moet in de projectomschrijving aangegeven worden in ton NOx-reductie.

20

10

 

4. Vervolgpotentieel. Het potentieel dat het projectresultaat een vervolg krijgt in nieuwe projecten van de projectpartners en partijen die niet bij het project betrokken zijn en de bijdrage die dit (binnen 1 jaar na afloop van het project) levert aan de doelstelling van de regeling, in het bijzonder NOx-reductie in de bouwsector.

20

20

5. Kennisoverdracht. De mate waarin het project leidt tot kennisoverdracht en opgedane kennis en inzichten hierdoor beschikbaar komen voor stakeholders binnen en buiten de bouwsector.

10

10

Kwaliteit

TOTAAL:

30

40

 

6. Kwaliteit van de doelstellingen. De kwaliteit van de doelstellingen van het project in relatie tot de doelstellingen van de regeling: technologie-, innovatie- en kennisontwikkeling gericht op een reductie van de emissie van NOx, CO2, en fijn stof (PM2,5 en PM10) in de bouwsector (zie art. 1.2 c van de SSEB regeling).

10

10

7. Snelheid van het project. De mate waarin het project, met behoud van kwaliteit, op korte termijn tot resultaten leidt en daarmee bijdraagt aan het versnellen van de ontwikkeling en/of inzetbaarheid van emissieloze bouwmachines eventueel gecombineerd met oplaad en tankinfrastructuur (zie art. 4.1 a van de SSEB-regeling).

5

5

8. Projectmanagement. De kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van het project, opvolging en rapportage, risicobeheer, financieel management en stakeholder-management.

5

5

9. Begroting en kosteneffectiviteit. De kwaliteit van de begroting, en in de onderbouwing dat de deelnemers hun eigen aandeel in het project kunnen financieren. De verhouding tussen de opgevoerde kosten, de omschreven activiteiten, de geplande duur en de impact van het project.

5

5

 

10. Samenwerking. De mate en wijze van samenwerking tussen verschillende (keten)partners, en de bijdrage die dit levert aan de kwaliteit van het project.

5

15

 

TOTAAL

100

100

Bijlage 3. – Protocol voor typegoedkeuring UNECE R132 en enkelstukskeuring ISO 8178, behorende bij de artikelen 3.6 en 3.11 van de regeling.

1. Inleiding

In deze bijlage wordt geschetst waaraan retrofit SCR en retrofit SCR + DPF1 systemen moeten voldoen in het kader van deze regeling. Het protocol omvat de typegoedkeuring en enkelstukskeuring.

2. Subsidievoorwaarde: typegoedkeuring of enkelstukskeuring

Voor de toelating van het nabehandelingssysteem onder de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel moet gebruik gemaakt worden van een enkelstukskeuring volgens de ISO8178 part 1 of part 2 en part 4 testprocedure of van een typegoedkeuring volgens UNECE R132. De enkelstukskeuring komt overeen met de huidige praktijk, waarbij het nabehandelingssysteem getest wordt op de machine waarop het toegepast wordt. De UNECE R132 typegoedkeuring is alleen van toepassing voor mobiele werktuigen van 18 tot 560 kW en voor wegvoertuigen. Dit komt overeen met het gebied waarin meer seriematige installatie van retrofit systemen kan worden verwacht. Voor bouwwerktuigen boven 560 kW, en voor generatorsets kan een ‘enkelstukskeuring’ gedaan worden volgens de ISO8178 testprocedure.2 In de praktijk wordt nu over het algemeen de enkelstukskeuring voor retrofit nabehandeling toegepast.

2.1. R132 typegoedkeuring mobiele werktuigen 19 – 560 kW (en bouwvoertuigen)

Deze typegoedkeuring dient per vermogensklasse eenmalig uitgevoerd te worden. Het systeem kan daarna op verschillende merken en typen machines van die vermogensklasse gemonteerd worden.

Het doel van de typegoedkeuring is als volgt:

  • Het waarborgen dat de eindgebruikers kunnen beschikken over kwalitatief goede systemen

  • Het vastleggen van alle technische specificaties van het systeem (inclusief softwareversie e.d.)

  • Het waarborgen van de effectiviteit van NOx-reductie gedurende de levensduur van het systeem (minimaal de instandhoudingstermijn van 4 jaar), en ondersteuning van het daarvoor noodzakelijke onderhoud

  • Het voorkomen van significante NH3-emissie

De vermogensklassen zijn als volgt gedefinieerd (op basis van Stage IIIA vermogensklassen):

  • 18 – 37 kW

  • 37 – 75 kW

  • 75 – 130 kW

  • 130 – 300 kW

  • 300 – 560 kW

De leverancier kan hierin subklassen specificeren als een systeem niet ontworpen is voor de gehele range. De worst case moet getest worden. Over het algemeen is dat het hoogste vermogen waarvoor het systeem geleverd wordt.

R132 is ontwikkeld voor roetfilters (DPF), SCR-katalysatoren en gecombineerde systemen voor wegvoertuigen en voor mobiele werktuigen inclusief landbouwmachines. Voor mobiele werktuigen is het van toepassing voor machines met een dieselmotor met variabel-toerental-aandrijving met een vermogensrange van 18 – 560 kW.

R132 kent verschillende klassen voor PM en NOx-reductie. Voor deze subsidieregeling zijn alleen de klassen III en IV van belang:

  • Class III: alleen NOx-reductie

  • Class IV: PM en NOx-reductie

Een typegoedkeuring moet afgegeven zijn door een typegoedkeuringsautoriteit en de volgende onderdelen bevatten:

  • Naam en registratie van de leverancier

  • Het formele identificatienummer van het retrofitsysteem

  • De toepassingsrange van het systeem inclusief merk, type(n) en bouwjaar

  • De installatiehandleiding

  • De onderhoudshandleiding voor de eindgebruiker

Belangrijke technische eisen omvatten:

  • De emissie-eisen voor NOx en PM: R132 gaat uit van minimaal 60% reductie voor NOx en minimaal 90% reductie voor PM. Voor deze subsidieregeling geldt echter een aangepaste specifieke emissie-eis voor NOx zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze bijlage. (NB Daardoor voldoen bestaande typegoedkeuringen -indien beschikbaar- mogelijk niet aan de eisen van de subsidieregeling).

  • De levensduureis voor mobiele werktuigen is 4.000 uur of 6 jaar, naar gelang wat het eerst bereikt wordt. Dit moet aangetoond worden met een duurtest van 1.000 uur in de praktijk of op een proefstand op een typisch voertuig of werktuig waarvoor het retrofitsysteem geleverd wordt.

  • Onboard diagnose die bewaakt of het systeem goed functioneert en of componenten opzettelijk verwijderd worden

  • Het systeem mag geen veiligheidsrisico vormen (met name m.b.t. brand- of explosiegevaar)

  • Het systeem mag geen toename van geluidsemissie tot gevolg hebben.

In verband met het toepassingsgebied moet de leverancier de volgende eigenschappen definiëren en inzichtelijk maken:

  • Maximum ‘space velocity’ (doorstroomsnelheid) van de katalysatorelementen

  • Specificaties van het doseerpomp en injectienozzle(s) voor ureumoplossing

  • Berekening van de juiste hoeveelheid ureumoplossing (vervaardigd volgens ISO 22241) voor het doseersysteem

  • Al dan niet aanwezig zijn van een verwarmde tank voor de ureumoplossing en doseersysteem

2.2. Enkelstukskeuring

De enkelstukskeuring is vooral bedoeld voor mobiele werktuigen boven 560 kW of voor generatorsets, maar kan daarnaast ook toegepast worden voor mobiele werktuigen van 19 tot 560 kW (en voor bouwvoertuigen).

Om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van enkelstukskeuring moet een aanvrager aantonen dat het nabehandelingssysteem een emissietest heeft doorlopen door een gecertificeerd meetbedrijf volgens de ISO8178 testprocedure en testcycli, waarbij wordt voldaan aan de limietwaarden die in hoofdstuk 3 van deze bijlage worden beschreven. Te meten parameters omvatten minimaal NOx en NH3, en indien een roetfilter is toegevoegd, tevens PM- en PN-emissies. De meetprincipes dienen in lijn te zijn met ISO8178 Part 1 of 2 en de Stage V-normen.

Naar keuze kan een proefstandtest worden uitgevoerd volgens ISO8178 Part 1, of een meting op de machine in de praktijk volgens ISO8178 Part 2. De van toepassing zijnde testcyclus dient gebaseerd te zijn op ISO 8178-4. Afhankelijk van het belastingpatroon van de motor wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende testcycli (zie ook Bijlage B):

  • Voor mobiele werktuigen met variabel-motortoerental-aandrijving dient een keuze gemaakt te worden tussen testcyclus C1 of C2.

  • Mobiele werktuigen of generatorsets met een constant-motortoerental-aandrijving: testcyclus D2.

  • Drijvende werktuigen: voor de aandrijving testcyclus E3 (directe schroefaandrijving) of E2 (constant toerental aandrijving van de schroef. Generatorsets en aandrijving van andere hulpsystemen: best passende cyclus gebruiken: D2, C1 of C2.

Het meetbedrijf dient de best passende testcyclus te kiezen in overleg met de machine eigenaar of de leverancier van het nabehandelingssysteem. Hierbij wordt rekening gehouden met de technische mogelijkheid om de meetpunten te realiseren op het betreffende mobiele werktuig.

In plaats van de stationaire test volgens de ISO 8178 part 4 testcyclus mogen de NOx- en NH3-emissies ook in de praktijk gemeten worden met een onafhankelijk meetsysteem (niet de sensoren op het systeem zelf) gedurende minimaal 4 uur in normaal bedrijf. Dit mag met sensor based equipment worden uitgevoerd (zie hoofdstuk 3).

3. Limietwaarden

Er moet voor de typegoedkeuring en voor de enkelstukskeuring voldaan worden aan de hieronder omschreven limietwaarden voor NOx, NH3 en indien een roetfilter wordt gemonteerd, PM en PN, om in aanmerking te komen voor subsidie. De limietwaarde geldt zowel voor de enkelstuksmeting als voor de R132 typegoedkeuringstest. Voor de typegoedkeuring is dat een aanvullende eis bovenop de reguliere R132-eis van minimaal 60% NOx reductie en minimaal 90% PM reductie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een proefstandtest (stationair en dynamisch), een stationaire test in de praktijk en een dynamische test in de praktijk. Voor de laatste geldt een 25% hogere limietwaarde. Zie onderstaande tabel 1.

  • De NOx-limietwaarden voor mobiele werktuigen (NRMM) in de vermogensrange vanaf 56 tot 560 kW komen overeen met de Stage V emissie-eis.

  • De Stage V eisen voor mobiele werktuigen in de categorie 19–56 kW en boven 560 kW zijn niet streng. Voor deze vermogensrange heeft TNO daarom eisen geformuleerd met vergelijkbare strengheid als voor 56–560 kW, te weten voor 37 ≤ P < 56 kW: NOx (g/kWh) ≤ 1,00; en voor 19 ≤ P < 37 kW: NOx (g/kWh) ≤ 1,50 (standaard Stage V eis is NOx+HC < 4,70 g/kWh).

  • Voor de mobiele werktuigen groter dan 560 kW worden de standaard Stage V eisen voor de vermogensrange vanaf 56 tot 560 kW overgenomen; de limiet wordt gesteld op 0,40 g/kWh.

Voor de enkelstuksmeting kan een NOx-meting in de praktijk gedaan worden tijdens normaal (dynamisch) gebruik (als alternatief voor de stationaire test volgens een ISO part 4 testcyclus). De NOx-eis voor de machine of wegvoertuig is dan 150% van de limietwaarde van de motorproefstandtest. De meetprocedure is in lijn met de In Service Monitoring meetprocedure voor NRMM vastgelegd in reglement EU 2017/655. Volgens dit protocol worden periodes van stationair draaien en lage motorbelasting (<10%) niet meegeteld in het emissiegemiddelde. Dit is gedaan omdat de NOx-emissielimiet voor lage motorbelasting niet toepasbaar is (de motor produceert dan wel NOx-emissie maar weinig of geen arbeid). Deze systematiek wordt overgenomen voor de subsidieregeling SSEB. Volgens het reglement wordt de meetprocedure uitgevoerd met een PEMS-meetsysteem. Voor deze regeling mag ook gebruik gemaakt worden van een eenvoudiger sensor-based systeem aangeduid met SEMS of CEMS (Smart Emissions Monitoring System of Continuous Emissions Monitoring System). De praktijktest duurt minimaal 4 uur. In tabel 1 is een overzicht gegeven voor de limietwaarden per vermogensklasse inclusief de limietwaarde in de praktijk in g/kg CO2. Deze equivalente NOx-eis in g/kg CO2 is bepaald op basis van een nominale motorefficiency en koolstofgehalte van de brandstof (zie hoofdstuk 7).

Tabel 1. NOx-limietwaarden bouwmachines. Pmax is max vermogen overeenkomstig definitie emissieklassen emissiewetgeving.

Vermogens-klasse NRMM

Limietwaarde proefstandtest en stationaire test in de praktijk

Limietwaarde voor dynamische praktijktest ‘belast’1

kW

g/kWh

g/kg CO2

g/kWh

g/kg CO2

19 ≤ P < 37

1,50

2,40

2,25

3,60

37 ≤ P < 56

1,00

1,60

1,50

2,40

P ≥ 56

0,40

0,64

0,50

0,80

1150% van de limietwaarde van de stationaire test.

Tevens moet worden voldaan aan een emissie-eis voor NH3-emissies die als volgt wordt bepaald:

Eenvoudig rekenkundig gemiddelde concentratie (zonder weging met belasting of flow): maximaal 10 ppm NH3 op basis van een 20 min voortschrijdend gemiddelde, alsmede pieken kleiner dan 25 ppm op basis van 60 s gemiddelde. Bij de stationaire test wordt de NH3-emissie continue gemeten, ook tijdens de belastingwisselingen tussen de verschillende stationaire punten. Indien gekozen wordt voor een praktijktest, dan wordt NH3 eveneens continue gemeten.

Indien een roetfilter onderdeel uitmaakt van het nabehandelingssysteem, dan gelden de volgende PM- en PN-eisen:

  • PM ≤ 0,015 g/kWh

  • PN ≤ 1x1012 1/kWh

Als een dynamische praktijktest uitgevoerd wordt, de zogenaamde PEMS-PN-test die onderdeel is van Stage V-normering, dan mag een toeslag van 25% gehanteerd worden op de NOx en PN-limietwaarde. PM-emissie behoeft in dat geval niet gemeten te worden. Er moet dan minimaal 4 uur in normaal bedrijf gemeten worden.

4. Rollen en verantwoordelijkheden

In onderstaand tabel is een overzicht gegeven van de verantwoordelijkheden en rollen van de verschillende stakeholders.

Tabel 2. Rollen en verantwoordelijkheden en rollen van diverse partijen ten behoeve van kwaliteitsbewaking en veiligheid bij enkelstukskeuring retrofit nabehandeling en typegoedkeuring retrofit nabehandeling.

RVO *

Aanvrager – machine eigenaar

Leverancier SCR

Ontvangst aanvraag.

Toets op aanwezigheid typegoedkeuring en op voldoen aan de limietwaarden (bij aanvraag voor verlening).

Toets op aanwezigheid enkelstukskeuring en op voldoen aan de limietwaarden (bij aanvraag tot vaststelling).

Administratie definitieve goedkeuring.

Bijhouden lijst goedgekeurde systemen.

Indiener aanvraag voor subsidie voor systeem met typegoedkeuring of enkelstuks-keuringbewijs

Verstrekken typekeurings-documenten of enkelstuks-keuringbewijs aan aanvrager

5. Zeegaande bouwvaartuigen

5.1. Inleiding

Retrofit SCR-systemen worden al regelmatig toegepast in de zeescheepvaart. Het betreft dan bijvoorbeeld baggerschepen of patrouilleschepen. De lage NOx-emissies zijn dan belangrijk in verband met het gunnen van de aanbesteding of voor de directe luchtkwaliteit in havengebieden. Daarnaast wordt SCR ook toegepast op schepen welke varen op Noorwegen, omdat daar middels het NOx-fund een compensatie gekregen kan worden op de havengelden.

Zeeschepen, in dit geval zeegaande bouwvaartuigen, hebben over algemeen een aantal motoren aan boord: voor de schroefaandrijving, voor de belangrijkste hulpfunctie (bijvoorbeeld pompen, baggeren) en voor boordelektriciteit en boegschroeven. Ook bij een schip met dieselelektrische aandrijving is sprake van een aantal motoren (generatorsets). De hulpfuncties worden in dat geval elektrisch aangedreven. Afhankelijk van de inzet van de motoren kan SCR op een deel van de motoren of eventueel op alle motoren worden toegepast.

Roetfilters (DPF) worden zelden toegepast bij zeeschepen omdat de IMO MARPOL emissieregelgeving dit niet vraagt, en ook omdat het technisch lastig is omdat er significante hoeveelheden zwavel in de brandstof zit (ook bij laagzwavelige brandstof voor zeevaart). Indirect wordt de fijnstofuitstoot wel gelimiteerd door de zwaveleisen aan de brandstof.

5.2. Emissiekeuring

Om in aanmerking te komen voor SSEB-subsidie moet een aanvrager aantonen dat de NOx-limietwaarde gerealiseerd wordt in een emissietest.

Emissietest

De emissietest moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd meetbedrijf (zoals conform ISO 9001, 9003, 17020, 17025, VCA, NEN 14001 of vergelijkbaar) volgens de MARPOL 73/78 Annex VI onboard testprocedure. Deze is omschreven in (MEPC, 2008). De MARPOL-procedure is globaal equivalent met de ISO8178 procedure, maar is specifieker omschreven voor scheepvaart.

Afhankelijk van het type aandrijving dient gebruik gemaakt te worden van verschillende ISO8178 Part 4 testcycli (zie ook hoofdstuk 7):

  • E3 cyclus: voor directe schroefaandrijving

  • E2 cyclus: voor constant-toerental-schroefaandrijving

  • D2 cyclus: voor constant-toerental-generatorsets

  • C1 of C2: voor hulpvermogen met variabel toerental

De best passende testcyclus bij het belastingpatroon in de praktijk dient gebruikt te worden. Het meetbedrijf dient de best passende testcyclus te kiezen in overleg met de machine eigenaar of de leverancier van het nabehandelingsysteem, rekening houdend met de technische mogelijkheid om de meetpunten te realiseren op het vaartuig.

Systeembeschrijving

De aanvrager dient te beschikken over een nauwkeurige systeembeschrijving van de motor(en) en het nabehandelingssysteem, die op verzoek van de Minister kan worden opgevraagd (artikel 3.11, lid 1c):

  • Gegevens van het schip inclusief MMSI-nummer en gegevens van alle aanwezige motoren, zoals merk, type, functie en maximaal vermogen.

  • Specificatie van alle motoren aan boord van het schip, bestaande uit:

    • Merk en type motor en bouwjaar

    • Maximaal vermogen en max toerental

    • Emissieklasse: Tier-klasse bijvoorbeeld Tier I of Tier II

    • Gemiddelde aantal draaiuren, gemiddelde belasting per motor per jaar

    • Specificatie van de NOx reductie voor de motoren waarop SCR wordt gemonteerd

  • Technische beschrijving van het SCR-systeem, bestaande uit de volgende onderdelen:

    • Precieze technische specificatie van alle emissiekritische componenten, zoals katalysatorspecificatie en -volume

    • Specificatie van het ureuminjectiesysteem: minimale en maximale stroomsnelheid

    • Technische specificaties met o.a.: maximale uitlaatgasflow, maximale uitlaatgastemperatuur, temperatuurbereik voor NOx-conversie, maximale NOx-reductie (g/h)

    • Foto’s en technische tekeningen van het systeem

    • Globale beschrijving van de regelstrategiesoftware, inclusief de OBD

Er wordt een berekening van de NOx-reductie verstrekt waarin de NOx emissie per jaar voor alle motoren wordt berekend en vervolgens de NOx reductie voor de motoren welke voorzien worden van SCR-systeem.

5.3. Limietwaarden

De limietwaarde voor NOx komt overeen met de IMO MARPOL Tier III eis.

De NOx-waarde van deze eis is afhankelijk van het maximale motortoerental. Het maximale motortoerental wordt vooral bepaald door de cilinderinhoud per cilinder: naarmate deze groter is, is het maximaal toerental lager. De limietwaarde is weergegeven in onderstaande tabel. Voor een motor met een maximaal toerental van 720 RPM is deze bijvoorbeeld 2,4 g/kWh.

Tabel 3. NOx-limietwaarde bij toepassing van SCR voor zeevarende bouwschepen.

n is het maximaal toerental

Gewogen NOx-emissie in g/kWh

n < 130

n = 130 – 1999

n ≥ 2000

Tier III

3,4

9•n(–0.2)

2,0

In de praktijk kan een schipeigenaar kiezen voor een (veel) lagere NOx-waarde, omdat dat technisch haalbaar is en ook een gunningsvoordeel voor opdrachten kan opleveren.

Tevens moet worden voldaan aan een emissie-eis voor NH3-emissies die als volgt wordt bepaald:

  • Eenvoudig rekenkundig gemiddelde concentratie (zonder weging met belasting of flow): maximaal 10 ppm NH3 op basis van een 20 min voortschrijdend gemiddelde, alsmede pieken kleiner dan 25 ppm op basis van 60 s gemiddelde.

5.4. Monitoring

De eis voor emissiemonitoring bestaat uit het verstrekken van de bunkernotes van dieselbrandstof en ureumoplossing inclusief globale inzet gegevens:

  • Dieselbrandstoftype en hoeveelheid in m3 of ton per bunkeractie

  • Type ureumoplossing (naar ureumconcentratie) en hoeveelheid in m3 of ton per bunkeractie

  • Bunkerlocatie en bestemming(en), inclusief het aantal uren op zee

  • Het brandstofverbruik en verbruik van ureumoplossing per dag. Bij het brandstofverbruik dient goed aangegeven te worden welke motoren dit betreft. Hierin mogen ook motoren zonder SCR-systeem meegenomen worden.

6. Berekening NOx-emissies

Limietwaarde NOx voor praktijktest

De limiet waarde in g/kWh wordt omgerekend in g/kg CO2 op basis van een nominale motorefficiency en de specifieke CO2-emissie:

Bijlage 268009.png

Waarin:

  • Nominale motorefficiency: BSFC = 200 g/kWh = 0,2 kg/kWh

  • Specifieke CO2-emissie dieselbrandstof: 3,15 kg CO2 per kg brandstof.

  • MNOx cumulatieve massa NOx-emissies

  • MCO2 cumulatieve massa CO2-emissies

De limietwaarde voor de praktijkemissie is 125% van de limietwaarde van Stage V. Dus 125% van 0,4 g/kWh is 0,5 g/kWh.

Substitutie van deze getallen in de formule geeft:

Bijlage 268010.png

Berekening NOx/CO2-ratio

De NOx/CO2-ratio in gram NOx per kg CO2 wordt als volgt uitgerekend aan de hand van de NOx en CO2-concentraties:

Bijlage 268011.png

Waarin de molecuulmassa wordt gehanteerd:

  • mNOx = 46 g/mol (NOx wordt altijd op basis van NO2 beoordeeld)

  • mCO2 = 44 g/mol

De CO2 concentratie kan berekend worden aan de hand van de O2-concentratie van de NOx-sensor.

Bijlage 268012.png

Waarin voor CO2 conc max 14,1% gesubstitueerd kan worden (op basis van een koolstofinhoud van de brandstof van 86%), en waarbij 20.8% de typische zuurstofconcentratie in de lucht is, in de nabijheid van uitlaatgassen.

Berekening gemiddelde NOx per dag

De berekening van de gemiddelde NOx-emissie in gram per kg CO2 gedurende een bepaalde periode) wordt gemaakt op basis van een simpele berekening van de totale NOx-emissie en de totale CO2-emissie en die op elkaar te delen. Er wordt hierbij aangenomen dat de uitlaatgas-massastroom lineair proportioneel is met het motortoerental, N. De periode kan 1 dag zijn of het voortschrijdend gemiddelde van 100.000 s, waarbij ook onderscheid gemaakt wordt tussen belast en onbelast. De formule ziet er als volgt uit:

Bijlage 268013.png

Na invulinning van de moleculaire massa’s, wordt deze verder vereenvoudigd naar:

Bijlage 268014.png

Brandstofverbruik als maat voor motorbelasting

Het brandstofverbruik kan als maat gebruikt worden voor de motorbelasting (% load = % max vermogen). Bij variabel-toerental-aandrijvingen, kan het load% gelijk aan 0% gesteld worden bij ca 3% van het max brandstofverbruik. De 3% is nodig om de interne wrijving van de motor te overwinnen bij een laag toerental. Dat leidt tot de volgende benadering voor het load-%:

  • Variabel-toerental-aandrijving: Load [kW] = fuel [l/h] * 4 – 0.03*Prated [kW]

  • Constant-toerental-aandrijving: Load [kW] = fuel [l/h] * 4 – 0.07*Prated [kW]

Bij constant-toerental-aandrijving, is de interne wrijving, en verliezen, hoger, omdat het toerental hoger is. In dat geval kan uitgegaan worden van een verlies% van 5% tot 10%.

In (Ligterink, 2018) is bepaald dat de CO2-emissie en dus ook het brandstofverbruik een min of meer lineaire functie is van het motortoerental bij gebruikelijke mobiele werktuigen zoals graafmachines, zijladers en tractoren. Zie onderstaande grafiek, hetgeen het gemiddelde is van de vier onderzochte machines in (Ligterink, 2018). Deze relatie is afhankelijk van de motorconfiguratie, de regelstrategie en de inzet.

Bijlage 268015.png

7. Testcycli ISO8178 Part 4

Testcycli met weegfactoren per meetpunt

Table 1 Weighting Factors of B-Type ISO 8178 Test Cycles

Mode number

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

Torque, %

100

75

50

25

10

100

75

50

25

10

0

Speed

Rated speed

Intermediate speed

Low idle

Off-road vehicles

Type C1

0.15

0.15

0.15

-

0.10

0.10

0.10

0.10

-

-

0.15

Type C2

0.06

0.02

0.05

0.32

0.30

0.10

0.15

Constant speed

Type D1

0.30

0.50

0.20

Type D2

0.05

0.25

0.30

0.30

0.10

Locomotives

Type F

0.25

0.15

0.60

Utility, lawn and garden

Type G1

0.09

0.20

0.29

0.30

0.07

0.05

Type G2

0.09

0.20

0.29

0.30

0.07

0.05

Type G3

0.90

0.10

Marine application

Type E1

0.08

0.11

0.19

0.32

0.30

Type E2

0.20

0.50

0.15

0.15

Marine application propeller law

Type E3, Mode #

1

2

3

4

   

Power, %

100

75

50

25

   

Speed, %

100

91

80

63

   

Weighting factor

0.2

0.5

0.15

0.15

   

Type E4, Mode #

1

2

3

4

5

 

Power, %

100

80

60

40

0

 

Speed, %

100

71.6

46.5

25.3

Idle

 

Weighting factor

0.06

0.14

0.15

0.25

0.4

 

Type E5, Mode #

1

2

3

4

5

 

Power, %

100

75

50

25

0

 

Speed, %

100

91

80

63

Idle

 

Weighting factor

0.08

0.13

0.17

0.32

0.3

 

Notes:

  • Engine torque is expressed in percent of the maximum available torque at a given engine speed

  • Rated speed is the speed at which the manufacturer specifies the rated engine power

  • Intermediate speed is the speed corresponding to the peak engine torque.

Bron: https://dieselnet.com/standards/cycles/iso8178.php

8. Referenties

ECE, 2015

Addendum 131 – Regulation No. 132: Uniform provisions concerning the approval of Retrofit Emission Control devices (REC) for heavy duty vehicles, agricultural and forestry tractors and non-road mobile machinery equipped with compression ignition engines

E/ECE/324/Rev.2/Add.131/Rev.1−E/ECE/TRANS/505/Rev.2/Add.131/Rev.1. United Nations, 3 February 2015.

Ligterink, 2018

Ligterink, N., R. Louman, E. Buskermolen & R. Verbeek (2018), De inzet van bouwmachines en de bijbehorende NOx en CO2-emissies, TNO 2018 R10 465, Den Haag: TNO.

Ligterink, 2021

N.E. Ligtering, E. v. Eijk, Geoff C. Holmes: MaVe actie EMPK mobiele werktuigen. TNO memo nr. 2021-STL-MEM-100340343. Datum 24 juni 2021

MEPC, 2008

IMO Resolution MEPC 177(58), Amendments to the Technical Code on control of emission of Nitrogen oxides from marine diesel engines, NOx Technical Code 2008, 10 October 2008.

Vermeulen, 2021

R.J. Vermeulen, N.E. Ligterink, P.J. van der Mark: ‘Real-world emissions of non-road mobile machinery. TNO report: TNO 2021 R 10221. February 2021.

  1. SCR – Selective Catalytic Reduction; DPF – Diesel Particulate Filter ofwel roetfilter ^ [1]
  2. ISO 8178-1:2017 Part 1: Test-bed measurement systems of gaseous and particulate emissions; ISO 8178-2:2008 Part 2: Measurement of gaseous and particulate exhaust emissions under field conditions;ISO 8178-4:2017 Part 4: Steady-state and transient test cycles for different engine applications ^ [2]