Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 22-12-2023 t/m heden

Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Vooroverleg met een internationaal karakter over de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet bronbelasting 2021 of de Wet minimumbelasting 2024 en vooroverleg over de toepassing van een bilateraal verdrag of regelingen ter voorkoming van dubbele belastingheffing op inkomen en vermogen, voor zover verband houdend met de hiervoor genoemde wetten, vindt gecentraliseerd en op uniforme wijze plaats. Om de eenheid van beleid en uitvoering en de kwaliteit te waarborgen, wordt in dit besluit een College Internationale Fiscale Zekerheid geïntroduceerd. Alle afspraken die in vooroverleg worden gemaakt binnen de context van dit besluit, worden ter goedkeuring aan dit College voorgelegd. Voorts wordt in dit besluit geregeld welke onderwerpen in vooroverleg worden behandeld door het Behandelteam Internationale Fiscale Zekerheid en wanneer een verzoek tot vooroverleg aan het aanspreekpunt buitenlandse investeerders wordt gericht. Ook wordt uitgewerkt in welke gevallen geen toegang bestaat tot vooroverleg.

Dit besluit vervangt de besluiten van 3 juni 2014, nrs. DGB 2014/3098, DGB 2014/3099 en DGB 2014/3101. Voor zover in het besluit van 3 juni 2014, nr. DGB 2014/3102 regels zijn opgenomen die betrekking hebben op vooroverleg of de totstandkoming van een ruling, zullen de regels van onderhavig besluit daarvoor in de plaats treden.

Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 9 augustus 2021, nr. 2021 – 16465 ( Stcrt. 2021, 38442 ), bij besluit van 7 juni 2022, nr. 2022 – 10157 ( Stcrt. 2022, 15569 ) en bij besluit van 19 december 2023, nr. 2023-0000020007 ( Stcrt. 2023, 25745 ).

1. Inleiding

In dit besluit wordt invulling gegeven aan de door de Staatssecretaris in zijn brief van 22 november 2018 aangekondigde beleidsvoornemens over de vernieuwde rulingpraktijk. Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Het beleid voor vooroverleg is in algemene zin in het BFB neergelegd. Dit besluit is een aanvulling op het BFB en is van toepassing op vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter. De werking van dit besluit is beperkt tot rulings met een internationaal karakter die betrekking hebben op de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet bronbelasting 2021, de Wet minimumbelasting 2024 of de toepassing van bilaterale verdragen en regelingen ter voorkoming van dubbele belastingheffing op inkomen en vermogen, voor zover verband houdend met deze belastingen.

Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 9 augustus 2021, nr. 2021 – 16465. De wijzigingen bewerkstelligen dat ook vooroverleg inzake hybridemismatches (artikel 12aa tot en met 12af Wet op de vennootschapsbelasting 1969) en de Wet bronbelasting 2021 conform de in dit besluit beschreven werkwijze wordt behandeld.

Dit besluit is opnieuw gewijzigd bij besluit van [datum] [Red: 7 juni 2022] , nr. 2022 – 10157. Naast redactionele aanpassingen en de actualisering van een verwijzing bewerkstelligen deze wijzigingen dat:

  • vooroverleg over omgekeerde hybride lichamen en over mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel conform de in dit besluit beschreven werkwijze wordt behandeld;

  • de groep waarvoor zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter niet openstaat wordt uitgebreid met de verzoeker waarvan een uiteindelijk belanghebbende – dan wel een eventuele tussenhoudster – met een belang van 5% of meer in de verzoeker op de EU-sanctielijst voorkomt;

  • de informatie die moet worden verstrekt over de wereldwijde organisatie- en aandeelhoudersstructuur wordt uitgebreid; en

  • BAPA-/MAPA-verzoeken en verzoeken over de zogenoemde ‘vangnetbepalingen’ en ‘corporate tie-breakerbepalingen’ in Belastingverdragen gericht moeten worden aan het MAP-team Belastingdienst.

Dit besluit is opnieuw gewijzigd bij besluit van 19 december 2023, nr. 2023-0000020007 (Stcrt. 2023, 25745). De wijzigingen bewerkstelligen dat:

  • vooroverleg met een internationaal karakter over de toepassing van de Wet minimumbelasting 2024 conform de in dit besluit beschreven werkwijze wordt behandeld;

  • in bepaalde specifiek omschreven situaties wel vooroverleg kan worden gevoerd in afwijking van de uitsluitingen b.i en b.ii opgenomen in paragraaf 3;

  • in situaties waarbij sprake is van een zogenaamde triangular case in een BAPA of MAPA een kritische veronderstelling kan worden opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met verrekenprijscorrecties uit landen die niet bij de BAPA of MAPA betrokken zijn (paragraaf 8).

Gebruikte begrippen en afkortingen

APA

Advance Pricing Agreement

APBI

Aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders

BAPA

Bilaterale APA

Behandelteam IFZ

Behandelteam Internationale Fiscale Zekerheid van de Belastingdienst

Belastingverdrag

Bilateraal verdrag of regeling ter voorkoming van dubbele belastingheffing op inkomen en vermogen, voor zover verband houdend met de Wet VPB en de Wet DB

BFB

Besluit Fiscaal Bestuursrecht

College IFZ

College Internationale Fiscale Zekerheid van de Belastingdienst

Eerste behandelaar

Medewerker of team van de Belastingdienst die respectievelijk dat in eerste instantie een verzoek om zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter beoordeelt

MAP

Mutual agreement procedure (onderlinge overlegprocedure)

MAPA

Multilaterale APA

MAP-team

Belastingdienst MAP-team van de Belastingdienst/directie Grote Ondernemingen

Ruling met een internationaal karakter

Voorafgaande grensoverschrijdende ruling als bedoeld in artikel 2b WIB, alsmede een voorafgaande verrekenprijsafspraak als bedoeld in artikel 2c WIB1

Wet BB

Wet bronbelasting 2021

Wet DB

Wet op de dividendbelasting 1965

Wet MB

Wet minimumbelasting 2024

Wet VPB

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

WIB

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

1 Met dien verstande dat dit besluit ook van toepassing is op voorafgaande verrekenprijsafspraken die zijn gemaakt voor indiening van de belastingaangifte over het tijdvak waarin de grensoverschrijdende transacties hebben plaatsgevonden.

2. Procedure rulings met een internationaal karakter

De Belastingdienst voert vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter. Hierbij spelen de volgende partijen een rol:1

  • de inspecteur (degene onder wie de belastingplichtige ressorteert);

  • het Behandelteam IFZ (het team waarvan de medewerkers zijn aangewezen als eerste behandelaar in de in paragraaf 2.4 van dit besluit genoemde gevallen);

  • het College IFZ (het college van tweedehandtekeningzetters dat conform paragraaf 2.2 van dit besluit de verantwoordelijkheid draagt voor de coördinatie en de afgifte van rulings met een internationaal karakter);

  • het APBI; en

  • de relevante kennis- en coördinatiegroepen.

2.1. Eerste behandelaar

De inspecteur voert het vooroverleg en wordt in beginsel aangemerkt als eerste behandelaar van het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter. Een belanghebbende die een verzoek tot vooroverleg doet, richt dit verzoek daarom in eerste instantie aan zijn inspecteur.

De Belastingdienst heeft een Behandelteam IFZ. De inspecteur schakelt het Behandelteam IFZ in voor de onderwerpen die zijn opgenomen in paragraaf 2.4. Het Behandelteam IFZ is in die gevallen eerste behandelaar van het vooroverleg. Het Behandelteam IFZ voert het vooroverleg in samenspraak met de inspecteur.

Bij internationaal vooroverleg dat betrekking heeft op de Wet MB zal de inspecteur het expertiseteam Pijler 2 inschakelen bij de behandeling van het verzoek. De inspecteur is in die gevallen de eerste behandelaar en sluit daarbij het expertiseteam Pijler 2 aan.

In situaties dat sprake is van een potentiële buitenlandse investeerder als bedoeld in paragraaf 2.5 wordt een verzoek tot vooroverleg om zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter gericht aan het APBI. Het APBI schakelt in die gevallen een eerste behandelaar in.

De eerste behandelaar en het College IFZ zoeken gedurende het traject van het vooroverleg om zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter afstemming met de voor dat verzoek relevante kennis- en coördinatiegroepen via de daarvoor voorgeschreven procedures in het BFB of het instelbesluit van de desbetreffende coördinatiegroep.

2.2. College IFZ

De Belastingdienst heeft een College IFZ. Het College IFZ is verantwoordelijk voor de centrale coördinatie van het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van rulings met een internationaal karakter teneinde:

  • de eenheid van beleid en uitvoering te waarborgen;

  • de kwaliteit te bewaken van de desbetreffende vaststellingsovereenkomsten (juiste toepassing van wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid); en

  • het op de juiste wijze naleven van procedurevoorschriften te waarborgen.

Voordat een ruling met een internationaal karakter wordt afgegeven, wordt deze ruling door de eerste behandelaar ter goedkeuring voorgelegd aan het College IFZ.

2.3. Vaststellingsovereenkomst

Als binnen de reikwijdte van dit besluit zekerheid vooraf wordt gegeven over de toepassing van de Wet VPB, de Wet DB, de Wet BB, de Wet MB of een Belastingverdrag, wordt deze zekerheid vooraf in alle gevallen vastgelegd in een vaststellingsoverkomst als bedoeld in paragraaf 7. Deze vaststellingsovereenkomst wordt door de Belastingdienst voorzien van ten minste twee handtekeningen: een handtekening van de eerste behandelaar en een handtekening van het College IFZ. Als het Behandelteam IFZ de eerste behandelaar is, tekent ook de inspecteur waaronder de belastingplichtige ressorteert de vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst komt tot stand op het moment dat deze is voorzien van alle voorgeschreven handtekeningen, van zowel de zijde van de Belastingdienst als de zijde van de belanghebbende(n).

2.4. Onderwerpen voor het Behandelteam IFZ

Het Behandelteam IFZ is eerste behandelaar voor de volgende onderwerpen:

  • a. de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op voordelen uit niet in Nederland gevestigde deelnemingen2;

  • b. de kwalificatie van hybride financieringsvormen of hybride rechtsvormen in internationale structuren34;

  • c. de toepassing van de artikelen 13ab en 23e Wet VPB;

  • d. de vraag of er al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland of op de BES-eilanden van een daarbuiten gevestigd lichaam als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel a, Wet VPB;

  • e. de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in een ander rechtsgebied van een voor de toepassing Wet VPB of Wet DB in Nederland gevestigd lichaam5;

  • f. de toepassing van artikel 17, derde lid, onderdeel b, Wet VPB (aanmerkelijk belangregeling);

  • g. de vraag of er al dan niet sprake is van een vaste inrichting op de BES-eilanden van een op Aruba, Curaçao of Sint Maarten gevestigd lichaam als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel c, Wet VPB;

  • h. de vraag of er sprake is van een Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 17a Wet VPB;

  • i. de toepassing van artikel 1, zevende en achtste lid, Wet DB;

  • j. de toepassing van artikel 4, tweede, derde, vierde, negende, tiende en twaalfde lid, Wet DB;

  • k. de toepassing van een in een Belastingverdrag opgenomen antimisbruikbepaling die de verdragsvoordelen met betrekking tot dividenden, rente en royalty’s aan de uiteindelijk gerechtigde van dit dividend, deze rente of royalty onthoudt als deze uiteindelijke gerechtigde het belang houdt met het hoofddoel of een van de hoofddoelen om de voordelen van het desbetreffende Belastingverdrag deelachtig te worden. Het betreft zowel antimisbruikbepalingen die worden aangeduid als een zogenoemde ‘principal purpose test” als die worden aangeduid als een zogenoemde ‘main purpose test”;

  • l. de toepassing van de Wet BB;

  • m. de toepassing van de artikelen 12aa tot en met 12af Wet VPB;

  • n. de allocatie van activa (waaronder aandelen), vermogen of risico’s aan een vaste inrichting;

  • o. het sluiten van een APA6. Een APA geeft zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm's-lengthbeloning) of een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde lichamen en winstallocatie aan vaste inrichtingen van lichamen;

  • p. de vraag of lichamen gelieerd zijn in de zin van artikel 8b, eerste of tweede lid, Wet VPB;

  • q. de vraag of sprake is van een concerndienst voor groepsmaatschappijen dan wel van een activiteit die als aandeelhouder wordt verricht als bedoeld in paragraaf 6 van het Verrekenprijsbesluit7;

  • r. de toepassing van de artikelen 8ba tot en met 8bd en artikel 35 Wet VPB;

  • s. de vraag of al dan niet sprake is van een omgekeerd hybride lichaam als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, Wet VPB; en

  • t. de toepassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel f, Wet VPB.

2.5. Aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders

De Belastingdienst heeft een APBI voor potentiële buitenlandse investeerders die overwegen in Nederland te investeren. Het APBI is – binnen het kader van wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid – bevoegd tot het maken van afspraken vooraf over de fiscale aspecten van voorgenomen investeringen door een potentiële buitenlandse investeerder. Het APBI schakelt een eerste behandelaar in. Het APBI maakt deel uit van het College IFZ.

De door het APBI gemaakte afspraken kunnen betrekking hebben op de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting, de bronbelasting, de minimumbelasting, de inkomstenbelasting, de loonbelasting en de omzetbelasting. Voor de invoerrechten en accijnzen fungeert het aanspreekpunt als contactpersoon. Ter waarborging van de eenheid van beleid en uitvoering zal over de beoordeling van deze aspecten afstemming plaatsvinden binnen het College IFZ en daar waar nodig met de relevante kennis- en coördinatiegroepen. De afspraken tussen het APBI en de buitenlandse investeerder worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt de investeerder die overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen die werkgelegenheid oplevert in Nederland en die ook aan de volgende kenmerken voldoet:

  • de centrale leiding van de investeerder dan wel van het concern waarvan de investeerder deel uitmaakt bevindt zich buiten Nederland; en

  • de investeerder heeft nog geen activiteiten in Nederland ontplooid die meer omvatten dan hulp- en ondersteunende werkzaamheden.

De hierboven genoemde eerste substantiële investering in Nederland kan zich overigens over meer dan één jaar uitstrekken. Het APBI kan bij het hanteren van deze investeringseis rekening houden met de omvang van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen – met het belang voor de Nederlandse economie.

Daarnaast is het APBI op verzoek van de inspecteurs waaronder de belastingplichtige ressorteert en in het verlengde van de voorgaande taken, beschikbaar voor ondersteuning bij relatief omvangrijke vervolginvesteringen en potentiële desinvesteringen door bestaande belastingplichtigen.

3. Geen zekerheid vooraf

In het BFB zijn de algemene kaders gegeven waarbinnen de Belastingdienst vooroverleg kan weigeren.

Voor zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter geldt voor het tegengaan van het faciliteren van internationale belastingontwijking aanvullend het volgende.

  • a. Vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter wordt slechts aangegaan als het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is. Deze activiteiten moeten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Deze bepaling is naar zijn aard niet van toepassing als zekerheid wordt gevraagd over het feit dat geen sprake is van buitenlandse belastingplicht in de zin van artikel 17 of 17a Wet VPB.

  • b. Er wordt geen vooroverleg gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter als:

    • i. het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is; of

    • ii. de gevraagde zekerheid vooraf betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden; of8

    • iii. een verzoeker, een bestuurder van een verzoeker of een uiteindelijk belanghebbende – dan wel een eventuele tussenhoudster – met een (in)direct belang in een verzoeker van groter dan of gelijk aan 5%, voorkomt op de EU-sanctielijst.9

Uitzonderingen

Voor de uitsluitingen genoemd onder b.i en b.ii gelden de volgende drie uitzonderingen.

  • 1. De uitsluitingen genoemd onder b.i en b.ii gelden niet in situaties waarin een belastingontwijkende structuur binnen een zo kort mogelijk maar realistisch tijdpad volledig wordt ontmanteld of de Belastingdienst grondslag beschermende wetsartikelen wil toepassen waardoor de (Nederlandse en buitenlandse) belastingontwijkende elementen volledig worden weggenomen. Hierbij gelden de volgende drie voorwaarden:

    • a) De ontmanteling leidt niet tot een laag of niet belast resultaat elders waartegenover in Nederland afschrijvingspotentieel ontstaat.

    • b) Na de ontmanteling of toepassing van de grondslag beschermende wetsartikelen zijn er geen transacties (meer) met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.

    • c) Na de ontmanteling of toepassing van de grondslag beschermende wetsartikelen is sprake van een situatie waarin op grond van de voorwaarden b.i en b.ii van dit besluit vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter gevoerd kan worden.

    Als op grond van deze uitzondering wel vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter wordt gevoerd, wordt in de samenvatting van de ruling als bedoeld in paragraaf 4 opgenomen waarom en in welke mate wordt afgeweken van genoemde voorwaarden dan wel hoe deze voorwaarden zijn geïnterpreteerd. Tevens wordt hier aandacht aan besteed in het ‘Jaarverslag Rulings met een internationaal karakter’ van de Belastingdienst.

  • 2. De uitsluiting genoemd onder b.ii geldt niet als de gevraagde zekerheid vooraf betrekking heeft op derdentransacties bij de toepassing van de innovatiebox en de toepassing van de tonnageregeling of op de fiscale gevolgen van derdentransacties bij het sluiten van een APA.

  • 3. De uitsluiting genoemd onder b.ii geldt niet als de gevraagde zekerheid vooraf betrekking heeft op de toepassing van de Wet MB voor zover de gevraagde zekerheid ziet op directe transacties met entiteiten die gevestigd zijn in laagbelastende jurisdicties als bedoeld in artikel 2, onderdeel a en artikel 2a, onderdeel a van de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.

4. Publicatie

Van elke ruling met een internationaal karakter wordt een samenvatting gepubliceerd. In deze samenvatting wordt onder andere een korte uiteenzetting gegeven van de feiten en omstandigheden en – voor zover relevant – van de belangrijkste conclusies uit transferpricingrapporten of andere documenten, van een analyse van de gevraagde fiscale zekerheid op basis van de relevante wet- en regelgeving en van de conclusie op grond waarvan de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.

Ook zal een samenvatting worden gepubliceerd van gevallen waarin vooroverleg is gevoerd met het oog op de totstandkoming van een ruling met een internationaal karakter, maar waarbij die ruling uiteindelijk niet tot stand is gekomen. De samenvatting zal in dat geval een toelichting bevatten waarin wordt uiteengezet waarom de ruling niet tot stand is gekomen.

De samenvatting zal zodanig worden geanonimiseerd dat deze samenvatting door derden niet is te herleiden naar een individuele belastingplichtige.

5. Duur

De verzoeker zal in eerste instantie aangeven voor welke termijn de zekerheid vooraf wordt gevraagd. De in een ruling met een internationaal karakter vastgelegde zekerheid vooraf zal in principe voor ten hoogste vijf boekjaren gelden. Als de feiten en omstandigheden een uitzondering rechtvaardigen – bijvoorbeeld bij langlopende contracten – kan een maximale looptijd van tien boekjaren worden gehanteerd met een tussentijdse evaluatie halverwege de looptijd.

6. Benodigde informatie

Als vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter, verstrekt de belanghebbende de gegevens die nodig zijn om het verzoek te beoordelen. Daarnaast bevat het verzoek een eenduidig standpunt of eenduidige conclusie over de fiscale consequenties van de voorgelegde casus op basis van een technische analyse van de relevante wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid. Ook wordt een analyse verstrekt waarin de belanghebbende gemotiveerd toelicht dat er geen beletselen zijn als bedoeld in paragraaf 3 om zekerheid vooraf te verstrekken in de vorm van een ruling met een internationaal karakter.

Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval zal de belanghebbende de volgende informatie moeten verstrekken aan de Belastingdienst:

  • a. een gedetailleerde beschrijving van de relevante feiten en omstandigheden van de relevante voorgenomen rechtshandelingen, transacties, producten, zaken of overeenkomsten en een eenduidig standpunt, een eenduidige zienswijze of een eenduidige conclusie over de fiscale consequenties van de voorgenomen rechtshandelingen of transacties;

  • b. de betrokken lichamen en vaste inrichtingen;

  • c. het andere land of de andere landen waarop de feiten en de voorgenomen rechtshandelingen of transacties van het verzoek betrekking hebben;

  • d. informatie over de wereldwijde organisatie- en aandeelhouderstructuur en geschiedenis van het concern, waaronder:

    • i. de branchecode volgens NACE Rev. 2 van het wereldwijde concern als geheel;

    • ii. informatie over de uiteindelijk belanghebbenden tot het vermogen van de verzoeker(s) – en over eventuele tussenhoudsters – met een (in)direct belang in een verzoeker van groter dan of gelijk aan iii. 5%; en

    • iii. een verklaring dat de onder ii. genoemde en verstrekte informatie overeenstemt met de registratie in het Nederlandse handelsregister als dit een belang betreft dat daarin moet worden opgenomen.

  • e. als het een APA betreft:

    • i. het groepsdossier, bedoeld in artikel 29g Wet VPB voor daarvoor kwalificerende multinationals;

    • ii. informatie over financiële gegevens, de producten en de uitgeoefende functies, inclusief de bij de uitoefening van deze functies gebruikte activa (materieel en immaterieel) en gelopen risico's van en door de betrokken gelieerde ondernemingen, alsmede een analyse van het financiële belang van de APA over de looptijd van de vaststellingsovereenkomst;

    • iii. een analyse van de geschiktheid en een beschrijving van de voorgestelde verrekenprijsmethode, inclusief vergelijkbaarheidsanalyse (waaronder vergelijkbare cijfers van onafhankelijke marktpartijen en eventueel aangebrachte correcties10);

    • iv. veronderstellingen die het verzoek onderbouwen en een uiteenzetting over het effect van veranderingen in die veronderstellingen of andere gebeurtenissen, zoals onverwachte resultaten die invloed kunnen hebben op de geldigheidsduur van een overeen te komen APA; en

    • v. een beschrijving van de contractuele voorwaarden, bedrijfsstrategie en marktomstandigheden, zoals bijvoorbeeld industriële trends en concurrentie;

  • f. de boekjaren waarvoor de zekerheid wordt gevraagd;

  • g. een verklaring van de verzoeker(s) of gemachtigde dat de verzoeker(s), de bestuurders van de verzoeker(s) en de uiteindelijk belanghebbenden – en eventuele tussenhoudsters – met een (in)direct belang in de verzoeker(s) van groter dan of gelijk aan 5%, niet voorkomen op de EU-sanctielijst;11 en

  • h. een in concept ingevuld standaardformulier voor de uitwisseling van grensoverschrijdende fiscale rulings als bedoeld in artikel 19, derde lid, WIB. De gegevens op het in concept ingevulde standaardformulier geven geen zekerheid over de totstandkoming van de ruling met een internationaal karakter of de uiteindelijke gegevens die worden uitgewisseld.

Voordat een verzoek wordt ingediend bestaat de mogelijkheid van een pre-filing meeting met de eerste behandelaar. Tijdens deze pre-filing meeting wordt besproken welke informatie nodig is en welke elementen in het specifieke geval van belang zijn voor de beoordeling van het verzoek. Gedurende het traject van een pre-filing worden door de Belastingdienst geen inhoudelijke standpunten ingenomen. De Belastingdienst kan besluiten om geen pre-filing meeting te houden als de pre-filing niet bijdraagt aan een efficiënte afhandeling van een verzoek. Als een pre-filing plaatsvindt met betrekking tot een BAPA-verzoek (zie paragraaf 8.2) zal het MAP-team Belastingdienst hierbij betrokken worden.

Om de administratieve werklast die samenhangt met een APA-verzoek te verminderen, kunnen

kleinere ondernemingen door de Belastingdienst worden ondersteund bij de aanlevering van vergelijkbare cijfers van onafhankelijke marktpartijen. Deze maatregel is genomen met het oog op die situaties waarin de administratieve last die samenhangt met het leveren van de onderbouwing van verrekenprijzen in een disproportionele verhouding staat tot de omvang van de activiteiten. In beginsel komen belastingplichtigen die kwalificeren als kleine onderneming in de zin van artikel 2:396 Burgerlijk Wetboek, in aanmerking voor deze ondersteuning.

De ondersteuning aan kleinere ondernemingen kan alleen worden gegeven in die gevallen waarin de Belastingdienst beschikt over openbare informatiebronnen met vergelijkbare cijfers van derden. In de situatie dat binnen het concern een onderbouwing van verrekenprijzen aanwezig is met betrekking tot activiteiten in andere jurisdicties die vergelijkbaar zijn met de activiteiten in Nederland waarvoor zekerheid vooraf wordt verzocht, moet die onderbouwing worden verstrekt aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zal vervolgens beoordelen of deze onderbouwing bruikbaar is bij het verzoek om zekerheid vooraf voor de Nederlandse activiteiten.

Als het gaat om een BAPA-verzoek in relatie tot kleinere ondernemingen zal worden beoordeeld of een dergelijke ondersteuning een voldoende basis kan zijn voor het overleg met het andere land.

7. Inhoud van de vaststellingsovereenkomst

Om de zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter vast te leggen, sluit de Belastingdienst met belanghebbende een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. In geval van een bilaterale of multilaterale APA wordt de uiteindelijke overeenstemming vastgelegd in een overeenkomst tussen Nederland en het (de) betrokken andere land(en). Om deze bi- of multilaterale overeenkomsten in Nederland te implementeren, sluit de Belastingdienst een overeenkomstige vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, met de in Nederland gevestigde lichamen die zijn betrokken bij de APA.

De Belastingdienst neemt de kaders in acht voor vaststellingsovereenkomsten, zoals opgenomen in het BFB. De vaststellingsovereenkomst ter zake van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter bevat in ieder geval de volgende elementen:

  • a. de namen en adressen van de (mogelijke) lichamen voor welke de overeenkomst geldt;

  • b. de feiten, rechtshandelingen, transacties, moment van transacties, overeenkomsten of afspraken en de jaren of boekjaren waarvoor de overeenkomst geldt;

  • c. een beschrijving van de fiscale gevolgen, hetgeen in het geval van een APA betekent een beschrijving van de overeengekomen methode en aanverwante zaken, zoals bijvoorbeeld overeengekomen vergelijkbare grootheden of een bereik van verwachte resultaten;

  • d. een vastlegging van de relevante voorwaarden waarop de overeenkomst is gebaseerd en in het geval van een APA, de relevante voorwaarden die de basis vormen voor het toepassen en berekenen van de methode, zoals bijvoorbeeld verkoopcijfers, verkoopkosten, brutowinst, etc.;

  • e. hoe wordt omgegaan met veranderingen in feiten en omstandigheden;

  • f. indien van toepassing, de overeengekomen behandeling van aanverwante belastingzaken;

  • g. de voorwaarden waaraan de belanghebbende moet voldoen, zodat de overeenkomst geldig blijft, tezamen met procedures die er voor zorgen dat de belanghebbende aan die voorwaarden blijft voldoen;

  • h. kritische veronderstellingen waarop de ruling is gebaseerd;

  • i. de bepaling dat de vaststellingsovereenkomst direct zijn geldigheid verliest als zich voor de desbetreffende vaststellingsovereenkomst een relevante wetswijziging of een relevante wijziging van op de wet gebaseerde voorschriften voordoet. Ook een latere wijziging van relevante beleidsregels en jurisprudentie kan reden zijn om een overeenkomst te beëindigen;

  • j. de verklaring van de belanghebbende dat geen beroep zal worden gedaan op één van de uitzonderingsclausules van artikel 14, tweede lid, onderdeel e, WIB ten aanzien van de in de vaststellingsovereenkomst begrepen informatie, waardoor mogelijke geschillen op dit punt tussen de Belastingdienst en de belanghebbende worden voorkomen;

  • k. in het geval van een APA: de bepaling dat de vaststellingsovereenkomst zijn geldigheid verliest als de overeengekomen prijsstelling of methode niet daadwerkelijk in de tussen de belanghebbende en de betrokken gelieerde onderneming gesloten overeenkomsten wordt vastgelegd dan wel niet daadwerkelijk wordt betaald of ontvangen, tenzij anders is overeengekomen; en

  • l. de looptijd van de vaststellingsovereenkomst.

8. Diversen

8.1. Vangnetbepalingen en Corporate tie-breakerbepalingen in Belastingverdragen

Op grond van het besluit van 16 december 2013, nr. IFZ 2013/229 is de algemeen directeur Grote Ondernemingen gemandateerd om, namens de in Belastingverdragen bedoelde bevoegde autoriteit in Nederland, te beslissen op verzoeken over de toepassing van de zogenoemde vangnetbepaling in de ‘limitation on benefitsbepaling’ opgenomen in Nederlandse Belastingverdragen, zoals bijvoorbeeld artikel 26, zevende lid, van het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika, of vergelijkbare bepalingen opgenomen in (het protocol bij) de belastingverdragen met Bahrein, Hong Kong, Japan en Koeweit.

Op grond van het besluit van 12 november 2015, nr. IZV 2015/832 is de algemeen directeur Grote Ondernemingen gemandateerd om namens de in Belastingverdragen bedoelde bevoegde autoriteit in Nederland in overleg te treden met de bevoegde autoriteit van een ander land om in onderling overleg vast te stellen van welk land een persoon geacht wordt inwoner te zijn voor de toepassing van dat Belastingverdrag, in situaties waarin een persoon door beide bij dat Belastingverdrag betrokken landen als inwoner wordt beschouwd, en dat Belastingverdrag ter zake voorziet in onderlinge overlegprocedure, zoals bijvoorbeeld is opgenomen in artikel 4, vierde lid, van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (de zogenoemde corporate tie-breakerbepaling).

Het verzoek tot het nemen van een dergelijke beslissing of tot het in overleg treden, wordt rechtstreeks gericht aan het MAP-team Belastingdienst. Hierbij stuurt de verzoeker tegelijkertijd een afschrift aan de inspecteur waaronder de belanghebbende ressorteert en informeert de verzoeker het MAP-team Belastingdienst daarover in het verzoek. Een dergelijke beslissing heeft niet het karakter van een vaststellingsovereenkomst. De procedures volgens het Belastingverdrag gelden onverkort.

8.2. Bi- en multilaterale APA’s

De inspanning van de Belastingdienst is in beginsel gericht op het afsluiten van een bilaterale APA. Het overleggen met de bevoegde autoriteiten van verdragslanden over en het sluiten van bilaterale APA’s is gebaseerd op de in de desbetreffende Belastingverdragen opgenomen bepalingen over het voeren van onderling overleg, veelal overeenkomstig artikel 25 van het OESO-modelverdrag.

Hoewel een bilaterale APA zekerheid biedt aan beide zijden van de grens, kan de Belastingdienst dit echter niet aan de belanghebbende voorschrijven. Bovendien is vereist dat tussen Nederland en het desbetreffende andere land een Belastingverdrag is gesloten waarin een met artikel 25 van het OESO-modelverdrag vergelijkbare bepaling is opgenomen. Daarnaast moet het andere land bereid zijn tot het voeren van een dergelijk overleg vooraf. Onder omstandigheden kunnen dit beletsels zijn tot het maken van een bilaterale afspraak.

Als er een unilaterale APA is en een belanghebbende verzoekt daarna een bilaterale APA over (een deel van) dezelfde periode, ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat een mogelijke bilaterale overeenstemming materieel zal afwijken van de unilateraal overeengekomen uitkomst.

Onder omstandigheden is het denkbaar dat een belanghebbende zekerheid wenst te verkrijgen in meer dan twee landen en daarvoor een verzoek doet voor het afsluiten van een multilaterale APA. Dit zal in zijn algemeenheid het geval zijn als de relevante transacties gevolgen hebben voor de belastingheffing in meer dan twee landen. Aan een dergelijk verzoek zal in beginsel medewerking worden verleend. Mocht dit op bezwaren stuiten bij één of meer van de verdragslanden, dan zal het verzoek worden opgevat als een verzoek tot het sluiten van meerdere bilaterale APA’s. De verzoeker wordt in een dergelijk geval door het MAP-team Belastingdienst op de hoogte gesteld van de splitsing van het verzoek in meerdere verzoeken tot bilaterale APA’s.

