Besluit Woningbouwimpuls 2020

Geraadpleegd op 29-12-2025.
Toekomstige tekst vanaf 01-01-2026.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-01-2026.

Besluit van 11 mei 2020, houdende regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving (Besluit Woningbouwimpuls 2020)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 13 maart 2020, nr. 2020-0000139923;

Gelet op artikel 81, tweede lid, van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 april 2020, No.W04.20.0061/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 mei 2020, nr. 2020-0000185061;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanvraagtijdvak: de termijn waarbinnen een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend;

  • betaalbare woning:

    • 1°. sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • huurwoning voor middenhuur: huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste:

      • i. het bedrag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte; of

      • ii. het onder i bedoelde bedrag met inbegrip van een vermeerdering als bedoeld in artikel 8a, eerste, derde, vierde of vijfde lid, voor zover het gaat om een huurwoning als bedoeld in die leden;

    • betaalbare koopwoning: koopwoning met een koopprijs vrij op naam bij eerste verkoop van ten hoogste de geïndexeerde bovengrens, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Huisvestingswet 2014;

  • college: college van burgemeester en wethouders;

  • Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

  • project: project als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van een college een specifieke uitkering verstrekken aan de gemeente voor bijdragen in projecten die:

    • a. Het realiseren of het versnellen van de bouw van een substantieel aantal betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving tot doel hebben;

    • b. Nog niet in de uitvoerende fase zijn;

    • c. Binnen afzienbare tijd opgestart kunnen worden; en

    • d. Door de bij het project betrokken partijen zelf van een substantiële financiële bijdrage worden voorzien.

  • 2 De aangevraagde uitkering bedraagt ten hoogste het aantoonbare financiële tekort van een gemeente op de voor het project noodzakelijke publieke investeringen verminderd met bijdragen als bedoeld in het eerste lid, onder d, en publieke opbrengsten verbonden aan het project.

  • 3 Bij ministeriële Regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Onze Minister stelt het bedrag vast dat ten behoeve van de aanvragen in een aanvraagtijdvak bedoeld in artikel 4, eerste lid, ten hoogste aan specifieke uitkeringen kan worden verstrekt, en maakt dit tegelijk met de bekendmaking van het aanvraagtijdvak bekend.

  • 2 Specifieke uitkeringen worden per aanvraagtijdvak toegekend op volgorde van de rangschikking, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

Artikel 4. De aanvraag

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Specifieke uitkeringen kunnen worden aangevraagd gedurende door Onze Minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

  • 2 Een aanvraag bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van het project waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop het project voldoet aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens artikel 2;

    • b. een haalbaarheidsstudie inclusief begroting die gericht is op de financiële haalbaarheid van het project, en waaruit het aantoonbare financiële tekort van een gemeente als bedoeld in artikel 2, derde lid, blijkt;

    • c. een omschrijving van de wijze waarop het project uitgevoerd wordt en welke partijen daarbij betrokken zijn; en

    • d. de verwachte begin- en einddatum van het project.

  • 3 Onze Minister beslist binnen 13 weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak, bedoeld in het eerste lid, over de toekenning van een specifieke uitkering voor een aanvraag. De minister beslist niet op de aanvraag voor een specifieke uitkering, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, genoemd in artikel 7, eerste lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag, de betaling en bevoorschotting van de specifieke uitkering.

Artikel 5. De rangschikking van de aanvragen

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Onze Minister beoordeelt alle in een aanvraagtijdvak ingediende aanvragen na het sluiten van het aanvraagtijdvak en stelt een rangschikking op van de aanvragen die voldoen aan de vereisten, gesteld bij of krachtens artikel 2, en aan de vereisten, gesteld in artikel 4, tweede lid, en de krachtens artikel 4, vierde lid, gestelde vereisten.

  • 2 De rangschikking vindt plaats op basis van de mate waarin de aanvragen voldoen aan de voorwaarden uit artikel 2, die op grond van de behaalde scores bij een gezamenlijke weging van de volgende criteria wordt bepaald:

    • 1°. noodzaak;

    • 2°. effectiviteit;

    • 3°. efficiëntie; en

    • 4°. urgentie.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de toepassing, de weging, de vereiste score per criterium en de vereiste totaalscore van de weging van de criteria, genoemd in het tweede lid, onder 1° tot en met 4°.

Artikel 6. Weigeringsgronden

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Onze Minister wijst een aanvraag voor een specifieke uitkering af indien:

    • a. het project niet voldoet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 2;

    • b. het project een onvoldoende score behaalt bij de weging, bedoeld in artikel 5, tweede lid; of

    • c. het bedrag van de aangevraagde uitkering dusdanig hoog is dat de toekenning ervan bij de rangschikking, bedoeld in artikel 5, eerste lid, leidt tot een overschrijding van het krachtens artikel 3, eerste lid, vastgestelde bedrag.

  • 2 Onze Minister kan een aanvraag voor een specifieke uitkering tevens afwijzen, indien naar zijn oordeel:

    • a. de toekenning van de aanvraag in verhouding tot de overige in het totaal van alle aanvraagtijdvakken ingediende aanvragen, ertoe zou leiden dat de spreiding van de beschikbare middelen over de verschillende regio’s in Nederland onevenwichtig is, gelet op de mate waarin sprake is van woningschaarste in de betreffende gebieden; of

    • b. de aanvragende gemeente onvoldoende inspanning pleegt om tot een woningbouwprogramma met voldoende volume en snelheid te komen aansluitend bij de regionale behoefte.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

    • a. het rangschikken van aanvragen die gelijk scoren bij de weging op grond van artikel 5, tweede lid, en waarbij de toekenning van die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het krachtens artikel 3, eerste lid, vastgestelde bedrag en aanvragen die niet volledig kunnen worden toegekend in verband met de overschrijding van dat bedrag;

    • b. de toepassing van het tweede lid.

Artikel 7. Instelling toetsingscommissie

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Er is een Toetsingscommissie Woningbouwimpuls.

  • 2 De commissie heeft tot taak het adviseren van Onze Minister over de toepassing van artikel 5, tweede lid.

  • 3 De commissie brengt advies uit binnen 8 weken na het sluiten van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde aanvraagtijdvak welke termijn de commissie, door schriftelijke kennisgeving daarvan aan Onze Minister binnen die termijn, eenmalig kan verlengen met een door de commissie daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken.

  • 4 De commissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 5 De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over onder meer de samenstelling, benoeming en de ondersteuning van de commissie.

Artikel 8. Toetsing door de commissie

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 De commissie stelt haar eigen werkwijze vast. Dit omvat in ieder geval een protocol omtrent de wijze waarop de commissie voorgelegde aanvragen toetst en weegt. Het protocol wordt opgesteld in overleg met Onze Minister.

Artikel 9. Informatievoorziening na uitkering

  • 1 Het college informeert Onze Minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

  • 2 Het college verleent op verzoek van Onze Minister medewerking en verstrekt informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verstrekte specifieke uitkering.

Artikel 10. Verantwoording en terugvordering

  • 1 Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is van toepassing.

  • 2 Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door Onze Minister worden teruggevorderd. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de verantwoording over en de terugvordering van de uitkering.

Artikel 11. Overgangsrecht

[Wijziging per 01-01-2026.]

De aanvraag wordt behandeld onder het recht zoals dat luidde ten tijde van het aanvraagtijdvak als bedoeld in artikel 4, eerste lid, waarbinnen die aanvraag is gedaan.

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 mei 2020

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Uitgegeven de achttiende mei 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus