Tweede Verzamelspoedwet COVID-19

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 16-11-2023 t/m heden

Wet van 8 juli 2020, houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en tot wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op het treffen van noodzakelijke maatregelen in verband met de uitbraak van COVID-19 wenselijk is enkele spoedeisende tijdelijke voorzieningen te treffen voor leningen op grond van de Erfgoedwet, voor leerresultaten op grond van de Wet op het primair onderwijs, voor het verlengen van de bevoegdheidstermijn voor leraren in opleiding op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra, voor de leeftijdsgrens van rechter-plaatsvervangers en voor tuchtrechters, en enkele wijzigingen aan te brengen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000, de Wegenverkeerswet 1994, de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen en de Wet medische hulpmiddelen, in verband met de uitbraak van COVID-19;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Artikel 1.1. Erfgoedwet

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 7.8, vijfde lid, van de Erfgoedwet is niet van toepassing als een lening wordt verstrekt om de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 7.3 van die wet, die als gevolg van COVID-19 niet in staat is om het eigen aandeel in de kosten van de gesubsidieerde activiteiten te dragen, in staat te stellen het eigen aandeel te financieren.

Artikel 1.2. Wet op het primair onderwijs

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Indien de periode van drie schooljaren, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de schooljaren 2018–2019 tot en met 2020–2021 of 2019–2020 tot en met 2021–2022 betreft, worden, in afwijking van artikel 10a, tweede lid, van die wet, de leerresultaten gemeten over de drie meest recente schooljaren waarin centrale eindtoetsen of andere eindtoetsen als bedoeld in artikel 9b van die wet, zoals dat artikel luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet van [datum] [Red: 9 februari 2022] tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs zijn afgenomen.

Artikel 1.3. Wet op de expertisecentra

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

In afwijking van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de expertisecentra mag de leraar aan wie een subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs voor het behalen van een certificaat van een post-initiële leergang bewegingsonderwijs, drie aaneengesloten schooljaren zintuiglijke en lichamelijke oefening geven aan groepen bestemd voor leerlingen vanaf 7 jaar in het speciaal onderwijs, gerekend vanaf het moment waarop de leraar het onderwijs ter verkrijging van dit certificaat is gestart.

Hoofdstuk 3. Ministerie van Justitie en Veiligheid

Artikel 3.3. Tijdelijke inzet van raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers tot drieënzeventig jaar

[Vervallen per 16-11-2023]

Hoofstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.2. Inwerkingtreding en verval hoofdstuk 1

  • 1 Hoofdstuk 1 van deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.2, tweede lid, en 1.4, die in werking treden met ingang van 1 augustus 2020.

  • 2 Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 augustus 2020, treden de artikelen 1.2, tweede lid, en 1.4 in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werken deze artikelen terug tot en met 1 augustus 2020.

  • 3 De artikelen 1.1 tot en met 1.3 vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 5.3. Inwerkingtreding hoofdstukken 2 en 4

Hoofdstukken 2 en 4 van deze wet treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 5.4. Inwerkingtreding en verval hoofdstuk 3

  • 1 Hoofdstuk 3 van deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat de artikelen van hoofdstuk 3 of onderdelen daarvan, terugwerken tot en met 18 juni 2020.

  • 3 In afwijking van het eerste lid treedt artikel 3.2 in werking met ingang van 1 december 2020, met dien verstande dat bij koninklijk besluit een eerder tijdstip kan worden bepaald waarop dit artikel in werking treedt, dan wel een later tijdstip dat steeds ten hoogste twee maanden later ligt dan het eerder geldende tijdstip.

  • 4 Artikel 3.4 vervalt op 1 september 2020. Het tijdstip waarop dit artikel vervalt kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop dit artikel zou vervallen.

  • 5 De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 5.5. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Tweede Verzamelspoedwet COVID-19.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 8 juli 2020

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

A. Slob

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming,

S. Dekker

Uitgegeven de veertiende juli 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven