Het is mogelijk een aftrekbare lijfrente te bedingen als tegenprestatie voor de overdracht
                                          van (een deel van) een onderneming (artikel 3.129 Wet IB 2001). Een dergelijke lijfrente dient bedongen te worden van een professionele verzekeraar
                                          of van de verzekeraar-overnemer (artikel 3.126, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001). De wet eist niet dat de verzekeraar-overnemer de onderneming ook in de toekomst
                                          voortzet, maar bij een vooropgezette dooroverdracht aan een derde is de verzekeraar
                                          in wezen geen overnemer. Zo zal premieaftrek worden geweigerd als tevoren is overeengekomen
                                          dat na de inbreng van (een gedeelte van) de onderneming waarvoor als tegenprestatie
                                          de lijfrente is bedongen, het (aandelen)belang in die dochtermaatschappij of de onderneming
                                          door die dochtermaatschappij zal worden overgedragen aan een derde.
                                       
                                       Onder omstandigheden hoeft een vooropgezette dooroverdracht niet in de weg te staan
                                          aan de premieaftrek. Dit blijkt uit Hoge Raad 8 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7113,
                                          juncto Hoge Raad 7 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI3713.
                                       
                                       In deze arresten oordeelde de Hoge Raad dat onder de wettelijke regeling ook de situatie
                                          valt waarin de onderneming ‘uitzakt’ in een dochtermaatschappij, maar waarbij de verzekeraar-overnemer
                                          de gerechtigdheid tot het vermogen en de winst van die onderneming volledig behoudt.
                                       
                                       Regelmatig worden mij vragen voorgelegd betreffende de (door)overdracht van de verkregen
                                          onderneming door de verzekeraar-overnemer(s). Mijn antwoord hierop is dat ik bereid ben een dergelijke overdracht – voor zover
                                          nodig – goed te keuren mits het om reële gevallen gaat. Hiertoe behoren de hierna
                                          genoemde situaties:
                                       
                                       A. Toetreding tot een samenwerkingsverband
                                       
                                       De verzekeraar-overnemer treedt toe tot een samenwerkingsverband en de overgedragen
                                          onderneming wordt gedreven door dat samenwerkingsverband. Er is sprake van een reëel
                                          geval als is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
                                       
                                       
                                          - 
                                             a. De inbreng van de gerechtigden tot het samenwerkingsverband vindt geheel plaats in
                                                contanten en/of in natura; 
- 
                                             b. Als de overgedragen ondernemingen deel uitmaakten van een samenwerkingsverband, komt
                                                de onderlinge winstverdeling tussen de desbetreffende verzekeraar-overnemers overeen
                                                met de winstverdeling binnen het eerdere samenwerkingsverband; 
- 
                                             c. Als de onderneming van de verzekeraar-overnemer voor rekening en risico van een natuurlijke
                                                persoon zou worden gedreven, zou de verzekeraar-overnemer kwalificeren als ondernemer
                                                in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001. 
Voorbeeld A.1
                                       
                                       De firmanten van een vof dragen hun subjectieve onderneming over aan een eigen nieuw
                                          opgerichte of bestaande bv met als tegenprestatie (onder meer) een lijfrente. De bv’s
                                          gaan vervolgens een samenwerkingsverband aan. De winstverdeling komt overeen met de
                                          winstverdeling tussen de oorspronkelijke firmanten. Na het aangaan van het samenwerkingsverband
                                          zouden de bv’s kwalificeren als ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001 als de onderneming van de rechtspersonen voor rekening en risico van een natuurlijke
                                          persoon zou worden gedreven. Onder bovenstaande omstandigheden is sprake van een reëel
                                          geval.
                                       
                                       Voorbeeld A.2
                                       
                                       Dezelfde casus als voorbeeld A.1 met de toevoeging dat in het samenwerkingsverband
                                          dat de vennootschappen aangaan, direct een of meer nieuwe derden toetreden, uitsluitend
                                          door inbreng van contanten dan wel in natura. Ook dit is een reëel geval.
                                       
                                       B. Dooroverdracht aan een dochtermaatschappij
                                       
                                       Een dochtermaatschappij neemt de overgedragen onderneming over van de verzekeraar-overnemer(s).
                                          Er is sprake van een reëel geval voor zover een verzekeraar-overnemer middellijk de
                                          gerechtigdheid tot het vermogen en de winst van de overgedragen onderneming heeft
                                          behouden.
                                       
                                       Voorbeeld B.1
                                       
                                       Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een eigen nieuw opgerichte bv, tegen
                                          (onder meer) een lijfrente. De bv (de verzekeraar-overnemer) draagt de verkregen onderneming
                                          – zonder lijfrente – direct over aan een nieuw opgerichte dochtermaatschappij. Daarmee
                                          wordt het relatief kleine aandelenkapitaal volgestort; voor het grootste deel vindt
                                          creditering plaats. Deze situatie kwalificeert als reëel geval omdat de bv het belang
                                          in de winst en het vermogen van de onderneming volledig heeft behouden. Voor de behaalde
                                          stakingswinst kan daarom een lijfrente worden bedongen.
                                       
                                       Voorbeeld B.2
                                       
                                       De firmanten van een vof dragen hun subjectieve onderneming over aan een nieuw opgerichte
                                          of bestaande eigen bv (verzekeraar-overnemers) met als tegenprestatie (onder meer)
                                          een lijfrente. De bv‘s dragen elk de verkregen onderneming – zonder lijfrenteverplichting
                                          – direct over aan een nieuw opgerichte of bestaande gezamenlijke dochtermaatschappij.
                                          De verdere overdracht vindt zoveel mogelijk plaats tegen creditering. Er is sprake
                                          van een reëel geval als de bv‘s na de verdere overdracht de gerechtigdheid tot het
                                          vermogen en de winst van de overgedragen onderneming – middellijk – hebben behouden.
                                       
                                       N.B.1 Wellicht ten overvloede merk ik op dat de omvang van de creditering als zodanig
                                          niet van belang is.
                                       
                                       N.B.2 Het is toegestaan dat de bedragen van de creditering voor de eventueel onderscheiden
                                          houdstermaatschappijen/verzekeraar-overnemers verschillen. Dit doet niet af aan het
                                          vorenstaande; een crediteur heeft weliswaar een vordering, maar daarmee is de crediteur
                                          als zodanig nog niet gerechtigd tot het vermogen of de winst van de debiteur.
                                       
                                       N.B.3 Als in voorbeeld B.2 bij de verdere overdracht zoveel mogelijk gebruik zou worden
                                          gemaakt van cumulatief preferente aandelen in plaats van creditering, blijft de conclusie
                                          hetzelfde. De bv(‘s) heeft/hebben immers na de verdere overdracht middellijk de gerechtigdheid
                                          tot het vermogen en de winst van de overgedragen onderneming behouden.
                                       
                                       Voorbeeld B.3
                                       
                                       Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een eigen nieuw opgerichte of bestaande
                                          bv, tegen (onder meer) een lijfrente. De bv (de verzekeraar-overnemer) draagt, volgens
                                          een vooropgezet plan, de verkregen onderneming – zonder lijfrente – direct over aan
                                          een nieuw opgerichte of bestaande dochtermaatschappij waarin zij 50% van de (gewone)
                                          aandelen bezit; de resterende 50% is in handen van een derde. Deze situatie kwalificeert
                                          gedeeltelijk (50%) als reëel geval omdat de bv in zoverre het belang in de winst en
                                          het vermogen heeft behouden. Voor de helft van de behaalde stakingswinst kan daarom
                                          een lijfrente worden bedongen.
                                       
                                       N.B. Het uitreiken van andere dan gewone aandelen is toegestaan. Dit leidt niet tot
                                          een beperking van de premieaftrek zolang de verzekeraar-overnemer de gerechtigdheid
                                          tot het vermogen en de winst blijft behouden.
                                       
                                       Verzoeken
                                       
                                       Het staat belanghebbenden vrij situaties die niet overeenkomen met de hiervoor opgesomde,
                                          aan mij voor te leggen. Dergelijke verzoeken kunnen worden geadresseerd aan Belastingdienst
                                          / Corporate Dienst Vaktechniek, Brieven en beleidsbesluiten / VPB-winst, Postbus 20201,
                                          2500 EE Den Haag.