Een belanghebbende richt een verzoek tot het sluiten van een bi- of multilaterale APA aan het MAP-team Belastingdienst. Het MAP-team Belastingdienst stuurt een kopie van het verzoek aan de relevante partijen binnen de Belastingdienst. Het MAP-team Belastingdienst stelt als bevoegde autoriteit van Nederland, de bevoegde autoriteit van het andere betrokken land in kennis van het verzoek, om de bi- of multilaterale procedure in gang te zetten. Het MAP-team Belastingdienst is verantwoordelijk voor de totstandkoming van een bi- of multilaterale APA en zal daarbij geadviseerd worden door het Behandelteam IFZ.

In een bi- of multilaterale overeenkomst kunnen de bevoegde autoriteiten overeenkomen dat de fiscale behandeling, zoals overeengekomen in de APA ook van toepassing is op transacties die reeds tot stand zijn gekomen. In een unilaterale APA kan de overeengekomen fiscale behandeling alleen van toepassing zijn op transacties die reeds tot stand zijn gekomen als de relevante feiten en omstandigheden in de reeds verstreken periode vergelijkbaar zijn met de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het APA-verzoek en dit ten aanzien van deze transacties niet leidt tot een situatie waarin een deel van de winst uiteindelijk in geen enkel land wordt belast.

Gelieerde lichamen die bij een bi- of multilateraal APA-verzoek betrokken zijn, wordt geadviseerd het verzoek gelijktijdig bij de bevoegde autoriteiten van alle betrokken landen in te dienen. Deze handelwijze leidt ertoe dat de landen gelijktijdig kunnen starten met de beoordeling van het verzoek, in plaats van volgtijdig. De informatie in het verzoek bevat in ieder geval de informatie die moet worden verstrekt bij een verzoek om een unilaterale APA zoals hiervoor omschreven in paragraaf 6.

Het kan voorkomen dat een Nederlandse belanghebbende zowel inkomende als uitgaande (samenhangende) transacties met verbonden entiteiten in verschillende staten aangaat. Als in een dergelijke situatie in een onderlinge overlegprocedure wordt overeengekomen dat de voorwaarden (waaronder de prijs) van één van deze transacties wordt aangepast, kan dit ertoe leiden dat de winst van de Nederlandse belanghebbende als zodanig niet langer als ‘at arm’s length’ overeenkomstig artikel 8b Wet VPB kan worden beschouwd. Dit zal zich met name voordoen in situaties waarin de Nederlandse belanghebbende de ‘minst complexe entiteit’ is waaraan een beperkte winst toekomt. Om dit te voorkomen, kan – als de betreffende buitenlandse bevoegde autoriteit hiermee akkoord gaat – een kritische veronderstelling in de (internationale) overeenkomst worden opgenomen op grond waarvan rekening wordt gehouden met verrekenprijscorrecties uit landen die niet bij de bilaterale of multilaterale APA zijn betrokken.

9. Ingetrokken regelingen

De besluiten van 3 juni 2014, nrs. DGB 2014/3098, DGB 2014/3099 en DGB 2014/3101 worden ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

Voor zover in het besluit van 3 juni 2014, nr. DGB 2014/3102 regels zijn opgenomen die betrekking hebben op vooroverleg of de totstandkoming van een ruling, zullen de regels van onderhavig besluit daarvoor in de plaats treden.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 juni 2019

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

J. de Blieck

hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

  1. Voor specifieke regels met betrekking tot bi- en multilaterale APA’s wordt verwezen naar paragraaf 8.2. ^ [1]
  2. Dit is met inbegrip van artikel 23c Wet VPB. ^ [2]
  3. Het gaat hierbij om de kwalificatie van rechtsvormen, samenwerkingsverbanden en financieringsvormen. ^ [3]
  4. Het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter geldt ook in relatie tot de toepassing van het besluit van 11 december 2009, CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden). ^ [4]
  5. Dit is met inbegrip van de toepassing van afdeling 2.10A Wet VPB (objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten) en artikel 23d Wet VPB. ^ [5]
  6. De behandeling van een APA-verzoek is mede gebaseerd op de paragrafen 4.134 tot en met 4.176 van de OESO-richtlijnen. ^ [6]
  7. Besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865. ^ [7]
  8. Regeling van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528. ^ [8]
  9. Consolidated list of EU financial sanctions and Consolidated list of persons, groups and entities subject to EU financial sanctions. ^ [9]
  10. De Nederlandse Belastingdienst zal de beoordeling van de verrekenprijzen conform paragraaf 4.9 van de OESO-richtlijnen altijd starten vanuit het perspectief van de methode die de belastingplichtige voorstelt. De belastingplichtige is in principe vrij in de keuze van een verrekenprijsmethode, mits de gekozen methode leidt tot een arm’s-lengthbeloning voor de specifieke transactie waarvoor zekerheid wordt verzocht. De belastingplichtige onderbouwt de keuze voor een bepaalde methode. ^ [10]
  11. Consolidated list of EU financial sanctions and Consolidated list of persons, groups and entities subject to EU financial sanctions. ^ [11]
Naar boven